Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 7 juli 2020, nr. 24938080, houdende regels met betrekking tot de rechtspositie van de voorzitter en leden van het Commissariaat voor de Media en de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds voor de journalistiek (Regeling rechtspositie Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de Journalistiek)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op de artikelen 12, eerste lid, en 14, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de artikelen 7.2 en 8.2 van de Mediawet 2008;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Commissariaat:

Commissariaat voor de Media;

b. Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. Stimuleringsfonds:

Stimuleringsfonds voor de journalistiek.

HOOFDSTUK 2. COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA

§ 2.1. Bezoldiging en overige arbeidsvoorwaarden voorzitter en leden

Artikel 2. Bezoldiging
  • 1. De leden van het Commissariaat worden als volgt bezoldigd:

    • a. de voorzitter volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 18 als vermeld in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, op basis van een volledige werkweek;

    • b. de overige leden volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 17 als vermeld in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, op basis van een volledige werkweek.

  • 2. De bezoldiging wordt aan de hand van de arbeidsduur, bepaald in artikel 3, naar evenredigheid vastgesteld.

  • 3. Als uit de collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren een aanpassing van ambtenarensalarissen volgt, wordt deze bezoldiging met een gelijk percentage aangepast.

  • 4. De bezoldiging wordt in maandelijkse termijnen betaald en wordt uitbetaald tot en met drie maanden na de dag van overlijden.

  • 5. De leden van het Commissariaat hebben recht op een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 3. Gemiddelde arbeidsduur
  • 1. Over de periode van een jaar bedraagt de gemiddelde arbeidsduur voor de voorzitter van het Commissariaat 36 uur per week en niet minder dan 32 uur per week, en voor de overige leden 9 uur per week.

  • 2. De Minister kan in het belang van een goede uitvoering van de taken van het Commissariaat op verzoek van de voorzitter van het Commissariaat, met instemming van de betrokken leden, de gemiddelde arbeidsduur voor de overige leden per week tijdelijk verhogen tot maximaal 36 uur per week.

Artikel 4. Verlof
  • 1. De leden van het Commissariaat hebben aanspraak op verlof, bestaande uit:

    • a. verlofuren, vastgesteld overeenkomstig artikel 634, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en

    • b. verlofuren, gelijk aan het aantal uren dat in het kader van het Individueel Keuze Budget in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren is afgesproken.

  • 2. De aanspraak op verlofuren als bedoeld in het eerste lid, onder a, vervalt na verloop van het kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de aanspraken zijn ontstaan.

  • 3. De aanspraak op verlofuren als bedoeld in het eerste lid, onder b, vervalt na verloop van vijf kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin de aanspraken zijn ontstaan.

Artikel 5. Reis- en verblijfkosten

De leden van het Commissariaat hebben recht op een vergoeding voor reis- en verblijfkosten overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 6. Representatievergoeding
  • 1. De leden van het Commissariaat ontvangen naar rato van hun respectievelijke arbeidsduur voor kosten die niet declarabel zijn een representatievergoeding overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, ter hoogte van het bedrag dat geldt voor een directeur en een daaraan gelijk gestelde functie.

  • 2. De representatiekostenvergoeding wordt niet langer uitbetaald als een lid van het Commissariaat langer dan een maand niet werkt, anders dan wegens vakantie. Als een lid van het Commissariaat niet werkt vanwege ziekte, dan worden de eerste vier weken van ziekte niet meegerekend voor het bepalen van de datum waarop de representatiekostenvergoeding stopt.

  • 3. De representatiekostenvergoeding wordt weer uitbetaald vanaf de eerste dag van de maand nadat een lid van het Commissariaat weer is gaan werken.

Artikel 7. Vergoeding woon-werkverkeer en overige voorzieningen
  • 1. De leden van het Commissariaat hebben voor het vervoer tussen de vestigingsplaats van het Commissariaat en hun respectievelijke woonplaatsen naar keuze aanspraak op een vervoersbewijs openbaar vervoer 1e klasse of een vergoeding van € 0,20 per kilometer bij gebruikmaking van eigen vervoermiddelen.

  • 2. Het Commissariaat stelt aan de leden de overige voorzieningen, zoals ICT-voorzieningen, beschikbaar die noodzakelijk zijn voor het kunnen uitoefenen van hun functie.

Artikel 8. Arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. In geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling zijn de bepalingen over doorbetaling van het maandinkomen bij arbeidsongeschiktheid in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren van overeenkomstige toepasing.

  • 2. Aanspraken op uitkeringen in verband met arbeidsongeschiktheid wegens ziekte op grond van enige sociale zekerheidswet worden in mindering gebracht op de doorbetaling van de bezoldiging.

Artikel 9. Uitkering bij ontslag dan wel einde van (her)benoemingstermijn
  • 1. Bij tussentijds ontslag en bij het einde van de benoemingstermijn of herbenoemingstermijn, hebben de leden van het Commissariaat aanspraak op een aanvulling op de reguliere uitkering krachtens de Werkloosheidswet volgens het derde lid als het dagloon hoger is dan het voor de Werkloosheidswet geldende maximum dagloon.

  • 2. Geen recht op uitkering bestaat bij ontslag op eigen verzoek of ten gevolge van eigen schuld of toedoen.

  • 3. De eerste twee maanden wordt de reguliere uitkering krachtens de Werkloosheidswet aangevuld tot 75% van het dagloon en daarna tot 70%.

  • 4. Als de reguliere uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel of gedeeltelijk wordt verlaagd vanwege nieuwe inkomsten, wordt ook de aanvulling op deze uitkering evenredig verlaagd.

  • 5. De wettelijke verplichtingen, sancties en maatregelen die gelden voor een reguliere uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn ook van toepassing op de verhoogde uitkering.

Artikel 10. Afwijking bijzondere gevallen

De Minister kan in bijzondere gevallen bij beschikking afwijken van het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 11. Uitvoering

Het Commissariaat is belast met de uitvoering van de artikelen 2 en 4 tot en met 10. De in deze regeling bedoelde bezoldigingen, uitkeringen en vergoedingen komen ten laste van het Commissariaat.

§ 2.2. Overige bepalingen

Artikel 12. Nevenfuncties
  • 1. Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen doen de leden en beoogd leden van het Commissariaat gevraagd en ongevraagd aan de Minister schriftelijk opgave van alle nevenfuncties die zij vervullen bij de aanvang van de uitoefening van hun functie en van alle nevenfuncties die zij op dat moment voornemens zijn te gaan vervullen, alsmede van de aan die nevenfuncties verbonden beloningen.

  • 2. Nevenfuncties behoeven de voorafgaande goedkeuring van de Minister.

Artikel 13. Uitoefening functie
  • 1. Het is de leden van het Commissariaat in de uitoefening van hun functie verboden vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.

  • 2. De leden van het Commissariaat onthouden zich van het openbaren van gedachten of gevoelens indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van hun functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 3. De leden van het Commissariaat zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen in verband met hun functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Deze verplichting duurt voort na het einde van het lidmaatschap van het Commissariaat.

Artikel 14. Vrijwaring

Als een lid van het Commissariaat financiële gevolgen ondervindt uit persoonlijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de uitoefening van zijn functie, wordt hij daar door de Staat der Nederlanden van gevrijwaard, tenzij de aansprakelijkheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar gedrag, zoals opzet of grove schuld van betrokkene.

Artikel 15. Afkoelingsperiode
  • 1. Leden van het Commissariaat melden ten minste 3 maanden van tevoren aan de Minister elk voornemen tot het na het einde van het lidmaatschap aanvaarden van een betrekking of het uitoefenen van een beroepsactiviteit.

  • 2. Het eerste lid is gedurende de eerste 3 maanden na het einde van het lidmaatschap van het Commissariaat van overeenkomstige toepassing op gewezen leden van het Commissariaat.

  • 3. Gedurende de eerste 12 maanden na het einde van het lidmaatschap van het Commissariaat aanvaarden gewezen leden van het Commissariaat zonder voorafgaand overleg met de Minister geen betrekkingen of oefenen geen beroepsactiviteiten uit die mogelijk conflicterend zijn met het belang van het Commissariaat of die uit een oogpunt van belangenverstrengeling of de schijn daarvan onwenselijk zijn.

HOOFDSTUK 3. STIMULERINGSFONDS VOOR DE JOURNALISTIEK

§ 3.1. Bezoldiging en overige arbeidsvoorwaarden bestuur

Artikel 16. Bezoldiging
  • 1. De leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds worden bezoldigd volgens het hoogste salarisnummer behorende bij schaal 17 als vermeld in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, op basis van een volledige werkweek.

  • 2. De bezoldiging wordt aan de hand van de arbeidsduur als bepaald in artikel 17 naar evenredigheid vastgesteld.

  • 3. De bezoldiging wordt in maandelijkse termijnen betaald en wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van overlijden.

  • 4. De leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds hebben recht op een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 17. Gemiddelde arbeidsduur

Over de periode van een jaar bedraagt de gemiddelde arbeidsduur voor de voorzitter van het bestuur van het Stimuleringsfonds acht uur per week en voor de overige leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds vier uur per week.

Artikel 18. Reis- en verblijfkosten

De leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds hebben recht op een vergoeding voor reis- en verblijfkosten overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 19. Representatievergoeding

De Minister kan aan de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds een representatievergoeding toekennen overeenkomstig het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel en de Regeling representatievergoeding OCW 2005.

Artikel 20. Overige voorzieningen

Het Stimuleringsfonds stelt aan de leden van het bestuur de overige voorzieningen, zoals ICT-voorzieningen, beschikbaar die noodzakelijk zijn voor het kunnen uitoefenen van hun functie.

Artikel 21. Uitvoering

Het Stimuleringsfonds is belast met de uitvoering van de artikelen 16 en 18 tot en met 20. De daaruit voortvloeiende kosten van bezoldiging, uitkeringen en vergoedingen komen ten laste van het Stimuleringsfonds.

§ 3.2 Overige bepalingen

Artikel 22. Uitoefening functie en vrijwaring

De artikelen 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds.

HOOFDSTU 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23. Intrekkings- en overgangsbepaling

  • 1. De Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers wordt ingetrokken.

  • 2. De Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers, zoals deze luidde, onmiddellijk voor het tijdstip van intrekking, blijft van toepassing ten aanzien van leden van het Commissariaat of bestuur van het Stimuleringsfonds waarvan de benoeming voor 1 oktober 2020 plaatsvond.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020.

Artikel 25. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling rechtspositie Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de journalistiek.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemeen

Volgens artikel 12 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de leden van een zelfstandig bestuursorgaan door de betrokken Minister benoemt, geschorst en ontslagen. Op basis van artikel 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is aan het lidmaatschap van een zelfstandig bestuursorgaan een bezoldiging of een schadeloosstelling verbonden. De betrokken Minister stelt de bezoldiging of schadeloosstelling vast. Bij de artikelen 7.2 en 8.2 van de Mediawet 2008, wordt de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoudens enkele uitzonderingen van toepassing verklaard op het Commissariaat voor de Media (Commissariaat) en het Stimuleringsfonds voor de journalistiek (Stimuleringsfonds). In de Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers heeft de Minister in hoofdstuk 2 een bezoldiging en enkele andere arbeidsvoorwaarden vastgesteld voor de voorzitter en leden van het Commissariaat, gezamenlijk het college.

Bovengenoemde bezoldigingsregeling is om meerdere redenen aan herziening toe. In de eerste plaats wil dit kabinet in zijn algemeenheid kritisch kijken naar de arbeidsvoorwaardenregeling van instellingen die bekostigd worden uit collectieve middelen. Voorts heeft de huidige bezoldigingsregeling, met name waar het de wachtgeldvoorzieningen betreft, tot onduidelijkheden in de praktijk geleid. Alles in aanmerking nemend acht ik een nieuwe regeling op dit moment gewenst. Ik heb daarbij gekeken de naar arbeidsvoorwaardenregeling voor zelfstandige bestuursorganen in andere rijks sectoren en naar de arbeidsvoorwaarden voor personeel in dienst van het rijk zoals die per 1 januari 2020 gelden op basis van de Wet normalisering rechtspositie rijksambtenaren en de daaruit voortvloeiende collectieve arbeidsovereenkomst voor rijkspersoneel. Ik noem onder meer de Regeling rechtspositie voorzitter en leden Ksa 2012 en de Regeling bezoldiging en beheerskosten zelfstandige bestuursorganen VWS 2018. De onderhavige regeling sluit daar zoveel mogelijk op aan. Daarnaast heb ik ten behoeve van de bezoldiging een herwaarderingsonderzoek laten doen. De conclusie daarvan is dat er aanleiding is om een onderscheid te maken tussen de voorzitter en de overige leden. Gelet op de inhoud en zwaarte van de functie is er aanleiding om de bezoldiging van de voorzitter op een iets hoger niveau vast te stellen, te weten schaal 18 als vermeld in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren. De positie van voorzitter houdt in dat deze een eindverantwoordelijke topmanager is met verantwoordelijkheid voor het bepalen en veranderen van de strategische koers en resultaten van het Commissariaat en die in mandaat besluiten kan nemen namens het hele college. De functie van de overige leden is meer specialistisch georiënteerd. Voor de overige leden wordt het huidige niveau, te weten schaal 17, gehandhaafd. Er is geen reden om daar verandering in aan te brengen.

De aanpassing van de rechtspositieregeling voor het Commissariaat heb ik aangekondigd in mijn brief van 3 maart 2020 aan de Tweede Kamer over de situatie bij het Commissariaat.1 De herziening is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen om te zorgen dat het Commissariaat zijn taken ook in de toekomst optimaal kan uitvoeren. Een van de andere onderdelen uit het pakket aan maatregelen betreft de governance-structuur van het Commissariaat. Ik heb ABDTOPConsult gevraagd om inzicht te bieden in de voorwaarden voor de inrichting van de governance van het Commissariaat die kunnen bijdragen aan de samenwerking tussen het ministerie, het Commissariaat en de onder toezichtgestelden en de slagkracht en het aanpassings- en reactievermogen van het Commissariaat. Het rapport van ABDTOPConsult formuleert duidelijk randvoorwaarden voor een adequate governancestructuur, maar geeft zelf nog geen concrete uitwerking ervan. Het Commissariaat heeft een verkenning laten uitvoeren naar een aantal duidelijk te onderscheiden reële varianten voor de invulling van de topstructuur van het Commissariaat. In een brief van 10 juni 2020 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de verkenning van ABDTopconsult en mijn besluit op basis hiervan. Onderdeel daarvan is dat er onderscheid komt tussen de voorzitter en de overige leden van het Commissariaat in termen van arbeidsduur. Gebleken is dat de huidige interim-structuur, waarbij de interim-voorzitter full time aanwezig is en eindverantwoordelijk is voor de aansturing van de organisatie, goed werkt. Daarnaast worden commissarissen aangetrokken op basis van expertise met een parttime aanstelling van 25%. Deze commissarissen zijn samen met de voorzitter belast met de collegiale besluitvorming met betrekking tot het primaire proces. De vaststelling van de arbeidsduur van de voorzitter en de overige leden geschiedt in onderhavige regeling.

Vanwege de hoeveelheid wijzigingen is gekozen voor het vaststellen van een geheel nieuwe regeling. Daarbij maak ik van de gelegenheid gebruik om ook de rechtspositieregels van het Stimuleringsfonds voor de journalistiek te op onderdelen te actualiseren.

Artikelsgewijs

Hierna worden de artikelen toegelicht voor zover dat nodig voor een goed begrip of vanwege wijzigingen die zijn aangebracht. Artikelen s die niet zijn gewijzigd worden daarom niet toegelicht.

Artikel 2, tweede lid

Toegevoegd is dat de leden van het Commissariaat naast een vakantie-uitkering ook een eindejaarsuitkering ontvangen overeenkomstig de coa-rijk.

Artikel 3

Uit de onderzoeken naar de governance-structuur is naar voren gekomen dat gelet op de externe en interne uitdagingen en de aard van het werk het aangewezen is dat het Commissariaat wordt aangestuurd door een full time voorzitter (36 uur). Daarnaast worden commissarissen aangesteld op basis van expertise met een parttime aanstelling van 9 uur per week. Deze commissarissen zijn samen met de voorzitter belast met de besluitvorming met betrekking tot het primaire proces.

Artikel 4

De rechtspositieregeling bevatte tot nu toe geen regels over verlofuren. Artikel 4 bevat bepalingen daarover, waarbij aangesloten is bij de regeling omtrent verlof zoals die in de cao-rijk is opgenomen.

Artikel 7

Dit artikel bevat een regeling omtrent enkele secundaire arbeidsvoorwaarden die tot nu toe in een eigen regeling van het Commissariaat waren opgenomen. De aanspraak op een lease-auto en daarmee samenhangende vergoeding van brandstofkosten is komen te vervallen.

Behalve bezoldiging en in de in deze regeling geregelde vergoedingen worden aan leden van het Commissariaat geen andere vergoedingen of voordelen toegekend. Dat betekent dat de mogelijkheid voor het Commissariaat om zelf andere vergoedingen te regelen voor kosten van haar leden die verband houden met de uitoefening van hun functie is vervallen. Het gaat dan bijvoorbeeld om vergoedingen van abonnementen op kranten en tijdschriften.

Artikelen 8 en 9

Wat betreft een vangnetregeling bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en in geval van ontslag is aangesloten bij de regeling die voor rijksambtenaren gelden op basis van de cao-rijk. Dit houdt een gewenste versobering ten aanzien van de bestaande wachtgeldregeling. Voor de leden van het Commissariaat gold tot nu toe een eigen wachtgeldregeling, waarbij de duur van het wachtgeld gelijk was aan aantal jaren dat een lid in functie was. Dat leidde tot heden ten dage onaanvaardbare lange wachtgelduitkeringen van tien jaar. Ook de hoogte van het wachtgeld – 80% gedurende het eerste jaar – was hoger dan thans gebruikelijk en aanvaardbaar is. In de nieuwe situatie is de uitkering bij ontslag nog steeds afhankelijk van het aantal jaren dat iemand lid van het Commissariaat is geweest, maar nooit langer dan drie jaar. Daarbij vindt aanvulling van de WW-uitkering plaats tot maximaal 75% van de bezoldiging gedurende de eerste twee maanden en daarna tot 70%. Wat betreft de vangnetregeling bij ontslag is er voor gekozen niet dynamisch te verwijzen naar de cao-rijk. Reden daarvoor is dat het vangnet voor de leden van het Commissariaat afhankelijk wordt van veranderingen in de cao-rijk. Die veranderingen kunnen een versobering dan wel een verruiming inhouden die in de regel zullen samenhangen met een aantal andere wijzigingen in de cao die niet automatisch doorwerken naar bestuurders van zelfstandige bestuursorganen zoals het Commissariaat. Verschil is ook dat leden van het Commissariaat – in tegenstelling tot werknemers bij het Rijk – enkel voor een bepaalde tijd worden benoemd. Door niet dynamisch te verwijzen naar de cao-rijk kan ten aanzien van de leden van het Commissariaat een afzonderlijke afweging over dit onderwerp gemaakt worden. De regeling bij ontslag is dus wel op de cao rijk gebaseerd, maar volgt deze niet automatisch.

Onder de oude regeling bestond recht op wachtgeld als een lid na afloop van de benoemingstermijn niet werd herbenoemd. In de praktijk is onduidelijkheid ontstaan of recht op wachtgeld bestond bij het einde van de tweede benoemingstermijn. In dat geval is er namelijk per definitie sprake van niet-herbenoemen omdat een lid slechts eenmaal herbenoemd kan worden. Daarbij was het de vraag of het redelijk is dat een lid langjarig recht op wachtgeld kan doen gelden in de wetenschap dat het lidmaatschap per definitie eindigt na een tweede termijn. Onder de nieuwe regeling is die onduidelijkheid er niet. Bij tussentijds ontslag en bij het einde van de benoemingstermijn of herbenoemingstermijn bestaat recht op WW-uitkering met aanvulling. Omdat de duur van de WW-uitkering afhankelijk is van het aantal dienstjaren en nooit langer dan drie jaar is, is er is in alle gevallen een goede balans tussen de periode dat een lid in functie is geweest en de duur van de uitkering.

Artikel 12

Dit artikel bevat – naast hetgeen de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen daarover bepaalt – een aanvullende regeling voor het melden en goedkeuren van nevenfuncties. Reden daarvoor is dat in de afgelopen periode is gebleken dat er niet in alle gevallen een precies inzicht bestond in de (voorgenomen) nevenfuncties van leden of beoogd leden van het Commissariaat, waardoor zorgvuldige toetsing niet in alle gevallen heeft kunnen plaatsvinden. Het belang van het kunnen toetsen van nevenfuncties speelt zowel in de fase van sollicitatie/werving, als tijdens het lidmaatschap van het Commissariaat. Vandaar dat de meldingsplicht ook van toepassing is op beoogd leden die nog niet formeel in functie zijn.

Artikel 13

Dit artikel regelt expliciet dat van leden van het Commissariaat volstrekte integriteit, loyaliteit en terughoudendheid verwacht worden in hun externe gedrag. De bepalingen zijn geënt op wat daarover in de Gedragscode Integriteit Rijk en de eigen Gedragscode Integriteit van het Commissariaat is bepaald.

Artikel 15

Het is gewenst enkele aanvullende regels te stellen ten aanzien van integriteit en het voorkomen van belangenverstrengeling. De integriteitscode van het Commissariaat en de cao-rijk bevatten regels voor het geval iemand gedurende zijn aanstelling een gevoelige overstap maakt naar een nieuwe betrekking. Deze bepalingen zien op het belang van een goede interne afronding en overdracht van werkzaamheden ter voorkoming van belangenverstrengeling. Dergelijke bepalingen nemen echter de schijn van belangenverstrengeling niet geheel weg. Daarvoor is het gewenst een regeling te treffen die neerkomt op een zogenaamde afkoelingsperiode: gedurende een bepaalde tijd aanvaarden gewezen leden van het Commissariaat geen betrekkingen of oefenen geen beroepsactiviteiten uit die mogelijk conflicterend zijn met het belang van het Commissariaat of die uit een oogpunt van belangenverstrengeling of de schijn daarvan onwenselijk zijn.

Artikelen 16 tot en met 22

Deze artikelen regelen de rechtspositie van de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds en zijn ten opzichte van de Bezoldigingsregeling Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de pers grotendeels ongewijzigd. Er is geen aanleiding om daarin verandering te brengen. Toegevoegd is dat de bepalingen voor het Commissariaat ten aanzien van de uitoefening van de functie en nevenfuncties van overeenkomstige toepassing zijn op de leden van het bestuur van het Stimuleringsfonds (artikel 22).

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019-2020, 32 827, nr. 184

Naar boven