TOELICHTING
1. Inleiding
In de Kamerbrief ‘Noodpakket banen en economie’1 van 17 maart 2020 heeft het kabinet maatregelen aangekondigd, bedoeld om de eerste
acute en breed verspreide economische schok ten gevolge van het coronavirus en de
ingestelde crisismaatregelen te dempen. Ook werd aangekondigd dat, parallel aan de
maatregelen die het kabinet neemt om ondernemingen in Europees Nederland te ondersteunen,
voor Caribisch Nederland maatregelen worden uitgewerkt die passen bij de problematiek
en de lokale context op deze eilanden. In de Kamerbrief van 25 maart 2020 over de
effecten van corona op Caribische delen van het Koninkrijk2, zijn deze maatregelen voor Caribisch Nederland nader uiteengezet. In de Kamerbrief
‘Noodpakket 2.0’3 van 20 mei 2020 heeft het kabinet aangekondigd diverse maatregelen uit het eerste
noodpakket met drie maanden te verlengen en in sommige gevallen uit te breiden en
aan te vullen.
Onderdeel van het eerste noodpakket was een tegemoetkoming aan getroffen ondernemers
gevestigd op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Deze tegemoetkoming is verleend met
toepassing van de Beleidsregel tegemoetkoming getroffen ondernemers COVID-19 BES.
In de voornoemde brief van 20 mei 2020 is aangekondigd dat deze maatregel een vervolg
krijgt en dat daarbij aansluiting wordt gezocht met de vergelijkbare opvolgers in
Europees Nederland, in het bijzonder die zien op de subsidie voor vaste lasten van
getroffen MKB-ondernemingen. Deze subsidieregeling betreft de uitwerking hiervan.
Voor de vormgeving van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de Regeling
subsidie financiering getroffen MKB-ondernemingen COVID-19, die geldt voor ondernemingen
in het Europees deel van Nederland, waarbij enkele aanpassingen zijn doorgevoerd om
recht te doen aan de specifieke situatie in Caribisch Nederland.
Voor veel ondernemers, gevestigd op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, zijn de vaste
kosten een probleem in het licht van de economische gevolgen van de strijd tegen het
coronavirus. Deze groep bedrijven is direct door de coronamaatregelen getroffen, doordat
het toerisme, waar de economie op de eilanden grotendeels van afhankelijk is, erdoor
wegblijft. Zij zijn daardoor vaak niet in staat om een normale omzet te genereren,
laat staan het eerder geleden omzetverlies in te halen. Deze maatregel voorziet tegen
die achtergrond in een subsidie voor deze vaste kosten. Doel is dat bedrijven hiermee
over voldoende liquide middelen beschikken om de komende maanden de vaste lasten te
kunnen blijven betalen en hun onderneming draaiende te houden, ook als zij minder
omzet behalen.
Deze regeling schept het kader op grond waarvan ondernemingen aanspraak kunnen maken
op financiële ondersteuning. Zo is opgenomen welke ondernemingen in aanmerking komen
voor de subsidie, aan welke criteria zij moeten voldoen om in aanmerking te komen,
hoe de aanvraag moet worden ingediend, en binnen welke termijn wordt beslist op de
aanvraag. De onderhavige subsidieregeling bevat geen subsidieplafond, waarmee de minister
van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies
heeft ingestemd.
2. Doelgroep
2.1 Algemeen
Gezien het feit dat de economie in grote mate afhankelijk is van het toerisme, en
de grote onderlinge interdependentie van ondernemingen in de kleine gemeenschappen,
is het aannemelijk dat ondernemingen in alle sectoren getroffen zijn door de gezondheidsmaatregelen.
Vanwege deze bijzondere voor Caribisch Nederland geldende situatie, is besloten deze
regeling, net als de Beleidsregel tegemoetkoming getroffen ondernemers COVID-19 BES,
niet af te bakenen tot bepaalde sectoren, maar open te stellen voor ondernemingen
binnen alle sectoren, mits zij ten minste 30% omzetverlies hebben, en mits zij voldoen
aan de overige voorwaarden van de regeling.
