TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding
Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december
2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten
en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001en
(EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PBEU 2013, L 347) (hierna: verordening 1308/2013)
stelt regels voor de groenten en fruit sector. De uitvoering en controleregels voor
de sector groenten en fruit zijn geregeld in Gedelegeerde verordening (EU) 2017/891
van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013
van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en
verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van
het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties
en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PBEU
2017, L 138) (hierna: verordening 2017/891) en Gedelegeerde verordening (EU) 2017/891
van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013
van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en
verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van
het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties
en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PBEU
2017, L 138) (hierna: verordening 2017/892). De uitvoering van deze verordeningen
is geregeld in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 (hierna: de regeling).
De Europese Commissie heeft in het kader van marktverstoring, in onder meer de sector
groenten en fruit, als gevolg van de COVID-19-crisis uitvoerings- en gedelegeerde
verordeningen vastgesteld voor derogaties op verordeningen 1308/2013, 2017/891 en
2017/892. Deze betreffen:
-
− Uitvoeringsverordening (EU) 2020/532 van de Commissie van 16 april 2020 tot afwijking,
met betrekking tot het jaar 2020, van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 809/2014,
(EU) nr. 180/2014, (EU) nr. 181/2014, (EU) 2017/892, (EU) 2016/1150, (EU) 2018/274,
(EU) 2017/39, (EU) 2015/1368 en (EU) 2016/1240 wat betreft bepaalde in het kader van
het gemeenschappelijk landbouwbeleid toe te passen administratieve controles en controles
ter plaatse (PbEU 2020, L 119) (hierna: verordening 2020/532);
-
− Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/592 van de Commissie van 30 april 2020 inzake tijdelijke
buitengewone maatregelen waarbij wordt afgeweken van enkele bepalingen van Verordening
(EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad om de marktverstoring in
de sector groenten en fruit en de wijnsector als gevolg van de Covid–19-pandemie en
de daarmee samenhangende maatregelen te verhelpen (PbEU 2020, L 140) (hierna: verordening
2020/592);
-
− Uitvoeringsverordening (EU) 2020/600 van de Commissie van 30 april 2020 tot afwijking
van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/892, (EU) 2016/1150, (EU) 615/2014, (EU)
2015/1368 en (EU) 2017/39 wat betreft bepaalde maatregelen voor de aanpak van de door
de Covid-19-pandemie veroorzaakte crisis (PbEU 2020, L 140) (hierna: verordening 2020/600);
-
− Gedelegeerde verordening (EU) 2020/884 van de Commissie van 4 mei 2020 tot afwijking,
wat het jaar 2020 betreft, van Gedelegeerde verordening (EU) 2017/891 van de Commissie
wat de sector groenten en fruit betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/449
van de Commissie wat de wijnsector betreft, in verband met de COVID-19-pandemie (PbEU
2020, L 205) (hierna: verordening 2020/884).
Met deze COVID-19-verordeningen worden tijdelijk de regels voor operationele programma’s
in de groenten en fruit sector versoepeld. Om uitvoering aan de COVID-19-verordeningen
2020/600 en 2020/884 te kunnen geven is het nodig om op een aantal onderdelen de regeling
aan te passen (paragraaf 2). Daarnaast wordt gebruikt gemaakt van de extra mogelijkheid
om de Nationale Strategie aan te passen: er worden nieuwe subsidiabele uitgaven in
verband met de uitbraak van een besmettelijke humane ziekte zoals de COVID-19 pandemie
in de regeling opgenomen en aan de producten die uit de markt kunnen worden genomen
worden aubergines toegevoegd. Deze beide wijzigingen zijn opgenomen in reactie op
de COVID-19 pandemie. De sector heeft echter ook te maken met de uitbraak van een
tomatenvirus dat voor problemen zorgt. Daarom zijn in de regeling ook uitgaven voor
plastic pallets om de verspreiding van het virus tegen te gaan opgenomen. Deze wijzigingen
zijn permanent van aard (paragraaf 3). Verder worden in de regeling een aantal omissies
hersteld (paragraaf 4). De onderhavige wijzigingsregeling voorziet in deze aanpassingen
(hierna: de wijzigingsregeling).
