16 juli 2020, nr. 2020001562 – Besluit van tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Het Hogeland krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Fietsroute Plus Groningen-Winsum)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een inpassingsplan

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale staten van Groningen (hierna: verzoeker) hebben Ons bij besluit van 27 mei 2019, nummer 19/2019, verzocht, om ten name van de provincie Groningen over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeente Het Hogeland, begrepen in het onteigeningsplan Fietsroute Plus Groningen-Winsum. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het Inpassingsplan Fietsroute Plus Groningen-Winsum.

Gedeputeerde staten van Groningen hebben bij brief van 6 augustus 2019, kenmerk 2019-072165, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Gedeputeerde staten van Groningen hebben bij brief van 22 januari 2020 de onteigeningsstukken aangevuld. Met deze brief hebben gedeputeerde staten van Groningen Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 5, 19, 20, 24 en 25. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het inpassingsplan Fietsroute Plus Groningen-Winsum, verder te noemen: het inpassingsplan. Het inpassingsplan is op 11 juli 2018 vastgesteld door provinciale staten van Groningen en is inmiddels onherroepelijk.

Aan de onroerende zaken zijn de onderscheiden bestemming Verkeer-Fietspad en de dubbelbestemmingen Waarde- Archeologie Winsum 4, Waarde – Landschap, Waarde – Open gebied, Waarde – Wierde invloedszone, Waarde – Wierde en Waarde – Archeologisch Monument toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 27 februari 2020 tot en met 8 april 2020 in de gemeente Het Hogeland en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Het Hogeland van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 26 februari 2020 openbaar kennis gegeven in de Noorderkrant.

De Minister voor Milieu en Wonen heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 26 februari 2020, nr. 10694.

Verder heeft de Minister voor Milieu en Wonen het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provincie Groningen is van plan om kwalitatief hoogwaardige fietsroutes (de zogeheten Fietsroutes Plus) aan te leggen tussen de grootste forenzen kernen en de stad Groningen. Een Fietsroute Plus is een hoogwaardig fietspad, dat de fietser extra comfort biedt, breder is en een betere doorstroming heeft. Door het realiseren van Fietsroutes Plus wil de provincie Groningen de verkeersveiligheid voor (brom)fietsers verbeteren om de concurrentiepositie van de fiets ten opzichte van de auto verbeteren. Fietsroutes Plus worden ingezet op locaties waar het vervoer onder druk staat en waar het (potentieel) fietsgebruik hoog is (afstanden tot 15 km). Van het beoogde netwerk zijn inmiddels drie Fietsroutes Plus gerealiseerd (Groningen – Zuidhorn, Groningen – Bedum en Groningen – Ten Boer).

Tussen Groningen en Winsum is al een hoofdfietsroute aanwezig: de fietsroute aan weerszijden van de N361. Deze fietsroute vormt een belangrijke woon-schoolroute en woon-werkroute voor Winsum en de tussenliggende dorpen Sauwerd en Adorp. Veel forenzen en scholieren gebruiken de fietsroute in de richting van en naar Groningen. Ook fietsers tussen de dorpen onderling en recreanten gebruiken de fietsroute.

Deze fietsroute tussen Groningen en Winsum is één van de drie gevaarlijkste fietsroutes in de provincie. Het smalle pad ligt dicht langs de N361 en aan beide kanten van de weg. De huidige fietspaden langs de N361 zijn smal en worden in de praktijk in twee richtingen bereden. Er zijn veel onveilige situaties, met name bij kruisingen en erfaansluitingen in de dorpen Sauwerd en Adorp. Doel van dit project is om de verkeersveiligheid te verbeteren voor fietsers en om het fietsgebruik te stimuleren richting de stad Groningen.

De Fietsroute Plus Groningen-Winsum moet een aantrekkelijke en verkeersveilige route richting de stad Groningen worden. De Fietsroute Plus zal worden uitgevoerd met een breedte van ca. 3,50 meter en parallel aan de spoorsloot worden aangelegd. Dit profiel past op de hele lengte van 8,7 kilometer langs het spoor, behalve bij het stationsplein Sauwerd. Hier wordt een fietsstraat aangelegd; op dit stuk van circa 240 meter zal er gemengd verkeer zijn.

De uitvoering van de Fietsroute Plus vindt in twee delen plaats: als eerste wordt het gedeelte Groningen-Sauwerd gerealiseerd. Daarna wordt het deel Sauwerd-Winsum aangelegd. Via de Stationsstraat in Sauwerd zijn de huidige fietspaden langs de N361 goed bereikbaar. Deze onteigeningsprocedure heeft betrekking op het gedeelte Groningen-Sauwerd.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het inpassingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het inpassingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de provincie Groningen de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben provinciale staten van Groningen tot het onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het inpassingsplan zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de voorbereidende werkzaamheden eind 2019 zijn gestart. De feitelijke werkzaamheden aan het fietspad starten in het voorjaar van 2020. Mochten op dat moment nog niet alle benodigde gronden bij verzoeker in eigendom zijn, dan zal het werk worden opgeknipt. De werkzaamheden op die gronden zullen dan naar verwachting in de tweede helft van 2020 van start gaan. De fietsroute kan dan in het voorjaar van 2021 in gebruik worden genomen. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. J.E.C. Huinder en F.W. Huinder, ieder voor de helft eigenaar van de onroerende zaken met de grondplannummers 26 en 28 en T.F. Nienhuis en VOF Huinder, verder te noemen: reclamanten.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft de Minister voor Milieu en Wonen reclamanten in de gelegenheid gesteld telefonisch te worden gehoord op 29 april 2020. Reclamanten 1 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamanten 1

1.1

Reclamanten betogen dat de onteigening prematuur is, omdat er van een daadwerkelijke poging tot minnelijke overeenstemming te komen geen sprake is. Reclamanten lichten toe dat zij een melkveehouderij bedrijf exploiteren. Voor reclamanten geldt dat iedere m² van belang is voor het kunnen blijven voeren van een rendabele bedrijfsvoering. Verlies van grond is een aanslag op de continuïteit van het melkveebedrijf. Reclamanten hebben daarom vanaf de start van de onderhandelingen kenbaar gemaakt dat zij in grond gecompenseerd willen worden. Reclamanten schetsen in hun zienswijze het verloop van het overleg over mogelijke compensatiegronden bij de Sauwerdermaar. Daarbij maken reclamanten kenbaar zich niet te herkennen in de manier waarop het verloop van het overleg in het logboek is weergegeven. Reclamanten merken op dat het logboek eenzijdig geschreven is.

Reclamanten zijn echter nog steeds bereid om minnelijke overeenstemming te bereiken en betogen dat verzoeker hiertoe verschillende mogelijkheden heeft om te compenseren in grond. Reclamanten hebben hiertoe recent een volgens hen redelijk voorstel gedaan. Omdat dit wellicht tot overeenstemming kan leiden is er op dit moment geen noodzaak om de gronden ter onteigening aan te wijzen.

Ad 1.1

De onderdelen van de zienswijze hebben in hoofdzaak betrekking op het gevoerde overleg, de wijze waarop dit is geschetst in het logboek, de mogelijkheid van alternatieve oplossingen in de vorm van ruilgrond of een kavelruil en het verschil in standpunten tussen partijen over de wijze van onderhandelen over de aangeboden compensatiegrond.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Voorts overwegen Wij dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoetgekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Zoals Wij eerder in Onze besluiten van 29 januari 2015, nr. 2015000164 (Staatscourant 20 maart 2015, nr. 3997 – onteigening in de gemeente Assen) en 3 juli 2019, nr. 2019001316 (Staatscourant 24 juli 2019, nr. 40766 – onteigening in de gemeenten Overbetuwe, Lingewaard, Duiven, Zevenaar en Montferland) hebben overwogen, geeft het logboek dat door verzoeker is opgesteld met de daarbij behorende bewijsstukken een samenvatting van het onderhandelingsproces. Het logboek en de onderliggende stukken worden door Ons bij de ambtshalve beoordeling van de noodzaak van het onteigeningsverzoek betrokken. Het feit dat reclamanten zich niet herkennen in de manier waarop het verloop van het overleg in het logboek is weergegeven en dat het logboek in de beleving van reclamanten eenzijdig is, maakt niet dat reclamanten daardoor in hun belangen zijn geschaad. Wij zijn van oordeel dat hetgeen reclamanten in de zienswijze en tijdens het telefonisch horen op het logboek hebben aangevuld en toegelicht niet leidt tot een andere beoordeling van de noodzaak van het onteigeningsverzoek.

Het voorgaande in aanmerking nemend is Ons uit de overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende gebleken. Partijen hebben overleg gevoerd om te komen tot een grondruil en daarnaast zijn er door verzoeker aanbiedingen uitgebracht voor de in de onteigening betrokken gedeelten van de onroerende zaken. Omdat verzoeker van reclamanten voor meerdere projecten gronden wilden verwerven is in het minnelijk overleg aandacht besteed aan primair de gronden voor de onderhavige fietsroute en daarnaast aan de totale verwervingsopgaven van meerdere projecten.

In een eerste overleg in juli 2016 maken reclamanten kenbaar dat hun voorkeur uitgaat naar vervangende grond. Partijen voeren vanaf januari 2017 overleg, waarbij verzoeker enerzijds heeft getracht om de gedeelten van de onroerende zaken die nodig zijn voor de aankoop van het tracé minnelijk te verwerven. Verzoeker heeft hiertoe op 13 oktober 2017, 12 april 2018, 25 juli 2018, 31 oktober 2018 en 24 januari 2019 aanbiedingen gedaan. Partijen hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken.

Anderzijds heeft verzoeker de mogelijkheden van ruilgrond of een kavelruil onderzocht. Hierbij speelt dat voor twee andere projecten van verzoeker en de gemeente Winsum in de toekomst mogelijk ook gronden van reclamanten nodig zijn. De planning van de onderscheidenlijke projecten bevinden zich echter in verschillende stadia/fasen. Om te komen tot een totaaloplossing voor reclamanten zijn naast de gronden die nodig zijn voor de Fietsroute Plus, ook de gronden die nog zijn voor deze twee andere projecten betrokken in het minnelijk overleg.

Zoals reclamanten ook aanhalen in hun zienswijze heeft verzoeker hiertoe met reclamanten diverse mogelijke concrete ruilvoorstellen en opties besproken. Partijen hebben gesproken over ruilgrond nabij de Sauwerdermaar waarvoor door een derde partij een ruilplan met meerdere partijen moet worden opgesteld. Bij het opstellen van een dergelijk plan spelen veel meer belangen dan enkel die van reclamanten. Er zijn ook andere partijen, andere eigenaren en meerdere overheden bij betrokken. Reclamanten wensen hiervoor een eerste recht van koop. Verzoeker heeft herhaaldelijk in het minnelijk overleg kenbaar gemaakt dat dit niet mogelijk is. Een dergelijk recht van koop zal het nog op te stellen plan in de weg staan. Ten tijde van het verzoek was geen concreet zicht op een ruilplan. Daarnaast hebben partijen een aantal alternatieven besproken zowel aangedragen door reclamanten alsmede door verzoeker. Partijen hebben echter over geen van de voorgestelde alternatieven overeenstemming kunnen bereiken. Partijen verschillen van inzicht over de omvang van de aankoop en over voorwaarden in mogelijke koopovereenkomsten.

Verzoeker heeft reclamanten vervolgens bij brief van 31 oktober 2018 laten weten dat deze niet kan instemmen met de voorwaarden die reclamanten aan het op dat moment aangedragen ruilvoorstel stellen en dat dit om die reden vervalt. Verzoeker zal zich richten op de verwerving van de gronden die nodig zijn voor de Fietsroute Plus. Verzoeker maakt verder kenbaar dat het aanbod in geld voor de gronden die nodig zijn voor de aanleg van de Fietsroute Plus blijft staan. Verzoeker kondigt in deze brief ook aan dat op korte termijn de onteigeningsprocedure gestart zal worden. Bij brief van 24 januari 2019 vraagt verzoeker reclamanten nogmaals om een reactie hierop en kondigt de onteigening aan. Op 28 januari 2019 er is een gesprek tussen verzoeker en reclamanten. Daarna is er zowel telefonisch en via de e-mail regelmatig contact tussen partijen. Verzoeker stuurt vervolgens op 21 maart 2019 aangepaste concept-koopovereenkomsten naar reclamanten. Bij e-mail van 7 mei 2019 stuurt de adviseur van reclamanten een overzicht met opmerkingen over deze overeenkomsten en wijst erop dat een afspraak over het eerste kooprecht Sauwerdermaar ontbreekt. Op 26 mei 2010 laat verzoeker de adviseur telefonisch weten dat er veel nieuwe punten worden aangedragen. De adviseur maakt kenbaar dat nu er niet direct vervangende grond beschikbaar is, vooral het eerste kooprecht Sauwerdermaar van belang is voor reclamanten.

Het bovenstaande in aanmerking nemend heeft verzoeker naar Ons oordeel voldoende pogingen ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Verzoeker heeft hierbij de mogelijkheid van ruilgrond of een kavelruil onderkend, de door reclamanten aangedragen alternatieven onderzocht en zich ingespannen om te komen tot een voorstel. Dit heeft geleid tot concrete voorstellen waarbij ruilgrond is aangeboden. Partijen hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. Verzoeker mocht dan ook besluiten tot het indienen van het verzoek tot onteigening om de tijdige uitvoering van het inpassingsplan zeker te stellen. In dit kader overwegen Wij verder dat hierbij in aanmerking moet worden genomen dat verzoeker gebonden is aan zijn eigen, op de urgentie van het werk toegespitste planning.

Het minnelijk overleg is na het verzoekbesluit voortgezet, maar partijen hebben nog geen overeenstemming kunnen bereiken. In dit voorgezette overleg hebben partijen op 22 mei 2019, 13, 20 en 22 juni 2019 via e-mail, telefonisch en bij brief contact met name over feit of het niet honoreren van een eerste recht van koop op de gronden te Sauwerdermaar een breekpunt is. Op 3 oktober 2019 heeft een gesprek tussen verzoeker en de adviseur plaatsgevonden waarbij een aantal voorwaarden uit de koopovereenkomsten aan de orde zijn geweest. Verzoeker maakt nogmaals kenbaar dat een eerste recht van koop niet gevestigd kan worden. Bij e-mail van 23 oktober 2019 geeft verzoeker naar aanleiding van het gesprek een nadere uitleg van het besprokene en openstaande vragen en stuurt twee gewijzigde koopovereenkomsten toe. Verzoeker maakt hierin kenbaar dat de wijzigingen het maximaal haalbare zijn en dat er geen ruimte meer is om hiervan af te wijken. Bij e-mail van 11 november 2019 laat de adviseur weten dat reclamanten of een eerste recht van koop op de gronden te Sauwerdermaar wensen, of als tegenvoorstel een veldkavel van een door verzoeker aangekocht bedrijf aan de Munnikeweg te Adorp. Daarnaast maken reclamanten opmerkingen op de voorwaarden in de overeenkomsten. Verzoeker reageert hierop bij e-mail van 12 november 2019 en laat wederom weten dat het recht van eerste koop van de gronden Sauwerdermaar geen optie is. Verder maakt verzoeker kenbaar dat deze alleen het gehele melkveebedrijf aan de Munnikeweg te Adorp aan reclamanten wil verkopen en daar geen veldkavel van wil afsplitsen. Daarnaast merkt verzoeker op dat deze met uitzondering van artikel 12.3, niet opnieuw de voorwaarden wil wijzigen. Verzoeker vraagt aan reclamanten om kenbaar te maken of ze het hele bedrijf willen aankopen. Reclamanten hebben hierop niet meer gereageerd. Beide partijen maken in de administratie onteigeningsprocedure kenbaar dat zij graag tot een oplossing willen komen.

Het overleg zal worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaarbare oplossing leiden.

1.2

Reclamanten betogen dat met alleen de onteigening van het tracé voor het beoogde fietspad, de resterende gronden onlogisch zijn ingedeeld en deels niet meer normaal bereikbaar zijn. Het ontsluiten of de eventuele aankoop van deze overhoeken zorgt voor veel extra kosten. Kosten die de met een minnelijke oplossing met een grondruil met de Sauwerdermaar voorkomen kunnen worden.

Ad 1.2

Dit onderdeel van de zienswijze ziet deels op de keuze van verzoeker voor de ligging van het fietspad op de onroerende zaken van reclamanten en is planologisch van aard. De planologische aspecten staan uitsluitend ter beoordeling in het kader van de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld.

Voor het overige heeft de zienswijze betrekking op de hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling. In dit verband merken Wij op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

De aankoop van de overhoeken kunnen reclamanten in het minnelijk overleg aan de orde stellen. Verzoeker heeft hiervoor in haar biedingen een bijkomend aanbod gedaan. Ten aanzien van het betoog dat dit met een grondruil voorkomen had kunnen worden verwijzen Wij naar hetgeen Wij hierover onder ad 1.1 hebben overwogen

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het inpassingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de provincie Groningen de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de provincie Groningen tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 mei 2020, nr. RWS-2020/31117, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van provinciale staten van Groningen van 27 mei 2019, nummer 19/2019;

gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Groningen van 6 augustus 2019, kenmerk 2019-072165;

gelezen de brief van gedeputeerde staten van Groningen van 22 januari 2020, kenmerk 2020-007651;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 8 juli 2020, no. W04.20.0155/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 14 juli 2020, nr. RWS-2020/37704, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het inpassingsplan Fietsroute Plus Groningen-Winsum van de provincie Groningen ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Het Hogeland en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 16 juli 2020

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Fietsroute Plus Groningen-Winsum, gedeelte Groningen-Sauwerd

VERZOEKENDE INSTANTIE: Provincie Groningen.

 

Kadastraal bekend als gemeente Adorp

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte (m2)

Omschrijving

Kadastrale grootte (m2)

Sectie

en nr.

Ten name van

26

4.379

terrein (grasland)

72.570

G 81

½ eigendom: Johann Ernst Christoffel Huinder, gehuwd met Tanja Fenneke Nienhuis, Adorp.

         

½ eigendom: Freerk Willem Huinder, Adorp.

Zakelijk recht als bedoeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Waterbedrijf Groningen.

28

4.699

terrein (grasland)

36.060

G 66

½ eigendom: Johann Ernst Christoffel Huinder, gehuwd met

Tanja Fenneke Nienhuis, Adorp. Verkregen ten behoeve van de maatschap Huinder, Adorp.

½ eigendom: Freerk Willem Huinder, Adorp. Verkregen ten behoeve van de maatschap Huinder, Adorp.

Naar boven