Het moet, conform de begripsbepaling getroffen onderneming BES (opgenomen in artikel
1, eerste lid, van de regeling), gaan om een onderneming, gevestigd en actief op Bonaire,
Saba of Sint Eustatius, die op peildatum 13 maart 2020 (datum van aankondiging van
de sluiting van het luchtruim) belasting- of aangifteplichtig was voor de opbrengstbelasting,
loonbelasting, inkomstenbelasting of algemene bestedingsbelasting, en aldus als actieve
onderneming bekend was bij de Belastingdienst/Caribisch Nederland (hierna: B/CN).
Er is gekozen voor dit criterium om te kunnen borgen dat alleen ondernemingen die
daadwerkelijk actief zijn voor de subsidie in aanmerking komen.
De subsidie is bedoeld voor ondernemingen met hoge vaste lasten. Als voorwaarde is
daarom opgenomen dat ondernemingen ofwel ten minste één vestiging moeten hebben met
een ander adres dan het privéadres van de woning (artikel 2, tweede lid, onderdeel
c, onder 1°, van de regeling), ofwel een vestiging die fysiek afgescheiden is van
de privéwoning van de ondernemer(s), en die voorzien is van een eigen opgang of toegang
(onderdeel b, onder 2°). In beide gevallen kan er immers van uit worden gegaan dat
er sprake is van omvangrijke periodieke vaste lasten voor de onderneming.
Deze vestigingseis geldt alleen niet voor ambulante ondernemingen (zie aanhef van
onderdeel c van artikel 2, tweede lid, van de regeling). Ambulante ondernemingen (zie
de definitie van ambulante onderneming, opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de
regeling) zijn ondernemingen in sectoren waarbij het evident is dat de ondernemers
geen externe vestiging hebben, en dus met hun bedrijf staan ingeschreven op het woonadres.
Kenmerkend voor deze ondernemingen is dat zij hun bedrijf niet uitoefenen vanuit een
vaste vestiging, maar met ambulante bedrijfsmiddelen, die cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering
en voor hoge vaste kosten zorgen. Voorbeelden zijn rijscholen, taxibedrijven, uitbaters
van foodtrucks et cetera.
Alleen ondernemingen die niet in staat van faillissement verkeren, en waarvoor geen
verzoek tot surseance van betaling is ingediend, komen voor de subsidie in aanmerking
(artikel 4, onderdeel d, van de regeling). Tot slot, zijn overheidsbedrijven uitgezonderd
(zie de begripsbepaling onderneming BES, opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de
regeling). Een overheidsbedrijf is gedefinieerd als een onderneming waarin een publiekrechtelijke
rechtspersoon in staat is het beleid te bepalen, of waarin een publiekrechtelijke
rechtspersoon deelneemt (zie begripsbepaling overheidsbedrijf, opgenomen in artikel
1, eerste lid, van de regeling). Deze overheidsbedrijven zijn uitgesloten, omdat de
subsidie bedoeld is voor private ondernemingen.
De subsidie is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (maximaal
250 werkzame personen), omdat deze groep doorgaans hard getroffen wordt door omzetverlies,
en daarnaast hoge vaste kosten en weinig financiële buffer heeft. Omdat er op de BES-eilanden
uitsluitend ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf gevestigd zijn, is het niet
nodig deze voorwaarde expliciet op te nemen in de regeling.
2.2 Omzetverlies
Om in aanmerking te komen voor subsidie, moet een onderneming ten minste 30% omzetverlies
hebben (artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de regeling). Het doel van de regeling
is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in liquiditeitsproblemen komen door
omzetverlies. Van ondernemingen die een omzetverlies van minder dan 30% ervaren, mag
worden verwacht dat zij zonder steun van de overheid liquiditeitsproblemen zullen
weten te voorkomen.
De Unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Rijksdienst Caribisch Nederland (hierna:
RCN-unit SZW) voert de regeling namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat
uit. Omdat deze organisatie een uitkeringsinstantie is, die niet primair is ingericht
op het verlenen van voorschotten en het eventueel terugvorderen van voorgeschoten
bedragen, is ervoor gekozen om bij het bepalen van de hoogte van het omzetverlies
niet uit te gaan van omzet voor de periode van juni tot en met september 2020, maar
van gerealiseerde omzet in de periode van maart tot en met juni 2020. Een belangrijk
voordeel van de keuze voor deze berekeningswijze is dat de betrokken ondernemingen
al kunnen beschikken over deze gegevens bij de subsidieaanvraag, waardoor de subsidie
direct kan worden vastgesteld en er geen noodzaak bestaat om de subsidie achteraf
vast te stellen. Ook vervalt dan de noodzaak om met voorschotten te werken. Hiermee
worden de uitvoeringskosten en de administratieve lasten beperkt.
Het omzetverlies wordt bepaald door de omzet in de maanden maart tot en met juni van
2020 te vergelijken met de omzet in diezelfde maanden in 2019 (artikel 2, derde lid,
van de regeling). Hoewel de periode maart tot en met juni 2020 niet één-op-één aansluit
op de periode waarvoor subsidie wordt verleend (juni tot en met september 2020), is
deze er wel goed mee vergelijkbaar. In tegenstelling tot Europees Nederland, waar
de economie alweer voorzichtig op gang komt, is nog geen verbetering zichtbaar in
de economische situatie van Caribisch Nederland. De economie van Caribisch Nederland
is namelijk voor een groot deel afhankelijk van toerisme, terwijl deze markt bijna
volledig is ingestort. Dit komt, naast het stilleggen van het cruisetoerisme, vooral
door de sluiting van het luchtruim op Sint Eustatius en Saba, en de gedeeltelijke
sluiting van het luchtruim op Bonaire. Bonaire is op 1 juli jl. weer geopend voor
toeristen uit zes Europese landen, maar blijft gesloten voor toeristen uit andere
landen, met name uit Noord- en Zuid-Amerika. Het toerisme uit Noord- en Zuid-Amerika
vertegenwoordigt met meer dan 60% het leeuwendeel van de markt, terwijl het toerisme
vanuit de zes Europese landen voor wie het luchtruim inmiddels geopend is veelal wegblijft.
Dit hangt vooral samen met de vrees voor een tweede besmettingsgolf. Het ziet ernaar
uit dat deze situatie in de periode waar de subsidie op ziet niet veel zal verbeteren.
Daarnaast is de periode maart tot en met juni 2020 vergelijkbaar met de periode waarvoor
subsidie wordt verleend, omdat de seizoenseffecten in Caribisch Nederland, anders
dan in bijvoorbeeld Europees Nederland, klein zijn.
De hiervoor beschreven berekening van de omzet is – voor wat betreft de omzet in de
referentieperiode – niet toepasbaar op ondernemingen die na 1 maart 2019 zijn gestart
met hun activiteiten. Voor deze ondernemingen schrijft de regeling een andere referentieperiode
voor die het mogelijk maakt om hun omzetverlies op een reële wijze vast te stellen
(artikel 1, derde lid, onderdelen b en c, van de regeling).
De omzet in de referentieperiode (hierna ook wel de referentieomzet genoemd) en de
omzet in maart tot en met juni 2020 worden ook gebruikt om de hoogte van de subsidie
te bepalen. Dat wordt hieronder verder uitgewerkt (zie paragraaf 3 van deze toelichting).
De subsidieaanvrager moet op grond van artikel 5, tweede lid, onderdelen e en f, van
de regeling zijn omzet in de referentieperiode en die in de maanden maart tot en met
juni 2020 bij de aanvraag opgeven. Op basis van deze omzetbedragen wordt bepaald of
de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie, en wordt de hoogte van de subsidie
bepaald.
De definitie van het begrip “omzet” in artikel 1, eerste lid, van de regeling is gebaseerd
op hetgeen onder “netto-omzet” wordt verstaan in artikel 2:377, zesde lid, van het
Burgerlijk Wetboek. Het Burgerlijk Wetboek BES Boek 2 bevat geen definitie van netto-omzet,
vandaar dat gebruik wordt gemaakt van de in het Europese deel van Nederland geldende
definitie. Deze definitie is ook op de BES-eilanden goed bruikbaar. Een groot deel
van de ondernemingen die in aanmerking komen voor subsidie betaalt over haar omzet
algemene bestedingsbelasting op grond van de Belastingwet BES. De in die wet gebruikte
definities sluiten aan bij de definitie van omzet die in onderhavige regeling wordt
gebruikt.