2. Vanwege COVID-19 tijdelijke versoepeling erkenningseisen, sancties en invulling
operationele programma
Met de COVID-19-verordeningen zijn tijdelijk de regels voor operationele programma’s
in de groenten en fruit sector versoepeld met betrekking tot erkenningseisen, de invulling
van het operationele programma en de sancties. Voor de uitvoering van versoepelingen
in de COVID-19-verordeningen kan tijdelijk van een aantal bepalingen in de regeling
worden afgeweken. Dit wordt uitgewerkt in een nieuw artikel 213a (artikel I, onderdeel
T).
De versoepelingen hebben vooral tot doel te voorkomen dat producentenorganisaties,
als direct of indirect gevolg van de pandemie, in de problemen komen met de naleving
van erkenningseisen of met de uitvoering van hun operationele programma’s. Indien
leden door COVID-19 omstandigheden gedwongen zijn tot stopzetting van activiteiten
loopt de producentenorganisatie het risico niet meer te kunnen voldoen aan de eisen
inzake democratische controle en problemen met afzet, arbeid en logistiek zouden de
naleving van de minimum waarde afgezette productie (WAP) in gevaar kunnen brengen.
Om te voorkomen dat lidstaten in die gevallen de erkenning moeten intrekken, moeten
lidstaten tijdelijk toestaan dat leden, onder voorwaarde dat zij geen machtsmisbruik
plegen, beschikken over meer dan 50 procent van de stemmen, aandelen of het kapitaal
in de producentenorganisatie (artikel 213a, tweede lid). Gelet op artikel 24 van de
regeling mag, normaal gesproken, afhankelijk van de rechtsvorm, een lid maximaal 20
procent van de stemmen van een voltallige algemene vergadering hebben en maximaal
20 procent van de aandelen of het kapitaal en moeten deze percentages in de statuten
staan. Nu wordt de regeling aangepast opdat een lid tijdelijk, onder voorwaarde dat
zij geen machtsmisbruik pleegt, mag beschikken over meer dan 50 procent van de stemmen,
aandelen of kapitaal. Hiervoor hoeven de statuten niet gewijzigd te worden (voorgestelde
artikel 213a, eerste lid). Daarnaast mogen producentenorganisaties voor het operationeel
programma voor het uitvoeringsjaar 2022 de WAP van 2019 opvoeren als de WAP in 2020
met meer dan 35% is gedaald als gevolg van de COVID-19 pandemie (voorgestelde artikel
213a, tweede lid).
De huidige COVID-19 pandemie kan er ook toe leiden dat voorgenomen activiteiten in
het operationeel programma niet kunnen worden uitgevoerd. Om te voorkomen dat lidstaten
dan sancties moeten opleggen, mogen lidstaten toestaan dat producentenorganisaties
in 2020 hun operationeel programma gedeeltelijk of zelfs geheel opschorten (voorgestelde
artikel 213a, derde lid).
Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat als gevolg van de pandemie activiteiten
en uitgaven binnen het operationeel programma mogelijk later plaatsvinden dan voorzien.
Om te voorkomen dat producentenorganisaties daardoor subsidie mislopen, mogen lidstaten
toestaan dat in de steunaanvraag ook uitgaven worden gedeclareerd die wel voor 2020
waren gepland maar niet voor 31 december 2020 tot uitvoer zullen worden gebracht.
De activiteiten moeten wel voor 15 augustus 2021 plaatsvinden (voorgestelde artikel
213a, vierde lid).
Tenslotte ziet het pakket COVID-19 verordeningen ook op tijdelijke versoepeling van
regels waarvoor de regeling niet aangepast hoeft te worden. Met het pakket COVID-19
verordeningen wordt onder meer beoogd het voor producentenorganisaties mogelijk te
maken meer inzet te plegen op crisisbeheer. Daartoe is de Europese eis dat maximaal
1/3 van het budget van het operationeel programma aan crisismaatregelen wordt besteed
niet van toepassing op 2020 (verordening 2020/592) en zijn de voorwaarden voor niet-oogsten
versoepeld (artikel 1, achtste lid, verordening 2020/884). Naast de bovengenoemde
versoepelingen om problemen met de naleving van erkenningseisen of met de uitvoering
van operationele programma’s zoveel mogelijk te voorkomen, voorziet het pakket ook
in tijdelijke afwijkingen van de regels inzake de sancties die lidstaten moeten toepassen
als een producentenorganisatie toch als gevolg van de covid-19 pandemie niet in staat
is aan diverse eisen te voldoen. Deze tijdelijke voorzieningen behoeven geen aanpassingen
van de regeling.
3. Nieuwe subsidiabele uitgaven door aanpassing Nationale Strategie
Verder mogen lidstaten nieuwe maatregelen in hun Nationale Strategie opnemen ten behoeve
van reeds lopende operationele programma’s om de gevolgen van de COVID-19-pandemie
voor de sector groenten en fruit aan te pakken. Lidstaten dienen er daarbij wel voor
te zorgen dat meerjarige en lopende verbintenissen niet worden verstoord. Van de mogelijkheid
om de Nationale Strategie aan te passen maakt Nederland gebruik door een nieuwe categorie
subsidiabele uitgaven op te nemen, bedoeld om de gezondheid van medewerkers op de
werkvloer te beschermen bij de uitbraak van besmettelijke humane ziekten (artikel
I, onderdeel R). Hierbij kan worden gedacht aan uitgaven voor duurzame productiemiddelen
zoals schermen of technische aanpassingen en overige kosten zoals de inhuur van hygiënediensten.
Niet subsidiabel zijn uitgaven voor persoonlijke hygiëne, testen of uitgaven ten behoeve
van in quarantaine geplaatste medewerkers. Deze uitgaven moeten dienen ter bescherming
van de gezondheid van medewerkers bij de uitbraak van besmettelijke ziekten zoals
COVID-19 maar een toekomstige uitbraak kan hier ook onder vallen. Deze uitgaven hoeven
niet te worden ingediend in de vorm van een project (artikel I, onderdeel F). Een
verzoek tot wijziging van het operationele programma ten aanzien van deze uitgaven
kan gedurende het hele jaar worden ingediend (artikel I, onderdeel I, onder 2).
Daarnaast wordt de lijst met producten in artikel 170, tweede lid, van de regeling
die uit de markt mogen worden genomen uitgebreid omdat door marktverstoring als gevolg
van COVID-19 maatregelen sommige producten, waaronder aubergines, moeilijker zijn
af te zetten (artikel I, onderdeel R). In eerste instantie zijn alleen aubergines
toegevoegd om dat daarvoor op EU-niveau al steunbedragen zijn vastgelegd. Voor andere
producten kan toevoeging worden overwogen. Dit betekent dat aubergines uit de markt
gehaald mogen worden die als bestemming afval, gratis verstrekking of veevoer hebben.
Verder heeft de sector te maken met een tomatenvirus. Daarom zijn in het nieuwe tweede
lid van artikel 120 van de regeling ook uitgaven voor plastic pallets om de verspreiding
van het virus tegen te gaan opgenomen (Artikel I, onderdeel P).
4. Omissies
Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal omissies in de regeling
te herstellen. Het betreft onder meer het opnemen van de deadlines voor de producentenorganisaties
voor het uitvoeren van evaluaties (artikel I, onderdelen B en C) en het verhelderen
dat bij wijzigingen van operationele programma’s een door de minister beschikbaar
gesteld middel (het UP) moet worden gebruikt (artikel I, onderdelen H, I, onder 1,
en J). Voor een uitgebreidere toelichting op deze en de overige omissies (artikel
I, onderdelen D, E, G, J, K, L, M, N, O, Q en U) wordt verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting.
5. Regeldruk
Voor de regeldrukeffecten van deze wijzigingsregeling is gekeken naar de wijzigingen
in de administratieve en uitvoeringslasten voor producentenorganisaties ten opzichte
van de regeling zoals deze luidde voor de onderhavige wijziging en alleen voor zover
die wijzigingen kunnen worden toegeschreven aan nationale keuzes. Wanneer een verplichting
rechtstreeks voortvloeit uit de Europese regelgeving zijn de eventuele effecten op
de lasten die met de Europese verplichting gemoeid gaan niet opgenomen in de regeldrukberekening.
Deze wijzigingsregeling leidt niet tot een substantiële wijziging van de regeldruk.
De meeste wijzigingen hebben nauwelijks regeldrukeffecten.
Voor zover deze wijzigingsregeling ziet op tijdelijke afwijking ter uitvoering van
de COVID-19 verordeningen zijn er voor de producentenorganisaties geen consequenties
voor administratieve en uitvoeringslasten. De afwijkingen betreffen het aandeel van
het stemrecht, aandeel of kapitaal dat een lid in een producentenorganisatie normaliter
mag hebben (hoger dan normaal), het referentiejaar dat mag worden opgevoerd voor bepaling
van de waarde afgezette productie (anders dan normaal), de mogelijkheid om minder
uitgaven in een jaar te doen zonder sancties of activiteiten later uit te voeren zonder
dat daarbij subsidie verloren gaat.
Voor zover de wijzigingsregeling voorziet in nieuwe categorieën subsidiabele uitgaven
in artikel 120, tweede lid – uitgaven voor plastic pallets om verspreiding van virussen
tegen te gaan – en artikel 185a – uitgaven voor preventieve zorgmaatregelen – leidt
de wijzigingsregeling tot een lichte verzwaring van de lastendruk. Ervan uitgaande
dat in 2020, en mogelijk ook na 2020 jaarlijks, maximaal 5 producentenorganisaties
van beide mogelijkheden gebruik maken en dat zij een dagdeel besteden aan het opvragen
van offertes (4 uur), een uur aan het opstellen en indienen van een wijzigingsverzoek
per email (1 uur) en een uur aan het beantwoorden vragen om uitleg (1 uur), dan leidt
dit bij een uurtarief van € 60,00 tot een lichte verzwaring van de regeldruk met € 720
per producentenorganisatie en € 3.600 in totaal.
Met deze wijzigingsregeling wordt de lijst met producten die uit de markt kunnen worden
genomen licht uitgebreid opdat producentenorganisaties voor meer producten de mogelijkheid
hebben vraag en aanbod meer in evenwicht te brengen. Dit heeft geen regeldrukeffecten
omdat de handelingen om van deze mogelijkheid gebruik te maken niet veranderen.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van artikel I, onderdeel
K, terug tot en met 1 januari 2020. Dit onderdeel actualiseert de in artikel 87, derde
lid, opgenomen verwijzing voor de maximale subsidiabele uitgaven voor verblijfkosten
voor dienstreizen en excursies. Met inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie
ambtenaren zijn de Reisregeling Binnenland en Reisregeling Buitenland vervallen en
geldt nu de CAO Rijk.
Met de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling wordt afgeweken van de systematiek
van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van
de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien
worden bekendgemaakt. Het kabinetsbeleid biedt de mogelijkheid af te wijken van vaste
verandermomenten indien nodig voor uitvoering of implementatie van Europese regelgeving.
Bovendien is de doelgroep gebaat bij spoedige inwerkingtreding.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Met de wijziging van artikel 1 is een aantal verordeningen gedefinieerd waar met deze
wijzigingsregeling uitvoering aan wordt gegeven.
Artikel I, onderdelen B en C
Bij de vaststelling van de regeling op 3 juli 2018 (Stcrt. 2018, 38579) zijn in artikel 14, zevende lid, en in artikel 22, vijfde lid, van de regeling per
abuis de deadlines voor de producentenorganisaties voor het uitvoeren van evaluaties
vervallen. Deze deadlines, jaarlijks voor 1 juni, stonden wel in de artikelen 14,
zevende lid, en 22, vijfde lid, van de (ingetrokken) Regeling uitvoering GMO groenten
en fruit 2017.
Artikel I, onderdeel D
In artikel 24 van de regeling is het maximum percentage van de stemmen in de algemene
ledenvergadering en, indien van toepassing, het maximum percentage aandelen in een
producentenorganisaties waarover een lid mag beschikken vastgelegd. Met dit artikel
is invulling gegeven aan de Europese erkenningseis dat de producentenorganisatie onderworpen
is aan democratische controle. Daar het aandeel in het kapitaal van een producentenorganisatie
ook invloed kan hebben op de besluitvorming is nu ook kapitaal aan artikel 24, vierde
lid, van de regeling toegevoegd. Daarnaast is het maximum percentage van de stemmen,
aandelen of het kapitaal waarover een lid mag beschikken in artikel 24, eerste en
vierde lid, van de regeling verhoogd van 10 naar 20 procent. Op grond van artikel 17,
tweede lid van Verordening 2017/891 mogen lidstaten een hoger percentage vaststellen
mits dit niet meer dan 50% bedraagt om de democratische verantwoordingsplicht van
de producentenorganisatie te borgen. In artikel 24 was eerder gekozen voor een percentage
van 10%, echter voortschrijdend inzicht in de verhoudingen binnen producentenorganisaties
(door de toenemende schaalvergroting) is een maximum van 10% niet altijd meer reëel,
hetgeen er toe heeft geleid het percentage te verhogen. Deze wijzigingen zijn permanent
en staan los van de maatregelen die verband houden met de Covid-19 pandemie.
