Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 14 juli 2020, nr. Min-BuZa.2020.5169-22, tot wijziging van het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 26 februari 2019, Min-BuZa. 2019.2328-18, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Wijziging Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen 2019–2022)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

ARTIKEL I

De bijlage bij het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 26 februari 2019, Min-BuZa. 2019.2328-18, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen 2019–2022)1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van paragraaf III.2 wordt vervangen door:

III.2. Subsidiabele kosten Basisactiviteiten

B

Na paragraaf III.2 wordt een nieuwe paragraaf III.2A ingevoegd, luidende:

III.2A Subsidiabele kosten Extra activiteiten

III.2A.1. Uitgangspunten

Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:

  • voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan de uitvoering van de activiteiten wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag wordt geen subsidie verleend;

  • voor kosten voor projectmanagement, zijnde enkel de coördinatie van de uitvoering van de activiteiten, geldt een maximum van 10% van het totaal aantal opgevoerde dagen onder tijdsbesteding in Nederland en het buitenland;

  • voor de inhuur van externe medewerkers, bijvoorbeeld zzp-ers, wordt een maximum uurtarief van € 87,50 gehanteerd;

  • de interne kosten (eigen uren en, in geval van hardware, de kostprijs) van de penvoerder en zijn partners worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;

  • kosten in landen buiten Europa worden aan lokale maatstaven getoetst;

  • direct uit de extra activiteiten verkregen inkomsten worden in mindering gebracht op de subsidie, bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies;

  • investeringen in hardware die in het kader van de extra activiteiten worden gedaan, mogen geen business case opleveren.

III.2A.2 Subsidiabele kosten

  • a. De subsidiabele kosten betreffen loonkosten, welke worden berekend als volgt: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken medewerkers in loondienst bij de penvoerder en/of partners ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermenigvuldigd met maximaal een vast uurtarief van € 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. In afwijking op dit vaste uurtarief wordt het uurtarief voor personeel van de penvoerder en/of partners in landen buiten Europa naar lokale maatstaven vastgesteld tot maximaal dit vaste uurtarief.

  • b. Deze kosten worden vermeerderd met:

    • De kosten van het gebruik van hardware, gebouwen en/of software. Voor het bepalen van de economische afschrijving worden vaste afschrijvingstermijnen gehanteerd:

      • Hardware (machines, installaties): vijf jaar

      • Gebouwen (indien gericht op activiteiten voor bijeenkomsten, kennisoverdracht en/of scholing): 30 jaar

      • Software: drie jaar

      De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs van het product, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.

    • Kosten van derden waarvoor een factuur wordt ontvangen.

    • Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op basis van economy class.

    • Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates (DSA-lijsten) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geldend op de startdatum van de activiteiten: Bijlage I behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland.) 2

  • c. In aanvulling op de hierboven genoemde reis- en verblijfskosten kunnen ook extra reis- en verblijfkosten vanwege de risico’s, verzekering en negatief reisadvies subsidiabel zijn, mits goed onderbouwd in de aanvraag.

II.2A.3. Niet-subsidiabele kosten

Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:

  • kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • omzetbelasting;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;

  • kosten gerelateerd aan promotionele of verkoopactiviteiten of promotiemateriaal;

  • algemene vertaalkosten;

  • kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.

ARTIKEL II

De bijlage bij het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 26 februari 2019, Min-BuZa. 2019.2328-18, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen 2019–2022) blijft van toepassing op de aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze wijziging zijn ingediend en op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze wijziging zijn verstrekt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de waarnemend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, B. Tazelaar

de Directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen, H. Schuiling

TOELICHTING

Met bijgaande wijziging van de beleidsregels voor het Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen 2019–2022 (Artikel I) wordt voor Extra Activiteiten onder pijler II (EUR 150.000) van het Fonds Verantwoord Ondernemen mogelijk gemaakt dat aanvragers kosten gesubsidieerd kunnen krijgen voor activiteiten die bijdragen aan de doelstellingen van een convenant, anders dan deelname aan werk- en stuurgroepen. Zo kan bijvoorbeeld een onderzoek gefinancierd worden, of een lokale expert bekostigd worden. De beschrijving van subsidiabele activiteiten is hiermee gelijk aan die voor pijler I.

De wijziging is van toepassing op na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling ingediende aanvragen (Artikel II).

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de waarnemend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, B. Tazelaar

de Directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen, H. Schuiling


X Noot
1

Stcrt. 2019, nr. 12517; laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 20 januari 2020, Min-BuZa.2020.4784-16, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Tweede openstelling Subsidieprogramma Fonds Verantwoord Ondernemen 2019–2022), Stcrt. 2020, nr. 4876.

X Noot
2

Reisregeling Buitenland, http://wetten.overheid.nl/BWBR0006914

Naar boven