In artikel 1, vierde lid, van de regeling is ten slotte bepaald dat subsidies, tegemoetkomingen
of andere steun van de overheid in verband met de bestrijding van de verspreiding
van COVID-19, waaronder bijvoorbeeld subsidies verleend op grond van de Tijdelijke
subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies CN, geen deel uitmaken van de omzet
bij de toepassing van deze regeling. Op deze wijze is zeker gesteld dat er geen ingewikkelde
wisselwerking tussen deze subsidieregeling en andere vormen van steun ontstaat.
3. Hoogte subsidie
Het doel van deze subsidieregeling is om ondernemingen BES te steunen bij het bekostigen
van de vaste lasten. De hoogte van de subsidie wordt daarom gebaseerd op het omzetverlies
(zie paragraaf 2.2 van deze toelichting over hoe het omzetverlies wordt bepaald).
Hoe meer omzetverlies een onderneming lijdt, hoe minder zij in staat zal zijn om de
vaste lasten te bekostigen.
De vaste lasten van de onderneming worden bij benadering bepaald. De meest zuivere
manier zou zijn om uit te gaan van de daadwerkelijke vaste lasten van de ondernemingen
in de periode van 1 juni tot en met 30 september 2020. De daarbij horende bewijslast
acht het kabinet echter onevenredig in het licht van de aard van de doelgroep (getroffen
ondernemingen BES) en de relatief beperkte hoogte van de subsidie (maximaal USD 55.000).
Bovendien zou de subsidie dan niet direct vastgesteld kunnen worden (zie paragraaf
2.2 van deze toelichting). Er is daarom voor gekozen om de vaste lasten te bepalen
aan de hand van de omzet in de referentieperiode. Dit bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd
met de gemiddelde ratio tussen vaste lasten en omzet.
Omwille van de uitvoerbaarheid door de RCN-unit SZW, die samenhangt met het feit dat
niet goed te bepalen is binnen welke sector een bedrijf valt, is ervoor gekozen om
uit te gaan van één vaste ratio voor alle ondernemingen BES. Uit onderzoek van het
Centraal Bureau voor de Statistiek is gebleken dat de kostenratio voor de totale economie
van Caribisch Nederland gemiddeld op 0,2 ligt, en die voor de horeca op 0,29. Omdat
deze laatste categorie de belangrijkste is binnen de toeristische sector, waarbinnen
het grootste deel van de getroffen ondernemers valt, is de vaste ratio vastgesteld
op 0,29 (artikel 1, tweede lid, van de regeling). Bij de berekening zijn de volgende
kostensoorten beschouwd als vaste lasten: de afschrijvingen op vaste activa en de
overige bedrijfskosten. Onder de afschrijvingen op vaste activa wordt door het CBS
verstaan de waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen,
vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische
veroudering. Onder de overige bedrijfskosten vallen de bedrijfskosten die niet betrekking
hebben op de inkoopwaarde van de omzet, de arbeidskosten en de afschrijvingen op vaste
activa.
De uitkomst van de berekening van de vaste lasten van de onderneming heeft in beginsel
geen relatie met het bedrag aan vaste lasten dat de onderneming betaalt in de subsidieperiode.
Ondernemingen hoeven het bedrag van de vaste lasten in die periode dan ook niet aan
te tonen. Opgemerkt wordt wel dat als een subsidieontvanger gedurende de subsidieperiode
stopt met zijn activiteiten en ook zijn vaste lasten tot nul brengt, de subsidieontvanger
oneigenlijk gebruik maakt van de subsidie. Hij handelt dan immers in strijd met het
doel van de subsidie, het bijdragen aan de financiering van de vaste lasten van getroffen
ondernemingen BES (artikel 2, eerste lid, van de regeling).
Inherent aan de gekozen systematiek is dat voor sommige ondernemingen de verhouding
tussen omzet en vaste lasten die van toepassing is te hoog zal zijn, en voor andere
ondernemingen in vergelijking met de daadwerkelijke verhouding te laag. Het belang
van uitvoerbaarheid en beperking van de administratieve lasten wegen voor het kabinet
op dit punt echter zwaarder.
Er is voorts voor gekozen om maximaal 50% van de vaste lasten te subsidiëren. Het
kabinet acht dit reëel om liquiditeitsproblemen te voorkomen. Ondernemingen hebben
bijvoorbeeld ook andere mogelijkheden tot financiering of om de vaste lasten omlaag
te brengen. Dit betekent dat de subsidie ten hoogste 50% van de totale vaste lasten
bedraagt (bij het volledig wegvallen van de omzet) en ten minste 15% van de totale
vaste lasten (bij het halen van de drempel van het omzetverlies van 30%).
De subsidie wordt als volgt bepaald:
omzetverlies in USD x ratio vaste lasten en omzet x 50%.
In de regeling is dit weergegeven als (A – B) x C x 0,5 (artikel 3 van de regeling).
De betekenis van de elementen A, B en C is opgenomen in artikel 1, tweede lid, van
de regeling.
Met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare overheidsmiddelen heeft
de subsidie een bovengrens. Deze bovengrens is USD 55.000 voor de volledige vier maanden
(artikel 3 van de regeling). Hiermee worden tevens mogelijkheden voor misbruik en
oneigenlijk gebruik gemitigeerd.
De subsidie heeft ook een ondergrens. Deze ondergrens is gesteld op USD 500 voor de
volledige vier maanden. Indien uit de berekening van de hoogte van de subsidie een
bedrag komt dat lager is dan deze USD 500, wordt de aanvraag afgewezen (artikel 4,
onderdeel c). Dit betekent een drempel van gemiddeld minimaal USD 862 aan omzetverlies
per maand om in aanmerking te komen voor de regeling, hetgeen dicht in de buurt komt
van het in de TOGS BES geldende minimale omzetverlies van gemiddeld USD 750 per maand.
Op deze wijze wordt voorkomen dat er op grond van de regeling kleine bedragen moeten
worden uitgekeerd, hetgeen de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de subsidie
ten goede komt.
4. Aanvraag subsidie
De aanvragen voor een subsidie kunnen vanaf 11 augustus 2020 worden ingediend bij
de RCN-unit SZW, via het e-mailadres tegemoetkomingEZK@rijksdienstcn.com (artikel
5, eerste lid, van de regeling). Hierbij dient gebruik te worden gemaakt van het formulier
dat hiertoe via de RCN-unit SZW ter beschikking is gesteld op zijn website (www.rijksdienstCN.com).
Bij de aanvraag dient de onderneming de in artikel 5, tweede lid, van de regeling
genoemde gegevens aan te leveren, zoals de naam, het adres, en het KvK-nummer van
de onderneming BES (indien van toepassing) en de gegevens van de contactpersoon. Daarnaast
dient een ondernemer, indien de onderneming staat ingeschreven op zijn privéadres,
te verklaren dat hij ofwel een ambulante onderneming heeft, ofwel een fysiek van de
privéwoning afgescheiden vestiging, voorzien van een eigen opgang of toegang. De subsidieontvangers
dienen een zodanige administratie te voeren dat daaruit te allen tijde op eenvoudige
en duidelijke wijze is af te leiden dat de subsidieontvanger voldoet aan de bij de
regeling gestelde eisen (zie artikel 7, eerste lid, van de regeling). Deze administratie
moet tot zeven jaar na subsidievaststelling bewaard worden (artikel 7, tweede lid,
van de regeling). Uit deze administratie moet dus ook duidelijk blijken waar bovengenoemde
verklaring op gebaseerd is.
De aanvraag kan worden ingediend tot en met 12 november 2020 (artikel 6, eerste lid,
van de regeling), in lijn met de einddatum van de openstellingsperiode voor de Tijdelijke
subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies CN. De RCN-unit SZW toetst de binnengekomen
aanvragen aan de in de regeling opgenomen voorwaarden.
De RCN-unit SZW controleert bij alle aanvragen of de onderneming op 13 maart 2020
al dan niet actief was. De RCN-unit SZW zal dit doen door bij B/CN na te gaan of er
sprake is van een recente belastingaangifte. Op deze wijze kan worden voorkomen dat
niet-actieve bedrijven subsidie krijgen. Daarnaast raadpleegt de RCN-unit SZW indien
nodig en mogelijk, ter controle dat de onderneming inderdaad aan de voorwaarden van
deze regeling voldoet, bij de Kamers van Koophandel en Nijverheid BES het uittreksel
van de onderneming die de subsidie aanvraagt.
Ondernemingen moeten bij de aanvraag opgave doen van hun omzetverlies. Omdat de B/CN
nog niet alle omzetgegevens over de referentieperiode tot zijn beschikking heeft,
en om fraude te voorkomen, geldt voor aanvragers die recht hebben op een relatief
hoge subsidie (hoger dan USD 6.000), de eis dat de aanvraag vergezeld dient te gaan
van een verklaring omtrent de getrouwheid van de opgaven (artikel 5, derde lid, van
de regeling). Deze verklaring moet worden afgegeven door een onafhankelijk en ter
zake kundig persoon. Dit kan bijvoorbeeld een boekhouder of een accountant zijn. Indien
willens en wetens een verkeerde opgave van het omzetverlies wordt gegeven, en de persoon
die over de getrouwheid daarvan heeft verklaard dit wist of behoorde te weten, kan
ook tegen deze persoon aangifte worden gedaan van valsheid in geschrifte. Indien ondernemers
een valse opgave van het omzetverlies afgeven, kan de subsidie worden ingetrokken
of herzien (artikel 10 van de regeling).
De subsidie wordt voorts direct vastgesteld; er vindt geen voorafgaande verlening
plaats (artikel 8, eerste lid, van de regeling). Vanwege de nood bij de getroffen
ondernemingen, wordt zo snel mogelijk op de aanvraag beslist, maar uiterlijk binnen
drie weken. In het geval waarin een beslissing binnen drie weken niet haalbaar is,
wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld, en wordt een redelijke termijn gegeven
waarbinnen de aanvrager de beschikking wel tegemoet kan zien (artikel 8, tweede lid,
van de regeling).
Tot slot is in de regeling een hardheidsclausule opgenomen, op grond waarvan de RCN-unit
SZW namens de minister een of meer bepalingen van de regeling buiten toepassing kan
laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing daarvan wegens bijzondere omstandigheden
onevenredig is in verhouding tot de doelen die deze regeling dient (artikel 9).
5. Gegevensuitwisseling
De omzet van de aanvrager speelt een grote rol in de onderhavige subsidieregeling
(zie paragrafen 2.2 en 3 van deze toelichting). De aanvrager dient in zijn aanvraag
opgave te doen van zijn omzet. Het uitgangspunt van de regeling is, dat de aanvrager
verantwoordelijk is voor de informatie die hij bij zijn aanvraag verstrekt. Voor de
verificatie van de door de aanvrager verstrekte omzetgegevens zal de RCN Unit-SZW
gebruik maken van gegevens van de B/CN. Ook wordt gebruik gemaakt van de gegevens
van de B/CN om te controleren of de onderneming een actieve status heeft.
De gegevens van de B/CN dienen ter controle en betreffen de bij de dienst bekende
gegevens over de omzet van de aanvragers, waarbij het, naast het bedrag van de omzet,
bijvoorbeeld ook kan gaan om de vraag of de aanvrager vrijgesteld is van het afdragen
van algemene bestedingsbelasting. De B/CN beschikt over deze gegevens vanwege de heffing
en inning van onder meer de algemene bestedingsbelasting.
Om deze gegevensverstrekking mogelijk te maken, bevat artikel 11 van de regeling hiertoe
een grondslag. Deze grondslag vormt, samen met de grondslag voor de regeling, te weten
artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, het wettelijke voorschrift in de
zin van artikel 8.21, tweede lid, onderdeel a, van de Belastingwet BES, dat de B/CN
verplicht tot bekendmaking van de gegevens. De geheimhoudingsplicht van de ambtenaren
van de B/CN wordt op deze wijze doorbroken om deze gegevensverstrekking mogelijk te
maken.
6. Regeldruk
De regeldruk voor de aanvrager behelst het kennisnemen van de subsidieregeling, en
het invullen van de aanvraag. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kennisneming een
half uur kost en de invulling van de complete aanvraag door de onderneming een kwartier
aan inzet kost, dus in totaal 0,75 uur per onderneming. Ondernemingen die op basis
van de berekening een subsidie van USD 6.000 of hoger kunnen aanvragen, moeten tevens
een verklaring overleggen van een onafhankelijk en ter zake kundig persoon over de
getrouwheid van de opgaven. Deze verklaring is opgenomen bij het aanvraagformulier.
De aanvrager moet contact opnemen met een persoon die de verklaring kan ondertekenen.
Indien de aanvrager zijn boekhouding niet extern laat controleren, zal de aanvrager
ook de omzetcijfers moeten meesturen. Dit zal gemiddeld genomen 0,75 uur kosten bovenop
de bovengenoemde inzet voor de aanvraag.
Van de totale doelgroep wordt globaal ingeschat dat circa 50 procent een aanvraag
zal doen. Uitgaande van 1.500 ondernemingen die, tegen een gemiddeld uurtarief van
USD 21,50 een aanvraag zullen doen, komen de regeldrukkosten voor de ondernemingen
op circa USD 24.188 uit. Ervan uitgaande dat 35 procent van de aanvragen een subsidie
van boven de USD 6.000 betreft, betekent dat dat er voor 525 ondernemingen aanvullende
regeldrukkosten zijn van 0,75 uur. De totale regeldrukkosten komen daarmee uit op
USD 32.654.
De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op
eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden dat de ontvanger voldoet aan de bij
deze regeling gestelde eisen. Bij een eventuele controle achteraf kan ondernemingen
gevraagd worden om inzage te verlenen in deze administratie. Doordat op dit moment
niet duidelijk is om hoeveel ondernemingen dat zal gaan, kunnen de totale kosten hiervan
niet worden ingeschat. De kosten per onderneming komen uit op circa USD 10,75.
7. Staatssteun
Caribisch Nederland wordt, evenals de Caribische landen binnen het Koninkrijk, vanuit
Europeesrechtelijk perspectief, gekwalificeerd als landen en gebieden overzee (LGO).
Voor de LGO geldt op grond van het LGO-besluit (Besluit 2013/755/EU van de Raad van
25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de
Europese Unie (PbEU 2013, L 344)) een bijzonder regime. De LGO maken geen deel uit
van de interne markt van de Europese Unie. Dit brengt onder meer met zich dat voor
de LGO de staatssteunregels niet gelden. Dat betekent dat de staatssteunregels dus
ook niet voor Caribisch Nederland gelden. Dit is alleen anders wanneer er subsidie
vanuit Nederland wordt verstrekt voor ondernemingen in Caribisch Nederland, voor zover
dit gevolgen kan hebben op de interne markt.
Enkel ondernemingen die gevestigd zijn op Bonaire, Saba en Sint Eustatius komen in
aanmerking voor de subsidie. Dit zijn allen mkb-ondernemingen, die over het algemeen
geen activiteiten verrichten op de interne markt van de Europese Unie. Gelet op het
soort ondernemingen dat in aanmerking komt voor subsidie en de hoogte van de subsidie,
leidt de subsidie, voor zover er al sprake zou zijn van enige activiteit op de interne
markt, niet tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer en vervalst deze
niet de mededinging binnen de interne markt. Derhalve is er geen sprake van staatssteun
als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie.
8. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid
inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een
snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep
voorkomt. Gelet op het tijdelijke en eenmalige karakter van de regeling vervalt deze
op 1 januari 2021. Bestaande verplichtingen op grond van deze regeling blijven echter
in stand.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer