Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 7 juli 2020 nr. HO&S/24931491, houdende wijziging van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019 in verband met de invoering van een nieuw financieringsmodel voor de opleidingsscholen, inclusief een overgangsregeling

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In het schooljaar 2020–2021 is een bedrag van € 32.757.000 beschikbaar voor:

    • a. subsidieverstrekking voor opleidingsscholen; en

    • b. subsidieverstrekking voor aspirant-opleidingsscholen voor een derde of vierde schooljaar als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het subsidieplafond voor het schooljaar 2021–2022 voor opleidingsscholen en aspirant- opleidingsscholen als bedoeld in het eerste lid zal worden bekendgemaakt door wijziging van deze regeling.

B

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Subsidiebedrag en verdeling subsidie

  • 1. De opleidingsscholen en de aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend krijgen een vast subsidiebedrag voor de ontwikkeling en instandhouding van de basisinfrastructuur. De vaste voet bedraagt, conform bijlage 2, € 100.000.

  • 2. Naast de vaste voet krijgen de opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend een subsidie per student, bedoeld in artikel 8, derde lid. De hoogte van de subsidie bedraagt, conform bijlage 2, € 955 per student.

  • 3. De bedragen die de opleidingsscholen krijgen op grond van het eerste en tweede lid van dit artikel worden verrekend met het bedrag op grond van de overgangsregeling, bedoeld in artikel 21a. De overgangsregeling geldt voor opleidingsscholen en aspirant opleidingsscholen in het derde en vierde jaar die voor het schooljaar 2019–2020 zijn gestart.

  • 4. Indien het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, in het schooljaar 2020–2021 of 2021–2022 wordt overschreden, ontvangen opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen de vaste voet, bedoeld in het eerste lid. Daarnaast ontvangen de opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen een verrekening op grond van de overgangsbepaling, bedoeld in artikel 21a. Vervolgens verdeelt de Minister het resterende bedrag voor de subsidie per student, bedoeld in het tweede lid, evenredig over de subsidieontvangers en zodanig dat iedere subsidieontvanger, conform bijlage 2, een gelijk bedrag per student ontvangt.

  • 5. Indien het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag in de schooljaren na schooljaar 2021–2022 zou worden overschreden, ontvangen opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen de vaste voet, zoals bedoeld in het eerste lid. Vervolgens verdeelt de Minister het resterende bedrag voor de subsidie per student, zoals bedoeld in het tweede lid, evenredig over de subsidieontvangers en zodanig dat iedere subsidieontvanger, conform bijlage 2, een gelijk bedrag per student ontvangt.

C

Artikel 11, tweede lid, komt te luiden:

2. Het subsidiebedrag wordt in twee gedeelten aan de subsidieontvanger betaald. Het eerste gedeelte bedraagt 49% van het totaalbedrag en wordt betaald in november van het schooljaar. Het tweede gedeelte bedraagt 51% van het totaalbedrag en wordt betaald in februari van hetzelfde schooljaar.

D

Artikel 16 tweede lid, sub b, komt te luiden:

  • b. de vier hoogst gerangschikte aanvragen voor aspirant-opleidingsscholen als bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdeel b; en

E

Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a. Overgangsbepaling

  • 1. In het schooljaar 2020–2021 wordt de hoogte van het subsidiebedrag berekend aan de hand van het absolute verschil in het subsidiebedrag op grond van het financieringsmodel dat van toepassing was in het schooljaar 2019–2020 en het financieringsmodel, bedoeld in artikel 9 eerste en tweede lid. Dit absolute verschil wordt berekend aan de hand van de opgave van studentenaantallen op 1 oktober 2019. Indien het oude subsidiebedrag hoger ligt dan het nieuwe subsidiebedrag, wordt van het absolute verschil, conform bijlage 2, 85% toegevoegd op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 9. Indien het oude subsidiebedrag lager ligt dan het nieuwe subsidiebedrag, wordt van het absolute verschil, conform bijlage 2, 85% in mindering gebracht op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 9.

  • 2. In het schooljaar 2021–2022 wordt de hoogte van het subsidiebedrag berekend aan de hand van het absolute verschil in het subsidiebedrag op grond van het financieringsmodel dat van toepassing was in het schooljaar 2019–2020 en het huidige financieringsmodel, bedoeld in artikel 9 eerste en tweede lid. Dit absolute verschil wordt berekend aan de hand van de opgave van studentenaantallen op 1 oktober 2019. Indien het oude subsidiebedrag hoger ligt dan het nieuwe subsidiebedrag, wordt van het absolute verschil, conform bijlage 2, 60% toegevoegd op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 9. Indien het oude subsidiebedrag lager ligt dan het nieuwe subsidiebedrag, wordt van het absolute verschil, conform bijlage 2, 60% in mindering gebracht op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 9.

F

Bijlage 2 komt te luiden:

Bijlage 2, behorende bij de artikelen 9 en 21a, eerste en tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 2019

Rekenregel financieringsmodel 2020

  • 1. Formule, behorende bij artikel 9, eerste en tweede lid

    Als Qt≤ Bt, dan geldt:

    x1,t (st)=€ 100.000+ (€ 955* st)

  • 2. Formule, behorende bij artikel 9, vijfde lid

    Als Qt> Bt, dan geldt:

    XB1,t (Nt, STt, st Bt) = € 100.000+(( (Bt-(€ 100.000* Nt ))/STt)*st)

  • 3. Formule, behorende bij artikel 9, vierde lid

    Als t=2020, dan geldt:

    XB1,2020(N2020, ST2020, s2020, B2020, OR2020) = € 100.000+(( (B2020-(€ 100.000* N2020-OR2020))/ST2020)*s2020)

    Als t=2021, dan geldt:

    XB1,2021(N2021, ST2021, s2021, B2021, OR2021) = € 100.000+(( (B2021-(€ 100.000* N2021-OR2021))/ST2021)*s2021)

  • 4. Formule, behorende bij artikel 21a, eerste lid

    Als t=2020, dan geldt:

    x2,2020 = x1,2020+((x0,2020- x1,2020)*0,85)

    Als t=2020 en Qt> Bt dan geldt:

    x2,2020 = XB1,2020+((x0,2020- x1,2020)*0,85)

  • 5. Formule, behorende bij artikel 21a, tweede lid

    Als t=2021, dan geldt:

    x2,2021 = x1,2021+((x0,2020- x1,2020)*0,60)

    Als t=2021 en Qt> Bt dan geldt:

    x2,2021 = XB1,2021+((x0,2020- x1,2020)*0,60)

Toelichting

Qt = totaalbedrag van de subsidie naar opleidingsscholen in het schooljaar (t/ t+1), berekend volgens artikel 9 eerste en tweede lid, en artikel 21A. Dit is de som van alle x2,t(voor 2020 en 2021), x1,t(na 2021 en als het subsidieplafond niet wordt overschreden) of XB1,t(na 2021 en als het subsidieplafond wordt overschreden).

ORt: totaalbedrag overgangsregeling. Dit is de som van de individuele bedragen op basis van de overgangsregeling. Voor 2020 is dit de som van de volgende formule: (x0,2020- x1,2020)*0,85. Voor 2021 is dit de som van de volgende formule: (x0,2020- x1,2020)*0,60.

STt = totaal aantal studenten op de opleidingsscholen in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd en wordt toegekend (studentenaantal totaal in schooljaar t-1/t).

st = studentaantal van de opleidingsschool in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd en wordt toegekend (studentenaantal in schooljaar t-1/t).

Nt = aantal opleidingsscholen in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd en wordt toegekend (aantal opleidingsscholen in schooljaar t-1/t).

x0,2020 = bedrag per opleidingsschool op basis van de staffelsystematiek (oude financieringssystematiek) in schooljaar 2020/2021.

XB1,t = bedrag per opleidingsschool op basis van de nieuwe financieringssystematiek in schooljaar (t/ t+1) indien het subsidieplafond wordt overschreden.

x1,t = bedrag per opleidingsschool op basis van de nieuwe financieringssystematiek in schooljaar (t/ t+1).

x2,t = bedrag per opleidingsschool op basis van de nieuwe financieringssystematiek in schooljaar (t/ t+1) + overgangsregeling.

Als Qt≤ Bt

x1 is afhankelijk van:

  • st: het aantal studenten op een opleidingsschool in schooljaar (t-1/t).

Als Qt> Bt

XB1 is afhankelijk van:

  • ORt: totaalbedrag overgangsregeling (de som van de individuele bedragen op basis van de overgangsregeling).

Oude financieringsmodel

Aantal studenten

Tegemoetkoming per jaar

60-139

€  200.000

140-179

€  280.000

180-219

€  320.000

220-259

€  340.000

260-299

€  380.000

300-339

€  420.000

340-379

€  460.000

380 en meer

€  500.000

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister), de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, de Vereniging voor Hogescholen en de VSNU hebben de gezamenlijke ambitie om van ‘Samen Opleiden en Professionaliseren’ de norm te maken voor het opleiden van toekomstige leraren. In opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen werken lerarenopleidingen en scholen in een praktijkomgeving samen bij de voorbereiding van toekomstige leraren en de begeleiding van startende leraren.

Opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen ontvangen op basis van de Regeling tegemoetkoming opleidingsscholen 2019 (hierna: de subsidieregeling) subsidie voor de begeleiding van studenten en de inrichting en instandhouding van een opleidingsinfrastructuur. Deze regeling wijzigt het financieringsmodel waarmee per jaar de hoogte van de subsidie van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen wordt bepaald. Deze regeling introduceert tevens een bepaling voor de geleidelijke overgang naar dit nieuwe financieringsmodel in de schooljaren 2020–2021 en 2021–2022. Daarnaast worden het subsidieplafond voor subsidieverstrekking aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen voor een derde of vierde schooljaar in het schooljaar 2020–2021 en de percentages van de te ontvangen subsidie per uitbetaling gewijzigd. De drie wijzigingen worden hieronder afzonderlijk nader toegelicht.

Wijziging financieringsmodel

Op basis van de subsidieregeling werd tot nu toe een staffelsystematiek gehanteerd voor het bepalen van de hoogte van de jaarlijkse subsidie. Opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen doen ieder schooljaar uiterlijk 30 september opgave van het aantal opgeleide studenten in het voorgaande schooljaar. Op basis van deze opgave werd de opleidingsschool of aspirant-opleidingsschool ingedeeld in een van de acht staffels waarna zij recht hadden op het subsidiebedrag dat op basis van de subsidieregeling bij deze staffel hoorde.

Uit een beleidsevaluatie is gebleken dat deze systematiek een ongewenst sturend effect heeft op de grootte van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen. Door vlak boven of vlak onder een staffelgrens te zitten, kon de gemiddelde tegemoetkoming in de kosten per student per jaar in deze systematiek sterk verschillen. Bovendien waren sommige staffels gunstiger dan andere. De systematiek had een negatieve invloed op de groei van het aantal studenten per opleidingsschool. Dit past niet bij de ambitie om het aantal opleidingsplekken voor Samen Opleiden en Professionaliseren uit te breiden.

In overleg met de bestuurlijke partners is daarom besloten tot de invoering van een nieuw financieringsmodel waarmee groei wordt gestimuleerd en waarin de middelen meer dan voorheen naar rato van studentenaantallen worden verdeeld over opleidingsscholen. Er is gekozen voor een model waarin alle opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend een vaste voet van € 100.000 krijgen voor de ontwikkeling en instandhouding van een opleidingsinfrastructuur. Daarnaast krijgen opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend een vast bedrag van € 955 per student. Deze twee elementen tezamen bepalen de totale hoogte van de subsidie per opleidingsschool per jaar. Voor aspirant-opleidingsscholen in het 1e en 2e schooljaar waarin subsidie wordt verleend wordt niets gewijzigd.

Introductie overgangsbepaling

Het nieuwe financieringsmodel leidt tot herverdeling van de middelen. Na overleg met de bestuurlijke partners is daarom gekozen voor een overgangsbepaling om alle opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen de gelegenheid te geven zich goed voor te bereiden op het nieuwe financieringsmodel.

Vaststelling subsidieplafond en percentages uitbetaling

Jaarlijks wordt het subsidieplafond voor subsidieverstrekking aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend vastgesteld. Het subsidieplafond voor schooljaar 2020–2021 wordt met deze regeling vastgesteld op € 32.757.000.

Regeldruk

De aanpassing van het financieringsmodel, de introductie van een overgangsbepaling en de vaststelling van het subsidieplafond en de percentages voor uitbetaling wijzigen niets in de regeldruk voor opleidingsscholen of aspirant-opleidingsscholen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Onderdeel A bevat de aankondiging van het subsidieplafond voor het schooljaar 2020–2021. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op € 32.757.000. Voor het schooljaar 2019–2020 gold een subsidieplafond van € 30.127.000.

Artikel I, onderdeel B

Onderdeel B wijzigt de verdelingssystematiek uit artikel 9 van de regeling. Volgens het nieuwe financieringsmodel ontvangen de opleidingsscholen en de aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde leerjaar een vast subsidiebedrag (vaste voet) van € 100.000. Het tweede lid bepaalt dat de opleidingsscholen bovenop de vaste voet een bedrag van € 955 ontvangen per student.

Artikel I, onderdeel C

Onderdeel C bevat een wijziging van artikel 11, tweede lid, dat betrekking heeft op de betaling van de subsidie. De subsidie aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend wordt in twee gedeelten betaald. Met deze regeling wordt vastgelegd dat 49% van het totaalbedrag wordt betaald in november van het schooljaar en dat 51% van het totaalbedrag wordt betaald in februari van hetzelfde schooljaar.

Artikel I, onderdeel D

Onderdeel D bevat een wijziging van het aantal beschikbare plekken van acht naar tien. Voor de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs zijn telkens vier van de tien beschikbare plekken gereserveerd. Voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie zijn twee plekken gereserveerd.

Artikel I, onderdeel E

Onderdeel E betreft een overgangsbepaling voor de schooljaren 2020–2021 en 2021–2022. In schooljaar 2020–2021 wordt eerst de hoogte van de subsidie bepaald op basis van het nieuwe financieringsmodel aan de hand van het aantal studenten in schooljaar 2019–2020. Vervolgens wordt 85% van het absolute verschil met de subsidie zoals die in de staffelsystematiek zou zijn geweest toegevoegd of afgehaald van de te ontvangen subsidie in 2020–2021. In schooljaar 2021–2022 wordt op basis van de opgave van studentenaantallen in dat jaar (uiterlijk op 30 september 2021) weer eerst de hoogte van de subsidie bepaald op basis van het nieuwe financieringsmodel. Vervolgens wordt 60% van het eerder berekende absolute verschil met de subsidie zoals die in de staffelsystematiek in 2020–2021 zou zijn geweest toegevoegd of afgehaald van de te ontvangen subsidie in 2021–2022.

Vanaf schooljaar 2022–2023 geldt de overgangsbepaling niet langer en zal alleen op basis van het nieuwe financieringsmodel de hoogte van de subsidie worden bepaald.

Artikel I, onderdeel F

Artikel I, onderdeel F, bevat een wijziging van bijlage 2 van de regeling. Hierin is de nieuwe berekeningssystematiek voor de hoogte van de subsidie neergelegd.

Peildatum

Waar onder de artikelen gesproken wordt over opgave van studentenaantallen uiterlijk op 30 september van jaar t, gaat het om de opgave van studentenaantallen op peildatum van jaar t-1.

Artikel II

Aangezien het subsidieplafond en de nieuwe berekeningsmethode voor de subsidies worden toegepast in het aankomende schooljaar, is ervoor gekozen de wijzigingen zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Naar boven