Artikel I, onderdeel E
In artikel 26 van de regeling staan de eisen waar een producentenorganisatie voor
erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 aan moet
voldoen. Abusievelijk was artikel 160 van verordening 1308/2013, waarin de specifieke
erkenningseisen voor de sector groenten en fruit staan, niet opgenomen.
Artikel I, onderdeel F
Artikel 51, vijfde lid, onderdeel b, van de regeling bepaalt dat de nieuwe categorie
subsidiabele uitgaven, bedoeld om de gezondheid van medewerkers te beschermen bij
de uitbraak van besmettelijke humane ziekten (het in artikel I, onderdeel S, opgenomen
nieuwe artikel 185a), niet ingediend hoeft te worden in de vorm van een project.
Artikel I, onderdelen G en H, onder 2
Op grond van artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/892 worden nieuwe operationele
programma’s ingediend op uiterlijk 15 september. De lidstaat mag evenwel een latere
uiterste datum dan 15 september vaststellen. Gelet op de datum van publicatie van
deze regeling is besloten dat operationele programma’s die aanvangen per 1 januari
2021 uiterlijk op 1 oktober 2020 kunnen worden ingediend. Dit is opgenomen in artikel
54, derde lid (artikel I, onderdeel G). Een verzoek tot wijziging in het jaar 2020
moet voor 1 oktober 2020 worden ingediend. Dit is opgenomen in artikel 55, vijfde
lid (artikel I, onderdeel H, onder 2).
Artikel I, onderdelen H, onder 1, I en J
Abusievelijk was in de regeling niet opgenomen dat bij wijzigingen van operationele
programma’s (bedoeld in artikelen 55, 56, en 57 van de regeling) een door de minister
beschikbaar gesteld middel (het UP) moet worden gebruikt. Uitgezonderd is een verzoek
tot wijziging als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening 2017/891 dat
wordt ingediend op 5 januari van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging
betrekking op heeft omdat dit uitvoeringstechnisch niet mogelijk is. Daarnaast wordt
in artikel 56, zevende lid, van de regeling geregeld dat een verzoek tot wijziging
van het operationele programma ten aanzien van het nieuwe artikel 185a van de regeling
gedurende het hele jaar kan worden ingediend.
Artikel I, onderdeel K
Artikel 87, derde lid, wordt gewijzigd omdat de Reisregeling Binnenland en Reisregeling
Buitenland met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren
per 1 januari 2020 zijn komen te vervallen. De bepalingen die hieromtrent eerst in
deze regelingen stonden – ten aanzien van de maximale subsidiabele uitgaven voor verblijfkosten
voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten
leden staan nu in de CAO Rijk, daarom wordt nu naar de CAO Rijk verwezen.
Artikel I, onderdelen L, M en N
Op grond van het Nationale kader voor milieuacties is de verandering in het jaarlijkse
gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare een indicator voor een aantal maatregelen
op het gebied van verduurzaming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hoewel
producentenorganisaties ook voor deze verduurzamingsmaatregelen jaarlijks het effect
rapporteren, was dit onvoldoende duidelijk in de regeling opgenomen doordat in een
aantal artikelen de rapportageverplichting ontbrak. Om deze omissie te herstellen
is in de betrokken artikelen – artikel 104, artikel 106 en artikel 109 – bepaald dat
de producentenorganisatie jaarlijks het effect van de betrokken maatregel rapporteert.
Ingevolge de regeling is ten aanzien van investeringen en andere uitgaven in het kader
van het duurzaam gebruik van pesticiden en nutriënten de verminderingseis niet van
toepassing in geval van aanwending voor biologische productie. Ook de rapportageverplichting
is dan niet van toepassing; dit wordt eveneens in de betrokken artikelen verduidelijkt.
Artikel I, onderdeel O
Artikel 111 van de regeling bepaalt onder welke voorwaarden de uitgaven voor biologische
vermeerdering en opkweek van uitgangsmateriaal en de niet-chemische behandeling bij
zaden van gangbare oorsprong subsidiabel zijn. Het uitgangsmateriaal en de zaden moeten
gecertificeerd zijn door Skal. Aan artikel 111 van de regeling wordt toegevoegd dat
naast Skal ook een andere erkende instantie deze certificering kan uitvoeren. Het
gaat dan om erkende instanties in andere EU lidstaten en derde landen in het kader
van verordening 834/2007. De EU lidstaten stellen de Commissie op grond van artikel
35, onderdeel b, van verordening 834/2007 op de hoogte van de controlerende autoriteiten
en de controleorganen die zij op hun grondgebied hebben aangewezen; de Commissie maakt
deze lijst regelmatig bekend. De Commissie stelt op grond van artikel 7, eerste lid,
van verordening 1235/2008 een lijst op van overeenkomstig artikel 33, tweede lid van
verordening 834/2007 erkende derde landen. Op deze lijst staat onder meer welke autoriteit
en controleorgaan in het derde land verantwoordelijk is voor de afgifte van certificaten
voor invoer in de Europese Unie.
In artikel 111, vierde lid, was abusievelijk bepaald dat teeltmateriaal van niet-biologische
oorsprong niet-subsidiabel is, inclusief alle vrijstellingen die Skal heeft verstrekt
en goedgekeurd voor algemeen teeltmateriaal in de nationale bijlage. Met de wijziging
wordt verhelder dat niet-biologisch teeltmateriaal onder die vrijstellingen wel subsidiabel
is.
Artikel I, onderdeel P
Artikel 120 betreft uitgaven voor duurzame productiemiddelen in het kader van verbetering
of handhaving productkwaliteit. Aan de subsidiabele uitgaven worden uitgaven voor
de aanschaf van plastic pallets toegevoegd om de verspreiding van virussen tegen te
gaan. Plastic pallets zijn ten opzichte van houten pallets beter virus-vrij te houden.
Het gebruik van plastic pallets is nog geen gemeengoed, daarmee vallen de aanschafkosten
nog niet onder de reguliere exploitatiekosten.
Artikel I, onderdeel Q
In artikel 122, derde lid was bepaald dat de informatie die jaarlijks met gebruikmaking
van een door de minister vastgesteld middel moet worden verstrekt alleen betrekking
had op kwaliteitszorgsystemen. Ter monitoring van het Nationale kader voor milieuacties
heeft de minister echter ook informatie over residumonitoring nodig.
Artikel I, onderdeel R
Met dit onderdeel is de lijst met producten van artikel 170, tweede lid, inzake producten
die uit de markt mogen worden genomen, uitgebreid met aubergines. Voor de toelichting
van dit artikel wordt tevens verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen deel van de
toelichting.
Artikel I, onderdeel S
Dit nieuwe artikel 185a betreft de opname van een nieuwe categorie subsidiabele uitgaven,
bedoeld om de gezondheid van medewerkers op de werkvloer te beschermen bij de uitbraak
van besmettelijke humane ziekten. Voor de toelichting van dit artikel wordt tevens
verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel T
Voor de uitvoering van versoepelingen in de COVID-19-verordeningen kan tijdelijk van
een aantal bepalingen in de regeling worden afgeweken. Dit wordt uitgewerkt in een
nieuw artikel 213a. Voor de toelichting van dit artikel wordt tevens verwezen naar
paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel U
In bijlage III van de regeling staat een lijst met subsidiabele en niet-subsidiabele
elementen bij nieuwbouw en volledige verbouwing (inclusief koelhuizen). Onderdeel
5.0 gaat over terreinverharding. Verhelderd wordt dat terreinverharding (inpandig)
subsidiabel is en terreinverharding (uitpandig) niet. De zinsnede ‘5.0 niet subsidiabele
voorzieningen zoals’ vervalt omdat dit overbodig is, dit is al helder doordat het
in de rechterkolom van de tabel ‘niet-subsidiabele kosten’ is opgenomen. Daarnaast
zijn door voortschrijdend inzicht laadpalen toegevoegd aan de niet-subsidiabele kosten.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten