Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 juli 2020, nr. 24674751, houdende tegemoetkoming voor studievertraging in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak van COVID-19)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Gelet op de artikelen 13.1, tweede lid, en 13.2 van de Wet Studiefinanciering 2000 en artikel 8.3 van de Wet studiefinanciering BES:

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt in paragraaf 2 en 3 verstaan onder:

    a. bankrekening:

    het bij de Minister bekende bankrekeningnummer waarop de student studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 ontvangt;

    b. opleiding:
    • 1°. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste en tweede lid, van de WEB, verzorgd aan een bekostigde instelling in de zin van artikel 1.1.1, onder b, van de WEB; of

    • 2°. een opleiding hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onder b, en tweede lid, van de WHW met accreditatie in de zin van artikel 1.1 van de WHW aan een bekostigde instelling in de zin van artikel 1.8, eerste lid, van de WHW;

    c. student:

    degene die een opleiding volgt, niet zijnde extraneus, en voor zover het een student aan een beroepsopleiding betreft, die op 1 augustus 2020 de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;

    d. Wsf 2000:

    Wet studiefinanciering 2000.

  • 2. In deze regeling wordt in paragraaf 4 verstaan onder:

    a. bankrekening:

    het bij de Minister bekende bankrekeningnummer waarop de student studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering BES ontvangt;

    b. opleiding:
    • 1°. een beroepsopleiding die vergelijkbaar is met een beroepsopleiding in de zin van artikel 1.1 van de Wsf BES waarvoor in artikel 2 van de Regeling studiefinanciering BES criteria zijn vastgesteld; of

    • 2°. een opleiding hoger onderwijs in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf BES;

    c. student:

    degene die een opleiding volgt, niet zijnde extraneus;

    d. Wsf BES:

    Wet studiefinanciering BES.

Paragraaf 2. Tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging

Artikel 2. Rechthebbenden

De tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging in deze paragraaf wordt verstrekt aan een student die:

  • a. in zowel studiejaar 2019-2020 als 2020-2021 één of meer maanden is ingeschreven voor een opleiding; en

  • b. in de periode van 1 augustus 2020 respectievelijk 1 september 2020 tot uiterlijk 31 januari 2021 het diploma voor de betreffende beroepsopleiding respectievelijk opleiding hoger onderwijs heeft behaald.

Artikel 3. Omvang tegemoetkoming

  • 1. Een student die op grond van artikel 2 in aanmerking komt voor een tegemoetkoming ontvangt eenmalig een bedrag van:

    • a. € 300,– indien het een student betreft die met goed gevolg een opleiding in de beroepsopleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid, van de WEB heeft afgesloten;

    • b. € 150,– indien het een student betreft die met goed gevolg een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.7, vierde lid, van de WEB heeft afgesloten;

    • c. € 535,– indien het een student betreft die met goed gevolg een opleiding in het hoger onderwijs heeft afgesloten.

  • 2. Indien een student in de periode, genoemd in artikel 2, onder b, meerdere diploma’s als bedoeld in het eerste lid behaalt, wordt uitsluitend het hoogste bedrag toegekend.

Artikel 4. Toekenning en uitbetaling

  • 1. Zo spoedig mogelijk nadat de Minister over de voor de vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, wordt de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3, ambtshalve toegekend en uitbetaald.

  • 2. De tegemoetkoming wordt uitbetaald door bijschrijving op de bij de Minister voor de toekenning van studiefinanciering bekende bankrekening, of indien geen studiefinanciering is toegekend de bankrekening die is gebruikt voor de betaling van het lesgeld.

  • 3. Indien bij de Minister geen bankrekening van de student bekend is, wordt de student verzocht de bankrekening te verstrekken op een door de Minister te bepalen wijze en binnen een door de Minister te bepalen redelijke termijn.

  • 4. Indien de Minister niet beschikt over een benodigde bankrekening en de student niet binnen de gestelde termijn de gegevens aanvult, vervalt de aanspraak.

Artikel 5. Aanvraag nadat geen tegemoetkoming is ontvangen

  • 1. Een student die geen tegemoetkoming heeft ontvangen als bedoeld in deze paragraaf maar wel voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 2, kan binnen een door de Minister te bepalen periode, maar niet eerder dan op 1 april 2021, een aanvraag voor een tegemoetkoming indienen bij de Minister.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend op een door de Minister te bepalen wijze.

  • 3. Bij de aanvraag voegt de student de door de Minister gevraagde bewijsstukken toe waaruit blijkt dat de student voldoet aan de criteria als bedoeld in de artikelen 2 en 3.

  • 4. De Minister beslist uiterlijk binnen 4 weken op de aanvraag. De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd.

Paragraaf 3. Tegemoetkoming voor studenten voor wie de aanspraak op een basis- of aanvullende beurs afloopt in de maanden juni, juli, augustus of september 2020

Artikel 6. Rechthebbenden

  • 1. De tegemoetkoming in deze paragraaf wordt eenmalig verstrekt aan studenten voor wie injuni, juli, augustus of september 2020 de aanspraak op prestatiebeurs eindigt, omdat:

    • a. de duur van de aanspraak op basisbeurs op grond van artikel 4.7, eerste of tweede lid, van de Wsf 2000 is verstreken;

    • b. de duur van de aanspraak op basisbeurs en aanvullende beurs op grond van artikel 4.7, eerste of tweede lid, van de Wsf 2000 is verstreken;

    • c. de duur van de aanspraak op aanvullende beurs op grond van artikel 4.7, eerste of tweede lid, van de Wsf 2000 is verstreken; of

    • d. de duur van de aanspraak op aanvullende beurs op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Wsf 2000 is verstreken.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor studenten aan wie op grond van de Wsf 2000 een verlenging van de prestatiebeurs is toegekend welke in één van de genoemde maanden eindigt.

Artikel 7. Omvang tegemoetkoming

  • 1. Een student die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, in aanmerking komt voor een tegemoetkoming ontvangt een bedrag van € 800,–.

  • 2. Een student die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, in aanmerking komt voor een tegemoetkoming ontvangt een bedrag van € 2.000,–.

  • 3. Een student die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, in aanmerking komt voor een tegemoetkoming ontvangt een bedrag van € 1.200,–.

  • 4. Een student die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, in aanmerking komt voor een tegemoetkoming ontvangt een bedrag van € 1.500,–.

Artikel 8. Toekenning en uitbetaling

  • 1. Zo spoedig mogelijk nadat de Minister over de voor de vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, wordt de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 6, ambtshalve toegekend en uitbetaald.

  • 2. De tegemoetkoming wordt uitbetaald door bijschrijving op de bij de Minister voor de toekenning van studiefinanciering bekende bankrekening. Indien bij de Minister geen bankrekening van de student bekend is, wordt de student verzocht de bankrekening te verstrekken op een door de Minister te bepalen wijze en binnen een door de Minister te bepalen redelijke termijn, waarna kan worden uitbetaald.

  • 3. Indien de Minister niet beschikt over een benodigde bankrekening en de student niet binnen de gestelde termijn de gegevens aanvult, vervalt de aanspraak.

Artikel 9. Aanvraag nadat geen tegemoetkoming is ontvangen

  • 1. Een student die geen tegemoetkoming heeft ontvangen als bedoeld in deze paragraaf maar wel voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 6, kan binnen een door de Minister te bepalen periode, maar niet eerder dan op 1 november 2020, een aanvraag voor een tegemoetkoming indienen bij de Minister.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend op een door de Minister te bepalen wijze.

  • 3. Bij de aanvraag voegt de student de door de Minister gevraagde bewijsstukken toe waaruit blijkt dat de student voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 6.

  • 4. De Minister beslist uiterlijk binnen 4 weken op de aanvraag. De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd.

Paragraaf 4. Tegemoetkoming studenten Caribisch Nederland

Artikel 10. Rechthebbenden BES

  • 1. De tegemoetkoming in deze paragraaf wordt eenmalig verstrekt aan een student:

    • a. die zowel in het studiejaar 2019-2020 als 2020-2021 één of meer maanden is ingeschreven voor een opleiding en voor die opleiding uiterlijk 31 januari 2021 een diploma heeft behaald; of

    • b. voor wie in juni, juli, augustus of september 2020 de aanspraak op prestatiebeurs BES eindigt.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op een student die aanspraak maakt op een tegemoetkoming op grond van paragraaf 2 of 3.

Artikel 11. Omvang tegemoetkoming BES

  • 1. Een student die op grond van artikel 10, onderdeel a, in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, ontvangt:

    • a. USD 333 voor een beroepsopleiding; of

    • b. USD 594 voor een opleiding hoger onderwijs.

  • 2. Een student die op grond van artikel 10, onderdeel b, in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, ontvangt een bedrag ter hoogte van drie maal het maandelijkse bedrag aan prestatiebeurs als genoemd in artikel 2.2, eerste lid, kolom III, van de Wsf BES voor de opleiding en plaats van de opleiding waar hij tot een van de in artikel 10, onder b, genoemde maanden prestatiebeurs voor ontving, afgerond op hele USD.

Artikel 12. Toekenning en uitbetaling tegemoetkoming lesgeld of collegegeld

  • 1. Een student die voldoet aan de criteria genoemd in artikel 10, onderdeel a, kan binnen een door de Minister te bepalen periode, maar niet eerder dan op 1 april 2021, een aanvraag voor een tegemoetkoming indienen bij de Minister.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend op een door de Minister te bepalen wijze en uitbetaald door bijschrijving op een bij de aanvraag aangeleverde bankrekening.

  • 3. Bij de aanvraag voegt de student de door de Minister gevraagde bewijsstukken toe waaruit blijkt dat de student voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 10, onderdeel a.

  • 4. De Minister beslist uiterlijk binnen 4 weken op de aanvraag. De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd.

Artikel 13. Toekenning en uitbetaling tegemoetkoming prestatiebeurs

  • 1. Zo spoedig mogelijk nadat de Minister over de voor de vaststelling van de aanspraak benodigde gegevens beschikt, wordt de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10, onderdeel b, ambtshalve toegekend en uitbetaald.

  • 2. De tegemoetkoming wordt uitbetaald door bijschrijving op de bij de Minister voor de toekenning van studiefinanciering bekende bankrekening.

  • 3. Indien bij de Minister geen bankrekening van de student bekend is, wordt de student verzocht de bankrekening te verstrekken op een door de Minister te bepalen wijze en binnen een door de Minister te bepalen redelijke termijn, waarna kan worden uitbetaald.

  • 4. Indien de Minister niet beschikt over een benodigde bankrekening en de student niet binnen de gestelde termijn de gegevens aanvult, vervalt de aanspraak.

Artikel 14. Aanvraag nadat geen tegemoetkoming prestatiebeurs is ontvangen

  • 1. Een student die geen tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, heeft ontvangen maar wel voldoet aan de criteria genoemd in dat artikel, kan binnen een door de Minister te bepalen periode, maar niet eerder dan op 1 november 2020, een aanvraag voor een tegemoetkoming indienen bij de Minister.

  • 2. Artikel 12, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak van COVID-19.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding

Het coronavirus heeft de wereld en ook Nederland in zijn greep. De virusuitbraak heeft enorm ingrijpende gevolgen, voor de gezondheid van mensen, voor de gezondheidszorg, voor het maatschappelijk leven en ook voor het onderwijs. Vanaf 16 maart 2020 wordt het onderwijs op het mbo, hbo en wo zoveel mogelijk digitaal en op afstand verzorgd. Hiermee leveren zowel instellingen als studenten een grote inspanning om studievertraging zo veel mogelijk te voorkomen. Instellingen zetten alles op alles om vertraging te voorkomen en ervoor te zorgen dat laatstejaars studenten voor het eind van het studiejaar hun diploma kunnen halen. Inmiddels vindt het onderwijs niet alleen meer op afstand plaats, maar openen de onderwijsinstellingen hun deuren weer voorzichtig voor het geven van fysiek onderwijs.

Toch is het onvermijdelijk dat er een groep studenten zal zijn die studievertraging oploopt als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de door het kabinet genomen maatregelen. Met name voor studenten in het mbo en hbo in het laatste jaar van hun opleiding maakt een praktijkonderdeel vaak deel uit van de opleiding, zoals stages, coschappen, en onderwijs in een laboratorium. Onderwijsinstellingen zetten zich in om hier waar mogelijk alternatieve vormen voor in te richten om studievertraging voor studenten zo veel mogelijk te voorkomen. Toch is het niet altijd mogelijk om deze praktijkonderdelen digitaal en op afstand te organiseren. Studievertraging is in dat geval onvermijdelijk. Voor studenten in het laatste jaar van hun opleiding geldt daarbij dat zij deze vertraging niet in een later stadium van de opleiding kunnen inlopen.

In de Tweede Kamer is op 22 april 2020 door de leden Jetten en Heerma per motie verzocht om de gevolgen van COVID-19 voor studenten in kaart te brengen en studenten waar mogelijk te ondersteunen.1 Over de uitwerking van de motie is op 15 mei 20202 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer. In de brief wordt een tegemoetkoming voor studenten aangekondigd. In deze regeling worden de voorwaarden voor toekenning van die tegemoetkoming aan studenten vastgelegd.

2. Doelgroep

Als gevolg van de maatregelen in het kader van de uitbraak van COVID-19 kunnen studenten financiële gevolgen ondervinden. Deze financiële gevolgen kunnen bestaan uit:

  • 1. Extra collegegeld ho (€ 179,– per maand), lesgeld mbo (€ 100,– per maand) of cursusgeld mbo (€ 20,  tot € 50,– per maand);

  • 2. Geen recht meer op een basisbeurs of een aanvullende beurs, terwijl de opleiding nog niet is afgerond. Dat betekent gemiddeld een inkomstenverlies van € 300,– per maand voor mbo-studenten. Daarnaast maken studenten die daar recht op hadden, niet langer aanspraak op een aanvullende beurs. Voor de mbo-studenten uit de laagste inkomens bedraagt de aanvullende beurs per maand maximaal € 374,– en voor ho-studenten € 403,–;

  • 3. Bijverdiensten die wegvallen (circa € 400,– tot € 500,– per maand);

  • 4. Verslechterde arbeidsmarkt als gevolg van de economische crisis waar studenten mogelijk op latere datum instromen.

Gelet op deze gevolgen, het feit dat studievertraging in het laatste jaar in dit geval niet altijd te voorkomen of in te halen is en het feit dat studenten veelal geen baat hebben bij andere regelingen zoals de TOZO, NOW of TOFA, is besloten om studenten die in de afrondende fase van hun studie zitten deels te compenseren voor de financiële gevolgen van de uitbraak van COVID-19.

Daarbij is gekeken naar verschillende opties. De wens voor maatwerk, waarbij voor elke individuele student studievertraging als gevolg van de uitbraak van COVID-19 moet worden aangetoond, staat daarbij op gespannen voet met de wens om de uitvoering van deze regeling behapbaar te houden. Ook gelet op de korte termijn waarop deze regeling moet worden uitgevoerd.

Er is daarom voor gekozen om de volgende twee groepen studenten te compenseren. Studenten kunnen in aanmerkingen komen voor de tegemoetkoming als ze onder één van de doelgroepen vallen of het kan ook voorkomen dat studenten onder beide doelgroepen vallen, in dat geval kunnen zij op beide tegemoetkomingen aanspraak maken.

Doelgroep 1.

Studenten aan bekostigde opleidingen die naast het studiejaar 2019-2020, ook in studiejaar 2020-2021 zijn ingeschreven voor hun opleiding en vervolgens in de periode van augustus 2020 (mbo) of september 2020 (ho) tot uiterlijk eind januari 2021 een mbo-diploma, hbo-diploma (associate degree, bachelor of master) of een wo-masterdiploma behalen. Doordat deze studenten door de studievertraging ook in het nieuwe studiejaar ingeschreven worden en als gevolg daarvan de hiervoor genoemde financiële gevolgen kunnen ondervinden, acht het kabinet het redelijk om deze groep studenten financieel te compenseren. Het is voor deze groep namelijk niet mogelijk om eventuele studievertraging in te lopen, terwijl ze wel worden geconfronteerd met extra kosten voor het volgen van onderwijs ten behoeve van het afronden van de betreffende opleiding.

Doelgroep 2.

Studenten van wie het recht op basisbeurs (mbo-bol niveau 3 en 4)3 en aanvullende beurs (mbo-bol niveau 3 en 4 en ho) afloopt in de maanden juni, juli, augustus en september 2020. Het gaat hier om ondersteuning in de kosten voor levensonderhoud door de overheid aan studenten in het mbo en ho. Deze groep studenten ondervindt grote gevolgen van de studievertraging doordat zij niet langer aanspraak kunnen maken op de financiële middelen van de basisbeurs en/of de aanvullende beurs. In het hoger onderwijs bestaat namelijk recht op de aanvullende beurs voor de nominale studieduur. Dit zou betekenen dat die beurs bij studievertraging wegvalt. Bij bol-studenten geldt dit voor de basisbeurs én de aanvullende beurs. Zij hebben hier recht op vanaf hun 18e en voor een periode van vier jaar, dus zij bereiken de grens van hun recht minder snel. Desalniettemin kunnen er ook in die groep studenten zijn waar de inkomsten uit studiefinanciering wegvallen als gevolg van de studievertraging. Daarom is besloten om alle studenten die in de maanden juni, juli, augustus en september uit hun recht op basisbeurs (mbo-bol niveau 3 en 4) of aanvullende beurs (mbo-bol niveau 3 en 4 en ho) lopen eveneens een eenmalige tegemoetkoming te bieden.

Afbakening doelgroepen

Vanwege de totale beschikbare middelen ziet het kabinet zich genoodzaakt om keuzes te maken. De afgelopen maanden hebben instelling en studenten zich optimaal ingespannen om zo veel mogelijk vertraging te voorkomen. Daarnaast is de verwachting dat de studenten die niet in de afstudeerfase zitten binnen de duur van de opleiding de studievertraging als gevolg van COVID-19 kunnen inlopen. De studenten in het laatste jaar van hun studie hebben deze mogelijkheid eenvoudigweg niet. Studenten die voor de maatregelen van COVID-19 al studievertraging hadden opgelopen, komen niet voor de tegemoetkoming in aanmerking, Studenten die geen aanspraak (meer) kunnen maken op de basisbeurs en/of de aanvullende beurs hebben de mogelijkheid om (extra) te lenen. Het is mogelijk om deze lening met terugwerkende kracht tot aan 1 januari 2020 aan te vragen.

De studenten die een wo-bachelor behalen zijn uitgesloten van de tegemoetkoming voor het collegegeld. Het is in het wetenschappelijk onderwijs namelijk gebruikelijk om een masteropleiding na een bacheloropleiding te volgen. Uit de monitor beleidsmaatregelen 2017-2018 en 2018-2019 blijkt dat meer dan 80% van de wo-bachelor studenten doorstroomt naar de wo-master (direct of indirect). Tevens blijkt uit de monitor dat studenten de laatste jaren vaker een tussenjaar namen om te werken of te reizen. De verwachting is echter dat juist gezien de huidige situatie meer studenten ervoor zullen kiezen om vanuit een wo-bachelor naar een wo-master door te stromen. Een eventuele vertraging kan dan in de wo-master worden ingelopen en daarom is deze groep uitgezonderd van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming voor het les-, cursus- en collegegeld geldt alleen voor studenten die een opleiding volgen aan een bekostigde instelling. De bekostigde instellingen mogen studenten op grond van artikel 2.5.3, tweede lid, van de WEB en 2.9, eerste lid, van de WHW geen compensatie bieden voor les-, cursus- en collegegeld. Omdat de overheid hier verantwoordelijk voor is zorgt de overheid dat in het bekostigd onderwijs de tegemoetkoming aan studenten kan worden gegeven.

In de regeling is gekozen voor een tegemoetkoming voor de studenten die niet langer aanspraak kunnen maken op basisbeurs en/of een aanvullende beurs. Eerder is al besloten om het studentenreisproduct voor alle studenten die hiervoor in aanmerking komen met 3 maanden te verlengen, waardoor de periode waarin de facto niet of nauwelijks met het ov gereisd kon worden, niet in mindering wordt gebracht op het totale reisrecht. Daarmee wordt dus reeds tegemoet gekomen in de reiskosten tijdens de studievertraging.

De hardheidsclausule uit de Wet studiefinanciering 2000 is van toepassing. Dit betekent dat van de regeling kan worden afgeweken als toepassing van de regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule is niet bedoeld om voor grote groepen af te wijken van de regeling. Mocht de regering aanleiding zien om de regeling toe te passen op een grotere doelgroep dan zal de regeling daarop worden aangepast.

3. Omvang tegemoetkoming

De eerste groep studenten (zie de beschrijving van doelgroep 1 hierboven) ontvangt in het eerste kwartaal van 2021 een eenmalig bedrag ter hoogte van ongeveer drie maanden les-, cursus-, of collegegeld. Dat betekent voor een bbl-student in het mbo een eenmalige tegemoetkoming van € 150,–, een bol-student in het mbo ontvangt € 300,– en een ho-student € 535,–. Als een student in de periode van augustus 2020 tot en met januari 2021 meerdere diploma’s zou behalen, dan ontvangt die student eenmalig een vergoeding ter hoogte van het hoogste bedrag waarop aanspraak bestaat. Er kan geen cumulatie plaatsvinden van de bedragen.

De tweede groep studenten (zie de beschrijving van doelgroep 2 hierboven) ontvangt eenmalig in september 2020 een tegemoetkoming voor het wegvallen van de basisbeurs en/of de aanvullende beurs. De tegemoetkoming bedraagt ongeveer 3 maanden van de financiering die wordt gemist door de betreffende student. Voor bol-studenten niveau 3 en 4 met alleen een basisbeurs is dit een bedrag van € 800,–, voor bol-studenten niveau 3 en 4 die daarnaast ook een aanvullende beurs hebben gaat het om € 2.000,–. Voor bol-studenten niveau 3 en 4 die alleen een aanvullende beurs hebben betreft het een tegemoetkoming van € 1.200,– en voor studenten in het hoger onderwijs met een aanvullende beurs om € 1.500.

4. Caribisch Nederland

De regeling is ook bedoeld voor studenten uit Bonaire, Sint Eustatius en Saba en studenten die op grond van de Wet studiefinanciering BES studiefinanciering ontvangen.4 Op grond van de WSF BES kunnen studerenden uit Caribisch Nederland studiefinanciering BES ontvangen voor het volgen van een opleiding op het eigen openbaar lichaam en voor een opleiding in een groot aantal landen in de Caribische regio. De bedragen inzake de studiefinanciering BES zijn afhankelijk van het onderwijstype en de plaats van de opleiding. Voor de Wet studiefinanciering 2000 is er geen differentiatie in de bedragen als gevolg van de plaats van de opleiding. Vanwege die andere systematiek in de Wet studiefinanciering BES kunnen de regels uit deze regeling op grond van de Wet studiefinanciering 2000 niet één op één gelden voor die studenten. Daarom heeft deze regeling specifieke regels voor die groep studenten afkomstig van de BES-eilanden. De omvang van de tegemoetkoming is ongeveer vergelijkbaar met de tegemoetkoming die studenten ontvangen die in het Europese deel van het Koninkrijk studeren. Daarbij is – in lijn met de systematiek van de Wet studiefinanciering BES – de hoogte van de tegemoetkoming bepaald aan de hand van de plaats van de opleiding.

Ongeveer de helft van de studenten van de BES-eilanden studeert in Europees Nederland en ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000 studiefinanciering. Zij vallen voor de tegemoetkoming niet onder de artikelen voor Caribisch Nederland.

5. Uitvoeringsgevolgen voor de overheid

Deze regeling is voor uitvoeringstoets voorgelegd aan DUO, de Inspectie van het onderwijs en de ADR. DUO acht de regeling uitvoerbaar. De Inspectie van het onderwijs heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de regeling. De ADR heeft een aantal verhelderende vragen gesteld en tekstsuggesties gedaan. Deze zijn beantwoord en verwerkt, waarna de ADR heeft aangegeven de regeling rechtmatig te achten.

6. Regeldruk

De regeldruk voor de student en de onderwijsinstellingen neemt vrijwel niet toe, omdat deze regeling ertoe strekt dat de student ambtshalve een tegemoetkoming ontvangt als de student voldoet aan de criteria. Om de instellingen niet te belasten met de uitvoering hiervan, is ervoor gekozen om de regeling volledig door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) te laten uitvoeren.

Alleen als DUO niet beschikt over voldoende gegevens van de student dan dient de student deze gegevens ter beschikking te stellen aan DUO. De verwachting is dat het gaat om een beperkte groep, omdat veel studenten studiefinanciering ontvangen of lesgeldverplichtingen hebben die via DUO worden voldaan en DUO daardoor over voldoende gegevens beschikt om de tegemoetkoming uit te betalen.

Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) constateert dat goed is afgewogen hoe de regeling met zo min mogelijk lasten kan worden uitgevoerd. Het ATR heeft daarover geen opmerkingen.

Ten aanzien van de uitbetalingsmoment geeft het college aan dat het wenselijk is om studenten zo snel als mogelijk te compenseren als zij de opleiding met een diploma hebben afgerond. Daartoe zouden er volgens het ATR meerdere betalingsmomenten moeten zijn.

De regering heeft er voor gekozen om de uitvoering zo overzichtelijk mogelijk te maken en de uitvoeringslasten hiervoor ook zo laag mogelijk. Het is de bedoeling dat de financiële middelen zo veel mogelijk bij de studenten terecht komen. De uitvoeringslasten zullen toenemen als met meerdere betaalmomenten moet worden gewerkt. Ook vanuit het oogpunt van communicatie en het beantwoorden van klantvragen is werken met één betaalmoment eenvoudiger. Bij meerdere betaalmomenten ontvangt DUO per betaalmoment veel meer vragen van de studenten en er komt ook meer druk op de instellingen om sneller diplomagegevens aan te leveren. Vanuit OCW zal er aandacht worden gevraagd bij de instellingen om zo snel mogelijk na het behalen van het diploma dit te verwerken in BRON.

Het ATR geeft in het advies aan dat nog niet duidelijk is aangegeven of studenten ook voor de aanvraagdatum van 1 april 2021 bij DUO terecht kunnen met vragen. Alle informatie over de regeling en de relevante zaken omtrent het aanvragen van de tegemoetkoming zullen worden gepubliceerd op de website (https://duo.nl/particulier/corona/geld-ov-studie-en-terugbetalen.jsp). Er zal een communicatieplan worden opgesteld voor de communicatie. Kernboodschap zal zijn dat als de student recht heeft op compensatie, de tegemoetkoming voor 30 september 2020 en voor 31 maart 2021 zal worden uitbetaald. Naast inzet van de meer algemene communicatiemiddelen wordt ook gedacht aan het sturen van een bericht aan studenten die een diploma hebben gehaald en aan de overige voorwaarden voldoen.

Tot slot stelt het ATR dat een kwalitatieve onderbouwing voor de beschikbare € 200 miljoen ontbreekt en dat de gevolgen van de regeldruk nog niet volledig in beeld zijn gebracht.

De kosten van € 200 miljoen zijn berekend op basis van € 145 miljoen voor de tegemoetkoming voor het les-, cursus-, en collegegeld. Ongeveer 340.000 studenten komen voor deze tegemoetkoming in aanmerking. Voor de tegemoetkoming voor de studenten die niet langer gebruik maken van de basisbeurs en/of de aanvullende beurs is € 40 miljoen berekend. Dit betreft een groep van ongeveer 27.000 studenten5. Voor de uitvoeringskosten is rekening gehouden met € 15 miljoen.

Zoals hierboven aangegeven is het uitgangspunt dat de administratieve lasten voor de student beperkt blijven. Alleen als DUO niet over gegevens beschikt, zal er een aanvraag door de student moeten worden gedaan. Het zal gaan om maximaal 100.000 studenten waarvan DUO niet beschikt over een rekeningnummer. De totale lasten voor deze groep studenten is berekend op € 90.000,–.

7. Afstemming

Voorafgaand aan verzending van de brief van 15 mei 2020 aan de Tweede Kamer heeft er afstemming plaatsgevonden met de studentenbonden uit het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. De uitwerking van de regeling is vervolgens ook met deze bonden afgestemd. De jongerenraad van DUO is ook geïnformeerd over de inhoud van de regeling. De jongerenraad benadrukte dat het van groot belang is dat de studenten tijdig worden geïnformeerd. Zoals hierboven aangeven stelt DUO een communicatieplan op, zodat studenten tijdig worden geïnformeerd over de tegemoetkoming.

Internetconsultatie

De regeling heeft – gelet op de gewenste spoed – gedurende 7 dagen opengestaan voor internetconsultatie (23 t/m 29 juni 2020). Er zijn 13 reacties binnengekomen, waarvan 8 openbaar. Reacties zijn afkomstig van enkele studenten, medewerkers in het onderwijs, belangenbehartigers voor geneeskundestudenten en niet-bekostigd onderwijs en een netwerkorganisatie voor levenlangleren. Naar aanleiding van de reacties is de toelichting op enkele punten aangepast. Met name in de paragraaf over de afbakening van de doelgroepen is enige verduidelijking aangebracht ten aanzien van de keuze voor de doelgroepen. Voor een uitgebreider verslag van de internetconsultatie wordt verwezen naar www.internetconsultatie.nl/tegemoetkomingstudentencovid19.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 zijn de definities opgenomen die van toepassing zijn op paragraaf 2, 3 en 4 van deze regeling.

Onder ‘opleiding’ worden allereerst de verschillende soorten bekostigde beroepsopleidingen in het mbo die in de bol of bbl worden verzorgd, verstaan. Het betreft dus zowel de entree- als de basisberoeps-, de vak-, middenkader- en specialistenopleiding. In de verwijzing naar het opleidingsbegrip van de WEB zit ook opgenomen dat het moet gaan om erkende beroepsopleidingen.

Daarnaast vallen ook de opleidingen in het bekostigd hoger onderwijs onder dit begrip, met uitzondering van de wo-bachelor. Het gaat om opleidingen met accreditatie in de zin van de WHW.

NB: Het begrip opleiding wordt alleen gebruikt voor de tegemoetkoming in paragraaf 2 van de regeling (voor les-, cursus- en collegegeld). In paragraaf 3 wordt opleiding niet genoemd, en geldt dus niet de eis dat het om bekostigd onderwijs moet gaan. In paragraaf 3 wordt aangesloten bij de doelgroep van de Wet studiefinanciering 2000, aangezien een tegemoetkoming wordt toegekend aan studenten die in juni, juli, augustus of september hun aanspraak op studiefinanciering zien eindigen.

Met ‘student’ wordt aangeduid diegene die een opleiding volgt in het middelbaar beroepsonderwijs of het hoger onderwijs en ten minste 18 jaar of ouder is aan het begin van het mbo-studiejaar6.

Onder ‘bankrekening’ wordt in deze regeling verstaan het bij DUO bekende bankrekeningnummer, doorgegeven door de student en waarop de student de studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of Wet studiefinanciering BES ontvangt.

Verder zijn de begripsbepalingen van de Wet studiefinanciering 2000 respectievelijk Wet studiefinanciering BES van toepassing.

In het opleidingsbegrip voor paragraaf 4 (de regeling voor Caribisch Nederland) wordt het mbo-onderwijs op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES uitgezonderd. Die studenten betalen geen lesgeld (dat is wettelijk bepaald) en hoeven niet tegemoetgekomen te worden in die kosten.

Paragraaf 2. Tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging

Artikel 2

In dit artikel is opgenomen wie er recht heeft op een tegemoetkoming voor extra kosten vanwege studievertraging (doelgroep 1). De volgende studenten komen in aanmerking voor deze tegemoetkoming:

  • studenten die zowel in het studiejaar 2019-2020 als 2020-2021 één of meer maanden stonden ingeschreven voor een bekostigde opleiding; en

  • die in de periode van augustus 2020 (mbo) of september 2020 (ho) tot en met 31 eind januari 2021 een mbo-diploma, hbo-diploma (associate degree, bachelor of master) of een wo-masterdiploma voor die opleiding behalen. Studenten die hun opleiding afronden in studiejaar 2019-2020 vallen er dus niet onder.

Artikel 3

In het eerste lid van dit artikel is bepaald welk bedrag de student, die recht heeft op een tegemoetkoming, ontvangt.

In het tweede lid is opgenomen dat een student die op grond van artikel 2 en 3, eerste lid, in aanmerking zou komen voor meerdere tegemoetkomingen, maximaal één tegemoetkoming ontvangt. Een student krijgt in zo’n geval het hoogste bedrag waar hij recht op zou hebben uitgekeerd.

Artikel 4

In dit artikel is bepaald hoe de toekenning en uitbetaling plaatsvindt. DUO voert namens de Minister dit proces uit. DUO keert de tegemoetkoming ambtshalve uit aan de studenten die daarvoor in aanmerking komen. Ambtshalve toekenning wil zeggen dat de student geen aanvraag hoeft te doen. Zij krijgen bericht van DUO. Uitbetaling vindt zo mogelijk plaats in het eerste kwartaal van 2021. De tegemoetkoming wordt uitgekeerd op het bankrekeningnummer dat bij DUO bekend is. Dat wil zeggen dat de tegemoetkoming wordt uitbetaald op het bankrekeningnummer dat de student heeft opgegeven voor de uitbetaling van de studiefinanciering, of wanneer geen studiefinanciering is toegekend het rekeningnummer dat bij DUO bekend is vanwege de betaling van lesgeld in het mbo.

Mocht DUO niet in het bezit zijn van een bankrekeningnummer van een student, dan verzoekt DUO de student om het bankrekeningnummer alsnog door te geven. In dat geval volgt de uitbetaling mogelijk later. Dat is ook afhankelijk van hoe snel de betreffende studenten bereikt kunnen worden en de gevraagde gegevens doorgeven. Aanvulling van de gegevens dient te gebeuren op een door DUO voorgeschreven wijze en binnen een door DUO te bepalen redelijke termijn. Als die termijn ongebruikt verstrijkt en DUO ontvangt niet de benodigde gegevens, dan vervalt de aanspraak.

Artikel 5

Het kan voorkomen dat ondanks een zorgvuldige uitvoering studenten die denken recht te hebben op een tegemoetkoming, op 1 april 2021 vaststellen dat zij nog geen tegemoetkoming hebben ontvangen. Voor die studenten is de aanvraagprocedure die in dit artikel is opgenomen. Op de website van DUO zal hierover duidelijk worden gecommuniceerd.

Een student die geen tegemoetkoming heeft ontvangen, kan een aanvraag om tegemoetkoming indienen indien de student voldoet aan de criteria voor de tegemoetkoming, te weten:

  • de student stond zowel in het studiejaar 2019-2020 als 2020-2021 ingeschreven voor een bekostigde opleiding; en

  • heeft in de periode van augustus 2020 (mbo) of september 2020 (ho) tot en met 31 januari 2021 een mbo-diploma, hbo-diploma (associate degree, bachelor of master) of een wo-masterdiploma voor die opleiding behaald.

Deze aanvraag kan in de periode van 1 april 2021 tot een nader te bepalen datum worden ingediend bij DUO. De aanvraag wordt ingediend op een door DUO voorgeschreven wijze. Op de website van DUO zal hierover duidelijk worden gecommuniceerd. Bij de aanvraag levert de student bewijsstukken mee waaruit blijkt dat de student voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. In de regeling is opgenomen dat de student hiertoe in ieder geval de door DUO gevraagde bewijsstukken overlegt.

De Minister besluit uiterlijk binnen 4 weken op de ingediende aanvragen. De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Bijvoorbeeld indien er veel meer aanvragen worden ingediend dan was voorzien.

Paragraaf 3. Tegemoetkoming voor studenten voor wie de aanspraak op een basis- of aanvullende beurs afloopt in de maanden juni, juli, augustus of september 2020

Artikel 6

In artikel 6 tot en met 9 worden de voorwaarden gegeven voor de tegemoetkoming aan studenten die in juni, juli, augustus of september 2020 niet langer recht hebben op een basisbeurs (mbo-bol 3 en 4) en/of een aanvullende beurs (mbo-bol 3 en 4 en ho).

In het eerste lid van artikel 6 worden de verschillende categorieën studenten aan wie een tegemoetkoming wordt verstrekt, uiteengezet.

Het gaat om de volgende categorieën:

  • a. mbo-bol niveau 3 en 4 studenten die niet langer recht hebben op een basisbeurs;

  • b. mbo-bol niveau 3 en 4 studenten die niet langer recht hebben op een basis- en aanvullende beurs;

  • c. mbo-bol niveau 3 en 4 studenten die niet langer recht hebben op een aanvullende beurs;

  • d. ho-studenten die niet langer recht hebben op een aanvullende beurs.

In het tweede lid is bepaald dat de tegemoetkomingen ook worden uitbetaald aan studenten aan wie op grond van de Wsf 2000 op enig moment verlenging van de prestatiebeurs is toegekend. Wanneer die verlengde prestatiebeurs eindigt in een van de maanden genoemd in de aanhef van het eerste lid, dan behoren zij ook tot de doelgroep.

Artikel 7

In dit artikel is per categorie studenten, zoals uiteengezet in artikel 6, aangegeven welk bedrag de student zal ontvangen.

Artikel 8

DUO keert deze tegemoetkoming zo spoedig mogelijk aan het begin van het studiejaar uit, waar mogelijk in september 2020. DUO zal de tegemoetkoming uitkeren op de bankrekening die bij DUO bekend is. Dat wil zeggen dat de tegemoetkoming wordt uitbetaald op de bankrekening die de student heeft opgegeven voor de uitbetaling van de studiefinanciering.

Mocht DUO niet in het bezit zijn van een bankrekeningnummer van een student, dan verzoekt DUO de student om het bankrekeningnummer alsnog door te geven. In dat geval volgt de uitbetaling mogelijk later. Dat is ook afhankelijk van hoe snel de betreffende studenten bereikt kunnen worden en de gevraagde gegevens doorgeven. De informatie over het doen van een aanvraag wordt ook op de website van DUO geplaatst. Aanvulling van de gegevens dient te gebeuren op een door DUO voorgeschreven wijze en binnen een door DUO te bepalen redelijke termijn. Als die termijn ongebruikt verstrijkt en DUO ontvangt niet de benodigde gegevens, dan vervalt de aanspraak.

Artikel 9

Het kan voorkomen dat ondanks een zorgvuldige uitvoering studenten die denken recht te hebben op een tegemoetkoming, in november 2020 vaststellen dat zij nog geen tegemoetkoming hebben ontvangen. Voor die studenten is de aanvraagprocedure die in dit artikel is opgenomen.

Een student die geen tegemoetkoming heeft ontvangen, kan een aanvraag om tegemoetkoming indienen indien de student in juni, juli, augustus of september 2020 niet langer aanspraak maakt op een basisbeurs (mbo-bol 3 en 4) en/of een aanvullende beurs (mbo-bol 3 en 4 en ho).

Deze aanvraag kan in de periode van 1 november 2020 tot een nader te bepalen datum worden ingediend bij DUO. De aanvraag wordt ingediend op een door DUO voorgeschreven wijze. DUO zal de informatie hierover op de website plaatsen. Bij de aanvraag levert de student bewijsstukken mee waaruit blijkt dat de student voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. In de regeling is opgenomen dat de student hiertoe in ieder geval de door DUO gevraagde bewijsstukken overlegt.

De Minister besluit uiterlijk binnen 4 weken op de ingediende aanvragen. De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Bijvoorbeeld indien er veel meer aanvragen worden ingediend dan was voorzien.

Paragraaf 4. Tegemoetkoming voor studenten uit Caribisch Nederland

Doordat de Wet studiefinanciering BES een andere systematiek kent dan de Wet studiefinanciering 2000 is er voor gekozen om in deze regeling een aparte regeling te maken voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. De definities in artikel 1, tweede lid, hebben betrekking op de situatie in Caribisch Nederland. Verder zijn de definities uit de Wsf BES van toepassing op deze paragraaf van de regeling.

Artikel 10

In artikel 10 is opgenomen wie er in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Er is daarvoor zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek die geldt voor de studenten die in het Europese deel van het Koninkrijk studeren en studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Zoals ook geldt voor de paragrafen 2 en 3 kan de doelgroep overlappen. De ‘of’ aan het slot van onderdeel a moet dan ook gelezen worden als een en/of.

In het tweede lid is expliciet uitgesloten dat studenten die op grond van paragraaf 2 en/of 3 aanspraak hebben op een tegemoetkoming ook aanspraak hebben op een tegemoetkoming op grond van paragraaf 4. Bij overlap tussen de Europees Nederlandse en Caribisch Nederlandse regeling is paragraaf 4 niet van toepassing.

Artikel 11

Voor de tegemoetkoming voor de extra kosten voor lesgeld is uitgegaan van het bedrag dat voor Europees Nederland beschikbaar is gesteld, omgerekend naar USD met de intern OCW voor 2020 voor uit te keren bedragen in Caribisch Nederland vastgestelde wisselkoers van € 1 = USD 1,11. Voor het mbo op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES is geen lesgeld verschuldigd. Om die reden komen de mbo-studenten die een WEB-BES-opleiding volgen op Bonaire, Saba of Sint Eustatius niet in aanmerking voor deze tegemoetkoming. Dat geldt echter niet (vanzelfsprekend) ook voor het met mbo vergelijkbare onderwijs in de regio waar studenten ook met studiefinanciering BES ingeschreven kunnen zijn (art. 2 van de Regeling studiefinanciering BES bevat de criteria). Die mbo-studenten ontvangen dus een tegemoetkoming voor extra kosten van lesgeld.

Voor opleidingen hoger onderwijs zijn studenten steeds aangewezen op met WHW-opleidingen vergelijkbare opleidingen van andere landen in de regio, de VS of Canada (art. 2 van de Regeling studiefinanciering BES bevat de criteria). De hoogte van het collegegeld in de verschillende landen is zeer divers. Dat is dan ook niet als uitgangspunt genomen, maar de hoogte van de vergoeding die studenten in Europees Nederland op grond van deze regeling kunnen ontvangen ter vergoeding van de kosten voor enkele maanden extra collegegeldbetalingen. Wederom omgerekend met de genoemde wisselkoers.

De student die op grond van artikel 11 onderdeel b in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, ontvangt eenmalig een bedrag van drie maal het maandelijkse bedrag aan prestatiebeurs zoals dat geldt voor het studiejaar 2020-2021 (art. 2.2 van de Wsf BES). Leidend is het bedrag per maand dat de student in de maanden voorafgaand aan het einde van de prestatiebeursperiode ontving. Dat is verschillend voor het type onderwijs en de plaats van de opleiding.

I. Onderwijstype

II. Plaats opleiding

III. Eenmalige tegemoetkoming

Beroepsonderwijs

Eigen openbaar lichaam

USD 237

 

Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten

USD 770

 

Overig deel Caribische regio

USD 1.185

 

Verenigde Staten van Amerika en Canada

USD 1.625

Hoger onderwijs

Eigen openbaar lichaam

USD 444

 

Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten

USD 889

 

Overig deel Caribische regio

USD 1.185

 

Verenigde Staten van Amerika en Canada

USD 1.625

Artikel 12 tot en met 14

Net als voor Europees Nederland zal de uitvoeringsinstantie ter plaatse – RCN-Studiefinanciering – zoveel mogelijk op basis van de bij hen beschikbare gegevens beslissen en uitbetalen. Voor de tegemoetkoming op grond van artikel 10, onder a, kan echter niet ambtshalve worden toegekend omdat RCN-studiefinanciering niet beschikt over de benodigde gegevens. De tegemoetkoming prestatiebeurs, genoemd in artikel 10, onder b, zal wel – grotendeels – ambtshalve kunnen worden toegekend; daarvoor geldt artikel 13.

Betaling vindt plaats op het bij RCN-Studiefinanciering bekende bankrekeningnummer dat gebruikt wordt voor de uitbetaling van de studiefinanciering BES. Mocht RCN-Studiefinanciering niet in het bezit zijn van een bankrekeningnummer van een student, dan verzoekt RCN-Studiefinanciering de student om het bankrekeningnummer alsnog door te geven. In dat geval volgt de uitbetaling mogelijk later. Dat is ook afhankelijk van hoe snel de betreffende studenten bereikt kunnen worden en de gevraagde gegevens doorgeven. Aanvulling van de gegevens dient te gebeuren op een door RCN-Studiefinanciering voorgeschreven wijze en binnen een door RCN-Studiefinanciering te bepalen redelijke termijn. Als die termijn ongebruikt verstrijkt en RCN-Studiefinanciering ontvangt niet de benodigde gegevens, dan vervalt de aanspraak.

Het kan tot slot voorkomen dat ondanks een zorgvuldige uitvoering studenten die denken recht te hebben op een tegemoetkoming, in november 2020 vaststellen dat zij nog geen tegemoetkoming hebben ontvangen. Voor die studenten is de aanvraagprocedure die in artikel 14 is opgenomen.

De aanvraag voor de tegemoetkoming voor lesgeld of collegegeld (art. 10, onderdeel a) kan in de periode van 1 april 2020 tot een nader te bepalen datum worden ingediend bij RCN-Studiefinanciering.

De aanvraag voor de tegemoetkoming voor studiefinanciering (art. 10, onderdeel b) kan in de periode van 1 november 2020 tot een nader te bepalen datum worden ingediend bij RCN-Studiefinanciering. Dat is dus uitsluitend nodig wanneer een student niet al ambtshalve een tegemoetkoming heeft ontvangen.

Een aanvraag wordt ingediend op een door Minister voorgeschreven wijze. Bij de aanvraag levert de student bewijsstukken mee waaruit blijkt dat de student voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. In de regeling is opgenomen dat de student hiertoe in ieder geval de door RCN-Studiefinanciering gevraagde bewijsstukken overlegt.

De Minister besluit uiterlijk binnen 4 weken op de ingediende aanvragen. De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Bijvoorbeeld indien er veel meer aanvragen worden ingediend dan was voorzien.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 15

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de ministeriële regeling. De regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd, waarna deze in werking treedt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 25 295, nr.306.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VIII, nr. 184.

X Noot
3

Voor mbo-bol niveau 1 en 2 is het recht op basisbeurs en aanvullende beurs niet gelimiteerd op basis van de studieduur.

X Noot
4

De artikelen van deze regeling die betrekking hebben op de doelgroep van de Wet studiefinanciering BES hebben juridisch het karakter van een beleidsregel die is gebaseerd op de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering BES (art. 8.3). In de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 is ten aanzien van de Wet studiefinanciering BES geen wijziging voorgesteld. Een voorziening op grond van de hardheidsclausule is passend voor deze groep die in omvang zeer beperkt is.

X Noot
5

N.B. Ten opzichte van de kamerbrief van 15 mei, komen ongeveer 2000 studenten meer voor de tegemoetkoming in aanmerking. Ook de studenten die in de maand juni geen basisbeurs en/of aanvullende beurs ontvangen, zijn hierin meegenomen. Eerder ging het alleen om studenten in de maanden juli, augustus en september.

X Noot
6

Een mbo-student die aan het begin van het studiejaar jonger is dan 18 jaar, is geen les- of cursusgeld verschuldigd.

Naar boven