TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister), de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, de
Vereniging voor Hogescholen en de VSNU hebben de gezamenlijke ambitie om van ‘Samen
Opleiden en Professionaliseren’ de norm te maken voor het opleiden van toekomstige
leraren. In opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen werken lerarenopleidingen
en scholen in een praktijkomgeving samen bij de voorbereiding van toekomstige leraren
en de begeleiding van startende leraren.
Opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen ontvangen op basis van de Regeling
tegemoetkoming opleidingsscholen 2019 (hierna: de subsidieregeling) subsidie voor
de begeleiding van studenten en de inrichting en instandhouding van een opleidingsinfrastructuur.
Deze regeling wijzigt het financieringsmodel waarmee per jaar de hoogte van de subsidie
van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen wordt bepaald. Deze regeling introduceert
tevens een bepaling voor de geleidelijke overgang naar dit nieuwe financieringsmodel
in de schooljaren 2020–2021 en 2021–2022. Daarnaast worden het subsidieplafond voor
subsidieverstrekking aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen voor een
derde of vierde schooljaar in het schooljaar 2020–2021 en de percentages van de te
ontvangen subsidie per uitbetaling gewijzigd. De drie wijzigingen worden hieronder
afzonderlijk nader toegelicht.
Wijziging financieringsmodel
Op basis van de subsidieregeling werd tot nu toe een staffelsystematiek gehanteerd
voor het bepalen van de hoogte van de jaarlijkse subsidie. Opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen
doen ieder schooljaar uiterlijk 30 september opgave van het aantal opgeleide studenten
in het voorgaande schooljaar. Op basis van deze opgave werd de opleidingsschool of
aspirant-opleidingsschool ingedeeld in een van de acht staffels waarna zij recht hadden
op het subsidiebedrag dat op basis van de subsidieregeling bij deze staffel hoorde.
Uit een beleidsevaluatie is gebleken dat deze systematiek een ongewenst sturend effect
heeft op de grootte van opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen. Door vlak
boven of vlak onder een staffelgrens te zitten, kon de gemiddelde tegemoetkoming in
de kosten per student per jaar in deze systematiek sterk verschillen. Bovendien waren
sommige staffels gunstiger dan andere. De systematiek had een negatieve invloed op
de groei van het aantal studenten per opleidingsschool. Dit past niet bij de ambitie
om het aantal opleidingsplekken voor Samen Opleiden en Professionaliseren uit te breiden.
In overleg met de bestuurlijke partners is daarom besloten tot de invoering van een
nieuw financieringsmodel waarmee groei wordt gestimuleerd en waarin de middelen meer
dan voorheen naar rato van studentenaantallen worden verdeeld over opleidingsscholen.
Er is gekozen voor een model waarin alle opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen
in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend een vaste voet van
€ 100.000 krijgen voor de ontwikkeling en instandhouding van een opleidingsinfrastructuur.
Daarnaast krijgen opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen in het derde en
vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend een vast bedrag van € 955 per student.
Deze twee elementen tezamen bepalen de totale hoogte van de subsidie per opleidingsschool
per jaar. Voor aspirant-opleidingsscholen in het 1e en 2e schooljaar waarin subsidie wordt verleend wordt niets gewijzigd.
Introductie overgangsbepaling
Het nieuwe financieringsmodel leidt tot herverdeling van de middelen. Na overleg met
de bestuurlijke partners is daarom gekozen voor een overgangsbepaling om alle opleidingsscholen
en aspirant-opleidingsscholen de gelegenheid te geven zich goed voor te bereiden op
het nieuwe financieringsmodel.
Vaststelling subsidieplafond en percentages uitbetaling
Jaarlijks wordt het subsidieplafond voor subsidieverstrekking aan opleidingsscholen
en aspirant-opleidingsscholen in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt
verleend vastgesteld. Het subsidieplafond voor schooljaar 2020–2021 wordt met deze
regeling vastgesteld op € 32.757.000.
Regeldruk
De aanpassing van het financieringsmodel, de introductie van een overgangsbepaling
en de vaststelling van het subsidieplafond en de percentages voor uitbetaling wijzigen
niets in de regeldruk voor opleidingsscholen of aspirant-opleidingsscholen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Onderdeel A bevat de aankondiging van het subsidieplafond voor het schooljaar 2020–2021.
Het subsidieplafond wordt vastgesteld op € 32.757.000. Voor het schooljaar 2019–2020
gold een subsidieplafond van € 30.127.000.
Artikel I, onderdeel B
Onderdeel B wijzigt de verdelingssystematiek uit artikel 9 van de regeling. Volgens
het nieuwe financieringsmodel ontvangen de opleidingsscholen en de aspirant-opleidingsscholen
in het derde en vierde leerjaar een vast subsidiebedrag (vaste voet) van € 100.000.
Het tweede lid bepaalt dat de opleidingsscholen bovenop de vaste voet een bedrag van
€ 955 ontvangen per student.
Artikel I, onderdeel C
Onderdeel C bevat een wijziging van artikel 11, tweede lid, dat betrekking heeft op
de betaling van de subsidie. De subsidie aan opleidingsscholen en aspirant-opleidingsscholen
in het derde en vierde schooljaar waarin subsidie wordt verleend wordt in twee gedeelten
betaald. Met deze regeling wordt vastgelegd dat 49% van het totaalbedrag wordt betaald
in november van het schooljaar en dat 51% van het totaalbedrag wordt betaald in februari
van hetzelfde schooljaar.
Artikel I, onderdeel D
Onderdeel D bevat een wijziging van het aantal beschikbare plekken van acht naar tien.
Voor de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs zijn telkens vier van de
tien beschikbare plekken gereserveerd. Voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
zijn twee plekken gereserveerd.
Artikel I, onderdeel E
Onderdeel E betreft een overgangsbepaling voor de schooljaren 2020–2021 en 2021–2022.
In schooljaar 2020–2021 wordt eerst de hoogte van de subsidie bepaald op basis van
het nieuwe financieringsmodel aan de hand van het aantal studenten in schooljaar 2019–2020.
Vervolgens wordt 85% van het absolute verschil met de subsidie zoals die in de staffelsystematiek
zou zijn geweest toegevoegd of afgehaald van de te ontvangen subsidie in 2020–2021.
In schooljaar 2021–2022 wordt op basis van de opgave van studentenaantallen in dat
jaar (uiterlijk op 30 september 2021) weer eerst de hoogte van de subsidie bepaald
op basis van het nieuwe financieringsmodel. Vervolgens wordt 60% van het eerder berekende
absolute verschil met de subsidie zoals die in de staffelsystematiek in 2020–2021
zou zijn geweest toegevoegd of afgehaald van de te ontvangen subsidie in 2021–2022.
Vanaf schooljaar 2022–2023 geldt de overgangsbepaling niet langer en zal alleen op
basis van het nieuwe financieringsmodel de hoogte van de subsidie worden bepaald.
Artikel I, onderdeel F
Artikel I, onderdeel F, bevat een wijziging van bijlage 2 van de regeling. Hierin
is de nieuwe berekeningssystematiek voor de hoogte van de subsidie neergelegd.
Peildatum
Waar onder de artikelen gesproken wordt over opgave van studentenaantallen uiterlijk
op 30 september van jaar t, gaat het om de opgave van studentenaantallen op peildatum
van jaar t-1.
Artikel II
Aangezien het subsidieplafond en de nieuwe berekeningsmethode voor de subsidies worden
toegepast in het aankomende schooljaar, is ervoor gekozen de wijzigingen zo spoedig
mogelijk in werking te laten treden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob