Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 juli 2018, nr. WJZ/18055124, houdende regels ten aanzien van de uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening groenten en fruit (Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 32 tot en met 34, 36, 152 tot en met 156, 159, 160, 164 en 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013 L 347);

Gelet op gedelegeerde verordening (EU) 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie;

Gelet op uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 van de Commissie van 13 maart 2017 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit;

Gelet op de artikelen 15 en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;

Besluit:

DEEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvoerprognose:

opgave door een lid van een producentenorganisatie van de hoeveelheid en aard van de producten die het lid in een door de producentenorganisatie te bepalen tijdvak bij de producentenorganisatie verwacht aan te voeren;

accountant:

accountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op het Accountantsberoep;

actiefonds:

actiefonds als bedoeld in artikel 32 van verordening 1308/2013;

activiteit:

actie als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van verordening 2017/891 ter uitvoering van een project;

areaalenquête:

inventarisatie van een door een lid van de producentenorganisatie beteeld areaal en de door dit lid geteelde producten;

denatureren:

ongeschikt maken voor menselijke consumptie;

dochteronderneming:

dochteronderneming als bedoeld in artikel 22, achtste lid, aanhef en onderdeel a, van verordening 2017/891;

duurzaam productiemiddel:

tastbaar activum als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van verordening 2017/891;

erkenningsaanvraag:

een verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013;

erkenningsbesluit:

besluit van de minister inzake de erkenning van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013;

forfaitair standaardtarief:

vast of maximaal bedrag per eenheid, al dan niet uitgedrukt als percentage, dat wordt gebruikt om de te declareren bedragen vast te stellen en vooraf is vastgesteld op grond van artikel 31, tweede lid van verordening 2017/891;

gedeeltelijke betaling:

gedeeltelijke betaling als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/892;

gekwantificeerd streefcijfer:

gekwantificeerd streefcijfer als bedoeld in artikel 27, derde lid, van verordening 2017/891;

goederenlogistiek:

het verzamelen, ophalen, sorteren, opslaan, verpakken, transporteren en distribueren van het product;

kostenbegroting:

recente offerte voor de concreet geplande aanschaf of dienst, dan wel een taxatierapport op basis van vervangingswaarde, dan wel een officiële actuele prijslijst van leveranciers, dan wel een factuur uit een voorgaande periode voor eenzelfde soort geplande uitgavenpost, dan wel een vergelijkbaar document;

lid:

aangesloten producent als bedoeld in artikel 2, onderdeel b van verordening 2017/891;

meetbaar streefdoel:

meetbaar streefdoel als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2017/892;

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

nationaal kader:

nationaal kader als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van verordening 1308/2013;

nationale strategie:

nationale strategie als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1308/2013;

niet-producerend lid:

lid van de producentenorganisatie dat meer dan één teeltseizoen geen producten teelt waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

operationeel programma:

operationeel programma, als bedoeld in artikel 33 van verordening 1308/2013;

producentenorganisatie:

door de minister erkende producentenorganisatie als bedoeld in artikel 152 van verordening 1308/2013;

productie voor eigen rekening en risico:

degene voor wiens rekening en risico wordt geteeld draagt de risico’s die samenhangen met de teelt en de opbrengst en is daarmee de eigenaar van het product ongeacht of hier een verkooptransactie aan vooraf is gegaan. In beginsel is dit de producent voor wiens rekening tevens de winsten en eventuele verliezen komen;

project:

samenhangend geheel van activiteiten die subsidiabel zijn gesteld in deze regeling ter uitvoering van een strategisch doel dat door een producentenorganisatie wordt nagestreefd met haar operationeel programma;

richtlijn 2000/29:

Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PBEU 2000, L 169);

subsidieaanvraag:

aanvraag voor steun als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van verordening 2017/892;

subsidie:

financiële steun van de Unie als bedoeld in artikel 34 van verordening 1308/2013;

strategisch doel:

doelstelling als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 of een doel als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2017/892, dat een producentenorganisatie nastreeft met haar operationeel programma;

SWOT analyse:

bedrijfskundig model dat intern de sterktes en zwaktes en in de omgeving de kansen en bedreigingen analyseert;

tussentijdse wijziging:

een wijziging van het operationeel programma in de loop van het jaar als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening 2017/891;

uitgavenpost:

samenstel van uitgaven die gezamenlijk aan dezelfde criteria voldoen om binnen een activiteit bij te dragen aan het concrete meetbare streefdoel van een project.

uitvoeringsjaar:

jaar van uitvoering van een operationeel programma;

unie van producentenorganisaties:

unie van erkende producentenorganisaties als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013;

verkoper:

natuurlijke of rechtspersoon die door een producentenorganisatie is belast met de verkoop van producten van de leden van de producentenorganisatie waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

verordening 834/2007:

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PBEU 2007, L 189);

verordening 889/2008:

Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PBEU 2008, L 250);

verordening 2017/891:

gedelegeerde verordening (EU) 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PBEU 2017, L 138);

verordening 2017/892:

uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 van de Commissie van 13 maart 2017 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit (PBEU 2017, L 138);

verordening 1308/2013:

Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001en (EG) nr. 1234/2007van de Raad (PBEU 2013, L 347);

voorschotaanvraag:

aanvraag als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van verordening 2017/891;

waarde afgezette productie:

de waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 22 van verordening 2017/891.

Artikel 2

  • 1. De minister wordt aangewezen als bevoegde autoriteit als bedoeld in de artikelen 17, derde lid, 23, vierde lid, 34, tweede lid, 44, eerste lid, 48, vijfde lid, 59, derde lid, 75, zesde lid, 77, eerste lid, en 78 van verordening 2017/891 en de artikelen 3, zesde lid, 6, eerste lid, 9, eerste en vierde lid, 21, eerste lid, 29, tweede lid, 34, onderdeel b, en 35 van verordening 2017/892.

  • 2. De minister is bevoegd de besluiten te nemen en de handelingen te verrichten waartoe verordening 1308/2013, verordening 2017/891 en verordening 2017/892 de lidstaat de opdracht geven of de keuze laten of als ontvanger van informatie aanwijzen.

  • 3. In afwijking van de artikelen 31, 54, tweede lid, 55, tweede lid, 192, eerste lid, en 194, eerste lid, kan de minister latere indieningsdata vaststellen dan de in die artikelen bedoelde data.

Artikel 3

Deze regeling is van toepassing op de producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel i, van verordening 1308/2013 en op dergelijke producten die uitsluitend zijn bestemd om te worden verwerkt.

DEEL 2. ERKENNINGEN

HOOFDSTUK 1. ERKENNING VAN PRODUCENTENORGANISATIES

TITEL 1. ERKENNINGSVEREISTEN
AFDELING 1. RECHTSPERSOONLIJKHEID
Artikel 4

De rechtspersoonlijkheid van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 blijkt uit:

  • a. een in het handelsregister neergelegd authentiek afschrift van de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; of

  • b. een in het handelsregister van de Kamer van Koophandel neergelegd authentiek afschrift van de statuten van de producentenorganisatie; en

  • c. een inschrijving bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

AFDELING 2. LIDMAATSCHAP
Artikel 5

Van een producentenorganisatie kunnen lid zijn:

  • a. een natuurlijk persoon;

  • b. een rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een rechtspersoon naar buitenlands recht; of

  • c. een in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap.

Artikel 6
  • 1. Het minimumaantal leden en de minimale waarde van de afzetbare productie, bedoeld in artikel 154, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 bedraagt ongeacht of de producentenorganisatie een operationeel programma heeft:

    • a. voor producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 tenminste vijf leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van € 100.000;

    • b. voor producentenorganisaties die zijn erkend na 1 januari 2008 tenminste tien leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van € 25.000.000.

  • 2. Rechtspersonen die eigendom zijn van één natuurlijke persoon of rechtspersoon worden bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag door de minister gezamenlijk aangemerkt als één lid. Indien de minister in redelijkheid vermoedt dat een oneigenlijk aantal entiteiten, als bedoeld in artikel 5, wordt gecreëerd met het oog op het eerste lid of artikel 24, kan de minister deze entiteiten gezamenlijk aanmerken als één lid.

  • 3. Indien een lid van een producentenorganisatie een rechtspersoon is waarbij meerdere producenten zijn aangesloten, kan de minister besluiten deze producenten bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag mee te tellen bij de bepaling van het aantal leden, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Producentenorganisaties houden een ledenlijst bij met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model.

Artikel 7
  • 1. Het lidmaatschap van een producentenorganisatie duurt minimaal één jaar en treedt in werking op een door het bestuur van de producentenorganisatie te bepalen tijdstip.

  • 2. Aspirantleden verzoeken de producentenorganisatie schriftelijk om lidmaatschap en verklaren in dit verzoek:

    • a. de statuten van de producentenorganisatie na te leven;

    • b. niet bij een andere erkende producentenorganisatie lid te zijn voor de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • c. geen product waarvoor de producentenorganisatie is erkend buiten de producentenorganisatie om te zullen afzetten, behoudens met toestemming van de producentenorganisatie als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 3. Een producentenorganisatie bepaalt in haar statuten dat het lidmaatschap kan worden opgezegd met ingang van 1 januari. De door de producentenorganisatie vast te stellen uiterste opzegdatum ligt tussen 30 juni en 2 oktober van het voorafgaande jaar.

  • 4. De bevestiging van lidmaatschap en opzegging van lidmaatschap, alsmede de datum waarop het lidmaatschap en de opzegging in werking treedt, wordt door de producentenorganisatie schriftelijk aan het lid meegedeeld.

  • 5. Bepalingen omtrent de minimumduur, opzeggingsdata en inwerkingtreding van opzegging van het lidmaatschap zijn niet van toepassing in geval van:

    • a. overlijden van het lid;

    • b. faillissement van het lid;

    • c. toepassing van het sanctiereglement van de producentenorganisatie inzake royement; of

    • d. indien dit redelijkerwijs niet van het lid of coöperatie gevergd kan worden.

Artikel 8

Een producentenorganisatie kan niet-producerende leden hebben, indien in de statuten van de producentenorganisatie wordt bepaald dat deze leden:

  • a. reeds aangesloten waren bij de producentenorganisatie vóór zij gedurende meer dan één productieseizoen geen producten meer teelden waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

  • b. opgenomen worden in een afzonderlijke ledenadministratie; en

  • c. niet mogen deelnemen aan de stemming van de algemene vergadering over besluiten inzake het actiefonds of het operationeel programma van de producentenorganisatie.

AFDELING 3. VERPLICHTINGEN VOOR PRODUCENTENORGANISATIES
Artikel 9
  • 1. Producentenorganisaties tonen aan dat zij voldoen aan artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 aan de hand van:

    • a. de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; en

    • b. de notulen van de eerste vergadering of oprichtingsvergadering van de producentenorganisatie.

  • 2. Op producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 is het eerste lid niet van toepassing. Deze producentenorganisaties worden geacht te voldoen aan het vereiste van artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013.

Artikel 10

Een lid van het bestuur of de Raad van Commissarissen van een producentenorganisatie of een functionaris van een producentenorganisatie die betrokken is bij het verkoopbeleid, is geen afnemer of functionaris van een afnemer van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend ingevolge artikel 152, eerste lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 11
  • 1. Producentenorganisaties verbieden hun leden in hun statuten op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013 om activiteiten te ontplooien die het vermoeden doen ontstaan dat de verkoop van het product waarvoor zij bij de producentenorganisatie zijn aangesloten niet uitsluitend via de producentenorganisatie verloopt.

  • 2. Producentenorganisaties nemen het in het eerste lid bedoelde verbod uiterlijk op 1 januari 2019 op in hun statuten.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten met betrekking tot de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891.

Artikel 12

Producentenorganisaties bepalen op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 op welk moment leden hun product aan de producentenorganisatie ter verkoop aanbieden.

Artikel 13

Producentenorganisaties verplichten in hun statuten hun leden op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 om aan de producentenorganisatie:

  • a. melding te doen van eigendomsbelangen in ondernemingen die van de producentenorganisatie door het lid geproduceerde producten kopen, indien de producentenorganisatie voor deze producten is erkend; en

  • b. aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat binnen de in onderdeel a bedoelde ondernemingen is verzekerd dat het lid:

    • 1°. geen invloed kan uitoefenen op het vaststellen van de verkoopvoorwaarden door de ondernemingen van de producten waarvoor het lid bij de producentenorganisatie is aangesloten; en

    • 2°. geen invloed kan uitoefenen op besluiten aangaande commerciële relaties en het prijsbeleid van de ondernemingen.

Artikel 14
  • 1. Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor de controle op de naleving van hun statuten door hun leden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten ten aanzien van de controle op de naleving door hun leden van artikel 160 van verordening 1308/2013 voor de door de producentenorganisatie gedurende het jaar uit te voeren controles tenminste:

    • a. een systematische vergelijking per producent van areaalenquêtes en aanvoerprognoses met de daadwerkelijk aan de producentenorganisatie geleverde hoeveelheden gedurende het kalenderjaar;

    • b. een verificatie van de door de leden verstrekte areaalenquêtes en aanvoerprognoses door middel van bezoek door de producentenorganisatie aan de leden gedurende het jaar;

    • c. een periodieke vergelijking van de aanvoerprognoses en de daadwerkelijke aanvoer met een door de producentenorganisatie, op basis van statistische normen of ervaringscijfers, vast te stellen normstelling per areaal;

    • d. een registratie van de op basis van de onderdelen a tot en met c aangetroffen verschillen en de daarvoor door het lid gegeven verklaring; en

    • e. een registratie van de door de producentenorganisatie getroffen acties naar aanleiding van op grond van onderdeel d onverklaarde verschillen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten voor de door de producentenorganisatie na afloop van het kalenderjaar uit te voeren controles minimaal:

    • a. een verplichting voor ieder lid om uiterlijk voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar schriftelijk aan de producentenorganisatie te verklaren:

      • 1°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar geproduceerd heeft;

      • 2°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar bij derden heeft ingekocht;

      • 3°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar via de producentenorganisatie afgezet heeft;

      • 4°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 buiten de producentenorganisatie om verkocht heeft, uitgesplitst per categorie zoals genoemd in artikel 12 van verordening 2017/891;

      • 5°. dat hij, uitgezonderd de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891, geen door hem geteelde producten waarvoor hij bij de producentenorganisatie is aangesloten buiten de producentenorganisatie verkocht heeft; en

      • 6°. dat hij bij verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 de daaraan door de producentenorganisatie gestelde voorwaarden heeft nageleefd;

    • b. een vergelijking van informatie uit de in onderdeel a bedoelde verklaringen met de omzetgegevens van het lid;

    • c. een onderzoek door de producentenorganisatie naar de, op basis van de op grond van onderdeel b uitvoerde vergelijking, geconstateerde verschillen tussen de eigen verklaringen en de omzetgegevens van het lid;

    • d. een verplichting tot het instellen van een accountantsonderzoek naar op grond van onderdeel c onvoldoende verklaarde verschillen;

    • e. een registratie van de uitkomsten van het in onderdeel d bedoelde accountantsonderzoek; en

    • f. een registratie van de opvolging van de uitkomsten van het in onderdeel e bedoelde accountantsonderzoek door de producentenorganisatie, waaronder sanctionering van de betreffende leden.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om de juistheid van in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verklaring te laten onderzoeken door een accountant door middel van een COS 4400 onderzoek.

  • 5. Het in het vierde lid bedoelde onderzoek betreft:

    • a. de leden die verzuimd hebben voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde eigen verklaring te verstrekken;

    • b. de leden waarbij door de producentenorganisatie of door controle-instanties in het jaar voorafgaand aan het controlejaar is vastgesteld dat zij artikel 160 van verordening 1308/2013 niet hebben nageleefd;

    • c. de leden waarbij door de producentenorganisatie in het voorafgaande kalenderjaar is vastgesteld dat verschillen tussen areaalgegevens en omzetgegevens onvoldoende konden worden verklaard; en

    • d. minimaal 2 procent van de leden van de producentenorganisatie, met een minimum van één lid, die niet reeds op grond van onderdelen a tot en met c deel uit maken van het onderzoek.

  • 6. Indien de accountant bij meerdere leden in deze deelwaarneming afwijkende bevindingen constateert treft de producentenorganisatie afhankelijk van de aard van de afwijkingen passende maatregelen.

  • 7. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om jaarlijks de betrouwbaarheid van het geheel aan maatregelen dat de producentenorganisatie neemt voor controle op de naleving door hun leden te evalueren, mede aan de hand van de uitkomsten van het in het vierde lid bedoelde onderzoek. Een verslag van de evaluatie wordt door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd.

Artikel 15
  • 1. Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor sanctionering van niet naleving van hun statuten door hun leden die, behoudens gevallen van overmacht, tenminste bepalen dat:

    • a. bij een eerste overtreding van de statutaire verplichtingen ter uitvoering van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 12 van verordening 2017/891 en de artikelen 11, 12, 13, en 14 van deze regeling het lid minimaal een schriftelijke waarschuwing krijgt;

    • b. bij een tweede soortgelijke overtreding begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a, minimaal een boete aan het lid wordt opgelegd en deze boete daadwerkelijk wordt geïncasseerd; en

    • c. leden bij alle soortgelijke vervolgovertredingen begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a, worden geroyeerd.

  • 2. Producentenorganisaties administreren alle geconstateerde overtredingen van hun statutaire verplichtingen en aan hun leden opgelegde sancties.

Artikel 16

Producentenorganisaties beschikken op grond van artikel 7, onderdeel a, van verordening 2017/891 tenminste over een deugdelijk en accuraat systeem van areaalenquêtes en aanvoerprognoses.

Artikel 17

Producentenorganisaties, en voor zover van toepassing unies van producentenorganisaties, beschikken op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 tenminste over een volledige beschrijving van de interne organisatie en van de administratieve en interne beheersing van:

  • a. de verkoop en prijsbepaling;

  • b. de goederenlogistiek;

  • c. de financiële administratie;

  • d. de beoordeling van investeringen en uitgaven waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • e. het aannemen van nieuwe leden en het beëindigen van het lidmaatschap;

  • f. het vergaren van informatie van de leden en de verwerking van mutaties daarin, waaronder de controle op de juistheid van de ledenlijst;

  • g. de beoordeling van areaalenquêtes en aanvoerprognoses, waaronder de vergelijking met realisaties;

  • h. de controle op naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 door de leden waaronder het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891;

  • i. het opleggen van sancties; en

  • j. het uitbesteden van activiteiten als bedoeld in artikel 155 van verordening 1308/2013.

Artikel 18
  • 1. De producentenorganisatie beschikt op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 over een redelijk niveau van vermogen en liquiditeit.

  • 2. Een negatief vermogen wordt door de producentenorganisatie binnen één kalenderjaar aangevuld.

Artikel 19
  • 1. De producentenorganisatie beschikt ten behoeve van het commercieel en budgettair beheer van haar activiteiten, bedoeld in artikel 153, tweede lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013, op grond van artikel 7 van verordening 2017/891 over een eigen, als zodanig herkenbare, kantoorruimte die beschikt over een eigen opgang, welke niet door ruimtes van een afnemer of een lid van de producentenorganisatie leidt.

  • 2. De kantoorruimte is eigendom van of wordt gehuurd door de producentenorganisatie of een dochteronderneming.

Artikel 20
  • 1. Producentenorganisaties en hun dochterondernemingen maken voor hun financieel administratieve werkzaamheden, waaronder het factureren naar afnemers en leden en het opstellen van budgetten, gebruik van eigen personeel.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het opstellen van jaarrekeningen en fiscale zaken.

Artikel 21
  • 1. Producentenorganisaties, dan wel dochterondernemingen of unies van producentenorganisaties indien de afzet door hen wordt verricht, tonen op grond van artikel 11 van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij de verkoopvoorwaarden, en meer in het bijzonder de verkoopprijzen, voor de producten van de leden van de producentenorganisatie waarvoor de producentenorganisatie is erkend daadwerkelijk bepalen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde schriftelijke bewijsstukken tonen aan:

    • a. welke verkoper er binnen de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties belast is met de verkoop van de producten van de leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • b. wat de taak of opdracht van de verkoper is;

    • c. op welke wijze de verkoper door de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties wordt aangestuurd;

    • d. welke aanwijzingen de verkoper van de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties gekregen heeft voor het voeren van onderhandelingen over de verkoopvoorwaarden;

    • e. op welke wijze de verkoper achteraf verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties over de gerealiseerde verkoopvoorwaarden; en

    • f. dat de in onderdeel e bedoelde verantwoording daadwerkelijk wordt afgelegd.

  • 3. De producentenorganisatie legt haar afzetbeleid vast in een besluit van het bestuur dat door de algemene vergadering wordt goedgekeurd.

  • 4. De producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties bepaalt op welke locatie of welke locaties het aanbod van de producten van haar leden fysiek geconcentreerd wordt.

  • 5. Het afzetbeleid van de producentenorganisatie wordt jaarlijks door haar bestuur geëvalueerd en deze evaluatie wordt jaarlijks door de algemene vergadering van de producentenorganisatie besproken en geaccordeerd.

Artikel 22
  • 1. Artikel 155 van verordening 1308/2013 is van toepassing op de activiteiten van de producentenorganisatie die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de producentenorganisatie, bedoeld in de artikelen 152 en 154 van verordening 1308/2013.

  • 2. Wanneer een producentenorganisatie de in het eerste lid bedoelde activiteiten heeft uitbesteed toont de producentenorganisatie op grond van artikel 155 van verordening 1308/2013 door middel van door het bestuur en de algemene vergadering geaccordeerde schriftelijke bewijsstukken aan:

    • a. welke activiteiten worden uitbesteed;

    • b. waarom deze activiteiten niet door de producentenorganisatie zelf worden uitgevoerd;

    • c. aan wie deze activiteiten worden uitbesteed;

    • d. waarom tot de keuze voor uitbesteding aan de in onderdeel c bedoelde entiteit is gekomen; en

    • e. welke afspraken er met de in onderdeel c bedoelde entiteit zijn gemaakt.

  • 3. De producentenorganisatie toont op grond van artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan op welke wijze de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit:

    • a. door de producentenorganisatie wordt aangestuurd bij de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten; en

    • b. verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie over de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten.

  • 4. Wanneer een producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt, toont zij aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij gedurende de verkoopperiode minimaal één maal per week met de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit overlegt over de te hanteren verkoopvoorwaarden, waaronder de verkoopprijs.

  • 5. De keuze voor uitbesteding wordt jaarlijks per geval door het bestuur van de producentenorganisatie geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd.

  • 6. Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed aan haar leden zijn:

    • a. verkoop van de producten van haar leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • b. commercieel en budgettair beheer.

  • 7. Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed zijn:

    • a. controle op de naleving van de statuten, met uitzondering van accountantsonderzoek;

    • b. boekhouding, facturering en uitbetaling aan de leden; en

    • c. kennis van productie van de leden.

AFDELING 4. EISEN AAN DE STATUTEN VAN PRODUCENTENORGANISATIES
Artikel 23

Producentenorganisaties nemen in hun statuten op dat zij alle in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i, ii en iii, van verordening 1308/2013 genoemde doelstellingen nastreven en tonen aan dat zij uitvoering geven aan deze doelstellingen.

Artikel 24
  • 1. Ongeacht de rechtsvorm van een producentenorganisatie bepalen de statuten van een producentenorganisatie op grond van artikel 153, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 dat:

    • a. bij een producentenorganisatie met 10 leden of meer een lid maximaal 10 procent van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft;

    • b. bij een producentenorganisatie met minder dan 10 leden een lid maximaal 20 procent van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft.

  • 2. De percentages omvatten tevens volmachten.

  • 3. Indien een natuurlijk persoon, afgezien van volmachten, bevoegd is om te stemmen voor meerdere leden, geldt het maximum percentage van de stemmen voor deze rechtspersonen gezamenlijk.

  • 4. In geval van een rechtsvorm met aandeelhouders, bepalen de statuten van een producentenorganisatie dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon maximaal 10 procent van de aandelen van de producentenorganisatie heeft.

  • 5. De statuten van een unie van producentenorganisaties bepalen:

    • a. ongeacht de rechtsvorm van de unie van de producentenorganisatie, dat een lid maximaal 50 procent van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de unie van producentenorganisaties heeft;

    • b. in geval van een rechtsvorm met aandeelhouders, dat een producentenorganisatie maximaal 50 procent van de aandelen van de unie van producentenorganisaties heeft.

Artikel 25
  • 1. Een producentenorganisatie kan haar leden slechts toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891 verlenen indien deze mogelijkheid in haar statuten is opgenomen.

  • 2. Indien een producentenorganisatie haar leden toestaat gebruik te maken van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891, stelt de producentenorganisatie voorschriften vast inzake:

    • a. de procedure voor verlening van de toestemming;

    • b. de algemene voorwaarden voor verlening van de toestemming; en

    • c. de rapportageverplichtingen bij het gebruik van de toestemming.

  • 3. Een producentenorganisatie verleent de toestemming jaarlijks schriftelijk en per individueel geval voordat gebruik wordt gemaakt van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 4. Indien een producentenorganisatie aan de toestemming specifieke voorwaarden verbindt, worden deze voorwaarden in de toestemming vermeld.

  • 5. Een producentenorganisatie kan in een situatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/891, een lid toestaan om maximaal 40 procent, qua volume of qua waarde, van de productie buiten de producentenorganisatie om af te zetten, zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, van verordening 2017/891, indien:

    • a. dat lid producten teelt onder licentie van een andere producentenorganisatie;

    • b. de verkooprechten met betrekking tot die producten exclusief bij die andere producentenorganisatie liggen; en

    • c. de producten waarop de toestemming betrekking heeft uitsluitend via die andere producentenorganisatie worden afgezet.

TITEL 2. AANVRAAG, VERLENING EN BEËINDIGING ERKENNING
Artikel 26

Een erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 wordt verleend indien de aanvrager kan aantonen dat hij voldoet aan de op grond van de artikelen 152, 153, 154 en 155 van verordening 1308/2013 en titel 1 van deze afdeling gestelde eisen.

Artikel 27
  • 1. Een verzoek om erkenning omvat ter uitvoering van artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 de volgende stukken:

    • a. de oprichtingsakte en statuten;

    • b. het huishoudelijk reglement;

    • c. een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • d. notulen van de oprichtingsvergadering;

    • e. het meerjarenplan;

    • f. de bestuursnotitie omtrent de afzet en aanbodbundeling;

    • g. de bestuursnotitie omtrent de uitbesteding van activiteiten;

    • h. de ledenlijst;

    • i. indien aanwezig de jaarrekeningen van de producentenorganisatie over de afgelopen drie boekjaren;

    • j. de beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing, bedoeld in artikel 17;

    • k. de beschrijving van de samenstelling van het bestuur;

    • l. de procuratieregeling;

    • m. het autorisatieschema;

    • n. een organogram;

    • o. de bevoegdhedenmatrix en parafenlijst;

    • p. een beschrijving van de ondernemingsstructuur en ondernemingen waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies;

    • q. een beschrijving van de goederenlogistiek; en

    • r. een opgave van de waarde van de afzetbare productie.

  • 2. Op de onder sub r bedoelde opgave zijn de artikelen 37 tot en met 43 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afzetbare productie is het kalenderjaar twee jaar vóór het jaar van de erkenningsaanvraag.

  • 4. Indien dit nodig is voor de beoordeling van het verzoek om erkenning, bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 kan de minister de producentenorganisatie verzoeken om aanvullende schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 28

Indien de minister op grond van artikel 27, vierde lid, aanvullende bewijsstukken opvraagt wordt de in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 bedoelde termijn opgeschort tot de verzochte aanvullende bewijsstukken door de producentenorganisatie aan de minister zijn overgelegd.

Artikel 29
  • 1. Een erkenning kan op verzoek van de producentenorganisatie worden gewijzigd of beëindigd met ingang van 1 januari.

  • 2. De producentenorganisatie dient een verzoek tot wijziging van de erkenning in uiterlijk op 1 september voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan wijziging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 3. De producentenorganisatie dient een verzoek tot beëindiging van de erkenning in uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan beëindiging van de erkenning wordt gevraagd.

TITEL 3. INFORMATIE- EN RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN
Artikel 30

De producentenorganisatie informeert de minister onverwijld over:

  • a. wijzigingen in hun statuten;

  • b. wijzigingen in hun organisatiestructuur; en

  • c. voornemens tot fusie of samenwerking.

Artikel 31
  • 1. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks voor 1 maart de volgende stukken aan de minister:

    • a. een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • b. de verslagen van de in het afgelopen boekjaar gehouden algemene vergaderingen;

    • c. een beschrijving van het afzetbeleid en de evaluatie, bedoeld in artikel 21, vijfde lid;

    • d. het verslag van de evaluatie, bedoeld in artikel 14, zevende lid;

    • e. het verslag van de evaluatie, bedoeld in artikel 22, vijfde lid; en

    • f. de jaarrekening over het afgelopen boekjaar, voorzien van een controleverklaring van een extern accountant.

  • 2. Een producentenorganisatie die geen subsidieaanvraag indient bij de minister, overlegt ter uitvoering van artikel 21, eerste lid, van verordening 2017/892 jaarlijks voor 1 maart aan de minister:

    • a. een digitale ledenlijst per 1 januari van het lopende jaar, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel;

    • b. een overzicht van de leden die gedurende het vorige jaar zijn uitgetreden, onder vermelding van de datum van uittreding, alsook van de leden waarop artikel 7, vijfde lid, van toepassing is met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

    • c. een parafenlijst van tekenbevoegde personen binnen de producentenorganisatie.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt, indien de statuten of de huishoudelijke reglementen van de producentenorganisatie gedurende een kalenderjaar gewijzigd zijn, voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden aan de minister de gewijzigde statuten of de gewijzigde huishoudelijke reglementen van de producentenorganisatie.

  • 4. De producentenorganisatie rapporteert jaarlijks uiterlijk op 1 juni van het eerste jaar na het jaar waarop de controles, bedoeld in artikel 14, derde lid, betrekking hebben, aan de minister:

    • a. de namen van bij de producentenorganisatie aangesloten en uitgetreden leden die weigeren om de in artikel 14, derde lid, onderdeel a, bedoelde verklaring te overleggen;

    • b. de voorlopige bevindingen van de producentenorganisatie over de naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 door haar leden; en

    • c. de door de producentenorganisatie opgelegde sancties wegens niet naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 door haar leden.

  • 5. De producentenorganisatie rapporteert jaarlijks uiterlijk op 1 april van het tweede jaar na het jaar waarop het in artikel 14, vierde lid, bedoelde onderzoek betrekking heeft aan de minister:

    • a. de aantallen producenten per productgroep die aan een onderzoek door een accountant als bedoeld in artikel 14, vierde lid, zijn onderworpen, alsmede hun afzonderlijke omzetcijfers;

    • b. de door de accountant op grond van het in artikel 14, vierde lid, bedoelde onderzoek gerapporteerde afwijkende bevindingen; en

    • c. de door de producentenorganisatie naar aanleiding van de in onderdeel b bedoelde afwijkende bevindingen getroffen of te treffen corrigerende maatregelen.

  • 6. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 juni, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister een samenvattend overzicht van:

    • a. de door de leden op grond van artikel 14, derde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, aan de producentenorganisatie verstrekte informatie;

    • b. het areaal van de leden van de producentenorganisatie;

    • c. de door de leden van de producentenorganisatie geteelde gewassen;

    • d. de hoeveelheden product waarvoor aan de leden een toestemming op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 is verleend; en

    • e. de omzet van de producentenorganisatie.

HOOFDSTUK 2. ERKENNING VAN UNIES VAN PRODUCENTENORGANISATIES

Artikel 32
  • 1. Alleen een erkende producentenorganisatie kan lid zijn van een unie van producentenorganisaties.

  • 2. De minister kan op een gemotiveerd verzoek besluiten om een unie van producentenorganisaties een erkenning te verlenen op een lager niveau dan de GN-code.

Artikel 33

Alle artikelen uit hoofdstuk 1 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aangesloten producentenorganisaties zelf invulling aan de betreffende artikelen hebben gegeven, waarvan in ieder geval de artikelen 4, 7, 9, 10, 17, 18, 22, 29 en 30 van overeenkomstige toepassing zijn op unies van producentenorganisaties.

Artikel 34

Een erkenning als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013 wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan artikel 156, eerste lid, van verordening 1308/2013 en titel I, hoofdstuk I, afdeling 3, van verordening 2017/891 alsmede aan artikel 32 en de in artikel 33 genoemde artikelen.

HOOFDSTUK 3. NIET NALEVING VAN DE ERKENNINGSCRITERIA

Artikel 35

De erkenning van een producentenorganisatie wordt met ingang van het tijdstip van verstrijken van de termijn zoals vastgelegd in het aanmaningsbesluit bedoeld in artikel 59, eerste lid, van verordening 2017/891 van rechtswege opgeschort, tenzij de minister voor het verstrijken van deze termijn schriftelijk aan de producentenorganisatie heeft medegedeeld dat de niet-naleving van de erkenningscriteria tijdig is gecorrigeerd.

DEEL 3. ACTIEFONDS EN WAARDE AFGEZETTE PRODUCTIE

HOOFDSTUK 1. WAARDE AFGEZETTE PRODUCTIE

Artikel 36

De referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van verordening 2017/891, is het kalenderjaar twee jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde afgezette productie wordt vastgesteld.

Artikel 37
  • 1. Producten zijn geproduceerd door een producentenorganisatie of een lid van de producentenorganisatie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, eerste alinea, van verordening 2017/891, wanneer de productie voor eigen rekening en risico van de producentenorganisatie of haar lid op het grondgebied van de Europese Unie heeft plaatsgevonden.

  • 2. Producten zijn geproduceerd door een unie van producentenorganisaties of een aangesloten producentenorganisatie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, tweede alinea, van verordening 2017/891, wanneer de productie voor eigen rekening en risico van de unie van producentenorganisaties of de daarbij aangesloten producentenorganisatie heeft plaatsgevonden.

  • 3. Verkoop van nog niet geoogste producten valt onder productie van leden van de producentenorganisatie en wordt in de waarde van de afgezette productie opgenomen, mits de verkoop via de producentenorganisatie is gelopen en het de eerste verkoop betreft waarbij het product van eigenaar verandert.

  • 4. Verkoop van door leden aangekochte producten valt niet onder de productie van leden van de producentenorganisatie, ook niet als deze producten door het lid als halfgewas zijn aangekocht. In uitzonderlijke gevallen kan de minister besluiten om de aangekochte producten onder de productie van de leden van de producentenorganistatie te laten vallen indien deze productie voor eigen rekening en risico van het betreffende lid heeft plaatsgevonden.

  • 5. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties controleert de naleving van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

  • 6. Ter uitvoering van artikel 22, zesde lid, van verordening 2017/891 omvat de waarde van de afgezette productie in het stadium ‘af producentenorganisatie’ de aan de afnemer gefactureerde kosten van verpakkingsmateriaal, eenmalig fust, huur van meermalig fust en de verpakking waarin of pallet waarop het product ter verkoop wordt aangeboden.

  • 7. In de waarde van de afgezette productie worden geen transportkosten naar de afnemer opgenomen, ongeacht of deze op de verkoopfactuur zijn vermeld.

  • 8. Ter uitvoering van artikel 22, tiende lid, van verordening 2017/891 mogen vergoedingen worden meegeteld die in het kader van oogstverzekeringsacties of door de producentenorganisatie beheerde acties, zoals bedoeld in artikel 182,zijn uitgekeerd aan de producentenorganisatie of haar leden.

  • 9. In de waarde van de afgezette productie worden geen debiteuren opgenomen die op het tijdstip van definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie als bedoeld in artikel 43 nog openstaan.

  • 10. Terugbetalingen aan afnemers worden uit de waarde van de afgezette productie gehaald op het moment dat creditering in de boekhouding van de producentenorganisatie gebruikelijk is.

  • 11. In de waarde van de afgezette productie wordt niet de waarde opgenomen van verkopen die hebben plaatsgevonden aan leden, met uitzondering van de verkopen, bedoeld in het derde lid en de verkopen, bedoeld in het vierde lid voor zover de minister daarvoor toestemming heeft gegeven.

Artikel 38

De waarde van de afgezette productie van leden die zijn toegetreden tot de producentenorganisatie gedurende de referentieperiode, bedoeld in artikel 36, wordt in aanmerking genomen voor de bepaling van de waarde afgezette productie van de producentenorganisatie vanaf de datum die door het bestuur van de producentenorganisatie in haar schriftelijke bevestiging als bedoeld in artikel 7, vierde lid, is aangewezen als de datum waarop het lidmaatschap in werking treedt.

Artikel 39
  • 1. De producentenorganisatie kan bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie de waarde van de afgezette productie van leden in aanmerking nemen die:

    • a. gedurende de referentieperiode voor de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend waren aangesloten bij een andere in Nederland erkende producentenorganisatie; en

    • b. na de referentieperiode voor de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend tot de producentenorganisatie zijn toegetreden, voor zover deze leden voldoen aan het vereiste van artikel 23, tweede lid, van verordening 2017/891.

  • 2. De waarde van de afgezette productie van de leden, wordt slechts door de nieuwe producentenorganisatie in aanmerking genomen indien de producentenorganisatie waar de producent was aangesloten gedurende de referentieperiode de nieuwe producentenorganisatie uiterlijk op 15 november van het jaar waarvoor de waarde van de afgezette productie bepaald wordt een overzicht verstrekt van de waarden van de voor het individuele lid afgezette producten waarvoor het lid bij de nieuwe producentenorganisatie is aangesloten.

  • 3. Indien de waarde van de afgezette productie van een lid niet in aanmerking is genomen bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie waar de producent was aangesloten gedurende de referentieperiode is artikel 40, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 40
  • 1. De producentenorganisatie kan voor de bepaling van de waarde van de afgezette productie in aanmerking nemen de waarde van de afgezette productie van leden die:

    • a. na de referentieperiode tot de producentenorganisatie zijn toegetreden, voor zover deze leden voldoen aan het vereiste van artikel 23, tweede lid, van verordening 2017/891; en

    • b. gedurende de referentieperiode,

      • 1°. niet waren aangesloten bij een erkende producentenorganisatie; of

      • 2°. waren aangesloten bij een producentenorganisatie waarvan de erkenning nadien is ingetrokken.

  • 2. De waarde van de afgezette productie van de leden, bedoeld in het eerste lid, wordt in aanmerking genomen bij de bepaling van de waarde afgezette productie van de producentenorganisatie indien het lid de producentenorganisatie:

    • a. een overzicht verstrekt van de waarden van de afgezette productie van de producten waarvoor de producent bij de producentenorganisatie is aangesloten;

    • b. een controleverklaring of rapportage naar aanleiding van een COS 4400 onderzoek van een extern accountant overlegt waarin wordt bevestigd dat de waarden die zijn opgegeven in het overzicht, bedoeld in onderdeel a:

      • 1°. juist zijn;

      • 2°. gerealiseerd zijn door de verkoop van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

      • 3°. producten betreffen die voor eigen rekening en risico door de betreffende producent binnen het grondgebied van de Europese Unie zijn geproduceerd; en

      • 4°. geen BTW en transportkosten bevatten; en

    • c. opgave doet van eerdere lidmaatschappen van producentenorganisaties in de afgelopen vijf jaar.

Artikel 41
  • 1. De producentenorganisatie kan voor de bepaling van de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie in aanmerking nemen de waarde afgezette productie van leden die:

    • a. gedurende de referentieperiode waren aangesloten bij een in een andere lidstaat erkende producentenorganisatie, en

    • b. na de referentieperiode tot de producentenorganisatie zijn toegetreden, voor zover deze leden voldoen aan het vereiste van artikel 23, tweede lid, van verordening 2017/891.

  • 2. De waarde afgezette productie van de leden wordt in aanmerking genomen bij het bepalen van de waarde afgezette productie van de producentenorganisatie indien de producentenorganisatie waar de producent eerder was aangesloten een schriftelijke verklaring verstrekt dat de waarde niet eerder aan een subsidieaanvraag ten grondslag heeft gelegen; en:

    • a. de producentenorganisatie waar de producent was aangesloten gedurende de referentieperiode de nieuwe producentenorganisatie een schriftelijke verklaring verstrekt over de waarden van de voor het individuele lid afgezette producten waarvoor het lid bij de nieuwe producentenorganisatie is aangesloten; of

    • b. het lid aan de producentenorganisatie een overzicht en controleverklaring of rapportage als bedoeld in artikel 40, tweede lid, onderdeel b, verstrekt.

Artikel 42

De waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd door verkoop van producten van leden die op 1 januari van het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde van de afgezette productie wordt berekend niet meer bij de producentenorganisatie zijn aangesloten, wordt aantoonbaar uit de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie verwijderd voor het betreffende jaar.

Artikel 43
  • 1. Producentenorganisaties laten een extern accountant een controle uitvoeren en een controleverklaring over de juistheid van de opgave van de waarde van de afgezette productie van de producentenorganisatie opstellen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, alsmede een verslag over de verrichte werkzaamheden.

  • 2. Producentenorganisaties overleggen jaarlijks uiterlijk op 1 december aan de minister:

    • a. de definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

    • b. de in het eerste lid bedoelde controleverklaring met het bijbehorende verslag.

HOOFDSTUK 2. BEHEER VAN HET ACTIEFONDS

Artikel 44
  • 1. De systematiek van berekening van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013, wordt door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties vastgelegd in haar statuten.

  • 2. In het geval de financiële bijdragen van de leden, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, onderdeel i of ii, van verordening 1308/2013 gedifferentieerd zijn, worden deze op basis van objectieve criteria onderscheiden.

  • 3. Ter uitvoering van artikel 25, tweede lid, van verordening 2017/891 wordt het besluit van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties tot vaststelling van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 goedgekeurd door de algemene vergadering van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties’.

  • 4. In aanvulling op artikel 5 van verordening 2017/892 overlegt een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties voor 8 december van het jaar waarin een operationeel programma, of een wijziging daarvan als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, voor goedkeuring aan de minister is voorgelegd, bewijstukken waarmee wordt aangetoond dat de goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de bijdragen aan het actiefonds door de algemene vergadering heeft plaatsgevonden.

  • 5. Indien in een jaar sprake is van een tekort van het actiefonds, kunnen tot en met 14 februari van het volgende jaar financiële bijdragen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 in het actiefonds worden gestort.

Artikel 45
  • 1. Door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties wordt voor het actiefonds:

    • a. een aparte bankrekening geopend;

    • b. een aparte grootboekrekening gereserveerd; of

    • c. een aparte kostenplaats aangemaakt.

  • 2. De afsluiting van het rapportagekwartaal of het rapportagejaar in de administratie van de kostenplaats, grootboekrekening of bankrekening van het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties sluit direct aan op de kwartaalrapportage of de jaarrapportage.

  • 3. Het saldo van de eigen bijdragen van leden aan het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is op 14 februari van enig jaar groter dan of gelijk aan nul.

  • 4. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties laat een extern accountant een controle uitvoeren en, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, een controleverklaring afleggen over:

    • a. de juistheid van de in het tweede lid bedoelde afsluiting; en

    • b. de naleving van de voorschriften inzake het beheer van het actiefonds, bedoeld in artikel 24 van verordening 2017/891.

Artikel 46
  • 1. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties informeert jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, in het bijzonder voor wat betreft:

    • a. de bedragen die per project over het uitvoeringsjaar zijn gerealiseerd;

    • b. welke investeringen van € 100.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op locatie van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn gerealiseerd; en

    • c. welke investeringen van € 50.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op andere locaties zijn gerealiseerd, onder vermelding van het adres van de locaties.

  • 2. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties overlegt aan de minister jaarlijks voor 1 juli na enig uitvoeringsjaar bewijsstukken waaruit blijkt dat het voldaan heeft aan haar informatieverplichting.

DEEL 4. OPERATIONELE PROGRAMMA’S

HOOFDSTUK 1. EISEN AAN OPERATIONELE PROGRAMMA’S

Artikel 47
  • 1. Producentenorganisaties streven met hun operationeel programma minimaal elk van de volgende strategische doelen na:

    • a. verduurzaming; en

    • b. marktgericht produceren.

  • 2. Producentenorganisaties kunnen met hun operationeel programma tevens het strategisch doel versterking afzetstructuur nastreven.

  • 3. De algemene nationale streefdoelen en nationaal gekwantificeerde streefcijfers zijn voor Nederland:

    • a. voor het strategisch doel verduurzaming voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020:

      • 1°. ten aanzien van energie, een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, meer in het bijzonder een CO2 reductie van 15 procent ten opzichte van 2014 door middel van:

        • i. een toename van het gebruik van duurzame energie in kassen tot 7 procent; en

        • ii. een totale reductie in het verbruik van fossiele energie in kassen met 15 procent ten opzichte van 2011.

      • 2°. ten aanzien van een duurzaam gebruik van pesticiden, een verdergaande vermindering van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar lucht, water en bodem, meer in het bijzonder:

        • i. een volledige dekking van de groenten en fruit productie door private certificatiesystemen in 2023; en

        • ii. een afname in 2023 van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar het grond- en oppervlaktewater van 95 procent ten opzichte van 2013.

      • 3°. ten aanzien van de biologische productie een jaarlijkse omzetgroei van 5 procent van biologisch gecertificeerde productie in groente en fruit; en

      • 4°. ten aanzien van nutriënten en afval een verdergaande afname van de emissie van nutriënten naar lucht, water en bodem en verdergaande vermindering van afval.

    • b. voor het strategische doel marktgericht produceren voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020:

      • 1°. van de totale omzet van Nederlandse producentenorganisaties is op 31 december 2020 15 procent afkomstig uit de afzet van nieuwe producten of nieuwe concepten op bestaande markten of het aanboren van nieuwe afzetkanalen en markten;

      • 2°. een jaarlijkse toename van 2,5 procent van de omzet per areaal;

      • 3°. een toename van het aantal producten dat wordt afgezet in een hogere kwaliteitsklasse of met een onderscheidend kwaliteitslabel; en

      • 4°. een jaarlijkse groei van 5 procent van de omzet van biologisch gecertificeerde productie in groente en fruit.

    • c. voor het strategisch doel versterking afzetstructuur voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020:

      • 1°. verdergaande samenwerking tussen producentenorganisaties;

      • 2°. een toename van de organisatiegraad per subsector met 15 procent van het aangesloten areaal op 31 december 2020 ten opzichte van 1 januari 2014; en

      • 3°. van de totale omzet, in waarde of volume, van Nederlandse producentenorganisaties is op 31 december 2020 15 procent afkomstig uit het ontsluiten van een nieuwe markt, logistieke innovatie of een nieuwe manier van klantbelevering.

Artikel 48
  • 1. In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 4 van verordening 2017/892, bevat een operationeel programma de visie van de producentenorganisatie voor de toekomst van de producentenorganisatie.

  • 2. In de visie van de producentenorganisatie is ten minste een beschrijving opgenomen van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie nastreeft en aan het einde van de looptijd van het operationeel programma wil hebben gerealiseerd.

Artikel 49

De beschrijving van de uitgangssituatie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/892 bevat een SWOT analyse waarin tenminste:

  • a. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie; en

  • b. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de visie, bedoeld in artikel 48, en de strategische doelen, bedoeld in artikel 47, van de producentenorganisatie.

Artikel 50
  • 1. De beschrijving van de doelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2017/892, omvat de keuze voor de strategische doelen, bedoeld in artikel 47, die met het operationeel programma worden nagestreefd en aan de hand van de SWOT analyse, bedoeld in artikel 49, worden onderbouwd.

  • 2. In deze beschrijving wordt eveneens opgenomen hoe deze strategische doelen passen binnen de in artikel 48 bedoelde visie.

Artikel 51
  • 1. De informatie over de voorgestelde maatregelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/892, bevat per strategisch doel de volgende onderdelen:

    • a. de meetbare streefdoelen die de producentenorganisatie op basis van de algemene streefdoelen en gekwantificeerde streefcijfers uit artikel 47, derde lid, heeft bepaald en die de producentenorganisatie in het kader van het strategisch doel beoogt te realiseren;

    • b. een onderbouwing van de gekozen meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie aan de hand van de SWOT analyse, bedoeld in artikel 49;

    • c. per meetbaar streefdoel van de producentenorganisatie:

      • 1°. een meetbare en controleerbare nulsituatie, voor zover mogelijk gebaseerd op de gemeenschappelijke uitgangssituatie-indicatoren, bedoeld in punt vijf van bijlage II van verordening 2017/892;

      • 2°. de percentages of cijfers, voor zover mogelijk uitgedrukt in dezelfde eenheid als de gekwantificeerde streefcijfers, die de producentenorganisatie aan het eind van de looptijd van het operationele programma nastreeft; en

      • 3°. alle projecten waarmee de realisatie van het streefdoel van de producentenorganisatie wordt nagestreefd;

    • d. per project:

      • 1°. een omschrijving van het project;

      • 2°. een omschrijving en onderbouwing van de verwachte bijdrage, absoluut of relatief, van het project aan de realisatie van de meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie,

      • 3°. een onderbouwing van het vernieuwende karakter van het project;

      • 4°. de subsidiabele activiteiten die in het kader van project worden ingezet om de meetbare streefdoelen van de producentenorganisatie te realiseren; en

      • 5°. de looptijd;

    • e. per subsidiabele activiteit:

      • 1°. een omschrijving van de activiteit;

      • 2°. een onderbouwing van de subsidiariteit van de activiteit en de bijbehorende uitgavenposten;

      • 3°. per uitvoeringsjaar van het operationeel programma een planning van werkzaamheden voor de activiteit; en

      • 4°. per uitvoeringsjaar van het operationeel programma een begroting voor de activiteit onderbouwd aan de hand van:

        • i. minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op het eerste jaar van het operationeel programma; en

        • ii. minimaal één kostenbegroting per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op de volgende jaren van het operationeel programma.

  • 2. De meetbare streefdoelen dragen bij aan de algemene nationale streefdoelen en, indien van toepassing, sluiten geheel of gedeeltelijk aan bij de nationaal gekwantificeerde streefcijfers.

  • 3. De looptijd van een project is ten hoogste vijf jaar. Indien de looptijd van het project aan het einde van het operationeel programma nog niet is afgelopen kan het project in een volgend operationeel programma worden opgenomen.

  • 4. Een project heeft een vernieuwend karakter als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, onder 3°, wanneer de producentenorganisatie in het voorafgaande operationele programma geen planmatige of bewuste activiteiten heeft ondernomen op het gebied van het betreffende project.

  • 5. Projecten die zijn opgenomen in het eerste operationele programma dat wordt ingediend na inwerkingtreding van deze regeling worden geacht een vernieuwend karakter te hebben.

  • 6. In geval van een fusie worden voor de toepassing van het vierde lid de activiteiten die zijn opgenomen in de operationele programma’s van de fuserende producentenorganisaties gezamenlijk bekeken.

  • 7. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, onder 3°, geldt het vereiste dat een project een vernieuwend karakter moet hebben niet voor:

    • a. projecten die zijn opgenomen onder het strategisch doel verduurzaming en invulling geven aan de maatregelen als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder vii, van verordening 2017/891;

    • b. projecten die overeenkomstig het derde lid, tweede volzin, in een volgend operationeel programma zijn opgenomen.

  • 8. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, hoeven maatregelen als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder vi, van verordening 2017/891 niet te worden ingediend in het kader van een project.

  • 9. Indien de meetbare streefdoelen, bedoeld in het eerste lid, moeten worden aangepast dient de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties voor het volgende jaar een verzoek tot wijziging van het operationeel programma als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891 in.

  • 10. De uitgavenposten die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar van het operationeel programma worden voor de desbetreffende jaren jaarlijks door middel van een verzoek tot wijziging van het operationeel programma, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost.

  • 11. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, onder 4°, en het tiende lid, kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.

  • 12. Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, onder 4°, en het tiende lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).

  • 13. Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting voldoende gemotiveerd.

  • 14. De verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren is niet van toepassing op:

    • a. personeelskosten, zoals bedoeld onder deel 4, hoofdstuk 3, titel 2; en

    • b. de uitgaven als bedoeld in deel 4, hoofdstuk 4, titel 4, afdeling 5, paragraaf 3 tot en met 7.

Artikel 52

Ter uitvoering van artikel 27, vijfde lid, van verordening 2017/891 mag een project als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel d niet meer dan 75 procent en een activiteit niet meer dan 50 procent van de uitgaven van de uitvoering van het operationeel programma betreffen.

Artikel 53
  • 1. Ter uitvoering van artikel 25, tweede lid, van verordening 2017/891 wordt een operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 34, eerste lid van verordening 2017/891 door de algemene vergadering van de producentenorganisatie goedgekeurd.

  • 2. In aanvulling op artikel 5 van verordening 2017/892 overlegt een producentenorganisatie voor 8 december van het jaar waarin een operationeel programma of een wijziging daarvan voor goedkeuring is voorgelegd aan de minister bewijstukken waarmee wordt aangetoond dat de goedkeuring van het operationeel programma of van de wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het operationeel programma of een wijziging daarvan dat aan de algemene ledenvergadering ter goedkeuring is voorgelegd zoals bedoeld in het tweede lid bevat informatie over:

    • a. de inhoud van de projecten door middel van een samenvatting’;

    • b. de bedragen per project;

    • c. welke investeringen van € 100.000 en hoger op locatie van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn voorgenomen; en

    • d. welke investeringen van € 50.000 en hoger op andere locaties zijn voorgenomen, onder vermelding van het adres van de locaties.

HOOFDSTUK 2. INDIENEN, WIJZIGEN EN STOPZETTEN OPERATIONEEL PROGRAMMA

Artikel 54
  • 1. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het operationele programma als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/892 in met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het operationeel programma in uiterlijk op de datum als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/892.

Artikel 55
  • 1. Een wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891 kan betrekking hebben op:

    • a. een wijziging in de meerjarenbegroting voor de volgende uitvoeringsjaren van het operationeel programma;

    • b. het toevoegen of laten vervallen van uitgavenposten voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma;

    • c. het toevoegen van streefdoelen, projecten of activiteiten aan het operationele programma voor de volgende jaren;

    • d. het laten vervallen van projecten of activiteiten in het operationele programma voor de volgende jaren,

    • e. een wijziging van de verdeling van de tranches waarin investeringen via het actiefonds worden gefinancierd;

    • f. het jaarbedrag van het actiefonds;

    • g. het toevoegen van andere soorten financiële bijdragen aan het actiefonds dan oorspronkelijk goedgekeurd; of

    • h. de looptijd van het operationele programma.

  • 2. Een verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891 wordt voor 15 september ingediend.

  • 3. Het toevoegen van uitgavenposten of activiteiten is slechts mogelijk indien de activiteit subsidiabel is op grond van deel 4, hoofdstuk 3 en 4.

  • 4. Op een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, is artikel 51 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 56
  • 1. Een wijziging van een operationeel programma gedurende het jaar, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening 2017/891, betreft de toekomst en kan betrekking hebben op:

    • a. het toevoegen van nieuwe uitgavenposten aan bestaande activiteiten of van nieuwe activiteiten aan bestaande projecten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma, indien deze toevoeging voorafgaand aan het uitvoeringsjaar niet voorzienbaar was;

    • b. een wijziging van de begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma met meer dan 20 procent;

    • c. het verhogen van het jaarbedrag van het actiefonds met maximaal 25 procent;

    • d. het verlagen van het jaarbedrag van het actiefonds met maximaal 80 procent; of

    • e. het toevoegen van andere soorten financiële bijdragen aan het actiefonds dan oorspronkelijk goedgekeurd.

  • 2. De producentenorganisatie geeft ten aanzien van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid gemotiveerd aan:

    • a. hoe het begrote bedrag tot stand gekomen is;

    • b. waarom het noodzakelijk is dat deze wijziging gedurende het jaar gedaan wordt; en

    • c. wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de uitvoering en de begroting van het operationeel programma.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid geeft de producenteorganisatie ten aanzien van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gemotiveerd aan:

    • a. waarom deze wijziging niet voorzienbaar was; en

    • b. indien het een nieuwe activiteit betreft, hoe deze activiteit bijdraagt aan het project.

  • 4. Op een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is artikel 51, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 4, alsmede elfde tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Ten aanzien van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, wordt door de producentenorganisatie aangetoond dat de wijziging geen afbreuk doet aan de strategische doelen en de meetbare streefdoelen van het operationele programma.

  • 6. De producentenorganisatie kan een verzoek tot wijziging als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening 2017/891 indienen op een van de volgende momenten:

    • a. 1 februari van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft;

    • b. 1 mei van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft;

    • c. 1 augustus van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft;

    • d. 1 november van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft; of

    • e. 1 december van het uitvoeringsjaar waar het verzoek tot wijziging betrekking op heeft, mits het een wijziging van het actiefonds betreft zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/891.

  • 7. In afwijking van het zesde lid kan een producentenorganisatie een verzoek tot wijziging met betrekking tot maatregelen als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder vi, van verordening 2017/891 op elk moment indienen.

  • 8. Het toevoegen van uitgavenposten of activiteiten, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is slechts mogelijk indien de uitgavenpost of activiteit subsidiabel is op grond van deel 4, hoofdstuk 3 en 4.

Artikel 57

Wijzigingen van de begroting voor uitgavenposten voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma met minder dan 20 procent en het vervallen van uitgavenposten of activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma worden door de producentenorganisatie gemotiveerd gemeld gelijktijdig met de aanvragen zoals bedoeld in artikel 192 of 194 of bij de steunaanvraag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van verordening 2017/892, voor het betreffende uitvoeringsjaar.

Artikel 58

Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties de uitvoering van haar operationele programma voor het einde van de geplande looptijd ervan stopzet, meldt zij dit onverwijld aan de minister.

Artikel 59

Een verzoek om bij fusie operationele programma’s parallel uit te voeren tot het einde van de looptijd, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van verordening 2017/891, wordt ingediend voor 15 juli van het jaar van de fusie.

HOOFDSTUK 3. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR SUBSIDIABELE UITGAVEN

TITEL 1. ALGEMEEN
Artikel 60
  • 1. De uitgaven, bedoeld in dit hoofdstuk, zijn subsidiabel indien zij op grond van deel 4, hoofdstuk 4, subsidiabel worden gesteld.

  • 2. De uitgaven, bedoeld in bijlage I, zijn niet subsidiabel.

  • 3. Ter uitvoering van artikel 30, derde lid van verordening 2017/891 is het subsidieniveau voor activiteiten die subsidiabel zijn op grond van deel 4, hoofdstuk 4, waarvoor door leden van de producentenorganisatie of van een bij de unie van producentenorganisaties aangesloten producentenorganisatie ten tijde van de indiening van het operationeel programma of een verzoek tot wijziging van het operationeel programma als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891 tevens subsidie kan worden aangevraagd op grond van verordening 1305/2013, niet hoger dan het maximale subsidiebedrag voor deze activiteiten op grond van verordening 1305/2013.

  • 4. Ter uitvoering van artikel 30, zesde lid, van verordening 2017/891 zijn activiteiten niet subsidiabel als voor die activiteiten subsidie is verleend uit hoofde van een afzetbevorderingsprogramma dat in het kader van verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB EU 2014 L 317) is goedgekeurd.

Artikel 61

Indien subsidiabele uitgaven worden onderbouwd met een factuur:

  • a. wordt deze geaccordeerd door de projectleider die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteit waarvoor de uitgaven zijn gedaan; en

  • b. bevat de factuur of de bijgevoegde opdrachtbevestiging een omschrijving van de uitgavenpost en informatie over waar en wanneer deze uitgaven zijn gedaan.

Artikel 62

Bij het bepalen van de factuurdatum van de laatste factuur voor een duurzaam productiemiddel worden facturen voor eventueel onvoorzien meerwerk niet meegerekend.

TITEL 2. PERSONEELSKOSTEN
Artikel 63

Onder personeelskosten als bedoeld in punt twee van bijlage III van verordening 2017/891 worden verstaan:

  • a. de loonkosten voor personeel in dienst van:

    • 1°. de producentenorganisatie; of

    • 2°. een dochteronderneming;

  • b. de kosten voor het inhuren van gedetacheerd personeel en uitzendkrachten ingehuurd door de in onderdeel a genoemde ondernemingen; en

  • c. de arbeidskosten van:

    • 1°. een lid, indien het lid een natuurlijk persoon is; of

    • 2°. de eigenaar of directeur van een lid, indien het lid een rechtspersoon is.

Artikel 64
  • 1. Personeelskosten zijn subsidiabel voor maximaal:

    • a. 90 procent van het aantal uren, bedoeld in artikel 68, derde lid; en

    • b. 80 procent van het aantal uren, bedoeld in artikel 68, derde lid, in geval van managers en leidinggevenden.

  • 2. Uren worden alleen aan een activiteit toegerekend wanneer de producentenorganisatie aannemelijk maakt dat:

    • a. de uren aan de betreffende activiteit zijn besteed; en

    • b. de verhouding tussen de bestede uren en de omvang van de betreffende activiteit redelijk is.

  • 3. Personeelskosten voor managementactiviteiten en beheersmatige activiteiten zijn niet subsidiabel.

  • 4. Activiteiten van leden van de directie of het bestuur van een producentenorganisatie of een onderneming waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies, zijn niet subsidiabel.

  • 5. De minister kan, op verzoek van een producentenorganisatie, in afwijking van het vierde lid, besluiten dat personeelskosten voor een lid van de directie of het bestuur subsidiabel zijn, indien het kosten betreft voor concrete en aantoonbare werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van een activiteit.

Artikel 65
  • 1. Voor de kosten, bedoeld in artikel 63, onderdeel c, geldt een forfaitair uurtarief van € 40.

  • 2. Wanneer een lid van een producentenorganisatie meerdere eigenaren of directeuren heeft, geeft de producentenorganisatie bij de indiening van het operationeel programma aan welke eigenaar of directeur de activiteiten zal uitvoeren en welke personeelskosten daarvoor worden opgevoerd.

Artikel 66
  • 1. Onder vakbekwaam personeel als bedoeld in punt twee, onderdeel b, van bijlage III van verordening 2017/891, wordt verstaan personeel met een werk- en denkniveau met minimaal het opleidingsniveau van het middelbaar beroepsonderwijs, dat is verkregen door:

    • a. een afgeronde opleiding; of

    • b. ervaring en specifieke vakkennis.

  • 2. De eisen omtrent vakbekwaamheid worden door de producentenorganisatie opgenomen in door de directie of het bestuur geaccordeerde functieprofielen, welke worden opgenomen in de administratieve organisatie van de producentenorganisatie.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van het operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma aan de minister, ter onderbouwing van de vakbekwaamheid van het personeel:

    • a. de door de directie of het bestuur van de producentenorganisatie geaccordeerde functieprofielen; en

    • b. een volledige taakomschrijving per subsidiabele uitgavenpost van het voor die uitgavenpost ingezette personeel.

  • 4. De verplichting opgenomen in het derde lid is slechts van toepassing op een verzoek tot wijziging van een operationeel programma voor zover hiermee functies worden opgevoerd die niet eerder in het operationeel programma waren opgenomen.

  • 5. De minister kan, ter onderbouwing van de vakbekwaamheid, schriftelijke bewijsstukken opvragen.

Artikel 67
  • 1. De producentenorganisatie houdt ter onderbouwing van de gewerkte uren, bedoeld in punt twee, onderdeel b, van bijlage III van verordening 2017/891, een volledige urenadministratie bij die minimaal één keer per maand geparafeerd en gedateerd wordt door:

    • a. de betreffende medewerker; en

    • b. de projectleider of leidinggevende.

  • 2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de urenadministratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De medewerker, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mag niet dezelfde persoon zijn als de projectleider of leidinggevende, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4. De urenadministratie, bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt bijgehouden gedurende het hele kalenderjaar of voor de duur van de arbeidsovereenkomst van de medewerker wiens inzet wordt toegerekend aan een subsidiabele activiteit;

    • b. omvat alle uren waarvoor de betreffende medewerker een arbeidscontract heeft, waaronder de uren die niet worden toegerekend aan subsidiabele activiteiten;

    • c. bevat een korte en duidelijke omschrijving van ter uitvoering van de subsidiabele activiteit verrichte werkzaamheden; en

    • d. geeft duidelijk weer voor hoeveel uren de betreffende medewerker wordt ingezet:

      • 1°. per activiteit; en

      • 2°. voor niet-subsidiabele activiteiten.

  • 5. De minister kan, in afwijking van het vierde lid, onderdeel d, op verzoek van een producentenorganisatie schriftelijk toestemming verlenen om de onderverdeling te maken aan de hand van een andere deugdelijke onderbouwing.

  • 6. Indien managers of leidinggevenden uren maken ter uitvoering van een activiteit blijkt uit de urenadministratie, bedoeld in het eerste lid, dat managementactiviteiten en beheersmatige activiteiten niet zijn toegerekend aan subsidiabele activiteiten.

  • 7. Het aantal uren waarvoor in de subsidieaanvraag per activiteit subsidie wordt aangevraagd overschrijdt niet het aantal uren dat ingevolge de goedkeuring van het operationeel programma of het verzoek tot wijziging daarvan voor deze activiteit is goedgekeurd.

Artikel 68
  • 1. De producentenorganisatie onderbouwt de loonkosten, bedoeld in artikel 63, onderdeel a, van de subsidiabele activiteiten aan de hand van uurtarieven op basis van het jaarsalaris van de desbetreffende medewerkers.

  • 2. In het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, kan worden opgenomen:

    • a. het contractueel of bij CAO overeengekomen brutoloon;

    • b. een bij contract of CAO overeengekomen niet winstafhankelijke dertiende maand;

    • c. een onregelmatigheidstoeslag;

    • d. een ploegentoeslag;

    • e. het werkgeversdeel sociale verzekeringswetten;

    • f. de voor rekening van de werkgever komende kosten voor de ziektekostenverzekering;

    • g. het werkgeversdeel pensioen en vervroegde uittreding; of

    • h. dotaties aan pensioenvoorzieningen voor zover onderbouwd kan worden dat hier rechtens afdwingbare verplichtingen tegenover staan.

  • 3. Ten behoeve van de berekening van het uurtarief wordt het jaarsalaris gedeeld door:

    • a. het aantal uur dat de overeengekomen werkweek bedraagt vermenigvuldigd met 43 werkweken; of

    • b. in geval van een niet volledig gewerkt jaar, het aantal uur dat de overeengekomen werkweek bedraagt vermenigvuldigd met het aantal werkweken in het desbetreffende jaar vermenigvuldigd met 0,827.

  • 4. Overwerktoeslagen worden niet het in het uurtarief opgenomen.

  • 5. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van het operationeel programma van één personeelslid een voorbeeld van de berekening aan de minister.

TITEL 3. DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN
Artikel 69
  • 1. De producentenorganisatie neemt duurzame productiemiddelen binnen twaalf maanden na de factuurdatum van de laatste factuur in gebruik.

  • 2. De producentenorganisatie toont de aanschaf van de duurzame productiemiddelen aan de hand van facturen of afleverbonnen aan en verstrekt deze onverwijld aan de minister, indien de minister daar om verzoekt.

Artikel 70
  • 1. Duurzame productiemiddelen zijn subsidiabel indien alle leden van de producentenorganisatie er gebruik van kunnen maken.

  • 2. Duurzame productiemiddelen geplaatst op het bedrijf van een lid van een producentenorganisatie zijn subsidiabel indien de producentenorganisatie schriftelijk met het lid overeenkomt dat het productiemiddel toegankelijk is voor de producentenorganisatie en al haar leden.

Artikel 71
  • 1. Ter uitvoering van artikel 31, vierde lid, van verordening 2017/891 toont de producentenorganisatie het gebruik van duurzame productiemiddelen aan met behulp van een gebruiksadministratie per productiemiddel, tenzij de producentenorganisatie het gebruik van het productiemiddel op andere wijze aantoont ten genoegen van de minister.

  • 2. De producentenorganisatie geeft bij de indiening van het operationeel programma aan op welke wijze de gebruiksadministratie gevoerd gaat worden.

  • 3. De gebruiksadministratie registreert minimaal de volgende elementen:

    • a. het jaar;

    • b. het project;

    • c. de locatie;

    • d. het soort productiemiddel;

    • e. de aanschafdatum;

    • f. de leverancier, het merk, het type, het serienummer of registratienummer;

    • g. de hoeveelheid bewerkt of voorbereid product per dag waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • h. de hoeveelheid bewerkt of voorbereid product per dag waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend; en

    • i. de totale hoeveelheid bewerkt of voorbereid product per dag.

  • 4. De hoeveelheden bewerkt of voorbereid product, bedoeld in het derde lid, onderdelen g tot en met i, worden geregistreerd op:

    • a. productstromen op locatieniveau in geval van distributiecentra en gebouwen;

    • b. palletregistraties in geval van koelcellen; of

    • c. stuks, collie of kilogramregistraties, in geval van sorteerlijnen en verpakkingsmachines.

  • 5. De gebruiksadministratie wordt bij de indiening van de subsidieaanvraag, geaggregeerd per maand aan de minister overgelegd.

  • 6. In geval er geen subsidieaanvraag wordt ingediend, kan de minister de gebruiksadministratie opvragen gedurende de instandhoudingstermijn bedoeld in artikel 76.

  • 7. De minister kan, op eigen initiatief of op verzoek van een producentenorganisatie besluiten, in afwijking van het tweede, derde en vierde lid, andere voorschriften te stellen aan de gebruiksadministratie.

Artikel 72
  • 1. Investeringen in elementaire voorzieningen als afwateringssystemen, riolering, aansluiting op waterleiding en aansluiting op systemen voor datacommunicatie, die worden gezien als onmisbare elementen op het bedrijf van een lid, producentenorganisatie of een dochteronderneming zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor het installeren en monteren van duurzame productiemiddelen en de bijkomende kosten van installatie en montage, waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd, zijn als onderdeel van het duurzame productiemiddel subsidiabel.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn uitgaven voor het installeren en monteren van duurzame productiemiddelen niet subsidiabel voor zover het gaat om uitgaven voor:

    • a. service en onderhoud van duurzame productiemiddelen; of

    • b. construction all risk verzekeringen.

  • 4. Uitgaven voor het demonteren van duurzame productiemiddelen zijn subsidiabel wanneer dit tot doel heeft het productiemiddel te verhuizen, reviseren, transporteren en opnieuw monteren.

Artikel 73
  • 1. De producentenorganisatie neemt in de subsidieaanvraag alleen uitgaven op voor:

    • a. nieuwbouw of verbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of een dochteronderneming;

    • b. ruimtes die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage II; en

    • c. elementen die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage III.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in deel 2 van bijlage II en kolom 2 van bijlage III zijn niet subsidiabel.

  • 3. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van het operationeel programma de subsidiabele uitgaven, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van:

    • a. bouwtekeningen, die aangegeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreft;

    • b. offertes van de aanneem- of bouwsom; en

    • c. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele oppervlakten en elementen en bijbehorende uitgaven.

  • 4. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de subsidieaanvraag de subsidiabele uitgaven aan de hand van:

    • a. bouwtekeningen die aangeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreffen;

    • b. facturen op naam van de producentenorganisatie of dochteronderneming met vermelding van de aanneem- of bouwsom; en

    • c. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele oppervlakten en elementen en bijbehorende uitgaven.

Artikel 74
  • 1. De aankoop van onbebouwde grond, bedoeld in punt 6 van bijlage III van verordening 2017/891, is subsidiabel indien deze grond daadwerkelijk wordt aangewend voor de realisatie van in het operationeel programma opgenomen investeringen.

  • 2. De aankoop van grond die wordt gebruikt voor onderdelen van investeringen die op grond van deel 2 van bijlage II en kolom 2 van bijlage III niet subsidiabel zijn, is niet subsidiabel.

  • 3. De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan de hand van bouwtekeningen of plattegronden aan welke delen van de grond worden aangewend voor in het operationeel programma opgenomen subsidiabele investeringen.

  • 4. De producentenorganisatie gebruikt de grond binnen de looptijd van het operationeel programma voor realisatie van de investering waarvoor de grond is aangekocht.

Artikel 75
  • 1. Duurzame productiemiddelen, met uitzondering van duurzame onroerende productiemiddelen zijnde bomen en meerjarige planten, zijn eigendom van de producentenorganisatie, unie van productenorganisaties of een dochteronderneming.

  • 2. Duurzame productiemiddelen die worden gefinancierd door meerdere erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zijn subsidiabel naar rato van het aandeel in de financiering van elk van die producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.

  • 3. Kosten als bedoeld in artikel 101, derde lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek voor het vestigen van een recht van opstal zijn niet subsidiabel.

Artikel 76
  • 1. Ter uitvoering van artikel 31, vijfde lid, van verordening 2017/891 behoudt de eigenaar het eigendom en bezit van duurzame roerende productiemiddelen tot ten minste vijf jaar na ontvangst van de laatste subsidiebetaling voor de desbetreffende investering.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 31, vijfde lid, van verordening 2017/891 behoudt de eigenaar het eigendom en bezit van duurzame onroerende productiemiddelen tot ten minste tien jaar na de factuurdatum van de laatste factuur en tot ten minste vijf jaar na ontvangst van de laatste subsidiebetaling voor de desbetreffende investering.

  • 3. Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de fiscale afschrijvingsperiode van duurzame onroerende productiemiddelen korter is dan de periode, bedoeld in het tweede lid, blijven duurzame onroerende productiemiddelen tot het einde van de fiscale afschrijvingsperiode in eigendom en bezit van de eigenaar.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid wordt de opbrengst van duurzame onroerende productiemiddelen, zijnde bomen en meerjarige planten, geleverd aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming:

    • a. tot ten minste vijf jaar na ontvangst van de laatste subsidiebetaling voor de desbetreffende investering; of

    • b. indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de fiscale afschrijvingsperiode van de boom of meerjarige plant korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a, tot ten minste het einde van de fiscale afschrijvingsperiode.

  • 5. Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan de eigenaar is van een duurzaam productiemiddel en een lid van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties de houder is van dat duurzame productiemiddel, geldt de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, slechts voor het eigendom van het duurzame productiemiddel.

Artikel 77
  • 1. Indien, binnen de termijn bedoeld in artikel 76, een lid de producentenorganisatie verlaat of een producentenorganisatie de unie van producentenorganisaties verlaat, wordt een duurzaam productiemiddel dat op het terrein van het lid of van de producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan is geplaatst, herplaatst of vordert de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties binnen twee maanden na datum van uittreding de restwaarde van het duurzame productiemiddel terug en stort deze in het actiefonds.

  • 2. In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een producentenorganisatie wordt het op het terrein van het uittredende lid geplaatste duurzame productiemiddel herplaatst op een locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming, of een lid.

  • 3. In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een unie van producentenorganisaties wordt het duurzame productiemiddel herplaatst op een locatie van de unie van producentenorganisaties, een aangesloten producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid van een aangesloten producentenorganisatie.

  • 4. De restwaarde wordt bepaald naar evenredigheid van het aantal volledige maanden dat resteert tot het einde van de periode, bedoeld in artikel 76.

  • 5. Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in het jaar waarin de restwaarde in het actiefonds wordt gestort en in de twee daaropvolgende jaren geen operationeel programma heeft, wordt het gedeelte van de restwaarde waarvoor Uniesteun is betaald door de minister gerecupereerd.

Artikel 78
  • 1. In aanvulling op artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891 worden, indien het eigendom van een investering teniet gaat als gevolg van een oorzaak waarvoor de producentenorganisatie een uitkering van een verzekeraar ontvangt en deze uitkering niet wordt aangewend voor de vervanging van de betreffende investering, de verzekeringspenningen teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

  • 2. Voorgaande is niet van toepassing als het op grond van artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891 berekende bedrag lager is dan het in het eerste lid bedoelde bedrag. In dat geval wordt het berekende bedrag teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

Artikel 79
  • 1. De in artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891 bedoelde tranches betreffen identieke bedragen.

  • 2. Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties uitgaven voor een investering in een duurzaam productiemiddel in identieke tranches in de subsidieaanvraag opneemt, wordt de eerste tranche niet eerder opgenomen dan in de subsidieaanvraag die de periode betreft die de factuurdatum van de laatste factuur voor het duurzame productiemiddel omvat.

Artikel 80
  • 1. Duurzame productiemiddelen kunnen ten laste van het actiefonds worden gebracht gedurende maximaal de periode, bedoeld in artikel 76.

  • 2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen, inclusief duurzame productiemiddelen die worden verworven door middel van langlopende leasecontracten, kunnen ook voor het volgende operationele programma in aanmerking worden genomen, indien de periode, bedoeld in artikel 76, langer is dan de looptijd van het operationele programma.

Artikel 81
  • 1. Tweedehands duurzame productiemiddelen zijn subsidiabel indien:

    • a. het aanschafbedrag hoger is dan € 10.000; en

    • b. de producentenorganisatie bij indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een verklaring van de verkopende partij overlegt dat voor de aankoop van het productiemiddel in de voorafgaande zeven jaren geen uniale subsidie of nationale subsidie is ontvangen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bedraagt de termijn waarbinnen geen uniale subsidie of nationale subsidie mag zijn ontvangen voor onroerende zaken tien jaar.

  • 3. Tweedehands duurzame productiemiddelen die bij een aangesloten producent of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, tweede lid, zijn aangeschaft zijn niet subsidiabel indien deze productiemiddelen vervolgens bij deze of een andere aangesloten producent of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, tweede lid, worden geplaatst.

  • 4. Dit artikel, uitgezonderd het eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing op investeringen die worden gehuurd of geleased.

Artikel 82
  • 1. Duurzame productiemiddelen op het terrein van ICT zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. hardware die:

      • 1°. een integraal onderdeel uitmaakt van subsidiabele installaties; of

      • 2°. ondersteunend is voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten; of

    • b. software applicaties die ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten die bijdragen aan handhaving van kwaliteit, milieubescherming of verbetering van de afzet en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2. De producentenorganisatie toont bij de indiening van de subsidieaanvraag aan:

    • a. welke applicaties via de server gebruikt worden; en

    • b. wat het capaciteitsbeslag en het gebruik van de subsidiabele applicaties is.

Artikel 83
  • 1. Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal van rassen van meerjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van meerjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

    • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

    • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

    • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

  • 2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie voor de zaden en het plantgoed, bedoeld in het eerste lid, het plantenpaspoort, bedoeld in richtlijn 2000/29.

Artikel 84

Producentenorganisaties houden voor alle duurzame productiemiddelen die zijn opgenomen in een lopend operationeel programma, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, een actueel register bij.

Artikel 85
  • 1. Uitgaven voor huur als alternatief voor koop van duurzame productiemiddelen zijn subsidiabel overeenkomstig punt 10 van bijlage III van verordening 2017/891, voor zover koop van de productiemiddelen subsidiabel zou zijn.

  • 2. In het geval de uitgaven betrekking hebben op twee uitvoeringsjaren van het operationeel programma, zijn deze uitgaven, in afwijking van artikel 188, eerste lid, subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt ter uitvoering van artikel 31, eerste lid, en punt 10 van bijlage III van verordening 2017/891 jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister voor de uitgaven een huurcontract.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt ter uitvoering van artikel 31, eerste lid, en punt 10 van bijlage III van verordening 2017/891 jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van huur.

TITEL 4. OVERIGE KOSTEN
Artikel 86
  • 1. Uitgaven voor de inhuur van externen zijn subsidiabel, indien de voor uitvoering van een activiteit benodigde kennis of capaciteit bij een producentenorganisatie niet voldoende aanwezig is.

  • 2. Externen beschikken minimaal over het opleidingsniveau, bedoeld in artikel 66, eerste lid.

  • 3. Producentenorganisaties geven in het operationeel programma aan welke specifieke taken aan externe diensten worden uitbesteed.

  • 4. De minister kan een producentenorganisatie, ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van uitgaven voor de inhuur van externen, verzoeken om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen.

Artikel 87
  • 1. Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. deze leden en medewerkers in het operationeel programma zijn opgenomen;

    • b. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in het operationeel programma opgenomen activiteit;

    • c. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker of het lid zijn uitbetaald;

    • d. de vergoeding maximaal € 0,19 per kilometer bedraagt; en

    • e. er een deugdelijke kilometeradministratie is bijgehouden die is geaccordeerd door de projectleider of leidinggevende die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteit en een andere persoon is dan de persoon die de reis heeft gemaakt.

  • 2. Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.

  • 3. Producentenorganisaties kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden vergoedingen verstrekken voor de daadwerkelijk gemaakte kosten binnen de maxima van artikel 5 van de Reisregeling Binnenland en artikel 3 van de Reisregeling Buitenland.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde uitgaven worden, met uitzondering van de vergoeding toegekend voor dagkosten, bij indiening van de subsidieaanvraag onderbouwd aan de hand van:

    • a. facturen; en

    • b. vervoersbewijzen.

  • 5. Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de producentenorganisatie zijn niet subsidiabel.

Artikel 88
  • 1. Uitgaven voor overige kosten op het gebied van ICT zijn subsidiabel voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2. Uitgaven voor licenties en voor abonnementen voor software applicaties als bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel b, gedaan voor het einde van het kwartaal dat de factuurdatum van de laatste factuur voor de ICT voorziening omvat, zijn eenmalig subsidiabel indien het uitgaven voor subsidiabele applicaties en modules betreft.

  • 3. Onderhoudsabonnementen zijn niet subsidiabel.

Artikel 89
  • 1. Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal voor rassen van eenjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van eenjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

    • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

    • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

    • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

  • 2. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie voor de zaden en het plantgoed, bedoeld in het eerste lid, het plantenpaspoort, bedoeld in richtlijn 2000/29.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIABELE ACTIVITEITEN

TITEL 1. ALGEMEEN
Artikel 90

De activiteiten die zijn opgenomen in titel 2 tot en met 4 kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van een ieder van de strategische doelen bedoeld in artikel 47, eerste en tweede lid.

Artikel 91

Voor het voldoen aan de eisen in artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 moeten de activiteiten die zijn opgenomen in titel 2 deel uitmaken van een project in het kader van het strategisch doel verduurzaming.

Artikel 92

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van een strategisch doel, bedoeld in artikel 47, eerste en tweede lid, en ter uitvoering van een maatregel, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van verordening 2017/891, zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan deel 4, hoofdstukken 3 en 4 van deze regeling.

TITEL 2. VERDUURZAMING
AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 93
  • 1. De producentenorganisatie voert activiteiten, zoals bedoeld in afdelingen 3 tot en met 5 voor het duurzaam gebruik van pesticiden, de biologische productie en om de bodem te beschermen respectievelijk uit gedurende de gehele looptijd van het operationele programma.

  • 2. Indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan de looptijd die van toepassing is voor de biologische productie, zoals bedoeld in het plattelandsontwikkelingsprogramma, wordt de termijn uit het eerste lid verlengd tot zes jaar. De producentenorganisatie neemt deze activiteit dan op in het volgende operationeel programma.

  • 3. In afdoende gemotiveerde gevallen, en vooral indien dit volgt uit de evaluatie bedoeld in artikel 57 van verordening 2017/891, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing.

Artikel 94

Investeringen in duurzame productiemiddelen die op grond van deze afdeling subsidiabel zijn kunnen gedurende de bedrijfseconomische levensduur vervangen worden, indien er significante milieuvoordelen zijn.

Artikel 95
  • 1. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen in installaties voor energiebesparende projecten opneemt in haar operationeel programma voegt aan de informatie, bedoeld in artikel 51, een energiebalans toe, waarin wordt vermeld wat de prognose is van de verwachte verbetering of besparing per installatie, aan de hand van een technische specificatie van de leverancier of deskundige conform artikel 3, vierde lid, van verordening 2017/892.

  • 2. Voor uitgavenposten die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar worden de documenten bedoeld in het eerste lid jaarlijks bij het wijzigingsverzoek zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, opgeleverd.

  • 3. Ter verantwoording van de gerealiseerde energiebesparing overlegt de producentenorganisatie bij de subsidieaanvraag die wordt ingediend nadat de installaties één jaar in bedrijf zijn gesteld, het volgende:

    • a. het declaratieformulier energiebesparende investeringen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel;

    • b. een overzicht van de bereikte energiebesparing volgens de geactualiseerde energiebalans, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

    • c. de meest recente jaarafrekening van de energieleverancier.

Artikel 96
  • 1. Indien de totale hoeveelheid energie die wordt opgewekt met een energiebesparende installatie incidenteel groter is dan de totale hoeveelheid energie die op de locatie waar de investering is geplaatst op jaarbasis is afgenomen, wordt de opbrengst van de netto energielevering aan derden in mindering gebracht op de subsidie voor de desbetreffende investering. Indien de subsidie reeds is vastgesteld wordt de subsidie ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks aan de minister bij het indienen van de subsidieaanvraag, vanaf het jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de installatie, de energiebalans. De eerste periode waarover de energiebalans moet worden overgelegd gaat in op het moment van factuurdatum van de laatste factuur en loopt tot en met 31 december van dat betreffende jaar, daarna wordt de energiebalans per kalenderjaar opgemaakt.

Artikel 97
  • 1. Uitgaven voor investeringen in een energiebesparende installatie uitgevoerd door middel van een participatie in een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven met energieclustering zijn subsidiabel.

  • 2. Een agrarisch samenwerkingsverband omvat ook een leveringsovereenkomst tussen agrarische bedrijven.

  • 3. Door mee te doen in het samenwerkingsverband moet er vooraf aantoonbaar minstens 15 procent reductie in het energieverbuik op de betrokken locatie op kunnen treden. Het aandeel in de totale capaciteit van het samenwerkingsverband mag niet hoger zijn dan de capaciteit die nodig is op de betrokken locatie. De kosten voor dat aandeel zijn subsidiabel.

Artikel 98
  • 1. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen in installaties voor verbeterde waterkwaliteit, waterbesparing, besparing op het mineralenverbruik of emmissiebeperking opneemt in haar operationeel programma voegt aan de informatie, bedoeld in artikel 51, een prognose toe van de verwachte verbetering of besparing per installatie, aan de hand van een technische specificatie van de leverancier of deskundige conform artikel 3, vierde lid, van verordening 2017/892.

  • 2. Voor uitgavenposten die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar worden de documenten bedoeld in het eerste lid jaarlijks bij het wijzigingsverzoek zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, opgeleverd.

  • 3. Ter verantwoording van de gerealiseerde verbetering van de waterkwaliteit, waterbesparing, besparing op het het mineralenverbruik of emissiebeperking overlegt de producentenorganisatie jaarlijks bij de subsidieaanvraag, vanaf het jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de installatie, het volgende:

    • a. het declaratieformulier installaties waterkwaliteit, waterbesparing, waterzuivering en fertigatie in de fruitteelt, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

    • b. een overzicht van de bereikte verbetering of besparing per installatie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de hand van een vergelijking van:

      • 1°. een meting van de situatie voor de ingebruikname van de installatie; en

      • 2°. een meting van de gerealiseerde situatie na de ingebruikname van de installatie.

  • 4. In geval van leidingwater wordt de bereikte waterbesparing onderbouwd aan de hand van de jaarafrekening van het waterleidingbedrijf.

Artikel 99
  • 1. Uitgaven voor innovatieve investeringen die niet in deze titel zijn opgenomen komen voor subsidie in aanmerking indien aan de voorwaarden uit het tweede lid wordt voldaan, mits die innovatieve investeringen:

    • a. kunnen resulteren in 15 procent vermindering van het huidige verbruik van productiemiddelen, de uitstoot van verontreinigende stoffen of afval in het productieproces; of

    • b. voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, zesde lid, van verordening 2017/892.

  • 2. Uitgaven voor innovatieve investeringen uit het eerste lid komen voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

    • a. in het geval dat de innovatieve investering nog niet eerder in een operationeel programma is opgenomen wordt de verwachte vermindering onderbouwd aan de hand van een onderzoek of evaluatie door een onafhankelijke organisatie of deskundige;

    • b. in overige gevallen wordt de verwachte vermindering aangetoond aan de hand van de technische specificatie van de leverancier.

AFDELING 2. ENERGIE
Artikel 100
  • 1. Uitgaven voor investeringen in duurzame energie zijn subsidiabel indien:

    • a. de technische specificatie van de investering een reductie van minimaal 15 procent van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892; en

    • b. het gaat om onder meer:

      • 1°. zonnepanelen;

      • 2°. zonnecollectoren;

      • 3°. windmolens;

      • 4°. aardwarmte.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van minimaal 7 procent van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.

  • 3. Subsidiabel zijn:

    • a. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/891;

    • b. de kosten verbonden aan het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of de dochteronderneming op een geothermische bron;

    • c. in het geval van zonnepanelen en zonnecollectoren de kosten in verband met de aanpassing van het gebouw van de producentenorganisatie, een lid of een dochteronderneming, en het ondersteuningsmateriaal; en

    • d. de kosten verbonden aan het transformatorstation van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming met aansluiting op een extern transformatorstation van de energieleveranciers en met het versterken van de verbinding voor hernieuwbare energie.

  • 4. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. warmte-krachtkoppeling installaties; en

    • b. biobrandstofbranders op locatie.

Artikel 101
  • 1. Uitgaven voor investeringen voor de aanschaf van apparatuur voor de aansluiting op netwerken van restafvalstromen, zoals CO2-,aardwarmte en restwarmtenetwerken en biogas, zijn subsidiabel indien de specificatie van de investering een reductie van minimaal 15 procent van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. installaties, waaronder interconnectoren en transportpijplijnen, benodigd voor het gebruik van energie en CO2 uit restafvalstromen van derden;

    • b. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/891;

    • c. kosten die verband houden met het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming op de bron van de leverancier; en

    • d. in het geval van een CO2-netwerk, ook de kosten in verband met voorzieningen voor de opslag van CO2.

  • 3. Niet subsidiabel zijn de uitgaven:

    • a. voor voorzieningen voor de distributie en regulering van warmte en CO2 in de kas; en

    • b. die verband houden met een vergistingsinstallatie op het bedrijf en biobranders voor de productie van restwarmte en biobrandstoffen.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, het leveringscontract tussen de producentenorganisatie, haar dochteronderneming of het lid en de leverancier.

Artikel 102
  • 1. Uitgaven voor investeringen in het kader van verbetering van energie-efficientie door toepassing van energiebesparende technieken zijn subsidiabel indien de specificatie van de investering een reductie van minimaal 15 procent van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van minimaal 7 procent van het energieverbruik uit fossiele brandstoffen of energie ingekocht op het net toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.

  • 3. Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur voor energieopslag en -uitwisselingssystemen, zoals energiebesparende warmtepompen, warmtewisselaars en waterhoudende grondlagen voor warmte- en koudebuffering;

    • b. apparatuur voor gesloten en semi-gesloten kassystemen, zoals energiebesparende ventilatie-, luchtbehandeling- en hogedrukvernevelingssystemen, energiebesparende tweede schermen en innovatieve energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen;

    • c. apparatuur voor het energiezuinig drogen en opslaan van producten zoals CO2-propaankoeling;

    • d. andere energie-efficiënte apparatuur, zoals energiebesparende motoren; en

    • e. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/891.

  • 4. In het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen zijn de volgende combinaties in het kader van een totaalconcept subsidiabel:

    • 1°. buitenluchtaanzuiging in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm;

    • 2°. energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning of voorverwarming;

    • 3°. luchtbehandelingsystemen ter ontvochtiging van lucht;

    • 4°. hogedrukvernevelingsysteem met een adiabatische koeling waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron bedraagt;

    • 5°. gevelschermen die een energiebesparing realiseren van ten minste 40 procent wanneer het scherm gesloten is;

    • 6°. warmte-uitwisselingsysteem;

    • 7°. warmtepomp;

    • 8°. waterhoudende lagen voor warmte- en koudebuffering; en

    • 9°. tweede energiescherm, dat een energiebesparing van ten minste 45 procent oplevert wanneer het scherm gesloten is.

  • 5. In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor nieuwe kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal is van dubbelglas en licht doorlatend (diffuus gecoat); of

    • b. het materiaal is dubbel gelaagd met een combinatie van glas en hoge kwaliteits film en doorschijnend (diffuus gecoat); en

    • c. in afwijking van artikel 3, zevende lid, onder c, van verordening 2017/892 zijn in het geval van dubbele beglazing, alleen de aanvullende uitgaven die verband houden met dubbele beglazing ten opzichte van enkele beglazing subsidiabel.

  • 6. In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor bestaande kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal heeft betere doorschijnende eigenschappen dan enkele beglazing en is doorschijnend;

    • b. het systeem bestaat uit plastic panelen, dubbelglas panelen of dubbel fluoroplymeer (EFTE) film met een optionele overdrukventilatie ventilator om folies van elkaar te scheiden en de isolatie te verbeteren;

    • c. het systeem bestaat uit isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen (R=∑(Rm)=∑d/λ) toeneemt met ten minste 1,50 m2K/W in vergelijking met de oude situatie; en

    • d. in afwijking van artikel 3, zevende lid, onder c, van verordening 2017/892 zijn alleen de aanvullende uitgaven voor de geïsoleerde oppervlakte subsidiabel.

  • 7. In het geval van energie efficiënte droog- en opslagmethoden, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de apparatuur is bedoeld voor de korte en lange termijn bewaring van producten; en

    • b. de uitgaven voor de initiële verkrijging van meet- en controleapparatuur zijn subsidiabel.

  • 8. De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. warmte buffer boiler tank (WOK);

    • b. warmte buffer tank;

    • c. eerste energieschermen;

    • d. verduisteringsschermen;

    • e. zonwerende materialen;

    • f. rookgas afvoer en bijbehorende meetapparatuur; en

    • g. de vervanging van een tweede scherm.

AFDELING 3. DUURZAAM GEBRUIK VAN PESTICIDEN
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 103
  • 1. Uitgaven voor investeringen in innovatieve gewasbeschermingsapparatuur op basis van niet-chemische methoden zijn subsidiabel indien de technische specificatie van de investering een vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen van minimaal 15 procent geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de eis dat de betrokken investering een vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen van minimaal 15 procent geeft niet van toepassing indien de investering wordt ingezet in het kader van de biologische productie van groenten en fruit.

  • 3. Als innovatieve gewasbeschermingsapparatuur op basis van niet-chemische methoden zijn subsidiabel:

    • a. apparatuur en bijbehorende regelsystemen voor UV-licht ter bestrijding van schimmelziekten;

    • b. precisie mechanische onkruidbestrijdingsapparatuur en bijbehorende besturingssystemen voor toepassing van niet-chemische methoden;

    • c. elektrochemische waterdesinfectie tegen micro-organismen; en

    • d. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/89.

  • 4. In het geval van precisie mechanische onkruidbestrijding als onderdeel van een zelfrijdend landbouwvoertuig komt alleen het onkruidbestrijdingssysteem in aanmerking voor ondersteuning.

  • 5. In het geval van elektrochemische waterbescherming komt de bijbehorende spuit ook in aanmerking voor ondersteuning.

  • 6. Niet subsidiabel zijn:

    • a. spuitleidingen;

    • b. transportsystemen voor het verplaatsen van UV belichtingswagens naar de volgende rij of afdeling;

    • c. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine;

    • d. thermische apparatuur;

    • e. kokend watertechnieken;

    • f. standaard afvoerwaterzuivering voor het recirculeren van water in de pro-oogstfase; en

    • g. hygiënesluizen en hygiënestations, evenals automatische zeep en desinfectie-eenheden met geïntegreerd tourniquet.

  • 7. In afwijking van artikel 98, derde lid, onderdeel b, onderbouwt de producentenorganisatie de emissiebeperking door bij de indiening van de subsidieaanvraag een jaarlijkse opgave van het totale gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare, uitgesplitst naar gewas(groep), te overleggen waarbij de nulsituatie wordt weergegeven, aan de hand van registraties van de teeltbedrijven.

  • 8. De nulsituatie is het gemiddelde gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare van het betrokken teeltbedrijf over drie voorgaande jaren.

Artikel 104
  • 1. De aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur, is subsidiabel indien de technische specificatie van de investering een vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen van minimaal 15 procent geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur en bijbehorende besturingssystemen voor precisietoepassingstechnieken; en

    • b. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/89.

  • 3. In het geval van lage emissie apparatuur als onderdeel van zelfrijdende landbouwmachines komt alleen het spuitsysteem in aanmerking voor subsidie.

  • 4. GPS systemen in het kader van de precisielandbouwtechnieken zijn subsidiabel indien de GPS systemen aantoonbaar worden ingezet voor:

    • a. precisiezaaien of planten;

    • b. precisietoediening van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen; of

    • c. precisie mechanische onkruidbestrijding.

  • 5. Niet subsidiabel zijn:

    • a. transportsystemen voor het verplaatsen van spuitrobots naar de volgende rij of afdeling;

    • b. investeringen in spuitleidingen; en

    • c. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine.

Artikel 105
  • 1. Uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water voorafgaand aan lozing zijn subsidiabel indien het bevoegd gezag heeft bepaald, dat de verplichting om water dat gewasbeschermingsmiddelen bevat voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening te leiden die ten minste 95 procent van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert, voor de desbetreffende inrichting niet geldt en de specificatie van de investering een reductie van de emissie van afvalstoffen in het geloosde afvalwater van minimaal 15 procent geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van de emissie van afvalstoffen in het geloosde afvalwater van minimaal 7 procent toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.

  • 3. Investeringen, zoals bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. waterzuiveringsapparatuur;

    • b. helofytenfilters;

    • c. biofilters; en

    • d. maatregelen om uitstoot van landbouwproducten te voorkomen (puntbelasting).

  • 4. Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur en bijbehorende controlesystemen door toepassing van waterzuiveringstechnieken; en

    • b. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel die deel uitmaakt van de maatregelen zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/89.

  • 5. Niet subsidiabel zijn investeringen in standaard waterzuivering.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 106
  • 1. Subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. organische onkruidwerende materialen; en

    • b. insectengaas voor open teelt van groenten en fruit.

  • 2. In het geval van biologisch afbreekbare folie bestemd voor onkruidbestrijding komen alleen de specifieke kosten voor biologisch afbreekbare folie in vergelijking met conventionele kunststoffolie in aanmerking voor ondersteuning.

  • 3. Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

Artikel 107
  • 1. Uitgaven voor de aankoop van producten voor biologische of geïntegreerde gewasbescherming en bijbehorende apparatuur en de aankoop van andere apparatuur in verband met de toepassing van niet-chemische methoden voor gewasbescherming zijn subsidiabel.

  • 2. In het geval van middelen voor biologische of geïntegreerde gewasbescherming en bijbehorende apparatuur zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. macrobiologische bestrijders en nematoden, die zijn toegelaten op grond van de Regeling natuurbescherming;

    • b. microbiologische bestrijders die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • c. overige gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • d. middelen voor feromoonverwarring die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • e. feromonen als lokstof;

    • f. kalkmelk voor de fruitteelt;

    • g. organismen, voeding en middelen voor dosering ter ondersteuning van biologische gewasbescherming;

    • i. natuurlijke vijanden waarvoor een ontheffing van de minister geldt; en

    • j. natuurlijke vijanden waarvoor het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden een "dringend vereiste" vergunning heeft afgegeven.

  • 3. In het geval van biologische gewasbeschermingsmiddelen zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. verblazingsapparatuur voor het effectief doseren van natuurlijke vijanden;

    • b. een scoutbox voor automatische detectie en diagnose van plagen;

    • c. eenmalig de kosten voor de scoutbox-softwarelicentie;

    • d. vliegenlampen en sporenfilters voor de champignonteelt; en

    • e. vangplaten en rollertraps.

  • 4. Niet subsidiabel zijn:

    • a. gewasbescherming van conventionele, niet natuurlijke oorsprong;

    • b. toeslag voor behandelingskosten doorbelast door leveranciers of plantenkwekers; en

    • c. ondersteunende materialen zoals afdichtingsmateriaal ten behoeve van het afdichten van champignoncellen.

  • 5. Uitgaven voor een softwarelicentie voor een scoutbox als bedoeld in het derde lid onderdeel c, gedaan voor het einde van het kwartaal dat de factuurdatum van de laatste factuur voor de scoutbox omvat, zijn eenmalig subsidiabel.

Artikel 108
  • 1. Voor de uitgaven, bedoeld in artikel 107, eerste lid, geldt een forfaitair tarief van 40 procent.

  • 2. De producentenorganisatie onderbouwt het effect van biologische en geïntegreerde bestrijding als bedoeld in artikel 107, eerste lid, op het terugdringen van het gebruik van werkzame stof uit chemische gewasbeschermingsmiddelen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de hand van een jaarlijkse opgave van het totale gebruik aan werkzame stof in kilogram per hectare, uitgesplitst naar gewas(groep) aan de hand van registraties van de teeltbedrijven.

  • 3. De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de subsidieaanvraag de uitgaven, bedoeld in artikel 107, eerste lid, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 109
  • 1. Uitgaven voor diensten voor detectie en diagnosesystemen, inclusief personeelskosten, ten behoeve van precisietoediening zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven zoals bedoeld in het eerste lid zijn onder meer:

    • a. monitorings en waarschuwingssystemen;

    • b. gewas-, water- en bodemanalyses; en

    • c. beslissingsondersteuningssystemen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid zijn gewas-, water en bodemanalyses om de hoeveelheid nutriënten te bepalen niet subsidiabel.

Artikel 110
  • 1. Uitgaven voor deelname aan certificeringssystemen zijn subsidiabel indien:

    • a. het certificeringssysteem bindende voorwaarden omvat met betrekking tot productiemethoden;

    • b. de naleving van de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, het onderwerp zijn van een onafhankelijke controle door gekwalificeerde personen of organen; en

    • c. het gaat om de volgende uitgaven voor:

      • 1°. advies, audits, certificering en lidmaatschapkosten;

      • 2°. personeelskosten in verband met de certificeringssystemen;

      • 3°. het ontwikkelen van materialen voor certificeringssystemen; en

      • 4°. het initiële kosten van ontwikkeling en verbeteren van ICT-systemen en registratiemodules met betrekking tot certificeringssystemen.

  • 2. Op het niveau van een individueel lid van een producentenorganisatie zijn subsidiabel:

    • a. certificeringssystemen, zoals Milieukeur, MPS Fruit & Groenten, Duurzame Glastuinbouw Producten, CO2-voetafdruk; en

    • b. certificeringssystemen van retailers, zoals Albert Heijn-protocol, Field to Fork, LEAF en Sedex.

  • 3. Op het niveau van een centrale locatie van een producentenorganisatie zijn ISO 14001 Milieu en Milieukeur subsidiabel.

  • 4. Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor certificering van groenlabelkassen; en

    • b. de aanschaf van materialen.

AFDELING 4. BIOLOGISCHE PRODUCTIE
Artikel 111
  • 1. Uitgaven voor biologische vermeerdering en opkweek van uitgangsmateriaal en de niet-chemische behandeling bij zaden van gangbare oorsprong zijn subsidiabel indien zij door de Stichting Skal, bedoeld in artikel 1 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, gecertificeerd zijn.

  • 2. Voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, geldt een forfaitair tarief van 25 procent.

  • 3. De producentenorganisatie toont de biologische oorsprong van uitgangsmateriaal bij de indiening van de subsidieaanvraag aan door middel van:

    • a. een factuur en een afleverbon of een plantenpaspoort met vermelding van Skalnummer en ‘eko’ of ‘bio’; of

    • b. het Skal certificaat van de leverancier of een lijst van Skal-gecertificeerde leveranciers en Skal-nummers.

  • 4. Niet subsidiabel is niet-biologisch teeltmateriaal, inclusief alle vrijstellingen die Skal heeft verstrekt en goedgekeurd voor algemeen teeltmateriaal in de nationale bijlage.

Artikel 112

Biologische certificeringsystemen, zoals Skal, en lidmaatschapskosten van Skal zijn subsidiabel.

Artikel 113
  • 1. Uitgaven voor de meerkosten van aankoop van mest en compost afkomstig van door Skalgecertificeerde biologische landbouwbedrijven zijn subsidiabel.

  • 2. De producentenorganisatie toont de biologische oorsprong van mest en compost bij de indiening van de subsidieaanvraag aan door middel van:

    • a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer van het betrokken landbouwbedrijf en ‘eko’ of ‘bio’;

    • b. het Skal certificaat van het betrokken landbouwbedrijf of een lijst van Skal-gecertificeerde landbouwbedrijven en Skal-nummers; en

    • c. een opgave per deelnemende producent van:

      • 1°. het areaal gewassen waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

      • 2°. de hoeveelheid en het type mest of compost; en

      • 3°. de opgevoerde kosten.

  • 3. De uitgaven van de producentenorganisatie, bedoeld in het eerste lid, voor geconcentreerde handelsmeststoffen zijn niet subsidiabel.

AFDELING 5. NUTRIËNTEN EN AFVAL
Paragraaf 1. Uitgaven ten behoeve van aankoop van vaste activa en andere vormen van verwerving van vaste activa
Artikel 114
  • 1. De aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur voor precisiebemesting is subsidiabel indien de technische specificatie van de investering een vermindering van het gebruik van chemische middelen van minimaal 15 procent geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de eis dat de betrokken investering een vermindering van het gebruik van chemische middelen van minimaal 15 procent geeft niet van toepassing indien de investering wordt ingezet in het kader van de biologische productie van groenten en fruit.

  • 3. Subsidiabel zijn:

    • a. de kosten van activiteiten in verband met de investeringen voor gerichte bemesting, zoals:

      • i. GPS;

      • ii. Near Infrared Spectography sensor;

      • iii. rij bemesting;

      • iv. druppel systeem bemesting;

      • v. GPS mestsystemen voor vloeibare meststoffen; en

      • vi aanvullende controlesystemen zoals management systeem Meteo en grondwaterbemesting; en

    • b. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/89.

  • 4. Precisiebemestingstechnieken zijn alleen subsidiabel indien:

    • a. het een waterafgiftesysteem op het land, inclusief een waterpomp, spuitstukken en druppelsystemen die niet uitsluitend worden gebruikt voor water, een controle unit, vochtmeetapparatuur, apparatuur voor het bepalen van mineraalgehalte en pH, of voorzieningen voor het doseren en mengen van meststoffen betreft;

    • b. de investering niet leidt tot een toename van het waterverbruik; en

    • c. druppelsystemen komen alleen in aanmerking voor subsidie met initiële investeringen.

  • 5. In het geval van mechanische precisiebemesting als onderdeel van zelfrijdende landbouwmachines is alleen het bemestingssysteem subsidiabel.

  • 6. Kosten voor GPS om verschillende vormen van land, bodem analyses en bemestingsplannen in kaart te brengen zijn subsidiabel.

  • 7. Niet subsidiabel zijn:

    • a. investeringen in bodemloze waterafgiftesystemen;

    • b. de aanleg van een waterbron;

    • c. leidingen naar te bemesten percelen; en

    • d. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine.

Artikel 115
  • 1. Uitgaven voor investeringen in teelttechnieken waar geen contact wordt gemaakt tussen het water en nutriënten en de bodem zijn subsidiabel indien de technische specificatie van de investering een vermindering van het gebruik van chemische middelen van minimaal 15 procent geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid van verordening 2017/892.

  • 2. Subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor activiteiten in verband met teelt uit de grond van vollegrondsgroenten zoals:

      • 1°. lekvrije bodemplaten en opslagsystemen;

      • 2°. filters; en

      • 3°. recycling van nutriënten; en

    • b. advieskosten en vooronderzoek indien opgenomen in de gedetailleerde factuur, mits het niet gaat om een onderzoeksmaatregel of opleidingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel f, onder iv en v, van verordening 2017/89.

  • 3. Een investering, zoals bedoeld in het eerste lid, kan niet leiden tot een stijging van het waterverbruik.

  • 4. De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. investeringen in bodemloze water systemen;

    • b. de bouw van een waterborn; en

    • c. pijpleiding naar een te bemesten perceel.

Artikel 116
  • 1. Uitgaven voor investeringen in innovatieve installaties ten behoeve van waterbesparing zijn subsidiabel indien:

    • a. de technische specificatie van de investering een reductie van het waterverbruik van minimaal 15 procent geeft zoals vooraf aangetoond in overeenstemming met artikel 3, vierde lid, van verordening 2017/892;

    • b. de investeringen gericht zijn op de vervanging of de modernisering van bestaande systemen met het doel het waterverbruik te verminderen; en

    • c. het gaat om:

      • 1°. bodemvochtsensoren in de vollegrondsteelt; of

      • 2°. installaties gericht op het hergebruik van spoelwater bij het afleveringsklaar maken van geoogst product.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan de minister in uitzonderlijke gevallen een reductie van het waterverbruik van minimaal 7 procent toestaan, indien de activiteit andere milieuvoordelen waarborgt.

  • 3. Het vaststellen van waterbesparing, gemeten in m³, als gevolg van een investering als bedoeld in het eerste lid vindt plaats op basis van een vergelijking tussen het watergebruik:

    • a. gedurende de 12 maanden voorafgaand aan ingebruikname van de investering; en

    • b. gedurende de 12 maanden na ingebruikname van de investering.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 117

Subsidiabel zijn uitgaven:

  • a. voor meerkosten voor de aankoop van biologisch afbreekbare verpakkingen; en

  • b. voor de ontwikkeling van nieuwe biologisch afbreekbare verpakkingen.

TITEL 3. MARKTGERICHT PRODUCEREN
AFDELING 1. ACTIVITEITEN GERICHT OP PRODUCTIEPLANNING
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 118
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in de aanschaf van belichtingsinstallaties ten behoeve van het jaarrond produceren worden per lid eenmalig gesubsidieerd indien de energie die gedurende de instandhoudingstermijn, bedoeld in artikel 76, eerste lid, wordt gebruikt voor de belichtingsinstallatie een duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelinginstallatie.

  • 2. De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan dat:

    • a. de belichtingsinstallatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd benodigd is om de verkoop van het betreffende product jaarrond plaats te laten vinden danwel de betreffende nieuwe afzetkanalen of markten jaarrond te kunnen bedienen; en

    • b. de energie die voor de belichtingsinstallatie wordt gebruikt een duurzaam

    karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelinginstallatie.

  • 3. Voor uitgavenposten die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar wordt de onder het tweede lid gevraagde informatie bij het wijzigingsverzoek zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, opgeleverd.

  • 4. De producentenorganisatie toont bij indiening van de subsidieaanvraag voor het laatste uitvoeringsjaar van het operationeel programma aan dat de productie van het betreffende product jaarrond wordt verkocht en indien van toepassing, de betreffende nieuwe afzetkanalen of markten jaarrond worden beleverd.

  • 5. Uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen zijn niet subsidiabel.

  • 6. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product, met uitsplitsing naar gewas en type klant, die zijn geproduceerd met behulp van de belichtingsinstallatie.

  • 7. Uitgaven voor identieke investeringen voor hetzelfde product, afzetkanaal of dezelfde markt zijn uitsluitend subsidiabel in geval van uitgaven gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de eerste investering.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 119

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 118, eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

AFDELING 2. ACTIVITEITEN GERICHT OP VERBETERING OF HANDHAVING VAN PRODUCTKWALITEIT
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 120
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen ten behoeve van:

    • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

    • b. voedselveiligheid;

    • c. kwaliteitszorgsystemen;

    • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit; of

    • e. lange bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen.

  • 2. Uitgaven zijn niet subsidiabel indien het gaat om investeringen:

    • a. in reinigingsinstallaties;

    • b. in fustwasinstallaties;

    • c. in installaties en apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen;

    • d. in voorzieningen voor gekoeld of geconditioneerd transport op het teeltbedrijf;

    • e. in droogsystemen voor aanzuiging van buitenlucht voor knoflook;

    • f. in vogel- en wildafweer; of

    • g. die de producentenorganisatie doet om te voldoen aan de voorwaarden van kwaliteitskeurmerken.

Artikel 121
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van een nieuw product of concept in de keten zijn subsidiabel, indien het gaat om:

    • a. investeringen ten behoeve van het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken voor nieuwe producten of nieuwe concepten; of

    • b. investeringen ten behoeve van het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken op het gebied van duurzaamheid (MVO), kwaliteit en voedselveiligheid in de keten.

  • 2. Uitgaven voor investeringen in ICT voorzieningen voor tracking en tracing systemen zijn niet subsidiabel indien het gaat om ICT voorzieningen ten behoeve van:

    • a. de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

    • b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 122
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

    • b. voedselveiligheid, met name residumonitoring, inclusief bladmonsters in het kader van keurmerken zoals bedoeld in artikel 110, tweede lid en productmonsters, watermonsters voor microbiologisch onderzoek en fytosanitaire controles;

    • c. kwaliteitszorgsystemen, indien het gaat om:

      • 1°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor begeleiding en audits van kwaliteitszorgsystemen;

      • 2°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor productcontroles;

      • 3°. uitgaven voor certificering; of

      • 4°. lidmaatschapskosten;

    • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit;

    • e. het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces;

    • f. keurmerken of modules van keurmerken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen;

    • g. het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules; of

    • h. software van conditioneringssystemen ten behoeve van lange bewaring van producten waarbij productieplanning het doel is.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. certificering van meet- en weegapparatuur

    • b. aanschaf van bedrijfskleding;

    • c. materialen voor certificeringssystemen;

    • d. het schoonmaken van bedrijfsruimten; en

    • e. aanschaf van Global Location Number (GLN) codes in het kader van GlobalGAP.

  • 3. Bij de indiening van een subsidieaanvraag die betrekking heeft op uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, overlegt de producentenorganisatie met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel informatie over kwaliteitszorgsystemen aan de minister.

Artikel 123
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van de productkwaliteit van een nieuw product of concept in de keten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken voor nieuwe producten en nieuwe concepten; of

    • b. het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken op het gebied van duurzaamheid, kwaliteit en voedselveiligheid in de keten.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn niet subsidiabel indien het gaat om:

    • a. uitgaven voor onderhoudsabonnementen;

    • b. uitgaven voor de aanschaf van een Global Location Number (GLN);

    • c. uitgaven van de producentenorganisatie om aan keurmerken te voldoen; of

    • d. uitgaven voor ICT voorzieningen voor tracking en tracing systemen indien het gaat om ICT voorzieningen ten behoeve van:

      • 1°. de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

      • 2°. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

AFDELING 3. ACTIVITEITEN GERICHT OP VERHOGING VAN DE COMMERCIËLE WAARDE EN AFZETVERBETERING
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 124
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om de aanschaf van:

      • 1°. bomen of meerjarig plantmateriaal; of

      • 2°. kruisbestuivers die nodig zijn voor de aanplant van nieuw in het operationeel programma op te nemen bomen en meerjarige planten; en

    • b. de producentenorganisatie door middel van contracten of andere schriftelijke bescheiden aantoont dat de bomen of meerjarig plantmateriaal gedurende de looptijd van het project slechts op een vooraf vastgestelde hoeveelheid areaal wordt geproduceerd.

  • 2. Uitgaven voor identieke investeringen zijn uitsluitend subsidiabel in geval van uitgaven gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de eerste investering.

  • 3. Uitgaven voor de aankoop van meerjarig plantmateriaal en bomenzijn evenwel slechts subsidiabel indien:

    • a. er gedurende meerdere jaren van de bomen en planten geoogst wordt; en

    • b. het gaat om de uitgaven voor de initiële aanplant.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt voor de uitgavenjaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag informatie over het desbetreffende product aan de minister met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 125
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie gericht op afzetverbetering en bundeling van productstromen zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. sorteer- en verpakcentra;

    • b. distributiecentra;

    • c. verwerkingscentra;

    • d. fustopslag;

    • e. dockboards; en

    • f. sorteer- en verpakkingslijnen.

  • 2. Uitgaven zijn niet subsidiabel indien het gaat om:

    • a. investeringen ter vervanging van oude centra als bedoeld in het eerste lid;

    • b. vervanging van standaard sorteer- en verpakkingslijnen; of

    • c. met de sorteerlijn geïntegreerde aanvoerprognosesystemen.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van de investeringen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 126
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het vergroten van de afzetwaarde van producten door middel van het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces zijn subsidiabel, indien het gaat om:

    • a. een volledige investering in fertigatie in het kader van precisiebemestingtechnieken die bestemd is voor besparing en het gereguleerd doseren van water en meststoffen aan gewassen in vollegrondsfruitteelt;

    • b. de besparing op het meststoffenverbruik door de producentenorganisatie is aangetoond; en

    • c. de investering niet leidt tot een hoger watergebruik.

  • 2. Onder een investering in fertigatie wordt verstaan:

    • a. een waterafgiftesysteem op het perceel, waaronder de waterpomp, verdeelleidingen en druppelleidingen die niet uitsluitend worden gebruikt voor het geven van water;

    • b. een regeleenheid;

    • c. vochtmeetapparatuur;

    • d. apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte en pH; of

    • e. voorzieningen voor dosering en menging van meststoffen.

  • 3. Druppelleidingen zijn uitsluitend subsidiabel bij initiële investeringen.

  • 4. Investeringen in een waterafgiftesysteem zijn niet subsidiabel indien het investeringen betreft in:

    • a. fertigatie in teeltsystemen los van de grond;

    • b. aanleg van een waterbron; of

    • c. afvoerleidingen naar het te fertigeren perceel.

Artikel 127
  • 1. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, voor de investering, bedoeld in artikel 126, een opgave van de gerealiseerde besparing op het meststoffenverbruik en waterverbruik.

  • 2. De berekening van de gerealiseerde besparing op het meststoffenverbruik, gemeten in kilogrammen, als gevolg van een investering als bedoeld in artikel 126, vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:

    • a. het mineralenverbruik, volgens de mineralenregistratie, van het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering; en

    • b. het mineralenverbruik, volgens de mineralenregistratie, gedurende het jaar:

      • 1°. van ingebruikname van de investering; of

      • 2°. volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.

  • 3. Het vaststellen van veranderingen in het waterverbruik en meststoffenverbruik, gemeten in m3, als gevolg van een investering als bedoeld in artikel 126, eerste lid, vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:

    • a. het waterverbruik en meststoffenverbruik van het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering; en

    • b. het waterverbruik en meststoffenverbruik gedurende het jaar:

      • 1°. van ingebruikname van de investering; of

      • 2°. volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.

Artikel 128
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het vergroten van de afzetwaarde van producten door middel van het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om investeringen om de kwaliteit van water bij substraatteelt bij de bron te verbeteren en de emissie van vervuild recirculatiewater te voorkomen;

    • b. de verbetering van de waterkwaliteit door de producentenorganisatie is aangetoond; en

    • c. de investeringen niet leiden tot een hoger waterverbruik.

  • 2. Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen, zoals bedoeld in het eerste lid, in haar operationeel programma opneemt, voegt aan de informatie, bedoeld in artikel 51, een technische specificatie van de leverancier van het systeem of een erkende deskundige toe ten behoeve van de onderbouwing van de te bereiken verbetering van de waterkwaliteit.

  • 3. Voor uitgavenposten die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar wordt de in het eerste en tweede lid gevraagde informatie bij het wijzigingsverzoek zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, opgeleverd.

  • 4. Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

Artikel 129
  • 1. De producentenorganisatie overlegt aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, voor de investeringen, bedoeld in artikel 128, uiterlijk bij de indiening van de subsidieaanvraag per investering:

    • a. een opgave van de verbetering van de waterkwaliteit; of

    • b. de gerealiseerde waterbesparing.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats aan de hand van berekeningen en metingen op basis van een vergelijking tussen het moment voor de ingebruikname van de investering en het moment één jaar na ingebruikname van de investering.

  • 3. In geval van omgekeerde osmose overlegt de producentenorganisatie aan de minister bij de indiening van de subsidieaanvraag een opgave van de reductie van natrium en chloor in mmol/l of mg/l, op basis van een vergelijking tussen metingen uitgevoerd voor ingebruikname van de investering en één jaar na ingebruikname van de investering.

  • 4. Het vaststellen van veranderingen in het waterverbruik, gemeten in m³, als gevolg van een investering als bedoeld in artikel 128, eerste lid, vindt plaats op basis van een vergelijking tussen:

    • a. het waterverbruik van het jaar voorafgaand aan het jaar van inbedrijfstelling van de investering; en

    • b. het waterverbruik gedurende het jaar:

      • 1°. van ingebruikname van de investering; of

      • 2°. volgend op het jaar van ingebruikname, in geval van inbedrijfstelling tijdens het teeltseizoen.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 130
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek en marktontwikkeling, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. consumentenonderzoek en aankoop van paneldata;

    • b. het testen van een product waarvoor de producentenorganisatie erkend is door een panel;

    • c. onderzoek naar het onderhouden van schap of retail positionering;

    • d. productmarktanalyses;

    • e. marktonderzoek; of

    • f. het doen van marktonderzoek door middel van pop-up stores.

  • 2. Uitgaven die identiek zijn aan eerdere uitgaven van de producentenorganisatie, zijn uitsluitend subsidiabel indien zij zijn gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor die eerdere uitgaven.

  • 3. Onderzoeken naar verwerkte producten zijn slechts subsidiabel indien dit onderzoek betrekking heeft op producten die bestemd zijn voor de food-markt.

Artikel 131
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel wanneer het gaat om licenties voor het recht op het gebruik van zaden en plantgoed ten behoeve van nieuwe rassen indien de producentenorganisatie door middel van contracten of andere schriftelijke bescheiden aantoont dat het ras gedurende de looptijd van het project slechts op een vooraf vastgestelde hoeveelheid areaal wordt geproduceerd.

  • 2. Uitgaven voor een volledige overname van een licentie en de kosten van aankoop van het zaad en het plantgoed zijn niet subsidiabel.

  • 3. Uitgaven die identiek zijn aan eerdere uitgaven van de producentenorganisatie, zijn uitsluitend subsidiabel indien zij zijn gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor die eerdere uitgaven.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, een overzicht betreffende de planten die met gebruikmaking van de zaden en het plantgoedzijn geteeld.

  • 5. De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag voor het laatste uitvoeringsjaar van het operationeel programma aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, het resultaat van de evaluatie waaruit blijkt hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

  • 6. De producentenorganisatie beschikt over de afleverbonnen voor de zaden en het plantgoed en overlegt deze desgevraagd aan de minister.

Artikel 132
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel wanneer het gaat om rassenproeven op intrinsieke producteigenschappen.

  • 2. Rassenproeven zijn slechts subsidiabel indien de producten van de geteste rassen bedoeld zijn voor menselijke consumptie.

  • 3. Uitgaven die identiek zijn aan eerdere uitgaven van de producentenorganisatie, zijn uitsluitend subsidiabel indien zij zijn gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor die eerdere uitgaven.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister:

    • a. het contract en de gedetailleerde factuur voor de uitvoering van de rassenproeven; en

    • b. een overzicht van de producenten waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 133
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom verse producten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. conceptontwikkeling op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en gemak; of

    • b. ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zijn slechts subsidiabel indien deze rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister:

    • a. een overzicht van de producenten waar de activiteiten worden verricht; en

    • b. een gedetailleerde factuur.

Artikel 134
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom bewerkte en verwerkte producten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. conceptontwikkeling van bewerkte en verwerkte producten op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en gemak;

    • b. ontwikkeling van nieuwe verpakkingen ten behoeve van verwerkte en bewerkte producten;

    • c. ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt; of

    • d. ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten ten behoeve van bewerkte en verwerkte producten.

  • 2. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, zijn slechts subsidiabel indien het verwerkte product dat de producentenorganisatie met behulp van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, produceert:

    • a. direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd; en

    • b. niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie.

  • 3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn slechts subsidiabel indien deze rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud van groente- en fruit producten.

  • 4. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister:

    • a. een overzicht van het aantal producenten ten behoeve van de betreffende productgroep waarvoor de activiteiten worden verricht; en

    • b. een gedetailleerde factuur.

Artikel 135
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van generieke afzetbevordering, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. generieke promotie op consumentenbeurzen;

    • b. generieke promotie tijdens publieksevenementen;

    • c. generieke promotie in het kader van duurzaam telen;

    • d. generieke promotie gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. collectieve acties voor GMO producten door meerdere producentenorganisaties; of

    • g. websites en sociale media, voor zover het gaat om:

      • 1°. het voor de eerste maal registreren van domeinnamen;

      • 2°. het bouwen van nieuwe websites; of

      • 3°. het uitbouwen van bestaande websites met aantoonbaar nieuwe elementen.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • b. activiteiten op het gebied van gezamenlijke verkoopbevordering waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • c. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • d. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media; en

    • e. uitgaven voor sponsoring.

Artikel 136
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen van de producentenorganisatie en dochterondernemingen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. promotie van merken of handelsnamen op consumentenbeurzen;

    • b. promotie van merken of handelsnamen op publieksevenementen;

    • c. promotie van merken of handelsnamen in het kader van duurzaam telen;

    • d. promotie van merken of handelsnamen gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het voor de eerste maal registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een nieuwe website; en

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen.

    • g. het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement; of

    • h. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. de aankoop van een licentie;

    • b. activiteiten ten behoeve van een merk waarvan de licentie gehuurd of geleased is;

    • c. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • d. uitgaven voor gezamenlijke verkoopbevordering, waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • e. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • f. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media;

    • g. uitgaven voor sponsoring; en

    • h. PR-activiteiten richting potentiële leden van een producentenorganisatie.

Artikel 137
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor reclameactiviteiten en reclameartikelen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel als het gaat om uitgaven voor:

    • a. advertenties in magazines of kranten;

    • b. promotie in een blad of magazine van supermarkten, indien:

      • 1°. in het blad of magazine duidelijk vermeld is dat de producentenorganisatie de afzender is; en

      • 2°. er geen logo of verwijzing naar de supermarkt in de advertentie is opgenomen;

    • c. ontwikkelingskosten van de lay-out en extra kosten van reclamedrukwerk op verpakkingen of etiketten, steekkaarten of wikkels voor zover gebruikt bij tijdelijke acties;

    • d. toonbankdisplays, flyers of folders, gadgets, belettering, aangekochte producten voor standaankleding;

    • e. billboards, radioreclame, tv-reclame, banners op websites;

    • f. uitdelen van producten ter waarde van de marktprijs van het uit te delen product, indien deze actie aantoonbaar minimaal vier weken voor de uitvoering van de actie gepland is en niet bedoeld is als interventiemaatregel;

    • g. kookdemonstraties;

    • h. bedrijfsrondleidingen bij een producentenorganisatie of lid van de producentenorganisatie, een open dag, opening of jubileum, met uitzondering van verstrekte consumpties; of

    • i. deelname aan beurzen, indien deze beurzen gericht zijn op afnemers van de producentenorganisatie, met uitzondering van verstrekte consumpties.

  • 2. De uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, zijn subsidiabel naar rato van het aantal afnemers of potentiële afnemers die voor de in onderdeel h genoemde activiteit zijn uitgenodigd.

  • 3. Reclameacties en reclameartikelen waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer zijn niet subsidiabel.

Artikel 138
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van activiteiten gericht op het bepalen van een marktstrategie zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie;

    • b. het jaarlijks aanpassen of opstellen van marketingplannen of accountplannen; of

    • c. relatiebeheer in het kader van contact met afnemers.

  • 2. Onder marktstrategie wordt verstaan samenwerking in de keten, reclame, innovatie en planning van het productaanbod.

  • 3. Onder personeel en externe diensten wordt verstaan:

    • a. categoriemanagers;

    • b. accountmanagers;

    • c. productmanagers;

    • d. marketingpersoneel;

    • e. marketingmanagers; of

    • f. marktonderzoekers.

  • 4. De activiteiten van het personeel en externe diensten hebben in ieder geval betrekking op het:

    • a. samenstellen van een innovatief, concurrerend en formulegericht assortiment per productgroep;

    • b. behouden van klanten of nieuwe klanten werven door acquisitieactiviteiten;

    • c. bepalen van de ontwikkeling, de productie, de marketing en het in de markt zetten van een product en het analyseren van de resultaten met het oog op de commerciële lange termijn doelen;

    • d. bepalen van de marktstrategie door middel van marketingplannen en het ervoor zorgen dat deze strategie wordt geïmplementeerd en nageleefd; of

    • e. onderzoek naar alle factoren op alle verschillende (potentiële) markten die de vraag naar een product beïnvloeden, onder meer wat betreft trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.

  • 5. Activiteiten van het personeel en van externe diensten op het gebied van het verkopen van producten op welke manier dan ook, het opnemen van bestellingen, het leveren en de allocatie van het product, het maken van prijsafspraken ten aanzien van producten van niet-leden of waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend, zijn niet subsidiabel.

Artikel 139
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten voor nieuwbouw van sorteercentra en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards en op afzetverbetering gerichte sorteer- en verpakkingslijnen, bedoeld in artikel 125, eerste lid, ten behoeve van afzetverbetering en bundeling van productstromen zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. de kosten van bouwkundig advies;

    • b. de kosten van bouwbegeleiding;

    • c. de kosten van projectmanagement;

    • d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;

    • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f. juridische en administratiekosten; of

    • g. reis- en verblijfkosten.

  • 2. Uitgaven zijn slechts subsidiabel ten aanzien van nieuwbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of een dochteronderneming en voor zover het gaat om ruimtes die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage II, of elementen die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage III.

  • 3. Uitgaven waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd in het investeringsbedrag zijn niet subsidiabel.

  • 4. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.

TITEL 4. VERSTERKING AFZETSTRUCTUUR
AFDELING 1. ACTIVITEITEN GERICHT OP PRODUCTIEPLANNING
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 140
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognoses en areaalenquêtes zijn subsidiabel indien het gaat om systemen bij de producentenorganisatie en haar leden die met elkaar kunnen communiceren.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemenen het aantal aansluitingen van haar leden op deze systemen.

Artikel 141
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie zijn subsidiabel indien het gaat om het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. tracking and tracing van producten;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2. Uitgaven voor identieke investeringen zijn uitsluitend subsidiabel in geval van uitgaven gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de eerste investering.

  • 3. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 4. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

  • 5. Uitgaven zijn subsidiabel indien de producentenorganisatie aan de minister op basis van een offerte kan aantonen dat het ICT systeem uitsluitend bestemd is voor de functionaliteiten, genoemd in het eerste lid.

  • 6. Uitgaven voor het verder uitrollen van ICT systemen voor logistieke planning zijn niet subsidiabel.

  • 7. Bij de indiening van het operationeel programma wordt een onderbouwd plan overlegd met daarin:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van het project;

    • b. een begroting van de investeringskosten;

    • c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;

    • d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen; en

    • e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.

Artikel 142

Uitgaven van de producentenorganisatie voor koeling van producten ten behoeve van lange bewaring zijn subsidiabel, indien het gaat om:

  • a. koelhuizen;

  • b. koelcellen;

  • c. koelinstallaties; of

  • d. vriescellen.

Artikel 143
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in conditioneringssystemen ten behoeve van lange bewaring van producten zijn subsidiabel.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. installaties of apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen; en

    • b. droogsystemen voor de aanzuiging van buitenlucht ten behoeve van knoflook.

Artikel 144

In geval van uitgaven voor het huren van koelsystemen als bedoeld in artikel 142 of conditioneringssystemen als bedoeld in artikel 143, eerste lid, overlegt de producentenorganisatie ter uitvoering van artikel 31, eerste lid, en punt 10 van bijlage III van verordening 2017/891 jaarlijks bij het indienen van de subsidieaanvraag aan de minister een bewijs van die uitgaven, bestaande uit een registratie van de in- en uitslag.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 145
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor de aanpassingen in systemen en interfaces van de producentenorganisatie en haar leden, inclusief personeelskosten, die noodzakelijk zijn voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognose en areaalenquêtes zijn subsidiabel indien de systemen voor aanvoerprognose en areaalenquêtes van de producentenorganisatie en haar leden met elkaar kunnen communiceren.

  • 2. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen en het aantal aansluitingen van haar leden op deze systemen.

Artikel 146

Uitgaven voor licenties voor aanvoermodules voor systemen voor aanvoerprognoses en areaalenquêtes als bedoeld in artikel 140, inclusief personeelskosten, gedaan voor het einde van het kwartaal dat de factuurdatum van de laatste factuur voor de aanvoermodule omvat, zijn eenmalig subsidiabel.

Artikel 147
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie, het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 141, eerste lid, zijn subsidiabel.

  • 2. Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de minister:

    • a. een begroting van het aantal uren per taak of functie; en

    • b. een omschrijving van de taken en functies.

AFDELING 2. ACTIVITEITEN GERICHT OP VERHOGING VAN DE COMMERCIËLE WAARDE EN AFZETVERBETERING
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen
Artikel 148
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2. Uitgaven voor identieke investeringen zijn uitsluitend subsidiabel in geval van uitgaven gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de eerste investering.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

Artikel 149
  • 1. Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2. Uitgaven voor identieke investeringen zijn uitsluitend subsidiabel in geval van uitgaven gedaan binnen vier jaar na de factuurdatum van de laatste factuur voor de eerste investering.

  • 3. Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 4. Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

  • 5. Uitgaven voor het verder uitrollen van ICT systemen voor customer relationship management zijn niet subsidiabel.

  • 6. Bij de uitgaven wordt door de producentenorganisatie aan de minister bij de indiening van het operationeel programma een onderbouwd plan overlegd met daarin:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van het project;

    • b. een begroting van de investeringskosten;

    • c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;

    • d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen; en

    • e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.

Artikel 150
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om investeringen in:

    • a. sorteer- en verpakcentra;

    • b. distributiecentra;

    • c. verwerkingscentra;

    • d. fustopslag;

    • e. dockboards; of

    • f. sorteer- en verpakkingslijnen.

  • 2. Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. investeringen ter vervanging van oude centra als bedoeld in het eerste lid;

    • b. vervanging van standaard sorteer- en verpakkingslijnen; en

    • c. met de sorteerlijn geïntegreerde aanvoerprognosesystemen.

  • 3. De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van de investeringen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 151
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie in vollegrondsteelt zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om investeringen in gecombineerde oogst-, sorteer- en verpakkingssystemen, waaronder apparatuur, bestemd voor het reinigen, sorteren, wegen of verpakken van de in de grond geteelde gewassen; en

    • b. de investeringen gebruikt worden in het veld direct na de oogstfase.

  • 2. In geval van een geïntegreerd systeem met een oogstmachine zijn de meerkosten van de toegevoegde functies ten opzichte van een vergelijkbare oogstmachine zonder extra functies subsidiabel.

  • 3. Indien de uitgaven een mobiel pakstation betreffen, zijn maximaal twee in het pakstation geïntegreerde wagens subsidiabel.

  • 4. Investeringen in aparte oogstsystemen en tractoren zijn niet subsidiabel.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 152

Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 148, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

  • a. een aanvoerregistratiesysteem;

  • b. een verkoopsysteem;

  • c. een verladingssysteem;

  • d. een orderregistratiesysteem; of

  • e. een facturatiesyteem.

Artikel 153
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor customer relationship management systemen als bedoeld in artikel 149, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2. Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de minister:

    • a. een begroting van het aantal uren per taak of functie; en

    • b. een omschrijving van de taken en functies.

Artikel 154
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten voor nieuwbouw van sorteercentra en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards en sorteer- en verpakkingslijnen, bedoeld in artikel 150, eerste lid, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. de kosten van bouwkundig advies;

    • b. de kosten van bouwbegeleiding;

    • c. de kosten van projectmanagement;

    • d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;

    • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f. juridische en administratiekosten; of

    • g. reis- en verblijfkosten.

  • 2. Uitgaven waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd in het investeringsbedrag zijn niet subsidiabel.

  • 3. Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.

AFDELING 3. ONDERZOEKSACTIVITEITEN EN ACTIVITEITEN GERICHT OP EXPERIMENTELE PRODUCTIE
Artikel 155

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten voor:

  • a. onderzoek naar activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

    • 1°. afzet;

    • 2°. logistiek;

    • 3°. kwaliteit;

    • 4°. milieubescherming; of

    • 5°. teelttechnisch onderzoek; of

  • b. experimentele productie.

AFDELING 4. OPLEIDINGSACTIVITEITEN, UITWISSELING VAN BESTE PRAKTIJKEN EN ACTIVITEITEN TER BEVORDERING VAN TOEGANG TOT ADVIESDIENSTEN
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 156
  • 1. In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatieof dochterondernemingen subsidiabel.

  • 2. Bij de indiening van het operationeel programma verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in deze afdeling aan de minister een beschrijving van:

    • a. onderwerp(en) en leerdoel(en) van de bijeenkomst;

    • b. het programma met een specificatie van de onderdelen en gehanteerde werkvormen;

    • c. aantal bijeenkomsten met vermelding van de data en de duur per bijeenkomst; en

    • d. de kosten van de bijeenkomst.

  • 3. Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in deze afdeling aan de minister:

    • a. een deelnemerslijst; en

    • b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten
Artikel 157
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

    • a. afzet;

    • b. logistiek;

    • c. kwaliteit;

    • d. milieubescherming; of

    • e. teelttechniek.

  • 2. Uitgaven voor opleiding en advies ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden zijn niet subsidiabel.

Artikel 158

Uitgaven voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van inhuur van externe deskundigen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

  • a. afzet;

  • b. logistiek;

  • c. kwaliteit;

  • d. milieubescherming; of

  • e. teelttechniek.

Artikel 159
  • 1. Bij de uitgaven voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelttechniek, bedoeld in artikel 158, onderdeel e, stellen voorlichters jaarlijks per deelnemend lid van de producentenorganisatie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, evaluatierapporten op.

  • 2. De evaluatierapporten bevatten:

    • a. een samenvatting van de concreet gegeven adviezen;

    • b. de beoogde effecten; en

    • c. de resultaten met betrekking tot de onderdelen kwaliteitsverbetering en milieureducties op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie.

  • 3. Bij de indiening van de subsidieaanvraag zendt de producentenorganisatie op verzoek van de minister een selectie van de evaluatierapporten.

  • 4. De evaluatierapporten van elk deelnemend lid zijn opgenomen in de administratie van de producentenorganisatie.

Artikel 160

Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van uitgaven voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelttechniek, bedoeld in artikel 158, onderdeel e, informatie daarover aan de minister per lid per gewas, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 161

Uitgaven van de producentenorganisatie voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in geval van biologische productie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien:

  • a. het gaat om:

    • 1°. biologische teelt;

    • 2°. bodemvruchtbaarheid;

    • 3°. biologische bemesting;

    • 4°. compostering;

    • 5°. vruchtwisseling;

    • 6°. rassenkeuze;

    • 7°. biologische bestrijding en biologisch evenwicht; of

    • 8°. biologische teelttechniek;

  • b. voldaan is aan de bepalingen opgenomen in verordening 834/2007, en verordening 889/2008; en

  • c. deelnemende leden van de producentenorganisatie beschikken over een geldig Skal certificaat of een bevestiging van Stichting Skal dat het bedrijf van het lid in omschakeling is naar biologische productie.

Artikel 162
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in het geval van geïntegreerde plaagbestrijding, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel als het gaat om:

    • a. biologische of geïntegreerde bestrijding;

    • b. geleide bestrijding; of

    • c. het voorkomen van ziekten en plagen met inbegrip van gewas-, water- of bodemanalyses gericht op het vaststellen van ziekten en plagen.

  • 2. Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van uitgaven voor een analyse per soort analyse, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister informatie over de analyse.

Artikel 163
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor algemeen advies en begeleiding ten behoeve van de teelt in het geval van geïntegreerde productie die mede de kwaliteit en het milieu betreffen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting en reduceren mineralengebruik;

    • e. klimaataansturing; of

    • f. energiereductie.

  • 2. Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

AFDELING 5. ACTIVITEITEN GERICHT OP CRISISPREVENTIE EN CRISISBEHEER
Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake crisispreventie maatregelen
Artikel 164

Bij de indiening van het operationeel programma legt de producentenorganisatie een plan inhoudende de concrete invulling van de acties op het gebied van crisispreventie en risicobeheer en een begroting daarvan voor aan de minister.

Artikel 165

Ter uitvoering van artikel 37 van verordening 2017/891 zijn de maatregelen van artikel 33, derde lid, onderdelen a, b, en e van verordening 1308/2013 niet opengesteld.

Artikel 166

Uitgaven van de producentenorganisatie voor onderzoek in het kader van crisispreventie of crisisbeheer kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 2. Uitgaven ten behoeve van afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten
Artikel 167
  • 1. De uitgaven, inclusief personeelskosten, voor crisispreventie- en beheer voor de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van verordening 2017/892 zijn subsidiabel.

  • 2. De producentenorganisatie geeft gemotiveerd aan hoe deze activiteit bijdraagt aan de consolidatie of diversificatie van de markten voor groenten en fruit en hoe deze een aanvulling vormt op reeds lopende afzetbevorderings- en communicatieacties op andere gebieden dan crisispreventie en -beheer die door de producentenorganisatie in haar operationeel programma worden toegepast.

  • 3. In geval de activiteit buiten de Unie wordt uitgevoerd verstrekt de producentenorganisatie bewijsstukken waaruit blijkt dat de betreffende activiteit daadwerkelijk is uitgevoerd.

  • 4. Indien dit nodig is voor de beoordeling van de in dit artikel bedoelde uitgaven kan de minister de producentenorganisatie verzoeken om aanvullende schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 168

Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor collectieve generieke promotie-uitingen op het gebied van crisis zijn subsidiabel.

Artikel 169
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelkosten, die gerelateerd zijn aan de onderhandeling en de implementatie en het beheer van de fytosanitaire protocollen, bedoeld in punt 13 van bijlage III van verordening 2017/891, zijn subsidiabel.

  • 2. Indien de producentenorganisatie in het kader van fytosanitaire protocollen met derde landen uitgaven moet doen als bedoeld in artikel 107, tweede en derde lid, geldt in afwijking van artikel 108, eerste lid, dat de (meer)kosten volledig subsidiabel zijn.

Paragraaf 3. Uitgaven ten behoeve van het uit de markt nemen van producten
Artikel 170
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het uit de markt nemen van producten als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013 zijn subsidiabel.

  • 2. Als producten bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013 worden aangewezen:

    • a. tomaten met GN code 0702 00 00;

    • b. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;

    • c. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;

    • d. komkommers met GN code 0707 00 05;

    • e. appelen met GN code 0808 10;

    • f. peren met GN code 0808 30; en

    • g. aardbeien met GN code 0810 10.

  • 3. Als toegestane bestemmingen als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van verordening 2017/891 worden aangewezen:

    • a. afvoer naar de afvalverwerkende industrie, nadat het product is gedenatureerd;

    • b. afvoer naar veehouders ten behoeve van vervoedering, nadat het product is gedenatureerd; en

    • c. gratis verstrekking, als bedoeld in artikel 46, tweede lid, van verordening 2017/891, aan liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 173, eerste lid.

  • 4. Afvalverwerkers beschikken over een geldige milieuvergunning.

  • 5. Afnemers van producten die uit de markt genomen zijn mogen geen vergoeding betalen voor het uit de markt genomen product.

Artikel 171
  • 1. Een voorafgaande melding, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van verordening 2017/891, wordt elektronisch ingediend bij de minister.

  • 2. Een melding betreft een massa van ten hoogste 30.000 kilogram.

  • 3. Ten behoeve van de melding maakt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties gebruik van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4. Indien de melding plaats vindt voor 0:00 uur, vindt de controle, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van verordening 2017/892, uiterlijk de derde werkdag plaats.

  • 5. De uit de markt genomen producten worden bij controle in dusdanige verpakking aangeboden dat controle mogelijk is en in elk geval niet in een verpakking met een omvang groter dan 1 kubieke meter en een gewicht van meer dan 300 kg.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid worden de producten, bedoeld in artikel 170, tweede lid, onderdelen a en g, in elk geval niet aangeboden in verpakkingen van meer dan 25 kg.

  • 7. Een producentenorganisatie toont aan dat bij het indienen van een melding van het uit de markt nemen ten behoeve van gratis verstrekking als bedoeld in artikel 170, derde lid, onderdeel c, de afname door de liefdadigheidsinstelling of -organisatie verzekerd is. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie hiertoe schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 172

De minister stelt de door de lidstaten vast te stellen maximale subsidiebedragen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, tweede alinea, van verordening 2017/891 vast.

Artikel 173
  • 1. Als erkende liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 34, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 worden aangewezen voedselbanken die op grond van artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn aangemerkt als algemeen nut beogende instelling.

  • 2. Als personen die op grond van de nationale wetgeving recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun onderhoud te voorzien als bedoeld in artikel 34, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 worden aangemerkt:

    • a. personen die op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand recht hebben op een overheidsuitkering; en

    • b. andere personen die ten genoegen van de voedselbanken kunnen aantonen niet over voldoende middelen te beschikken om in hun onderhoud te voorzien.

  • 3. Het overnamecertificaat, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2017/891 wordt getekend door:

    • a. het regionale distributiecentrum, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan een regionale distributiecentrum voor voedselbanken; en

    • b. de voedselbank, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan de voedselbank die de uit de markt genomen producten daadwerkelijk uitreikt aan de eindontvangers.

  • 4. Indien een voedselbank van haar aanvragers een symbolische bijdrage vraagt voor de voedselpakketten vraagt de voedselbank hiervoor vooraf toestemming aan onze minister en houdt zij hiervoor een financiële boekhouding bij.

  • 5. Indien een voedselbank de op grond van deze regeling ontvangen producten verwerkt of laat verwerken toont de voedselbank aan dat de verwerkte producten volledig ten goede komen aan de personen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 174
  • 1. Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers als bedoeld in artikel 170, derde lid, en transporteurs van uit de markt genomen producten met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:

    • a. tot naleving van de voorwaarden uit artikel 47 van verordening 2017/891, inclusief het voeren van een aparte voorraadboekhouding voor de betrokken concrete acties;

    • b. bij ontvangst van de uit de markt genomen producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen;

    • c. de vrachtbrief en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren; en

    • d. tot vervoer van de uit de markt genomen producten voor bestemmingen als bedoeld in artikel 170, derde lid, onderdelen a en b, zonder dat verlies uit het vervoermiddel van producten of delen ervan plaatsvindt.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid worden ontvangers van uit de markt genomen producten als bedoeld in artikel 170, derde lid, onderdelen a en b, verplicht om de uit de markt genomen producten:

    • a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:

      • 1°. de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat; en

      • 2°. geen negatieve milieu-impact of negatieve fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van verordening 2017/891; en

    • b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

  • 3. Indien voor gratis verstrekking, als bedoeld in artikel 170, derde lid, onderdeel c, bestemd product door de verwerkende industrie wordt verwerkt toont de afnemer ten genoegen van de minister aan de hand van bewijsstukken aan dat het product niet opnieuw in het commerciële handelscircuit terecht komt.

Artikel 175

Uit de bewijsstukken, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van verordening 2017/892, blijkt:

  • a. vanaf welk adres de uit de markt genomen producten bestemd voor gratis uitreiking vervoerd zijn;

  • b. het adres waar de uit de markt genomen goederen bestemd voor gratis uitreiking zijn afgeleverd aan een voedselbank als bedoeld in artikel 173, eerste lid; en

  • c. het aantal afgelegde kilometers.

Paragraaf 4. Uitgaven ten behoeve van het groen oogsten of niet oogsten van groenten en fruit
Artikel 176
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie voor het groen oogsten en niet oogsten van producten als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel g, van verordening 1308/2013 zijn subsidiabel.

  • 2. Als producten bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel g, van verordening 1308/2013 worden aangewezen:

    • a. tomaten met GN code 0702 00 00;

    • b. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;

    • c. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;

    • d. komkommers met GN code 0707 00 05;

    • e. appelen met GN code 0808 10;

    • f. peren met GN code 0808 30; en

    • g. aardbeien met GN code 0810 10.

  • 3. Uitgaven voor het groen oogsten en niet oogsten van percelen beplant met appelbomen of perenbomen jonger dan twee jaar, zijn niet subsidiabel.

Artikel 177

De minister stelt de voor groen oogsten en niet oogsten te betalen vergoedingen vast overeenkomstig artikel 49, onderdeel a, van verordening 2017/891.

Artikel 178
  • 1. Een voorafgaande melding als bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van verordening 2017/891, wordt elektronisch ingediend bij de minister.

  • 2. In de melding wordt het door de minister toegekende registratienummer van het toepasselijke perceel of de registratienummers van de toepasselijke percelen, zoals vermeld op het formulier, bedoeld in de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave zoals die geldt op het moment waarop de melding wordt gedaan, opgegeven.

  • 3. Ten behoeve van de melding maakt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties gebruik van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4. Indien de melding plaatsvindt voor 0:00 uur, vindt de controle, bedoeld in artikel 31, eerste en tweede lid, van verordening 2017/892 uiterlijk de derde werkdag plaats;

Artikel 179

Voor producten waarvan de normale oogst reeds begonnen is maar die een langere oogstperiode dan een maand hebben wordt de resterende oogstcapaciteit door de producentenorganisatie ten genoegen van de minister bepaald aan de hand van:

  • a. afleverbonnen van de planten;

  • b. de normale productiecyclus van een gewas; en

  • c. de oorspronkelijk geplande ruimdatum.

Artikel 180
  • 1. De producentenorganisatie voert het vernietigde gewas, indien van toepassing, of het groen geoogste product af.

  • 2. Als toegestane bestemmingen voor afvoer worden aangewezen:

    • a. afvalverwerkers; en

    • b. veehouders ten behoeve van vervoedering.

  • 3. Afvalverwerkers beschikken over een geldige milieuvergunning.

  • 4. Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers en transporteurs van de in het eerste lid bedoelde gewassen en producten met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:

    • a. tot naleving van de voorwaarden uit artikel 47, tweede lid, van verordening 2017/891, inclusief het voeren van een aparte voorraadboekhouding voor de betrokken concrete acties;

    • b. bij ontvangst van de gewassen en producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen; en

    • c. de vrachtbrief en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

  • 5. In aanvulling op het vierde lid worden ontvangers van de gewassen en producten verplicht om deze gewassen en producten:

    • a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:

      • 1°. de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat; en

      • 2°. geen negatieve milieu-impact of negatieve fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van verordening 2017/891; en

    • b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

Paragraaf 5. Uitgaven ten behoeve van oogstverzekering
Artikel 181
  • 1. Uitgaven voor premies ten behoeve van een oogstverzekering als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel h, van verordening 1308/2013 en de artikelen 50 en 51 van verordening 2017/891 zijn subsidiabel voor zover de producentenorganisatie deze actie heeft opengesteld aan al haar leden.

  • 2. Uitgaven zijn slechts subsidiabel indien zij betrekking hebben op het deel van de polis dat betrekking heeft op gewasschade als gevolg van weersomstandigheden, klimatologische omstandigheden, ziekten of plagen.

  • 3. Assurantiebelasting en polis- of andere soortgelijke kosten zijn niet subsidiabel.

  • 4. Op de uitgaven uit het tweede lid, is artikel 34, derde lid, van verordening 1308/2013 niet van toepassing.

  • 5. Bij de indiening van de subsidieaanvraag wordt door de producentenorganisatie aan de minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, in geval van de uitgaven informatie overlegd over de verzekering en de daaraan deelnemende leden.

Paragraaf 6. Uitgaven ten behoeve van onderlinge fondsen
Artikel 182
  • 1. Producentenorganisaties die een operationeel programma ten uitvoer leggen kunnen een onderlinge fonds als bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel d, van verordening 1308/2013 oprichten.

  • 2. De aanvulling van het onderlinge fonds na uitkering van vergoedingen is subsidiabel indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de vergoeding is uitgekeerd ter compensatie van een daling van het gemiddelde inkomen van het lid met meer dan 20%, waarbij het gemiddelde inkomen wordt berekend op basis van de waarde van de door het lid afgezette productie over de drie voorafgaande jaren; en

    • b. de vergoeding heeft niet meer bedragen dan 70% procent van het inkomensverlies van het lid.

  • 3. Een onderlinge fonds wordt opgericht door middel van een notariële akte, waarin in ieder geval is bepaald:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het onderlinge fonds in overeenstemming met artikel 33, derde lid, van verordening 1308/0213 uitkeert;

    • b. de wijze waarop het onderlinge fonds wordt beheerd, inclusief sancties bij niet-naleving van de voorwaarden door de leden en terugbetaling uit het fonds na minimaal 5 jaren;

    • c. de wijze waarop het onderlinge fonds wordt gevuld; en

    • d. de wijze waarop de uitkeringen plaats zullen vinden.

  • 4. Het voornemen tot het oprichten van het fonds en de ontwerp akte, bedoeld in het derde lid, worden door de algemene vergadering goedgekeurd.

  • 5. Indien de bijdragen aan of de uitkering uit het onderlinge fonds gedifferentieerd worden, wordt deze differentiatie in de notariële akte vastgelegd.

  • 6. Het vermogen van het onderlinge fonds wordt afgezonderd van overige financiële middelen van de producentenorganisatie. Hiertoe wordt in ieder geval een aparte bankrekening gebruikt.

  • 7. Het onderlinge fonds wordt niet aangewend ter financiering van overige acties op het gebied van crisispreventie- en beheer, als bedoeld in artikel 33 van verordening 1308/2013.

  • 8. Uitgaven, inclusief personeelskosten, die gepaard gaan met het oprichten van het onderlinge fonds zijn subsidiabel binnen de voorwaarden en maxima uit artikel 40 van verordening 2017/891.

Paragraaf 7. Uitgaven ten behoeve van begeleiding
Artikel 183
  • 1. Personeelskosten voor activiteiten genoemd in artikel 51bis van verordening 2017/891 zijn subsidiabel.

  • 2. Voor de reis- en verblijfkosten gelden de voorwaarden van artikel 87.

AFDELING 6. ANDERE ACTIVITEITEN
Artikel 184

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door fusies en overnames zijn subsidiabel, indien het gaat om:

  • a. de juridische kosten en administratiekosten; en

  • b. de kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 185
  • 1. Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de versterking van de verticale samenwerking in de keten door beleggingen in aandelen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor de waarde van de materiële vaste activa.

  • 2. De producentenorganisatie toont de belegging bij de indiening van de subsidieaanvraag aan door middel van bankstukken.

DEEL 5. SUBSIDIEAANVRAAG, VOORSCHOTTEN EN GEDEELTELIJKE BETALINGEN

Artikel 186

Indien een uitgave afwijkt van de in het operationele programma opgenomen begroting voor een uitgavenpost, wordt deze afwijking in de subsidieaanvraag voldoende gemotiveerd.

Artikel 187

  • 1. Als bewijsstuk als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a en d, van verordening 2017/892, gelden:

    • a. een overzicht van de per project en activiteit aangevraagde subsidie; en

    • b. de detailstaat declaratie.

  • 2. Als bewijsstuk als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel i, van verordening 2017/892, geldt de detailstaat declaratie van de producentenorganisatie waarin de declaratiegegevens voor de betreffende acties zijn opgenomen.

Artikel 188

  • 1. Uitgaven als bedoeld in deel 4, hoofdstuk 3 en 4, worden opgenomen in de subsidieaanvraag voor het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd en de uitgaven worden dat jaar betaald, tenzij in hoofdstuk 3 of 4 van deel 4 anders wordt bepaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen uitgaven als bedoeld in hoofdstuk 3 en 4 van deel 4 worden betaald in de periode van 1 januari tot en met 14 februari van het jaar volgend op het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd, indien de uitgaven in die periode in het actiefonds worden verwerkt.

Artikel 189

  • 1. Producentenorganisaties laten een extern accountant de juistheid van de bewijsstukken, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a, c, d, f, en i, van verordening 2017/892, controleren en laten de bewijsstukken door de accountant waarmerken.

  • 2. Producentenorganisaties laten een extern accountant een controle uitvoeren op de naleving van de punten, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen e, g en h, van verordening 2017/892.

  • 3. De accountant stelt op basis van de door hem uitgevoerde controle een controleverklaring op met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, alsmede een verslag van de verrichte werkzaamheden.

  • 4. De controleverklaring geldt met het bijbehorende verslag als bewijsstuk als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a en c tot en met i van verordening 2017/892.

Artikel 190

  • 1. Uitgaven als bedoeld in artikel 9, derde lid, van verordening 2017/892, kunnen in de subsidieaanvraag worden opgenomen, indien de producentenorganisatie, in een bijlage bij de subsidieaanvraag, gemotiveerd aangeeft dat deze uitgaven:

    • a. voldoen aan de voorwaarden uit artikel 9, derde lid, van verordening 2017/892; en

    • b. niet het gevolg zijn van een risicovolle planning door de producentenorganisatie.

  • 2. Producentenorganisaties laten een extern accountant een controle uitvoeren en een controleverklaring afleggen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, over de naleving van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.

  • 3. Producentenorganisaties overleggen de controleverklaring, alsmede een verslag van de verrichte werkzaamheden, uiterlijk op 15 mei van het jaar na het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd aan de minister.

Artikel 191

Producentenorganisaties overleggen ter uitvoering van artikel 27 van verordening 2017/892 jaarlijks tegelijk met de indiening van de subsidieaanvraag:

  • a. een digitale ledenlijst per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel;

  • b. een overzicht van de leden die gedurende het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft zijn uitgetreden, onder vermelding van de datum van uittreding, alsook van de leden, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

  • c. een parafenlijst van tekeningbevoegde personen binnen de producentenorganisatie.

Artikel 192

  • 1. Een producentenorganisatie die in enig jaar een goedgekeurd operationeel programma uitvoert kan de minister uiterlijk op de volgende data om betaling van een voorschot als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van verordening 2017/891 verzoeken:

    • a. eerste voorschot: 31 januari;

    • b. tweede voorschot: 31 mei; en

    • c. derde voorschot: 30 september.

  • 2. In een verzoek om een voorschot wordt:

    • a. het bedrag van het verzochte voorschot genoemd; en

    • b. een onderbouwing opgenomen aan de hand van een reële raming van de verwachte uitgaven.

  • 3. Een producentenorganisatie die om een voorschot verzoekt, is ook verplicht om voor de tweede en derde termijn van het betreffende jaar een voorschot te verzoeken.

  • 4. Ten behoeve van ieder volgend voorschot toont de producentenorganisatie aan dat de eerdere voorschotten en de overeenkomstige bijdrage van de producentenorganisatie daadwerkelijk zijn besteed door de volgende bewijsstukken betreffende het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarvoor het voorschot wordt gevraagd te overleggen aan de minister:

    • a. de kwartaalrapportage; en

    • b. de detailstaat declaratie.

  • 5. De producentenorganisatie laat een extern accountant een controle uitvoeren op de juistheid van de bedragen opgenomen in de bewijsstukken.

  • 6. De accountant stelt op basis van de door hem uitgevoerde controle, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, een controleverklaring op en waarmerkt de bewijsstukken.

  • 7. De bewijsstukken worden gelijktijdig met het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, aan de minister overgelegd.

Artikel 193

Bij een verzoek om vrijgave van de zekerheid, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van verordening 2017/891, worden, voor het kwartaal waarop de gestelde zekerheid betrekking heeft, de bewijsstukken, bedoeld in artikel 192, vierde tot en met zesde lid, ingediend.

Artikel 194

  • 1. Een producentenorganisatie kan de minister uiterlijk op 1 mei, 1 augustus of 1 november van enig jaar verzoeken om een betaling van het gedeelte van de subsidie dat overeenkomt met de reeds in het kader van het operationele programma bestede en nog niet aan de producentenorganisatie betaalde bedragen, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/892.

  • 2. Ter onderbouwing van het verzoek om gedeeltelijke betaling overlegt de producentenorganisatie de volgende bewijsstukken aan de minister:

    • a. een rapportage, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, over de bij het verzoek betrokken periode; en

    • b. een detailstaat declaratie.

  • 3. De producentenorganisatie laat een extern accountant een controle uitvoeren op de juistheid van de bedragen opgenomen in de bewijsstukken.

  • 4. De accountant stelt op basis van de door hem uitgevoerde controle een controleverklaring op, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, alsmede een verslag van de verrichte werkzaamheden en waarmerkt de bewijsstukken.

  • 5. De bewijsstukken worden uiterlijk op de volgende data aan de minister overlegd:

    • a. eerste rapportage: 15 mei van het jaar waarop het verzoek om gedeeltelijke betaling betrekking heeft;

    • b. tweede rapportage: 15 augustus van het jaar waarop het verzoek om gedeeltelijke betaling betrekking heeft; en

    • c. derde rapportage: 15 november van het jaar waarop het verzoek om gedeeltelijke betaling betrekking heeft.

  • 6. Indien een uitgave afwijkt van de in het operationele programma opgenomen begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit, wordt deze afwijking bij het verzoek om gedeeltelijke betaling voldoende gemotiveerd.

  • 7. Een verzoek om gedeeltelijke betaling wordt ten aanzien van overheadkosten als bedoeld in bijlage III, onderdeel 2, sub a, van verordening 2017/891, slechts gedaan voor het gedeelte van het forfait naar rato van de gerealiseerde uitgaven over de betrokken periode.

Artikel 195

Indien een producentenorganisatie werkt met een administratie van dertien perioden wordt, voor de toepassing van de artikelen 192, 193 en 194, onder kwartaal verstaan één keer een tijdvak van vier perioden en drie keer een tijdvak van drie perioden.

Artikel 196

  • 1. Indien een producentenorganisatie in enig jaar gebruik maakt van voorschotten, kan deze producentenorganisatie voor het betreffende jaar geen gebruik maken van gedeeltelijke betalingen.

  • 2. Indien een producentenorganisatie in enig jaar gebruik maakt van gedeeltelijke betalingen, kan deze producentenorganisatie voor het betreffende jaar geen gebruik maken van voorschotten.

DEEL 6. RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN

Artikel 197

Ter uitvoering van artikel 54, onderdeel b, van verordening 2017/891 overleggen producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties jaarlijks, uiterlijk op 1 september, aan de minister de informatie, bedoeld in bijlage V van verordening 2017/891, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 198

Het jaarverslag over de uitvoering van operationele programma’s dat samen met de subsidieaanvraag wordt ingediend ingevolge artikel 21, tweede lid, van verordening 2017/892, bevat ten aanzien van de tijdens het vorig jaar uitgevoerde operationele programma:

  • a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke uitgevoerde werkzaamheden voor het betreffende jaar per activiteit;

  • b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde werkzaamheden;

  • c. een beschrijving per activiteit van de geplande en daadwerkelijk bereikte realisatie voor het betreffende jaar van de in het goedgekeurde operationele programma vastgestelde meetbare streefdoelen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel c;

  • d. een motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk bereikte realisatie;

  • e. een beschrijving van de bijdrage die de uitvoering van het operationeel programma in het betreffende jaar geleverd heeft aan de realisatie van het operationeel programma, met name de strategische doelen, bedoeld in artikel 47, eerste en tweede lid;

  • f. een beschrijving van de, als gevolg van de afwijkingen noodzakelijke aanpassingen van de meetbare streefdoelen, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel c;

  • g. een beschrijving en onderbouwing van de geplande en daadwerkelijke bijdrage die de gerealiseerde werkzaamheden in het betreffende jaar per project hebben geleverd aan de realisatie van de gekwantificeerde streefcijfers, bedoeld in artikel 47, derde lid; en

  • h. een motivering van afwijkingen tussen de geplande en daadwerkelijk gerealiseerde bijdrage.

Artikel 199

  • 1. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties overlegt een evaluatie als bedoeld in artikel 57, derde lid, van verordening 2017/891 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 57, derde lid, van verordening 2017/891 bevat de evaluatie, naast de impact van de milieuacties uit artikel 57, derde lid, in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke gedurende de looptijd van het operationeel programma uitgevoerde projecten en activiteiten, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdelen d en e;

    • b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde projecten en activiteiten;

    • c. een beschrijving per project en activiteit van de geplande en gedurende de looptijd van het operationeel programma daadwerkelijk bereikte realisatie van de in het goedgekeurde operationele programma vastgestelde meetbare streefdoelen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel c;

    • d. een motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk bereikte realisatie, bedoeld in onderdeel c;

    • e. een beschrijving van de bijdrage die de uitvoering van het operationeel programma gedurende haar looptijd geleverd heeft aan de realisatie van het operationeel programma, met name de strategische doelen, bedoeld in artikel 47, eerste en tweede lid;

    • f. een beschrijving van de begrote en daadwerkelijke benutting van het actiefonds gedurende de looptijd van het operationeel programma;

    • g. een motivering van afwijkingen tussen begrote en de daadwerkelijk bereikte benutting van het actiefonds; en

    • h. een beschrijving van de wijzigingen van het operationele programma als gevolg van de afwijkingen, bedoeld in onderdeel b, d en f.

  • 3. Indien de looptijd van een operationeel programma is verlengd op grond van artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891 behoeft de evaluatie slechts één maal te worden uitgevoerd.

  • 4. Als onderdeel van de evaluatie beschrijft de producentenorganisatie welke lessen te trekken zijn om toekomstige operationele programma’s te verbeteren en welke wijzigingen in het lopende operationele programma moeten worden aangebracht.

DEEL 7. UITBREIDING VAN VOORSCHRIFTEN EN VERPLICHTE FINANCIËLE BIJDRAGEN

Artikel 200

Paragraaf 5 van de Regeling producenten- en brancheorganisaties is van overeenkomstige toepassing op producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties.

Artikel 201

  • 1. Een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties leeft de voorschriften, bedoeld in de artikelen 148, eerste, derde en vierde lid, en 165 van verordening 1308/2013, na.

  • 2. In geval van niet-naleving van een voorschrift kan de minister:

    • a. de op grond van artikel 164, eerste lid, van verordening 1308/2013 vastgestelde verbindendverklaring van een voorschrift intrekken;

    • b. de op grond van artikel 165 van verordening 1308/2013, vastgestelde verplichting tot het afdragen van een financiële bijdrage intrekken.

Artikel 202

Een verzoek als bedoeld in de artikelen 164, eerste lid of 165 van verordening 1308/2013, of een zienswijze als bedoeld in artikel 165, van verordening 1308/2013, wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 203

De minister wijst een verzoek als bedoeld in artikel 164, eerste lid, of 165 van verordening 1308/2013 uiterlijk toe tot en met 31 december 2020.

DEEL 8. SANCTIES

Artikel 204

Dit deel strekt ter uitvoering van artikel 76 van verordening 2017/891.

Artikel 205

  • 1. Wanneer een onjuiste opgave leidt tot een hogere subsidie wordt de subsidie, behoudens overmacht of kennelijke vergissing, lager vastgesteld tot het bedrag waarvoor de producentenorganisatie bij een juiste opgave in aanmerking zou zijn gekomen, onder extra aftrek van 20 procent van het verschil tussen het opgegeven bedrag en het vastgestelde bedrag, indien blijkt dat:

    • a. de producentenorganisatie onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de waarde van de afgezette productie; of

    • b. de producentenorganisatie onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de bijdragen aan het actiefonds.

  • 2. Indien de subsidie reeds daadwerkelijk is vastgesteld wordt de subsidie overeenkomstig het eerste lid ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 206

  • 1. Indien blijkt dat het operationeel programma of enig onderdeel daarvan, in strijd met de voorwaarden waaronder het is goedgekeurd of in strijd met de op grond van verordening 1308/2013 gestelde voorschriften is uitgevoerd, wordt, behoudens overmacht, de subsidie verlaagd met een percentage van 20 procent, berekend over:

    • a. de totale waarde van de onjuist uitgevoerde onderdelen van het operationeel programma; of

    • b. de begrote waarde van de niet uitgevoerde onderdelen van het operationeel programma.

  • 2. Indien de subsidie reeds daadwerkelijk is vastgesteld wordt de subsidie overeenkomstig het eerste lid ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 207

  • 1. Indien blijkt dat de producentenorganisatie of één of meer van haar leden voor een uit het actiefonds gefinancierde actie overlappende nationale of communautaire financiering heeft ontvangen, wordt de aan de betreffende actie gerelateerde subsidie lager vastgesteld door:

    • a. ontneming van het gehele voordeel als gevolg van de overlappende financiering; en

    • b. een extra verlaging van 50 procent op het bedrag dat volgt uit de toepassing van onderdeel a.

  • 2. Indien de subsidie reeds daadwerkelijk is vastgesteld wordt de subsidie overeenkomstig het eerste lid ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 208

  • 1. Indien aan de administratie van de producentenorganisatie, haar leden of van ondernemingen aan wie de producentenorganisatie activiteiten heeft uitbesteed op grond van verordening 1308/2013 eisen zijn gesteld en blijkt dat aan deze eisen niet is voldaan, wordt de aan de desbetreffende actie gerelateerde subsidie, behoudens overmacht, verlaagd met 20 procent.

  • 2. Indien de subsidie reeds daadwerkelijk is vastgesteld wordt de subsidie overeenkomstig het eerste lid ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 209

  • 1. Indien informatie niet aan de minister wordt verstrekt overeenkomstig op grond van verordening 1308/2013 of deze regeling gestelde eisen en dit niet binnen een door de minister gestelde redelijke termijn wordt hersteld, wordt de subsidie voor elke niet-naleving 2 procent lager vastgesteld.

  • 2. Indien de subsidie reeds daadwerkelijk is vastgesteld wordt de subsidie overeenkomstig het eerste lid ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 210

  • 1. De minister kan besluiten tot het geven van een schriftelijke aanwijzing aan een producentenorganisatie. De schriftelijke aanwijzing heeft betrekking op de uitvoering van deze regeling.

  • 2. De subsidie wordt tot en met 20 procent lager vastgesteld indien blijkt dat de producentenorganisatie binnen een redelijke termijn met betrekking tot de uitvoering van deze regeling:

    • a. schriftelijke aanwijzingen van de minister niet binnen een redelijke termijn opvolgt; of

    • b. aan verzoeken van de minister herhaaldelijk geen gevolg heeft gegeven.

  • 3. Indien de subsidie reeds daadwerkelijk is vastgesteld wordt de subsidie overeenkomstig het tweede lid ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 211

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van verordening 2017/891 blijkt dat sprake is van fraude, worden de kosten van dit onderzoek ten laste van de producentenorganisaties gebracht.

Artikel 212

Bij samenloop van diverse subsidieverlagende factoren als bedoeld in de artikelen 205 tot en met 209 bedraagt de totale subsidieverlaging, indien er geen sprake is van opzet of grove nalatigheid, niet meer dan 50 procent.

DEEL 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 213

  • 1. Duurzame productiemiddelen die zijn aangeschaft in een operationeel programma dat is uitgevoerd voor 1 januari 2019 en waarvan de instandhoudingstermijn nog niet is beëindigd, worden beheerst door de bepalingen van deel 4 en artikel 312a van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit zoals die golden op 14 juli 2017.

  • 2. Op milieuacties die zijn gedaan in het kader van een programma dat is goedgekeurd voor 1 januari 2017 en die nog niet zijn beëindigd, blijven de bepalingen van Deel 4 en artikel 312a van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit zoals die golden op 14 juli 2017 van toepassing.

  • 3. Uitgaven voor investeringen in duurzame productiemiddelen die in het operationeel programma direct voorafgaande aan een operationeel programma dat aanvangt op 1 januari 2019 zijn opgenomen en in gelijke tranches ten laste van het actiefonds werden gebracht, kunnen worden opgenomen in het programma dat aanvangt op 1 januari 2019 indien de eerste tranche van deze uitgaven in de subsidieaanvraag wordt opgenomen.

  • 4. De tranches, bedoeld in het derde lid, hoeven niet te worden ingediend in het kader van een project.

Artikel 214

De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 215

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en is van toepassing op operationele programma’s die aanvangen op of na 1 januari 2019.

  • 2. Deze regeling is niet van toepassing op lopende programma’s, met dien verstande dat het toevoegen van een activiteit of uitgavenpost aan een operationeel programma dat is goedgekeurd voor de inwerkingtreding van deze regeling door middel van een wijzigingsverzoek op grond van artikel 34 van verordening 2017/891 is toegestaan:

    • a. indien de activiteit of uitgavenpost subsidiabel is op grond van deze regeling; en

    • b. onder de voorwaarden van deze regeling.

Artikel 216

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 3 juli 2018

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE I. NIET LIMITATIEVE LIJST VAN NIET SUBSIDIABELE UITGAVEN EN INVESTERINGEN

  • 1. investeringen in kassen en tunnels;

  • 2. investeringen in substraat;

  • 3. investeringen in teeltgoten, teeltbakken en teeltstellingen;

  • 4. investeringen in dekwassers;

  • 5. investeringen in diamantglas;

  • 6. investeringen in verduisteringsschermen en zonwerende materialen;

  • 7. investeringen in vervroegingsdoek inclusief vliesdoek ter wering van insecten;

  • 8. investeringen in waterbassins;

  • 9. investeringen in uv-ontsmetting en drainwaterontsmetting ten behoeve van de recirculatie van water in de pré-oogstfase;

  • 10. investeringen in oogstmachines;

  • 11. investeringen in klimaatcomputers, meet- en regelapparatuur, tenzij deze op grond van andere punten specifiek subsidiabel zijn verklaard;

  • 12. investeringen in vernevelingsinstallaties; tenzij deze op grond van andere punten specifiek subsidiabel zijn verklaard; beregeningsinstallaties

  • 13. investeringen in watergoten;

  • 14. investeringen in verwarmingsbuizen, warmwaterslangen en leidingwerk (tenzij deze op grond van andere punten specifiek subsidiabel zijn verklaard);

  • 15. investeringen in bladzuigers;

  • 16. uitgaven voor water- en bodem- en bladanalyses voor bepaling hoeveelheid N en P;

  • 17. investeringen in (magazijn) stellingen;

  • 18. investeringen in spuitleidingen;

  • 19. investeringen in biobranders;

  • 20. investeringen in elektrische hef- en pallettrucks;

  • 21. investeringen in palletkantelaars;

  • 22. uitgaven voor afdichtingsmateriaal ten behoeve van champignoncellen;

  • 23. uitgaven voor looftrekdoeken;

  • 24. uitgaven voor stomen van materialen in de kas;

  • 25. uitgaven voor messen ter voorkoming van verspreiding van virussen.

BIJLAGE II. SUBSIDIABELE EN NIET-SUBSIDIABELE RUIMTE

Deel 1. Subsidiabele ruimte

  • 1. inpandige deel van een dock, waarbij

    • a. de oppervlakte van het dock wordt niet meegerekend in de berekening van de subsidiabele oppervlakte; en

    • b. bij berekening van de oppervlakte voor de aankoop van de grond voor een dock wordt uitgegaan van een oppervlakte van 200 m2;

  • 2. dozenopzetruimte;

  • 3. fustopslag of fustloods;

  • 4. goederenlift van en naar ruimtes waar subsidiabele activiteiten plaatsvinden;

  • 5. jassenstraat;

  • 6. kantine en lunchruimte, indien

    • a. het personeel geen alternatief op de locatie kan worden geboden;

    • b. dergelijke ruimten in het kader van maatregelen voor hygiëne en voedselveiligheid noodzakelijk zijn; en

    • c. de producentenorganisatie voor deze ruimte beschikt over:

      • 1°. een HACCP certificaat;

      • 2°. een BRC certificaat;

      • 3°. een IFS certifcaat; of

      • 4°. een certificaat van een gelijkwaardig kwaliteitszorgsysteem;

  • 7. keuken, indien

    • a. deze ruimte in het kader van maatregelen voor hygiëne en voedselveiligheid noodzakelijk is; en

    • b. de producentenorganisatie voor deze ruimte beschikt over:

      • 1°. een HACCP certificaat;

      • 2°. een BRC certificaat;

      • 3°. een IFS certifcaat; of

      • 4°. een certificaat van een gelijkwaardig kwaliteitszorgsysteem;

  • 8. keurruimte en keurmeesterskantoor voor product waarvoor de producentenorganisatie erkend is;

  • 9. koelcellen en ruimte voor de koelinstallatie;

  • 10. kratten- of fustwasserij;

  • 11. laad- of loodskantoor;

  • 12. label- en stickerruimte;

  • 13. luchtbrug, entresol, galerij of balustrade;

  • 14. machinekamer of CV-ruimte, indien daar subsidiabele machines worden geplaatst;

  • 15. noodstroomaggregaat;

  • 16. noodtrap of vluchttrappenhuis van en naar ruimtes waar subsidiabele activiteiten plaatsvinden;

  • 17. opslagruimte voor verpakkingsmateriaal;

  • 18. ruimte voor bewaarproeven of shelve life room;

  • 19. sanitair, wasgelegenheden, kleedruimten, toiletten, indien

    • a. deze ruimten in het kader van maatregelen voor hygiëne en voedselveiligheid noodzakelijk zijn;

    • b. deze ruimten bestemd zijn voor personeel dat werkzaam is in het sorteer- en verpakproces en zo gelegen zijn dat aannemelijk is dit personeel hier gebruik van maakt; en

    • c. de producentenorganisatie voor deze ruimte beschikt over:

      • 1°. een HACCP certificaat;

      • 2°. een BRC certificaat;

      • 3°. een IFS certifcaat; of

      • 4°. een certificaat van een gelijkwaardig kwaliteitszorgsysteem;

  • 20. traforuimte;

  • 21. verladings- of expeditieruimte; of

  • 22. verpak- en sorteerruimte.

Deel 2. Niet-subsidiabele ruimte

2.1 Inpandig

  • 1. archiefruimte;

  • 2. berging, werkkasten en schoonmaakkasten;

  • 3. ruimten voor bedrijfshulpverlening of eerste hulp verlening;

  • 4. chauffeursruimte;

  • 5. dealingroom of afmijnzaal;

  • 6. excursiebordes;

  • 7. gang of hal;

  • 8. kantoor;

  • 9. kledingwasserij;

  • 10. ontspanningsruimte;

  • 11. ontvangsthal, entree of receptie;

  • 12. ruimte voor P&O-faciliteiten;

  • 13. ruimte voor paspoortcontrole;

  • 14. presentatieruimte, projectieruimte of exclusieve ruimte;

  • 15. rookruimte en afgescheiden kantine voor rokers;

  • 16. serverruimte;

  • 17. spreekkamer;

  • 18. ruimte voor technische dienst of werkplaats;

  • 19. terras of patio; of

  • 20. vergaderruimte of overlegruimte.

2.2 Buiten

  • 1. terreinverharding;

  • 2. groenvoorziening, inclusief groen- en grindstroken rondom gebouwen;

  • 3. ontsluiting op de openbare weg;

  • 4. parkeerterrein of parkeergarage; of

  • 5. fietsenstalling.

2.3 Overig

  • 1. verhuurde ruimtes;

  • 2. ruimtes die niet in eigendom zijn van de producentenorganisatie; of

  • 3. overige opslagruimten.

BIJLAGE III. SUBSIDIABELE EN NIET-SUBSIDIABELE ELEMENTEN BIJ NIEUWBOUW EN VOLLEDIGE VERBOUWING (INCLUSIEF KOELHUIZEN)

Subsidiabele kosten

Niet-subsidiabele kosten

 

Alle elementen voor niet-subsidiabele ruimten en verder

1.0

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

1.7

Voorbereidingen en overdracht

grondonderzoek

bodemonderzoek

sondering

architect / teken- en constructiewerk (staal- en fundering)

bouwkundig advies/deskundigenkosten

projectmanagement/bouwbegeleiding/ toezicht

notariële kosten

1.0

1.1

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

Voorbereidingen en overdracht

bouwaanvragen (bij gemeente)

milieuaanvragen (bij gemeente)

Construction all risk verzekering

rentekosten

bankgaranties

leges, kadastrale tarieven

       

2.0

2.1

2.2

2.3

2.4

2.5

2.6

2.7

2.8

2.9

Bouwplaatsvoorzieningen

loodsen en keten

beschikbaarstelling personeel

schoonmaak en preventief onderhoud

inrichting werkterrein

tijdelijke terreinverharding

(peil) uitzetten of maatvoering

bouwstroom en -water

tijdelijke elektriciteitsvoorzieningen

overige tijdelijke voorzieningen bij de bouw

2.0

2.1

2.2

2.3.

Bouwplaatsvoorzieningen

afsluitingen

reclame voor de aannemer

vuilafvoer

       

3.0

3.1

3.2

3.3

3.4

Grondwerk – bouwrijp maken

ontgraven van de grond

verwerken van grond en grondvervangende materialen

verdichten van grond

aanvulwerkzaamheden

3.0

3.1

3.2

3.3.

Grondwerk – bouwrijp maken

sloopwerkzaamheden (onder meer hak, breek en graafwerk van betonresten / asfalt / bestaande bebouwing)

rooiwerkzaamheden

demontagekosten, tenzij de onderdelen voor de betreffende investering worden hergebruikt

       

4.0

Buitenriolering en drainage

   
       

5.0

5.1

5.2

5.3

Terreinverharding (inpandig)

beton- of asfaltverharding

verhardingslagen van steenmengsel

geleidingscontructies

vloercoatingº

5.0

5.0

5.1

5.2

5.3

5.4

Terreinverharding (in- en uitpandig)

niet subsidiabele voorzieningen zoals

parkeerplaatsen en (openbare) weg

bewegwijzering

stoplichten

belijning

       

6.0

Funderingspalen

   
       

7.0

Betonwerk

   
       

8.0

Metselwerk

   
       

9.0

Vooraf vervaardigde steenachtige elementen

   
       

10.0

Metaalconstructiewerk

   
       

11.0

Kozijnen, ramen en deuren

   
       

12.0

Systeembekleding

   
       

13.0

13.1

13.2

Trappen en balustrade

vaste trappen naar subsidiabele ruimtes

balustraden

13.0

13.1

Trappen en balustrade

naar niet subsidiabele ruimtes, bijvoorbeeld kantoren

       

14.0

Beglazing

   
       

15.0

Stukadoorswerk

   
       

16.0

Tegelwerk

   
       

17.0

Dekvloeren en vloersystemen

   
       

18.0

Metaal- en kunststofwerk

   
       

19.0

Plafond- en wandsystemen

   
       

20.0

Afbouwtimmerwerk

   
       

21.0

Schilderwerk

   
       

22.0

Dakgoten en hemelwaterafvoeren

   
       

23.0

Binnenriolering

   
       

24.0

Waterinstallaties

   
       

25.0

25.1

25.2

Binneninrichting

keukenblok met blad, spoelbak en mengkraan

banken, kapstokken, lockers voor kleedkamer

25.0

25.1

25.2

25.3

25.4

25.5

Binneninrichting

kasten

werk- en buffetbladen

stelposten

geluidsinstallatie/telefoon e.d.

entree, receptie, ontvangstruimte (incl. sanitair)

       

26.0

Behangwerk, vloerdekking en stoffering

26.0

26.1

26.2

26.3

Behangwerk, vloerdekking en stoffering

behang

vloerbedekking

stoffering

       

27.0

27.1

27.2

27.3

27.4

27.5

Sanitair

douchecombinaties

closet- en urinoircombinaties

wastafel- en wastrogcombinaties

kranen en kraanafvoercombinaties

wateraanvoer

27.0

27.1

Sanitair

toebehoren sanitair

       

28.0

28.1

28.2

28.3

Brandbestrijdingsinstallaties

Brandblustoestellen/bluswatervoorziening

sprinklerinstallatie

brandwand of gordijn

   

29.0

29.1

29.2

29.3

29.4

Brand, toegang- en inbraakbeveiliging

brand- toegangs- en inbraaksysteem

toegangcontrole-installatie

camera observatiesysteem

codesloten

29.0

29.1

Brand, toegang- en inbraakbeveiliging

aansluiting meldkamer/bewakingsdienst

30.0

Verwarmingsinstallaties

   
       

31.0

Ventilatie- en luchtbehandelingsinstallaties

   
       

32.0

Koeling

   

33.0

33.1

33.2

33.3

33.4

Elektra

aanleg elektra

elektrakosten

bedrading

verlichtingsarmaturen

   

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Deze regeling strekt tot uitvoering van de Europese regelgeving inzake de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit (GMO).

In 2016 is een nieuwe Nationale Strategie vastgesteld die de kaders biedt voor de uitvoering van de GMO groenten en fruit in Nederland. In de nieuwe Nationale Strategie zijn de strategische doelen, de algemene eisen aan de operationele programma’s en de subsidiabele activiteiten vastgelegd. Gebleken is echter dat een aantal van de algemene eisen aan de operationele programma’s voor producentenorganisaties onvoldoende duidelijk of moeilijk uitvoerbaar zijn. De betrokken eisen worden daarom verduidelijkt en vereenvoudigd. Ook wordt een aantal aanpassingen in de subsidiabele activiteiten aangebracht ten gunste van de producentenorganisaties. Daarnaast wordt het huidige nationaal milieukader waarmee invulling wordt gegeven aan het strategische doel verduurzaming vervangen met ingang van 1 januari 2019. Tenslotte dient de regeling te worden aangepast aan de recente wijzigingen in de Europese regelgeving.

Gelet op het groot aantal wijzigingen en met het oog op het feit dat alle nog lopende operationele programma’s op 31 december 2018 zullen zijn beëindigd, is ervoor gekozen een nieuwe nationale regeling vast te stellen. Zo wordt duidelijk tot uiting gebracht dat op elk operationeel programma dat in 2018 of daarna wordt ingediend dezelfde regels van toepassing zijn. Onderhavige regeling strekt daarom tevens tot intrekking van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2017.

1.1. Nieuwe Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018

Doelstelling van de gemeenschappelijke marktordening voor de groenten- en fruitsector is om het concurrentievermogen en de marktgerichtheid van de sector te verbeteren om zo ook bij te kunnen dragen aan een duurzame productie, verhoging van de consumptie van groenten en fruit, betere handhaving en bescherming van het milieu en stabielere inkomens van telers. Daartoe zijn regels gesteld over de erkenning van producentenorganisaties in deze sector. Erkende producentenorganisaties kunnen vervolgens binnen de kaders van de Nationale Strategie van de lidstaat operationele programma’s vaststellen waarmee zij met steun van de Europese Unie maatregelen uitvoeren die ten dienste staan van de bovengenoemde doelstellingen. In de nationale regelgeving die uitvoering geeft aan de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot de erkenning en het lidmaatschap van producentenorganisaties, het actiefonds en het operationeel programma, de aanvraag en het verlenen van steun, administratieve verplichtingen en sancties.

Nadere uitwerking algemene eisen Nationale Strategie

In 2016 is op bestuurlijk niveau overeenstemming met de sector bereikt over de keuzes in de nieuwe nationale strategie voor de GMO groenten en fruit voor de jaren 2017 tot en met 2020 ten aanzien van de strategische doelen, de algemene eisen aan de operationele programma’s en de subsidiabele activiteiten.

De drie strategische doelen waar de operationele programma’s aan dienen bij te dragen zijn verdergaande verduurzaming, marktgericht produceren en versterking van de afzetstructuur. Producentenorganisaties zijn verplicht in ieder geval de eerste twee doelen in hun operationele programma’s op te nemen.

Voor de structuur van de operationele programma’s is gekozen voor een geheel nieuwe opzet die begint met een toekomstvisie en een analyse van de sterke en zwakke punten (SWOT-analyse) van de producentenorganisatie op basis waarvan de keuze voor de specifieke doelen moet worden onderbouwd en hoe deze bijdragen aan de strategische doelen die worden nagestreefd. Verder moet het operationeel programma per strategisch doel meetbare streefdoelen bevatten alsook een omschrijving van de projecten en van de daarbij behorende subsidiabele activiteiten en van de wijze waarop deze projecten en activiteiten aan de realisatie van de streefdoelen zouden moeten bijdragen. Tenslotte moet per project in het kader van de strategische doelen marktgericht produceren en versterking afzetstructuur het vernieuwende karakter van de actie worden onderbouwd.

De algemene eisen die daarbij aan de operationele programma’s worden gesteld komen deels voort uit het beleidsuitgangspunt om de mogelijkheden van steun in het kader van de GMO groenten en fruit beter en effectiever in te zetten om bij te dragen aan de verbetering van de concurrentiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector en het innovatievermogen van de sector te stimuleren. Maar de verplichtingen zijn ook ingegeven door de wens om de EU conformiteit van de operationele programma’s verder te verbeteren, mede naar aanleiding van de bevindingen omtrent de coherentie van operationele programma’s naar aanleiding van de audits die de afgelopen jaren door de Europese Commissie zijn uitgevoerd ten aanzien van de uitvoering van de GMO groenten en fruit in Nederland.

Door de nieuwe structuur van de operationele programma’s worden de producentenorganisaties gedwongen beter te verantwoorden dat de in het operationeel programma opgenomen subsidiabele activiteiten bijdragen aan het collectief belang van de organisatie en dat de activiteiten onderdeel zijn van een ook in de tijd coherent geheel. Om het collectieve karakter van het operationele programma te borgen moet het programma ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd, inclusief de systematiek van de bijdragen van de leden aan het actiefonds dat dient ter financiering van het programma en dat voor 50%, en in voorkomend geval voor 60%, met EU-steun wordt gevuld. Verder legt de producentenorganisatie verantwoording af aan de algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, met name over de investeringen die in dat jaar zijn gedaan.

Bovenstaande laat onverlet dat een aantal van de algemene eisen nadere uitwerking bleek te behoeven. Dit betreft met name de eis dat een project een vernieuwend karakter dient te hebben.

Verduidelijkt is dat voor het beoordelen van het vernieuwend karakter van een project gekeken wordt of de producentenorganisatie in het voorafgaande operationele programma geen planmatige of bewuste activiteiten heeft ondernomen op het gebied van het betreffende project. Daarbij is bepaald dat een project dat is opgenomen in het eerste operationele programma van de producentenorganisatie dat aan de nieuwe eisen ten aanzien van de structuur moet voldoen wordt geacht een vernieuwend karakter te hebben. Er is voor gekozen om projecten in het eerste operationele programma automatisch als vernieuwend te beschouwen omdat de gehele werkwijze van het operationeel programma nieuw is. Benadrukt wordt dat het van belang is, ook voor het eerste operationele programma, dat het project naadloos aansluit bij de visie en met name de SWOT-analyse van de producentenorganisatie en dat de in het project opgenomen activiteiten op basis hiervan bewust en gericht gekozen zijn om de streefdoelen te kunnen halen.

Verder is verduidelijkt dat de eis van het vernieuwend karakter in een volgend operationeel programma niet van toepassing is wanneer een project vanuit een voorgaand operationeel programma doorloopt. Activiteiten gericht op crisispreventie en crisisbeheer hoeven niet te worden opgenomen in het operationeel programma in de vorm van een project en daarmee is de eis van vernieuwing ook niet van toepassing op die activiteiten.

Het soort vernieuwende projecten waaraan kan worden gedacht voor het strategisch doel versterking afzetstructuur is uitgebreid met projecten ten behoeve van het ontsluiten van een nieuwe markt, een logistieke innovatie of een nieuwe manier van klantenbelevering.

Ook de opzet van het operationeel programma is vereenvoudigd. Zo hoeft de producentenorganisatie enkel de keuze voor een strategische doelstelling en streefdoelen te onderbouwen (en niet waarom er geen andere keuzes zijn gemaakt). Het volstaat indien de producentenorganisatie vanuit haar visie voor de toekomst en met name de SWOT-analyse van haar eigen uitgangssituatie de keuze voor de streefdoelen en projecten goed onderbouwd.

Daarnaast is een aantal zaken aanvullend verduidelijkt. Zo is bepaald dat de looptijd van een project maximaal 5 jaar bedraagt en dat een project in een volgend operationeel programma kan worden opgenomen. Verder is de verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren niet van toepassing verklaard op personeelskosten en uitgaven ten behoeve van de meeste activiteiten gericht op crisispreventie en crisisbeheer.

Op verzoek van het bedrijfsleven komt verder een aantal uitgaven alsnog in aanmerking voor steun indien passend binnen een project. Zo zal alleen vervanging van standaard sorteer- en verpakkingslijnen van steun uitgesloten blijven en wordt het forfait voor biologische gewasbeschermingsmiddelen gehandhaafd op 40%.

Naast bovenstaande versoepeling van de eisen wordt met het oog op het belang van de EU-conformiteit bepaald dat de producentenorganisatie niet alleen het programma voor goedkeuring aan de algemene ledenvergadering moet voorleggen maar ook de daarin voorgenomen investeringen.

Nieuw nationaal milieukader

Het nationaal milieukader maakt onderdeel uit van de nationale strategie maar dient apart voor toetsing aan de Europese Commissie te worden voorgelegd. Pas nadat de Europese Commissie in een zogenoemde `comfort letter` heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorgelegde milieukader kan deze in de nationale regelgeving inzake de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit worden opgenomen en ten uitvoer worden gelegd. Op 3 mei 2018 heeft Nederland de zogenaamde comfort letter van de Europese Commissie ontvangen.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het voorgaande milieukader hebben betrekking op de opmaak (dat wil zeggen de wijze waarop het milieukader in de Nationale Strategie 2017-2020 opgenomen wordt), de beschrijving van de doelen en de subsidiabele acties.

De nationale doelen zijn min of meer dezelfde als onder het voorgaande milieukader daar deze nog steeds relevant zijn voor de tuinbouwsector. Maar de doelen zijn duidelijker omschreven en aangevuld met ambitieuze gekwantificeerde streefcijfers. Deze streefcijfers zijn nadrukkelijk nationale streefcijfers. De producentenorganisatie zet deze streefcijfers om in concrete streefdoelen voor de eigen organisatie. Als gevolg van de meer gerichte benadering en het algemene uitgangspunt in de Nationale Strategie om de GMO middelen niet meer in te zetten voor ondersteuning van gangbare praktijken is in overleg met de sector een aantal activiteiten en uitgaven niet langer meer subsidiabel gesteld.

Voorbeelden daarvan zijn uitgaven voor:

  • warmte buffer boiler tank;

  • warmtebuffertank;

  • eerste energieschermen;

  • hygiënesluizen en hygiënestations ter voorkoming van insleep van ziekten in kassen door medewerkers en bezoekers;

  • zaden van rassen met één of meerdere extra resistenties;

  • meerkosten van materialen, monitoring en begeleiding van biologische grondontsmetting ten opzichte van gangbare grondontsmetting.

In overleg met de sector is ook een aantal nieuwe subsidiabele activiteiten en uitgaven toegevoegd, waaronder de uitgaven voor:

  • propaankoeling;

  • energie-efficiënte apparatuur, zoals energiebesparende motoren;

  • investeringen in teelttechnieken waar geen contact wordt gemaakt tussen het water en nutriënten en de bodem (`teelt uit de grond`);

  • meerkosten voor biologisch afbreekbare folie en biologisch afbreekbare verpakkingen.

Wijziging Europese regelgeving

De Europese Verordeningen (EU) 2017/891 en 2017/892 zijn recentelijk gewijzigd. Voornaamste aanleiding van de wijzigingen is de zogenaamde Omnibus-verordening, Verordening (EU) 2017/2393 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2017 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), (EU) nr. 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1307/2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en (EU) nr. 652/2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal.

Met de Omnibus-verordening is een aantal nieuwe maatregelen op het gebied van crisispreventie en crisisbeheer voor producentenorganisaties in de groenten en fruit sector geïntroduceerd. Zo kunnen producentenorganisaties begeleidingsactiviteiten in hun operationele programma’s opnemen. Het doel van deze maatregelen is om producentenorganisaties, – groepen of individuele producenten bijvoorbeeld in lidstaten met een lage organisatiegraad via netwerken te ondersteunen bij hun verdere ontwikkeling en professionalisering. Producentenorganisaties kunnen ook promotie en communicatie activiteiten uitvoeren met als doel de diversificatie en bestendiging van hun afzetmarkten. Deze activiteiten kunnen zowel binnen als buiten de Unie plaatsvinden. De Omnibus-verordening heeft ook de subsidiemogelijkheid voor de onderlinge fondsen gewijzigd. Voortaan wordt niet alleen Europese subsidie verleend voor het opzetten van een onderling fonds (via een vergoeding van de administratieve kosten) maar ook voor het aanvullen van het onderling fonds wanneer de producentenorganisatie uit het fonds compensatiesteun heeft uitgekeerd aan leden van wie het inkomen als gevolg van slechte marktomstandigheden ernstig is gedaald.

De Europese Commissie heeft in de Europese regelgeving voor de GMO groenten en fruit nadere uitwerking aan deze maatregelen gegeven. Daarnaast heeft de Europese Commissie ook een aantal technische aanpassingen doorgevoerd.

Waar nodig om uitvoering te geven aan de wijzigingen in de Europese regelgeving is de nationale regelgeving inzake de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit aangepast.

2. Regeldruk

Voor de regeldrukeffecten van deze regeling is gekeken naar de wijzigingen in de administratieve en uitvoeringslasten voor producentenorganisaties ten opzichte van de huidige regeling en alleen voor zover die wijzigingen kunnen worden toegeschreven aan nationale keuzes. Wanneer een verplichting rechtstreeks voortvloeit uit de Europese regelgeving zijn de eventuele effecten op de lasten die met de Europese verplichting gemoeid gaan niet opgenomen in de regeldrukberekening.

Voor zover de wijzigingen het herstellen van onvolkomenheden en het nader verduidelijken van de reeds geldende voorschriften betreffen, zijn er voor de producentenorganisaties geen consequenties voor administratieve en uitvoeringslasten.

Deze regeling heeft regeldrukeffecten. Enerzijds is er sprake van een verlichting van de regeldruk ten opzichte van de voorheen geldende regels (de Regeling Uitvoering GMO groenten en fruit 2017) als gevolg van de meer flexibele invulling van de algemene eisen die onder de Nationale Strategie 2017 – 2020 aan de operationele programma’s zijn gesteld (in totaal € 44.640). Anderzijds vindt er een verzwaring van de regeldruk plaats, met name als gevolg van uitbreiding van de subsidiabele acties op het gebied van crisispreventie en crisisbeheer (in totaal € 87.600). Deze wijzigingen brengen naar verwachting in zijn totaliteit een regeldrukverzwaring met zich mee van € 42.960. Er zijn ook wijzigingen in de subsidiabele activiteiten en uitgaven op het gebied van milieu, per saldo echter leidt dit niet tot wijzigingen in de regeldruk. In het onderstaande zal verder worden toegelicht in welke wijzigingen de regeldrukeffecten zich bevinden.

In artikel 40 is de verplichting opgenomen dat nieuwe leden van de producentenorganisatie opgave doen van eventueel eerdere lidmaatschappen in andere producentenorganisaties met het oog op de benodigde controles ten aanzien van de berekening van de waarde afgezette productie en daarmee de omvang van het actiefonds. Uitgaande van de dertien in Nederland erkende producentenorganisaties en vier uur per erkende producentenorganisaties (in totaal 52 uur) tegen een uurtarief van € 60,00 is met deze administratieve verplichting verzwaring van de regeldruk met maximaal € 3.120 gemoeid.

Artikel 51 verplicht de producentenorganisatie niet meer om naast het besluit voor de gekozen streefdoelen ook het besluit om bepaalde streefdoelen niet op te nemen te onderbouwen. Deze versoepeling leidt tot een verlichting van de regeldruk met ongeveer € 2.880. Voor deze berekening is uitgegaan van een aantal van zes producentenorganisaties die onder deze regeling een nieuwe operationeel programma indienen waarvoor zij per operationeel programma 8 uur minder werk hoeven te verrichten.

In artikel 51 is de verplichting dat de producentenorganisatie aantoont dat projecten in het operationeel programma een vernieuwend karakter moeten hebben aangepast. Voortaan volstaat dat de producentenorganisatie aantoont geen planmatige of bewuste activiteiten te hebben ondernomen op het gebied van het betreffende project zoals blijkt uit het voorafgaande operationele programma.

Artikel 51 voorziet verder in een uitzondering op die eis voor projecten die deel uitmaken van het eerste operationele programma dat onder onderhavige regeling is ingediend en goedgekeurd. Deze versoepeling leidt tot een verlichting van de regeldruk met ongeveer € 5.760. Voor deze berekening is uitgegaan van zes producentenorganisaties die gemiddeld twee dagen minder hoeven te besteden aan de formulering van projecten die deel uitmaken van het programma (in totaal 96 uur).

In artikel 53 is nader bepaald welke informatie de producentenorganisatie minimaal aan de algemene ledenvergadering moet voorleggen ter goedkeuring van het operationeel programma of de wijziging daarvan om de democratische besluitvorming over en het collectieve karakter van het programma te borgen. Dit betekent een verzwaring van de regeldruk met maximaal € 2.880, uitgaande van zes producentenorganisaties en 8 uur werk per producentenorganisatie om een samenvatting van de inhoud en lijsten van investeringen op te stellen.

In artikel 118 is nieuw opgenomen dat de aanschaf van een belichtingsinstallatie ten behoeve van het jaarrond beleveren van nieuwe markten of afzetkanalen subsidiabel is. Er van uitgaande dat deze investering in elk van de zes nieuwe operationele programma’s is opgenomen en dat het aantonen dat aan de subsidievoorwaarde is voldaan gemiddeld 10 uur kost, betekent dit een lastenverzwaring van € 3.600.

Artikel 167 verplicht de producentenorganisatie te onderbouwen hoe de specifieke promotie- en afzetbevorderingsactiviteiten bijdragen aan de consolidatie of diversificatie van de markten voor groenten en fruit en hoe deze een aanvulling vormen op reeds lopende afzetbevorderings- en communicatie acties van de producentenorganisatie. Naar verwachting zullen twee van de zes producentenorganisaties die een nieuw operationeel programma indienen van deze maatregelen gebruik maken en activiteiten richting afzetmarkten in derde landen ontplooien, inclusief activiteiten in het kader van fytosanitaire protocollen. Voor de gevraagde onderbouwing wordt gerekend op 10 werkdagen. Met deze bewijsvoeringslast gaat dan een lastenverzwaring gepaard van maximaal € 9.600.

De Europese regelgeving vereist niet langer dat oogstverzekeringsacties worden beheerd door een producentenorganisatie. Daarom vervalt in artikel 181 de eis dat de oogstverzekering is afgesloten in het kader van een raamovereenkomst van de producentenorganisatie met de verzekeraar en op naam van de producentenorganisatie is gesteld en dat de premies door de producentenorganisaties zijn betaald. Deze wijziging leidt tot een verlichting van de regeldruk van ongeveer € 36.000. Voor deze berekening is uitgegaan van zes producentenorganisaties die circa 100 uur minder hoeven te besteden aan diverse werkzaamheden voor het afsluiten van een raamwerkovereenkomst (inclusief het onderhandelen met verzekeraars, het administreren van deelnemers e.d.).

Tenslotte voorziet artikel 182 in een nieuwe subsidiabele activiteit, namelijk de mogelijkheid om de uitgaven voor een onderling fonds in het operationeel programma op te nemen. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de producentenorganisatie het fonds bij notariële akte op te richten en een aparte bankrekening aan te houden. De kosten voor het opstellen van de notariële akte, inclusief advisering, worden geraamd op € 8.000, het openen en aanhouden van een extra bankrekening op € 1.000. Per producentenorganisatie worden de kosten op voorbereidende werkzaamheden verder geraamd op 40 uur, ofwel € 2.400. Daarmee komt de verzwaring van de regeldruk op maximaal € 68.400 uitgaande van zes producentenorganisaties.

3. Inwerkingtreding en intrekking

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant en is van toepassing op operationele programma’s die aanvangen op of na 1 januari 2019. De voorgaande Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2017 wordt met deze nieuwe regeling ingetrokken.

II Artikelen

Deel 1. Algemene bepalingen (artikelen 1–3)

Deze regeling geeft uitvoering aan de Europese marktordeningsregels voor de groente- en fruitsector. Deze zijn opgenomen in de volgende verordeningen:

  • Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PBEU 2013, L 347) (hierna: verordening 1308/2013);

  • Verordening (EU) 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PBEU 2017, L 138) (hierna: verordening 2017/891);

  • Verordening (EU) 2017/892 van de Commissie van 13 maart 2017 tot vaststelling van voorschriften voor de toepassing van verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit (PBEU 2017, L 138) (hierna: verordening 2017/892).

In artikel 1 zijn ten opzichte van de voorgaande regeling enkele definities toegevoegd, zoals꞉

dochteronderneming꞉

het woord dochteronderneming wordt in deze regeling uitsluitend gebruikt in de zin van een dochteronderneming waarvan tenminste 90% van de aandelen of het kapitaal van de dochteronderneming in handen is van één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties. Andersoortige dochterondernemingen worden aangeduid als ’ondernemingen waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies’;

productie voor eigen rekening en risico꞉

hoewel deze definitie niet alleen geldt voor de waarde van de afzetbare dan wel afgezette productie (WAP), maar bijvoorbeeld ook voor de leveringsplicht, kan deze het beste worden gelezen in combinatie met artikel 37, lid 4.

Deze definitie en de wijzigingen in artikel 37, lid 4 zijn niet alleen bedoeld om duidelijkheid te scheppen welke waarde bij verkoop op hout of verkoop van veldgewas in de WAP wordt opgenomen maar ook om duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de leveringsplicht. In beginsel is degene die het product op zijn eigen areaal teelt en opgeeft bij de Gecombineerde Opgave (GO) en die het product zaait en verzorgt de teler (degene voor wiens rekening en risico geteeld wordt) en wordt de waarde van het product dat deze teler via de producentenorganisatie afzet in de WAP opgenomen, ook wanneer dit een halfgewas, veldgewas dan wel houtverkoop betreft. Uitzonderingen hierop kunnen worden goedgekeurd indien die aan de minister worden voorgelegd.

In lijn met deze verordeningen bepaalt artikel 3 dat de voorschriften van deze regeling van toepassing zijn op de producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel i, van verordening 1308/2013 en op dergelijke producten die uitsluitend zijn bestemd om te worden verwerkt. Onderdelen van verordening 2017/891 en 2017/892 zijn ook van toepassing op verwerkte groenten en fruit. Dit betreft met name voorschriften over de handel met derde landen en over het doen van bepaalde meldingen. De onderhavige regeling bevat echter geen nadere regels over de uitvoering van deze onderdelen. Uitzondering is artikel 2 van de onderhavige regeling. Daarin worden ter uitvoering van de verordeningen bevoegdheden toegedeeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De reikwijdte van deze bepaling, en daarmee van de toegedeelde bevoegdheden, volgt uit de genoemde artikelen van de verordening en kan zich in specifieke gevallen ook uitstrekken tot verwerkte groenten en fruit.

In verordening 2017/891 en 2017/892 worden diverse taken en bevoegdheden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, dan wel aan de lidstaten toebedeeld. Voor zover het regelgevende bevoegdheden betreft is de minister bevoegd regelgeving vast te stellen op grond van de Landbouwwet. Voor zover het uitvoerende taken en bevoegdheden betreft, regelt artikel 2, eerste en tweede lid, dat de minister steeds bevoegd is de besluiten te nemen en de handelingen te verrichten die nodig zijn. Het derde lid van artikel 2 geeft de minister de bevoegdheid om in afwijking van de in deze regeling bepaalde data voor indiening van bijvoorbeeld verzoeken tot wijziging van operationele programma’s een latere indieningsdatum vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer onvoorziene omstandigheden zoals technische problemen met het elektronisch indieningssysteem, tijdige indiening in de weg staan.

Deel 2. Erkenningen

Hoofdstuk 1. Erkenning van producentenorganisaties
Titel 1. Erkenningsvereisten
Afdeling 2. Lidmaatschap (artikelen 5–8)

In de artikelen 5 tot en met 8 staan de voorschriften met betrekking tot het lidmaatschap van een producentenorganisatie. Een lid moet een producent zijn als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening 2017/891. Dit houdt in dat holdings, beheermaatschappijen en dergelijke niet als lid kunnen worden aangemerkt. Artikel 6, eerste lid, bepaalt het minimum aantal leden en de minimale waarde van de afzetbare productie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 154, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 en de artikelen 5 en 9 van verordening 2017/891. Op grond van artikel 5 van verordening 2017/891 zijn lidstaten verplicht een minimumaantal leden vast te stellen voor de erkenning van producentenorganisaties. Ingevolge artikel 9 van verordening 2017/891 moeten lidstaten daarnaast in elk geval voor producentenorganisaties met een operationeel programma een minimumwaarde van de afzetbare productie vaststellen. Ingevolge artikel 6 van de regeling geldt deze waarde ook voor de erkenning van producentenorganisaties zonder operationeel programma. Het tweede lid van artikel 6 strekt ertoe te voorkomen dat entiteiten worden opgericht uitsluitend met het oog op de voorschriften over het minimumaantal leden of over maximumpercentage stemmen. Indien de minister in redelijkheid vermoedt dat dit het geval is, kunnen meerdere entiteiten gezamenlijk worden aangemerkt als één lid. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de situatie waarin één natuurlijke persoon meerdere rechtspersonen bezit, opricht of doet oprichten zonder dat daarvoor andere redenen zijn dan de in deze regeling vastgestelde percentages voor aantal leden en stemmen.

Op grond van artikel 7, derde lid, moeten de producentenorganisaties in de statuten een uiterste datum bepalen waarop een lid zijn lidmaatschap kan opzeggen die moet liggen tussen 30 juni en 2 oktober van het voorafgaande jaar. De statutaire datum laat onverlet dat het lid zijn lidmaatschap ook al veel eerder mag opzeggen, bijvoorbeeld op 1 maart; de opzegging gaat echter pas in op 1 januari van het jaar volgend op de opzegging. Indien een lid opzegt na de in de statuten opgenomen datum, gaat de opzegging pas in op 1 januari van het tweede jaar na opzegging.

Door middel van artikel 8 wordt invulling gegeven aan artikel 16 van verordening 2017/891 waarin de lidstaat de mogelijkheid wordt gegeven om niet-producerende leden als lid van een producentenorganisatie aan te merken. Dit is mogelijk indien een producent van groenten of fruit meer dan een jaar geen producten teelt waarvoor de producentenorganisatie is erkend, deze leden afzonderlijk worden geadministreerd en zijn uitgesloten van stemming inzake het operationele programma of het actiefonds.

Afdeling 3. Verplichtingen voor producentenorganisaties (artikelen 9–22)

De artikelen 9 tot en met 22 betreffen de verplichtingen voor producentenorganisaties. Het gaat hier om de oprichtingsformaliteiten, activiteiten van leden, opstellen van controle- en sanctievoorschriften en administratieve verplichtingen voor de leden, vermogensvereisten, kantoorruimte, personeel, bepaling van verkoopvoorwaarden (waaronder verkoopprijzen) en uitbesteding van activiteiten.

In artikel 10 wordt bepaald dat, om belangenconflicten te voorkomen, leden van het bestuur of de Raad van Commissarissen van een producentenorganisatie of functionarissen van een producentenorganisatie die betrokken zijn bij het verkoopbeleid, geen afnemer of een functionaris van een afnemer mogen zijn van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend.

In artikel 11 wordt bepaald dat producentenorganisaties hun leden in hun statuten moeten verbieden activiteiten te ontplooien die het vermoeden doen ontstaan dat producten buiten de producentenorganisatie om worden verkocht. Dit dient uiterlijk op 1 januari 2019 in de statuten te zijn opgenomen. Het verbod hoeft zich niet uit te strekken tot activiteiten betreffende verkoop buiten de producentenorganisatie om waarvoor op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 toestemming is verleend. Dit betreft de mogelijkheid voor producentenorganisaties om hun leden toestemming te verlenen om een uitzondering te maken op de plicht om hun volledige productie via de producentenorganisatie af te zetten.

Het is de kerntaak van de producentenorganisatie om voor de producten waarvoor zij is erkend de producten te verkopen en daarbij de verkoopprijzen en -voorwaarden vast te stellen. Leden mogen hierin geen actieve rol spelen. Deze kerntaak kan worden ondermijnd indien leden tevens direct of indirect afnemer zijn. Daarom is in artikel 13 opgenomen dat leden opgave moeten doen van belangen in handelsondernemingen en zo nodig aantonen dat zij geen rol spelen bij het bepalen van de verkoopvoorwaarden en de verkoopprijzen.

Artikel 14, eerste lid betreft de controle door de producentenorganisatie op de naleving van de statuten door de leden. Het tweede en derde lid gaan nader in op de controle op de naleving van de leveringsplicht uit artikel 160 van verordening 1308/2013. Het vierde lid zorgt ervoor dat het door de teler verstrekte overzicht inzake zijn productie en de in- en verkoop van producten beoordeeld wordt door een accountant door middel van een COS 4400 onderzoek. Het vijfde en zesde lid werkt dit COS 4400 onderzoek nader uit. Het zevende lid regelt de jaarlijkse evaluatie van het controlesysteem door de producentenorganisatie. Deze evaluatie betreft onder meer het systeem voor controle op de naleving van de leveringsplicht (artikel 160 van verordening 1308/2013) en van het voorschrift dat productie die wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie voor eigen rekening en risico van de producentenorganisatie of een lid heeft plaatsgevonden (artikel 37, eerste en tweede lid, van deze regeling). De evaluatie betreft het geheel aan maatregelen om de voorschriften te controleren, en dient mede te gebeuren aan de hand van de uitkomsten van het in het vierde lid bedoelde accountantsonderzoek. De betrouwbaarheid en effectiviteit van het controlesysteem kan onder meer worden geëvalueerd door te bezien of door de accountant geconstateerde overtredingen door de producentenorganisatie al geconstateerd waren of geconstateerd hadden moeten worden. Van de evaluatie wordt een verslag gemaakt dat door de algemene vergadering moet worden besproken en geaccordeerd.

Met artikel 15 wordt beoogd te verzekeren dat producentenorganisaties de naleving van de verplichtingen die zij in haar statuten aan haar leden opleggen ter uitvoering van het vereiste van concentratie van aanbod en afzet, als bedoeld in artikel 160 van verordening 1308/2013 ook daadwerkelijk afdwingen door handhavend op te treden in het geval deze verplichtingen niet worden nageleefd. Daarom zijn de eisen die worden gesteld aan het sanctieregime van de producentenorganisatie in het geval van niet naleving van de statuten door een lid beperkt tot voorschriften die de producentenorganisatie op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 12 van verordening 2017/891 en de artikelen 11 tot en met 14 van deze regeling in haar statuten moet opnemen. De voorwaarden waaronder de producentenorganisatie toestemming, als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891, mag verlenen zijn nader uitgewerkt in artikel 25 van de regeling. Op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013, waar artikel 12 van verordening 2017/891 een uitzondering op maakt, zijn de leden echter wel verplicht zich te houden aan de voorwaarden waaronder de producentenorganisatie de toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891 heeft verleend. Niet naleving van deze voorwaarden vormt een niet naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 en leidt tot toepassing van de sanctievoorschriften die de producentenorganisatie op grond van artikel 15 moet opnemen in de statuten. Deze sanctievoorschriften houden in dat bij een eerste overtreding ten minste een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven, bij een tweede soortgelijke overtreding binnen vijf jaar vanaf het moment van de eerste overtreding ten minste een boete wordt opgelegd en bij drie of meer soortgelijke overtredingen binnen vijf jaar royement volgt.

Artikel 7, onderdeel a, van verordening 2017/891 schrijft voor dat producentenorganisaties ten minste moeten beschikken over personeel, infrastructuur en uitrusting om onder andere kennis te hebben over de productie van hun leden. Daarom wordt in artikel 16 minimaal een deugdelijk en accuraat systeem van areaalenquêtes en aanvoerprognoses voorgeschreven.

Artikel 17 bepaalt dat de producentenorganisatie over een volledige beschrijving van de interne organisatie en van de administratieve en interne beheersing van bepaalde zaken moet beschikken. Dit geldt ook voor unies van producentenorganisaties, voor zover zij de genoemde onderdelen behartigen.

Artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 bepaalt dat een producentenorganisatie in staat moet zijn om haar werk naar behoren te verrichten, vanuit het oogpunt van duur, efficiëntie, personele, materiele en technische ondersteuning van haar leden, alsook vanuit haar kerntaak concentratie van het aanbod. Hiertoe is het noodzakelijk dat een producentenorganisatie beschikt over voldoende solvabiliteit. Daartoe is in artikel 18 bepaalt dat een producentenorganisatie moet beschikken over een redelijk niveau van vermogen en liquiditeit en dat een negatief vermogen binnen één kalenderjaar moet worden aangevuld.

Artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 bepaalt dat de producentenorganisatie voldoende bewijs levert dat zij in staat is haar werk naar behoren te kunnen verrichten. Om aan deze eis invulling te kunnen geven schrijft artikel 19 voor dat een producentenorganisatie over een eigen kantoorruimte moet beschikken. Deze ruimte moet herkenbaar zijn als het kantoor van de producentenorganisatie en mag niet de ingang hebben in een ruimte van afnemer of een lid. Deze kantoorruimte moet in eigendom zijn of worden gehuurd door de producentenorganisatie of een dochteronderneming. Voorts is ter invulling van deze eis in artikel 20 bepaald dat de financieel administratieve werkzaamheden niet mogen worden uitbesteed.

Ingevolge artikel 11 van verordening 2017/891 betreft de hoofdactiviteit van een producentenorganisatie de concentratie van het aanbod en de afzet van producten van de leden waarvoor zij is erkend. Artikel 21 van de regeling strekt tot uitvoering hiervan. Ook indien de producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt als bedoeld in artikel 13 van verordening 2017/891, geldt artikel 21. Echter, indien de producentenorganisatie verkoopactiviteiten laat uitvoeren door een dochtenonderneming als gedefinieerd in artikel 1 of door een unie van producentenorganisaties, wordt dit ingevolge artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891 niet als uitbesteding beschouwd maar als uitvoering door de producentenorganisatie zelf. In dat geval gelden de verplichtingen van artikel 21 voor de dochteronderneming of unie van producentenorganisaties. De producentenorganisatie zal wel vast moeten leggen dat de dochteronderneming de verkoopactiviteiten uitvoert, net zoals de producentenorganisatie schriftelijk moet vastleggen wie er binnen de organisatie met de verkoop belast is indien de producentenorganisatie zelf de verkoopactiviteiten uitvoert.

Artikel 22 betreft de uitbesteding van werkzaamheden door een producentenorganisatie. Artikel 13 van verordening 2017/891 bepaalt dat de producentenorganisatie verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de uitbestede activiteiten en stelt regels over het beheer, de controle en het toezicht met betrekking tot de uitbesteding. Ter uitvoering daarvan bepaalt het derde lid van artikel 22 dat de producentenorganisatie aan de hand van schriftelijke bewijsstukken moet aantonen op welke wijze de met de uitbestede werkzaamheden belaste entiteit wordt aangestuurd door, en verantwoording aflegt aan, de producentenorganisatie. Wanneer een producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt, moet zij op grond van het vierde lid aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aantonen dat er gedurende de periode waarin daadwerkelijk verkoop van het product plaatsvindt (de verkoopperiode), minimaal één maal per week overleg plaatsvindt over de te hanteren verkoopvoorwaarden, waaronder de verkoopprijs. Het zesde lid bepaalt welke activiteiten niet kunnen worden uitbesteed aan leden van de producentenorganisatie. Dit betreft de verkoop van producten van leden en het commercieel en budgettair beheer en de boekhouding. Van deze activiteiten is het onwenselijk dat zij worden uitgevoerd door de eigen leden. De in het zevende lid genoemde activiteiten mogen helemaal niet worden uitbesteed, omdat deze activiteiten de kern van het bestaan van de producentenorganisatie vormen. Dit betreft de controle op de naleving van de leveringsplicht (met uitzondering van het accountantsonderzoek), boekhouding, facturering en uitbetaling aan de leden en kennis van de productie van de leden. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891, wordt het uitvoeren van een activiteit door een dochteronderneming als gedefinieerd in artikel 1 niet als uitbesteding aangemerkt, maar beschouwd als het verrichten van een activiteit door de producentenorganisatie zelf. Het zevende lid van artikel 22 van de regeling staat dus niet in de weg aan uitvoering door een dochteronderneming waarvan ten minste 90% van de aandelen of het kapitaal in handen is van één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelen van die organisaties.

Afdeling 4. Eisen aan de statuten van producentenorganisaties (artikelen 23–25)

In de artikelen 23 tot en met 25 zijn voorschriften met betrekking tot de statuten opgenomen. Deze bepalingen geven nadere invulling aan artikel 153 van verordening 1308/2013. Ingevolge artikel 23 neemt een producentenorganisatie de doelstellingen op in de statuten. De volgende doelstellingen dienen, aanvullend op artikel 160 van verordening 1308/2013, expliciet in de statuten te zijn opgenomen:

  • te verzekeren dat de productie wordt gepland en op de vraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft;

  • het aanbod en de afzet van de producten van de leden te concentreren, ook via direct marketing;

  • de productiekosten en het rendement op investering om de normen met betrekking tot milieu te halen, te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren.

De producentenorganisatie is verplicht om de in de statuten opgenomen doelstellingen die betrekking hebben op de doelen die voor erkenning zijn voorgeschreven daadwerkelijk in de praktijk ten uitvoer te brengen. Dit dient de producentenorganisatie door middel van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen.

De statuten bevatten voorts bepalingen omtrent de stemverdeling. Artikel 153, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 bepaalt dat de statuten van een producentenorganisatie voorzien in voorschriften op grond waarvan de aangesloten producenten op democratische wijze toezicht kunnen uitoefenen. Artikel 17, tweede lid, van verordening 2017/891 bepaalt dat de lidstaten een maximumpercentage stemrechten vaststellen waarover elke natuurlijke persoon of rechtspersoon mag beschikken in een algemene vergadering van een producentenorganisatie. Ter uitvoering hiervan zijn in artikel 24 van de regeling maximumpercentages stemrechten vastgesteld. Deze percentages gelden voor alle producentenorganisaties, ongeacht hun rechtsvorm. Er zijn dus geen rechtsvormen waarvoor deze percentages niet gelden omdat overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van verordening 2017/891 wordt aangenomen dat zij per definitie voldoen aan de democratische verantwoordingsplicht. De percentages hebben betrekking op een voltallige algemene vergadering, dat wil zeggen dat wordt uitgegaan van het maximale aantal stemmen, ongeacht de opkomst. Het vierde lid van artikel 24 bepaalt het maximumpercentage aandelen dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon mag hebben in een producentenorganisatie. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 17, tweede lid, van verordening 2017/891. In de praktijk zijn producentenorganisaties in Nederland veelal coöperaties en is er dus geen sprake van aandeelhouders. Het vijfde lid van artikel 24 stelt de maximale percentages stemrechten en aandelen vast bij unies van producentenorganisaties. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 18 van verordening 2017/891, dat artikel 17 van die verordening ook van toepassing verklaart voor unies van producentenorganisaties.

In de statuten dient eveneens ingevolge artikel 153, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 te worden opgenomen dat een producent zich per geproduceerd product slechts bij één producentenorganisatie kan aansluiten. Voorts bepaalt artikel 160 van verordening 1308/2013 dat de aangesloten producenten op grond van de statuten verplicht zijn om hun volledige productie via de producentenorganisatie af te zetten. Wel kan een lid overeenkomstig artikel 12 van verordening 2017/891 toestemming verleend worden een deel van de afzet anders te regelen. Op grond van artikel 12, eerste lid, van verordening 2017/891 kunnen productenorganisaties de leden toestaan producten direct aan consumenten te verkopen voor persoonlijk gebruik, of zelf of via een andere door de producentenorganisatie aangewezen producentenorganisatie producten te verkopen als het daarbij gaat om een hoeveelheid of een waarde die marginaal is ten opzichte van de hoeveelheid of waarde van de betreffende producten die de eigen producentenorganisatie verkoopt of om producten die vanwege hun kenmerken of de in hoeveelheid of waarde beperkte productie door de leden niet onder de normale handelsactiviteiten van de eigen producentenorganisatie vallen. Met producten die vanwege hun kenmerken normaliter niet onder de handelsactiviteiten van de producentenorganisatie vallen worden bedoeld producten die niet onder het gebruikelijke productassortiment van de producentenorganisatie vallen, terwijl deze producten wel onderwerp zijn van de erkenning, of producten welke gewoonlijk wel door de producentenorganisatie worden verkocht, maar door teeltmethode of variëteit afwijken van het gangbare productenpakket.

Ingevolge artikel 25 kan die toestemming alleen worden verleend indien de mogelijkheid daartoe in de statuten is opgenomen en moet de toestemming met het oog op de controleerbaarheid jaarlijks schriftelijk en per individueel geval worden verleend, voordat gebruik wordt gemaakt van de uitzondering. Artikel 12, tweede lid, van verordening 2017/891 schrijft voor dat de toestemming in beginsel beperkt moet blijven tot maximaal 25% van het totale volume of de totale waarde van de verhandelbare productie van het desbetreffende lid. Dit om te voorkomen dat een lid de mogelijkheid krijgt om een aanzienlijk deel van zijn productie buiten de producentenorganisatie om te verhandelen en daarmee afbreuk doet aan het vereiste van concentratie van aanbod en afzet. Lidstaten wordt echter ook de mogelijkheid geboden om in bepaalde gevallen producentenorganisaties toe te staan hun leden een ontheffing van de leveringsplicht te verlenen tot maximaal 40%. Een aantal producentenorganisaties heeft specifieke producten en rassen ontwikkeld die onder licentie van de betrokken producentenorganisatie mogen worden geteeld en verkocht. Bij overstap naar een andere producentenorganisatie behoudt een teler in veel gevallen wel zijn teeltlicentie maar blijven de verkooprechten voor de betrokken producten en rassen bij de producentenorganisatie die de licentiehouder is. Om verkoop van dergelijke producten, die uit de aard der zaak via de licentie-houdende producentenorganisatie moet geschieden, niet te frustreren is in het vijfde lid van artikel 25 gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Titel 2. Aanvraag, verlening en beëindiging erkenning (artikelen 26–29)

De procedure van aanvraag en verlening van een erkenning van een producentenorganisatie staat in de artikelen 26, 27 en 28. Deze artikelen zijn een nadere invulling van artikel 154 van verordening 1308/2013 en artikel 7 van verordening 2017/891. Allereerst is in artikel 26 opgenomen dat een producentenorganisatie moet aantonen dat zij voldoet aan de op grond van de artikelen 152, 153, 154 en 155 van verordening 2017/891 en de in titel 1 van deze verordening gestelde eisen.

Artikel 27, eerste lid bevat een opsomming van de stukken die een producentenorganisatie dient te overleggen bij de erkenningsaanvraag, waaronder een opgave van de waarde van de afzetbare productie. In overeenstemming met artikel 8, eerste lid, van verordening 2017/891 is de referentieperiode voor het vaststellen van de waarde van de afzetbare productie met het oog op de erkenning die is bepaald in artikel 27, derde lid, dezelfde als in artikel 36 is bepaald met het oog op het maximum aan financiële bijstand. Voor een nieuwe erkenning wordt uitgegaan van de waarde van de afgezette productie in die referentieperiode van de op 1 januari van het jaar waarin erkenning wordt gevraagd aangesloten producenten.

Op grond van artikel 154, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 neemt de minister binnen vier maanden na de indiening van een erkenningsverzoek een besluit, mits alle nodige bewijsstukken zijn bijgevoegd. Om te voorkomen dat na het opvragen van de ontbrekende bewijsstukken de termijn van vier maanden opnieuw gaat lopen, is in artikel 28 bepaald dat het opvragen van nadere stukken in plaats daarvan een opschortende werking heeft.

Artikel 29 betreft het wijzigen en beëindigen van een erkenning. Het op verzoek wijzigen en beëindigen van een erkenning kan uitsluitend per 1 januari, in verband met de administratieve complexiteit die een tussentijdse wijziging of beëindiging met zich brengt voor de berekening van de waarde van de afgezette productie. Voorafgaand aan de wijziging van een erkenning dient onderzocht te worden of nog aan de erkenningsvoorwaarden wordt voldaan. Met het oog daarop dient een aanvraag tot wijziging van de erkenning uiterlijk op 1 september te worden ingediend. Daarmee wordt voor wijzigingen aangesloten bij de termijn van maximaal 4 maanden die artikel 154, vierde lid, onderdeel a, van verordening 1308/2013 stelt voor het nemen van een besluit over een nieuw erkenningsverzoek. Artikel 36 van verordening 2017/891 regelt de financiële gevolgen van onder meer vrijwillige beëindiging van de erkenning. Met het oog op de uitvoering van dat artikel bepaalt artikel 29 van de regeling dat een verzoek tot beëindiging uiterlijk op 1 december moet worden gedaan.

Titel 3. Informatie- en rapportageverplichtingen (artikelen 30–31)

De artikelen 30 en 31 betreffen de informatie- en rapportageverplichtingen met betrekking tot de interne organisatie van de producentenorganisatie. Met deze verplichtingen wordt de controle op de naleving ondersteund en wordt mogelijk gemaakt dat de lidstaat voldoet aan haar informatieverplichting aan de Europese Commissie. Het tweede lid van artikel 31 beperkt zich tot producentenorganisaties die geen steunaanvraag indienen. De desbetreffende informatie wordt door producentenorganisaties die wel een steunaanvraag indienen op grond van artikel 205 overlegd bij indiening van de steunaanvraag.

Hoofdstuk 2. Erkenning van unies van producentenorganisaties (artikelen 32–34)

In de artikelen 32, 33 en 34 staat de procedure voor de erkenning van een unie van producentenorganisaties ter invulling van artikel 156 van verordening 1308/2013 en artikel 19 van verordening 2017/891. Ten opzichte van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2017 is er een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo kan een erkenning voor een unie van producentenorganisaties worden verleend op een lager niveau dan een product met een eigen GN-code. Bijvoorbeeld voor een bepaalde variëteit appels. Verder is het niet meer verplicht dat een unie van producentenorganisaties tevens een operationeel programma ten uitvoer legt.

Hoofdstuk 3. Niet naleving van erkenningscriteria (artikel 35)

Artikel 35 betreft de opschorting van een erkenning. Ingevolge artikel 59 van verordening 2017/891 zendt de minister na constatering van niet-naleving van de erkenningscriteria aan de producenteorganisatie een aanmaningsbrief met daarin de geconstateerde tekortkoming, de vereiste corrigerende maatregelen en de termijnen waarbinnen die maatregelen moeten worden genomen. Als de maatregelen niet tijdig worden genomen, wordt de erkenning opgeschort. De termijn van de opschorting gaat onmiddellijk in na het verstrijken van de termijn voor het nemen van de corrigerende maatregelen. Gelet daarop bepaalt artikel 35 dat de erkenning van rechtswege wordt opgeschort na het verstrijken van de termijn voor het nemen van corrigerende maatregelen, tenzij de minister schriftelijk meedeelt dat de niet-naleving tijdig is gecorrigeerd.

Deel 3. Actiefonds en waarde afgezette productie

Hoofdstuk 1. Waarde afgezette productie (artikelen 36–43)

De artikelen 36 tot en met 43 geven voorschriften voor het vaststellen van de waarde van de afgezette productie per jaar. Hierbij wordt een referentieperiode vastgesteld en wordt aangegeven hoe met afzet van nieuwe en uitgetreden leden wordt omgegaan.

De waarde van de afgezette productie is van belang voor de maximaal te ontvangen steun van de Unie. Ingevolge artikel 34, tweede lid, van verordening 1308/2013 is de financiële steun van de Unie beperkt tot 4,1% of, in voorkomend geval, 4,6% van de waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties. Voor de waarde van de afgezette productie wordt gekeken naar de afzet tijdens de referentieperiode van de producenten die zijn aangesloten op 1 januari van het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd (artikel 23 van verordening 2017/891). Artikel 36 van de regeling bepaalt de referentieperiode. Deze is vastgesteld op het kalenderjaar twee jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde van de afgezette productie wordt vastgesteld. Producentenorganisaties kunnen hierdoor bij de indiening van een operationeel programma of een wijziging voor de komende jaren al rekening houden met de maximale steun.

De waarde van de afgezette productie wordt berekend op basis van de door de producentenorganisatie en haar aangesloten producenten geproduceerde groenten en fruit waarvoor de producentenorganisatie is erkend op 1 januari van het uitvoeringsjaar. In geval van een unie van producentenorganisaties betreft het de door de unie en haar aangesloten producentenorganisaties afgezette productie. In het stadium “af producentenorganisatie” worden daarbij de BTW en de kosten van intern transport bij de producentenorganisatie over een afstand van meer dan 300 km niet meegerekend (artikel 22, zesde lid, van verordening 2017/891). De waarde van de afgezette productie kan ook worden berekend in het stadium “af dochteronderneming”.

Artikel 37 van de regeling stelt aanvullende regels over de berekening van de waarde van de afgezette productie. Zo bepaalt artikel 37 in het eerste tot en met het vierde lid wat wel en niet onder de productie van de leden valt en dientengevolge wel en niet moet worden opgenomen in de waarde afgezette productie. Kernbegrip daarbij is het begrip ‘productie voor eigen rekening en risico’, zoals in artikel 1 gedefinieerd. In beginsel is degene die het product op zijn eigen areaal teelt en opgeeft bij de Gecombineerde Opgave (GO) en die het product zaait en verzorgt de teler (degene voor wiens rekening en risico geteeld wordt) en wordt de waarde van het product dat deze teler via de producentenorganisatie afzet in de waarde afgezette productie opgenomen, ook wanneer dit een halfgewas, veldgewas danwel houtverkoop betreft. In principe verkrijgt deze teler het gewas nooit via een verkoopovereenkomst, er kan eventueel wel sprake zijn van deelteeltovereenkomst, contractteelt, pacht of huur. De koper van het halfgewas, veldgewas dan wel koop op hout is over het algemeen geen producent maar een handelaar.

Hiervan kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken als wordt aangetoond dat de feitelijke teler een andere is dan degene die het gewas opgeeft bij de GO, oorspronkelijk heeft gezaaid of gedeeltelijk heeft verzorgd. De feitelijke teler zal dan bijvoorbeeld aan moeten tonen dat het uitgangsmateriaal, de gewasverzorging en de oogst daadwerkelijk voor zijn rekening zijn; dat hij feitelijk een tuinder is zal ook uit de aard van het bedrijf en de bedrijfsmiddelen moeten blijken. In principe verkrijgt deze teler het gewas nooit via een verkoopovereenkomst, er kan eventueel wel sprake zijn van deelteeltovereenkomst, contractteelt, pacht of huur.

Artikel 37, zesde lid, bepaalt ter uitvoering van artikel 22, zesde lid, van verordening 2017/891 dat in het stadium “af producentenorganisatie” ook de kosten van verpakkingsmateriaal worden meegerekend, voor zover deze aan de afnemer zijn gefactureerd. Om te voldoen aan de eis dat de waarde van de afgezette productie wordt bepaald in het stadium “af producentenorganisatie”, is in het zevende lid bepaald dat in de waarde van de afgezette productie de transportkosten naar de afnemer worden uitgesloten. Op grond van artikel 22, tiende lid, van verordening 2017/891 mogen door een verzekering uitgekeerde vergoedingen voor afname van de productie als gevolg van een natuurramp, weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen in het kader van oogstverzekeringsacties of gelijkwaardige acties worden meegeteld in de waarde van de afgezette productie. Het achtste lid van artikel 37 bepaalt dat dit alleen uitkeringen betreft die zijn gedaan aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of aan de leden.

Het negende lid regelt de niet-gerealiseerde omzet (openstaande debiteuren). Van de debiteuren die op het moment van de definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie nog openstaan, is het onwaarschijnlijk dat deze nog geïnd kunnen worden. Daarom mogen deze niet worden meegeteld in de waarde van de afgezette productie. Het tiende lid geeft aan dat crediteringen van omzet (terugbetalingen aan afnemers) verdisconteerd moeten worden in de WAP-opgave en wel op het moment zoals crediteringen gebruikelijk in de boekhouding worden verwerkt. In het elfde lid wordt tenslotte geregeld dat verkopen van product aan leden niet in de waarde van de afgezette productie worden opgenomen.

De artikelen 39 tot en met 41 regelen hoe wordt omgegaan met de afzet van nieuwe leden. De waarde van de afgezette productie van een nieuw lid kan door de nieuwe producentenorganisatie in aanmerking worden genomen indien de oude producentenorganisatie een overzicht verstrekt van de waarde van de voor dat lid afgezette producten. Indien deze waarde door de oude producentenorganisatie niet is meegerekend in de waarde van de afgezette productie en geen onderwerp is geweest van de desbetreffende accountantscontrole, dient het lid aan de nieuwe producentenorganisatie zelf een overzicht te overleggen van de waarde van de afgezette productie per product, geverifieerd door een externe accountant. Artikel 40 bepaalt dat nieuwe leden die gedurende de referentieperiode niet bij de producentenorganisatie waren aangesloten of waren aangesloten bij een producentenorganisatie waarvan de erkenning nadien is ingetrokken die waarde zelf moeten melden, voorzien van een controleverklaring of COS 4400 onderzoek. Het overzicht als bedoeld in artikel 40, lid 2, onder a betreft niet alleen de totaalwaarde maar ook een specificatie hoe (welke productsoorten) de waarde van de afgezette productie is opgebouwd. Ook moeten deze leden opgave doen van mogelijk eerdere lidmaatschappen van producentenorganisaties in de afgelopen vijf jaar ter controle van de voorwaarde dat de waarde van de afgezette productie niet eerder bij een andere producentenorganisatie aan een subsidieaanvraag ten grondslag mag hebben gelegen.

Alleen de waarde van producten waarvoor de producentenorganisatie op 1 januari van het uitvoeringsjaar is erkend mogen worden opgenomen in de waarde afgezette productie van het betreffende uitvoeringsjaar.

Hoofdstuk 2. Beheer van het actiefonds (artikelen 44–46)

In de artikelen 44 en 45 zijn voorschriften met betrekking tot het financieel beheer van het actiefonds opgenomen. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties legt de systematiek van berekening van de financiële bijdragen van de leden vast in haar statuten. De producentenorganisatie neemt in haar statuten op dat het actiefonds kan worden gevuld door middel van bijdragen op basis van bijvoorbeeld percentages van de omzet of een vast bedrag per kilogram. Op basis van deze systematiek stelt de producentenorganisatie jaarlijks de concrete bijdragen aan het actiefonds vast. Bij het vaststellen van de financiële bijdragen kan tussen leden onderscheid worden gemaakt, mits dit onderscheid is gebaseerd op objectieve criteria. Met deze eis wordt invulling gegeven aan artikel 4, eerste lid, onderdeel iii, van verordening 2017/892. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een onderscheid naar rato van de waarde of hoeveelheid van de door het lid afgezette productie of een onderscheid naar de productgroep waar de producent deel van uitmaakt of naar de regio waar de producent zich bevindt indien de onderscheiden regio’s zich kenmerken door relevante homogene omstandigheden. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is verplicht het besluit van de producentenorganisatie tot vaststelling van de bijdragen aan het actiefonds goed te laten keuren door de algemene vergadering. Voor 8 december van het jaar voorafgaand aan het uitvoeringsjaar waarop de financiële bijdragen betrekking hebben overlegt de producentenorganisatie aan de minister bewijstukken waarmee wordt aangetoond dat het besluit over de vaststelling van de bijdragen aan het actiefonds door de algemene vergadering van de producentenorganisatie is goedgekeurd. Uitgangspunt is dat de bijdragen in het actiefonds worden gestort in het lopende jaar. Indien sprake is van een tekort van het actiefonds kunnen ingevolge artikel 44, vijfde lid, door middel van een suppletieheffing verkregen bijdragen echter tot en met 14 februari van het volgende jaar worden toegevoegd aan het actiefonds.

Artikel 46 regelt dat jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar de producentenorganisatie haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma informeert. Bewijsstukken waaruit blijkt dat de producentenorganisatie de algemene vergadering heeft geïnformeerd over de besteding van het actiefonds dienen jaarlijks voor 1 juli van het jaar volgend op het uitvoeringsjaar te worden ingediend.

Deel 4. Operationele programma’s

Hoofdstuk 1. Eisen aan operationele programma’s (artikelen 47–53)

Strategische doelen en gekwantificeerde streefcijfers

Operationele programma’s van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit hebben op grond van artikel 33, eerste lid, van verordening 1308/2013 twee of meer van de doelen genoemd in artikel 33, eerste lid, of artikel 152, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013. Artikel 36, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 schrijft vervolgens voor dat de lidstaat in haar nationale strategie vaststelt welke van deze doelen producentenorganisaties in de lidstaat met hun operationele programma’s kunnen nastreven. In artikel 27, derde lid, van verordening 2017/891 wordt voorts bepaald dat de lidstaat gekwantificeerde streefcijfers formuleert.

In artikel 47, eerste en tweede lid, zijn de strategische doelen opgenomen die producentenorganisaties met hun operationeel programma kunnen opnemen. Producentenorganisaties zijn daarbij op grond van het eerste lid verplicht om de strategische doelen verduurzaming en markgericht produceren op te nemen. Daarnaast kunnen producentenorganisaties er voor kiezen om, in aanvulling hierop, tevens het strategisch doel versterking afzetstructuur op te nemen.

Met het strategisch doel verduurzaming wordt beoogd de producentenorganisaties te stimuleren zich verder in te spannen om de sector nog duurzamer te maken. De Nederlandse tuinbouw heeft op het gebied van verduurzaming al veel bereikt maar verdere inspanningen zijn noodzakelijk op het gebied van duurzaam energiegebruik, vermindering van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten naar lucht, water en bodem en vermindering van afval. Uitbreiding van de biologische teelt van groente en fruit draagt ook bij aan verdere verduurzaming van de tuinbouw.

Dit strategisch doel sluit aan bij het doel milieumaatregelen bedoeld in artikel 33, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1308/2013, en de specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder iii tot en met viii van diezelfde verordening. Op grond van artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 bevat een operationeel programma verplicht twee of meer milieuacties of betreft ten minste 10% van de uitgaven in het kader van het operationeel programma milieuacties. Om deze reden wordt in artikel 47, eerste lid, het opnemen van het strategisch doel verduurzaming verplicht gesteld.

Met het strategisch doel marktgericht produceren wordt beoogd een grotere toegevoegde waarde per eenheid product te creëren door beter aan te sluiten bij klantvragen en consumentenwensen. Met een meer gedifferentieerde benadering van de markt voor groenten en fruit kan de sector in een positie worden gebracht waarin zij beter kan inspelen op de vraag van consumenten naar gezonde voeding, duurzame en regionale productie en gemak. Het gaat hierbij om de inzet op nieuwe verdienmodellen die beter aansluiten bij klantvragen en consumentenwensen en waarin de creatie van toegevoegde waarden centraal staat. Productdifferentiatie, kwaliteitsverbetering en voedselveiligheid tot en met het winkelschap zijn eveneens belangrijke onderdelen van marktgericht produceren.

Dit strategisch doel sluit aan bij de doelen bedoeld in artikel 33, onderdelen a tot en met d, van verordening 1308/2013 en de doelstellingen bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i, vi, iv en ix, van verordening 1308/2013.

Met het strategisch doel versterking afzetstructuur wordt beoogd een krachtiger positie van primaire producenten in zowel de keten als in de markt en een sterkere regie van producentenorganisaties op de afzet te realiseren. Dit doel kan worden gerealiseerd door een verdergaande samenwerking van primaire producenten in de bundeling van het aanbod bij producentenorganisaties, een efficiëntere logistieke organisatie van de afzet, het ontsluiten van nieuwe markten of nieuwe manieren van klantbelevering. Het gaat hierbij om verdergaande samenwerking van primaire producenten via hun producentenorganisaties in een internationale keten en markt. Daarbij moet worden opgemerkt dat in het kader van de GMO groenten en fruit ketenverkorting slechts mogelijk is, indien en voor zover daarbij de regie op de afzet door de producentenorganisatie of in voorkomend geval de unie van producentenorganisaties niet in het geding komt. Samenwerking tussen producenten is niet alleen relevant voor het verkrijgen van een sterkere positie in de onderhandelingen met de groothandel en de retail, maar ook om collectief kennis op te bouwen en te delen, gezamenlijk te investeren in een duurzaam productieproces en product- en marktontwikkeling en een beter risicobeheer. Daarbij moet zeker ook worden gedacht aan de inzet van hoog gekwalificeerd personeel op het gebied van management, verkoop (inclusief productontwikkeling en marketing) en logistiek. Internationale samenwerking met producentenorganisaties in het buitenland of het opzetten van productielocaties in het buitenland bieden extra mogelijkheden om zowel Nederlandse als buitenlandse supermarktketens jaarrond van de gewenste producten te voorzien. Ten algemene geldt voor iedere vorm van samenwerking tussen producentenorganisaties de voorwaarde dat dit moet plaatsvinden met in acht name van de geldende Europese en nationale voorschriften op het terrein van mededinging.

Dit strategisch doel sluit aan bij de doelen bedoeld in artikel 33, onderdelen a, d en f, van verordening 1308/2013 en de doelstellingen bedoeld in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i en ii, van verordening 1308/2013.

In het derde lid van artikel 47 worden de gekwantificeerde streefcijfers geformuleerd voor de in het eerste en tweede lid genoemde strategische doelen. Het betreft hier nationale streefcijfers die de lidstaat beoogt te realiseren voor de betreffende streefdoelen. Voor de strategische doelstelling versterking afzetstructuur is in artikel 47, derde lid, onderdeel c, onder ii, als gekwantificeerd streefcijfer geformuleerd dat de organisatiegraad per subsector moet toenemen. Onder subsector wordt in dit kader verstaan de subsectoren glasgroenten, vollegrondsgroenten en fruit.

Eisen aan operationele programma’s

Op grond van artikel 4 van verordening 2017/892 bevat een operationeel programma de volgende gegevens:

  • een beschrijving van de uitgangssituatie;

  • de doelen van het programma;

  • een toelichting over de wijze waarop het programma bijdraagt aan de realisatie van de nationale strategie;

  • de bevestiging dat het programma consistent is met de nationale strategie;

  • meetbare streefdoelen om toezicht op de voortgang van de uitvoering van het programma mogelijk te maken;

  • voor elk jaar van uitvoering van het programma een gedetailleerde beschrijving van:

    • i. de voor het verwezenlijken van de doelen te nemen maatregelen, en

    • ii. van de daarvoor aan te wenden middelen;

  • in de gedetailleerde beschrijving wordt tevens aangegeven:

    • i. in welke mate de verschillende voorgestelde maatregelen een aanvulling vormen op en consistent zijn met andere maatregelen, en

    • ii. welke maatregelen in het kader van eerdere operationele programma's zijn uitgevoerd;

  • de looptijd van het programma;

  • de financiële aspecten van het operationele programma, te weten:

    • a. de wijze van financiering van het actiefonds;

    • b. de wijze van berekening en het niveau van de financiële bijdragen van de leden aan het actiefonds;

    • c. de nodige gegevens om een differentiatie van de geheven bijdrage te rechtvaardigen;

    • d. voor elk jaar van uitvoering van het programma:

      • de begroting, en

      • het tijdschema voor de uitvoering van de acties.

In artikel 48 is bepaald dat in aanvulling op de eisen aan de operationele programma’s die in de verordening worden gesteld, een producentenorganisatie haar visie voor de toekomst dient te overleggen. Deze visie vormt, tezamen met de beschrijving van de uitgangssituatie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/892, het uitgangspunt voor ieder operationeel programma. De visie van de producentenorganisatie bevat een beschrijving van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie heeft voor de producentenorganisatie en aan het eind van de looptijd van het operationele programma wil hebben gerealiseerd. In deze visie beschrijft de producentenorganisatie voor de gehele organisatie op een SMART geformuleerde wijze de uitgangssituatie en de doelen voor de organisatie als geheel met een duidelijk SMART geformuleerd resultaat over de situatie aan het einde van de looptijd van het operationeel programma.

Artikel 49 bepaalt dat de beschrijving van de uitgangssituatie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2017/892, een SWOT analyse dient te bevatten. Deze SWOT analyse bevat in ieder geval een beschrijving en onderbouwing van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie. De SWOT analyse bevat tevens een beschrijving en onderbouwing van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de visie (artikel 48) en de strategische doelen (artikel 47) van de producentenorganisatie. De onderbouwing dient verifieerbaar te zijn, dat wil zeggen dat de producentenorganisatie de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen kan staven met objectieve bewijsstukken. Als een producentenorganisatie bijvoorbeeld als haar sterke punt het kennisniveau van de producentenorganisatie optekent, dan moet dit kunnen blijken uit het opleidingsniveau van de medewerkers. Voor de bedreigingen en kansen die de producentenorganisatie aangeeft kan verwezen worden naar externe artikelen of onderzoeken.

Artikel 50 maakt de koppeling tussen artikel 4, lid 1, onder b, van Verordening 2017/891 met de strategische doelen uit artikel 47, leden 1 en 2, duidelijk.

Het is wenselijk dat de informatie over de voorgestelde maatregelen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/892 voor ieder strategisch doel bepaalde onderdelen bevat. Hierop ziet artikel 51.

Zo wordt in deze informatie, wederom aan de hand van de hiervoor genoemde SWOT analyse, aangegeven welke meetbare streefdoelen de producentenorganisatie in het kader van het strategisch doel beoogt te realiseren.

Daarnaast moeten producentenorganisaties per meetbaar streefdoel concreet aangeven welke percentages of cijfers de producentenorganisatie zichzelf voor de gekozen streefdoelen oplegt. Deze meetbare streefdoelen moeten bijdragen aan de realisatie van de nationale streefdoelen en, indien van toepassing, geheel of gedeeltelijk aansluiten bij de gekwantificeerde streefcijfers in artikel 47. De in artikel 47 genoemde streefcijfers zijn nationale streefcijfers, de producentenorganisatie is niet verplicht de genoemde streefcijfers over te nemen maar kan daarbij zijn eigen ambitieniveau bepalen. Zo kan een producentenorganisatie ervoor kiezen om een bijdrage te leveren aan de nationale opgave om de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar bodem, water en lucht verder terug te dringen. De PO kan hieraan bijdragen door meer dan tot dan toe in te zetten op het duurzaam gebruik van pesticiden, bijvoorbeeld met behulp van mechanische onkruidbestrijding of biologische gewasbeschermingsmiddelen. Het is voor de nationale ambitie echter ook noodzakelijk om de al bestaande geïntegreerde en biologische productie op peil te houden omdat deze ook bijdragen aan de beperking van het gebruik van pesticiden in de sector en helpen om de milieubelasting van de tuinbouwproductie verder te beperken. Een producentenorganisatie kan daarom ook volstaan met als streefdoel op te nemen om het huidige niveau van biologische productie niet achteruit te laten gaan. Er zijn ook nationale streefdoelen waarvoor geen nationale streefcijfers zijn vastgelegd in het derde lid van artikel 47, bijvoorbeeld voor de vermindering van afval. In die gevallen is het aan producentenorganisaties om hun eigen aanvullende streefdoelen met bijbehorende streefcijfers te bepalen. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid van meetbare streefdoelen van producentenorganisaties en de evaluatie van de uitvoering van de nationale strategie via de operationele programma’s dient bij het vaststellen van de nulsituatie voor zover mogelijk gebruik te worden gemaakt van de gemeenschappelijke uitgangsindicatoren, bedoeld in bijlage II van verordening 2017/892.

Per meetbaar streefdoel moet de producentenorganisatie voorts aangeven met welke projecten de realisatie van het streefdoel wordt nagestreefd. Per project bevat de informatie vervolgens een omschrijving van het project, een omschrijving van de wijze waarop het project naar verwachting zal bijdragen aan de realisatie van het meetbare streefdoel en de subsidiabele activiteiten die in het kader van het project worden ingezet om het meetbaar streefdoel te realiseren. De producentenorganisatie kan daarbij kiezen uit de activiteiten die in deel 4, hoofdstuk 4, van deze regeling subsidiabel zijn gesteld.

Per activiteit bevat de informatie vervolgens een omschrijving van de activiteit, een omschrijving van de wijze waarop de activiteit naar verwachting zal bijdragen aan de realisatie van het meetbare streefdoel en per uitvoeringsjaar van het operationeel programma een planning van de werkzaamheden voor de activiteiten en een begroting. Ook bevat de informatie een onderbouwing van de subsidiariteit van de activiteiten en uitgavenposten. Dit houdt in dat de producentenorganisatie moet onderbouwen dat de wijze waarop de activiteit wordt uitgevoerd niet verder gaat dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken. Een investering mag dus bijvoorbeeld niet luxer zijn dan nodig is om het geplande doel te bereiken (goldplating).

De begroting moet voorts worden onderbouwd aan de hand van minimaal één kostenbegroting (bijvoorbeeld een offerte of factuur) per uitgavenpost. Voor het eerste jaar van het operationeel programma geldt dat deze kosten aan de hand van drie kostenbegrotingen moeten worden onderbouwd. Voor de vervolgjaren van het programma moeten deze kosten jaarlijks via een verzoek tot wijziging voor de volgende jaren, zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 2017/891, worden onderbouwd door middel van minimaal drie kostenbegrotingen per uitgavenpost. Indien een begroting voor een activiteit op grond van het voorgaande wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen, moet de keuze voor de kostenbegroting waarmee in de begroting is gerekend, voldoende worden gemotiveerd. Op de eis om de begroting per uitgavenpost met minimaal drie kostenbegrotingen te onderbouwen is een aantal uitzonderingen geformuleerd. Wanneer de begroting voor een uitgavenpost wordt geraamd op minder dan € 25.000 kan met één kostenbegroting worden volstaan. En wanneer een uitgavenpost aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot kan worden volstaan met de voor handen zijnde kostenbegroting(en). Een voorbeeld van een uitgavenpost die aantoonbaar niet door meer dan één partij kan worden uitgevoerd is bijvoorbeeld SKAL certificering, hiervoor is slechts één aanbieder. In gevallen waarin slechts een of twee kostenbegrotingen kunnen worden overgelegd omdat overige partijen weigeren een kostenbegroting op te maken, dient de producentenorganisatie daarvan schriftelijke bewijsstukken te kunnen leveren, bijvoorbeeld emailberichten. Tenslotte is de verplichting om kostenbegrotingen te overleggen helemaal niet van toepassing op personeelskosten en uitgaven die worden gedaan in het kader van de maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer, met uitzondering van uitgaven ten behoeve van afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten in het kader van crisispreventie en crisisbeheer.

De producentenorganisatie moet ook per project het vernieuwende karakter van het project onderbouwen. Deze voorwaarde wordt gesteld omdat met de Nationale Strategie voor de periode 2017 tot en met 2020 wordt beoogd de concurrentiekracht voor de voedingstuinbouw te verbeteren. Gezien het relatief hoge kostenniveau van arbeid en materiële activa in Nederland in vergelijking met het buitenland moet de focus daarbij niet liggen op concurrentie op kostprijs. Het sterke punt van de Nederlandse voedingstuinbouw is haar hoge kennisniveau en innovatievermogen. Om concurrerend te blijven zal de Nederlandse tuinbouw steeds verder moeten vernieuwen. Om deze reden is er bij de invulling van de strategische doelen marktgericht produceren en versterking afzetstructuur dan ook voor gekozen om de nadruk te leggen op vernieuwing. Een project heeft een vernieuwend karakter wanneer de producentenorganisatie in het voorafgaande operationele programma geen planmatige of bewuste activiteiten heeft ondernomen op het gebied van de betreffende activiteiten. Daarbij is van belang dat het project naadloos aansluit bij de visie en met name de SWOT-analyse van de producentenorganisatie en dat de in het project opgenomen activiteiten op basis hiervan bewust en gericht gekozen zijn om de streefdoelen te kunnen halen.

Voor het strategisch doel marktgericht produceren kan worden gedacht aan projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe producten (zoals een nieuwe variëteit of een bestaand product dat substantieel is verbeterd bijvoorbeeld qua kwaliteit of houdbaarheid), het ontwikkelen van nieuwe concepten (een nieuwe manier van de markt benaderen bijvoorbeeld door verpakking of communicatie) en het ontwikkelen van nieuwe markten (waaronder nieuwe geografische markten, nieuwe doelgroepen op bestaande markten (product/markt combinaties) of een nieuwe distributieketen). Voor projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe producten of concepten geldt dat de producentenorganisatie nog niet eerder planmatig en bewust in het voorgaande operationeel programma op de ontwikkeling van die producten of concepten heeft ingezet. Het product of het concept kan als nieuw worden beschouwd als het nog geen artikelcode heeft of indien er nog geen omzet is gegenereerd uit dit product of concept. Voor projecten ten behoeve van het ontwikkelen van nieuwe markten geldt dat de producentenorganisatie die markt nog niet eerder actief en gericht bewerkt heeft, dat wil zeggen nog niet eerder planmatig inspanningen heeft gericht op de betreffende markt. Handvat hierbij, maar niet het enige criterium, is dat de producentenorganisatie op de betreffende markt tot op dat moment een omzet van minder dan 5% heeft gerealiseerd.

Voor het strategisch doel versterking afzetstructuur kan worden gedacht aan projecten ten behoeve van verdergaande samenwerking met andere producentenorganisaties, uitbreiding van het ledenbestand of het ontsluiten van een nieuwe markt, een logistieke innovatie of een nieuwe manier van klantenbelevering.

Op de eis dat een project een vernieuwend karakter heeft is een aantal uitzonderingen bepaald. Voor het strategisch doel verduurzaming wordt de eis dat een project vernieuwend moet zijn ten algemene niet gesteld. Veel van de projecten die producenten met behulp van de in deze regeling subsidiabel gestelde activiteiten kunnen uitvoeren worden reeds door producentenorganisaties uitgevoerd. Met het breder uitrollen van deze projecten kunnen echter belangrijke milieuvoordelen behaald worden. Het stellen van de eis dat deze projecten vernieuwend moeten zijn kan tot gevolg hebben dat projecten die bijdragen aan verduurzaming niet worden uitgevoerd. Wanneer de eis dat investeringen vernieuwend moeten zijn wordt gesteld voor projecten die moeten bijdragen aan verduurzaming bestaat bovendien het risico dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde, die in artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 is gesteld, dat iedere producentenorganisatie 10% van het actiefonds moet besteden aan milieuacties of minimaal twee milieuacties moeten worden geïmplementeerd.

Voor de maatregelen voor crisispreventie en -beheer voor zover die onder de Nationale Strategie zijn opengesteld en zijn opgenomen bij het strategisch doel versterking afzetstructuur wordt in het achtste lid van artikel 51 eveneens een uitzondering gemaakt op de eis dat de activiteiten moeten zijn opgenomen in een project met vernieuwend karakter. In plaats van een project stelt de producentenorganisatie een plan op waarmee invulling aan deze maatregelen wordt gegeven voor zover de producentenorganisatie dat kan voorzien. Het gaat dan met name om hoe de producentenorganisatie invulling geeft aan risicobeheer (bijvoorbeeld door het gebruik maken van de mogelijkheid tot het oprichten van onderlinge fondsen of maatregelen ter diversificatie van de afzetmarkten). Het plan kan gedurende het jaar gewijzigd worden om snel te reageren op (mogelijk) crisissituaties. Omdat het plan geen project is zijn de eisen ten aanzien van projecten (vernieuwend karakter, onderbouwing bijdrage aan de streefdoelen van de producentenorganisatie) niet van toepassing.

De looptijd van een project is bepaald op maximaal 5 jaar. Indien bij het einde van het operationeel programma de looptijd van het project nog niet is voltooid, kan het project in een volgend operationeel programma worden opgenomen. In dat geval is de eis dat een project vernieuwend moet zijn niet van toepassing.

Tenslotte hoeft voor projecten die zijn opgenomen in het eerste operationele programma van de producentenorganisatie dat wordt ingediend na inwerkingtreding van deze regeling het vernieuwende karakter niet te worden aangetoond. Als gevolg van de nieuwe Nationale Strategie is de basis en de structuur van de operationele programma’s dusdanig gewijzigd dat de onderbouwing van de projecten niet meer vergelijkbaar is met de onderbouwing van de programma’s onder de oude Nationale Strategie. Daarom worden de projecten van het eerste operationele programma onder de nieuwe structuur geacht in de aard vernieuwend te zijn. Bij een volgend operationeel programma kan pas worden getoetst of in het voorafgaand operationeel programma gelijksoortige projecten zijn opgenomen. In geval van een operationeel programma na een fusie wordt voor deze toetsing gekeken naar de voorgaande operationele programma’s van alle fuserende producentenorganisaties.

Artikel 27, vijfde lid, van verordening 2017/891 bepaalt dat lidstaten met het oog op een passend evenwicht tussen de verschillende maatregelen maximumpercentages vaststellen voor financiering uit het fonds per soort maatregel, actie of uitgaven. Ter uitvoering van deze bepalingen bepaalt artikel 52 dat de totale uitgaven voor een project als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel d, maximaal 75% en voor een activiteit als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel e, maximaal 50% van het totale operationele programma bedragen.

Artikel 25, tweede lid, van verordening 2017/891 bepaalt dat alle producenten de gelegenheid hebben om gebruik te maken van het actiefonds en op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over het gebruik van het actiefonds van de producentenorganisatie. Ter uitvoering van dit voorschrift en om het collectieve karakter van het operationele programma te borgen is in artikel 53 bepaald dat een operationeel programma of een verzoek tot wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie moet worden goedgekeurd. Daarbij dient de producentenorganisatie de algemene vergadering te informeren over de projecten die zijn opgenomen in het operationeel programma, inclusief de bedragen per project en boven een bepaalde grens de voorgenomen investeringen op locatie van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming of andere locaties, onder vermelding van het adres van de locaties.

Tevens geldt dat de producentenorganisatie voor 8 december van het jaar waarin een operationeel programma of een wijziging daarvan voor goedkeuring is ingediend aan de minister bewijstukken overlegt waarmee wordt aangetoond dat het besluit tot goedkeuring van het operationeel programma of een wijziging van een operationeel programma door de algemene vergadering van de producentenorganisatie is goedgekeurd.

Hoofdstuk 2. Indienen, wijzigingen en stopzetten van operationele programma (artikelen 54 tot en met 59)

In hoofdstuk 2 zijn de bepalingen over indiening, wijziging en stopzetting van operationele programma’s opgenomen.

Artikel 54 geeft uitvoering aan artikel 6 van verordening 2017/892 op grond waarvan nieuwe operationele programma’s worden ingediend op uiterlijk 15 september.

Artikel 55 betreft wijzigingen in operationele programma’s voor volgende jaren. Indien bij een dergelijke wijziging streefdoelen, projecten of activiteiten worden toegevoegd, zijn de voorschriften die artikel 51 daarover stelt voor nieuwe operationele programma’s, ingevolge het vierde lid van artikel 55, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

In artikel 56, eerste lid, is bepaald welke wijzigingen er tussentijds (gedurende het uitvoeringsjaar) mogen worden gedaan in een operationeel programma op grond van artikel 34, tweede lid, van verordening 2017/891. Verzoeken tot tussentijdse wijziging kunnen alleen toekomstige wijzigingen betreffen en geen retroactieve werking hebben. De producentenorganisatie kan voordat de wijziging is goedgekeurd de betreffende activiteit op eigen risico uitvoeren. In artikel 56, tweede lid staan de eisen die worden gesteld aan de onderbouwing van een wijziging. De producentenorganisatie moet onder meer gemotiveerd aangeven wat de gevolgen van de wijziging zijn voor de uitvoering van het operationeel programma, om te voorkomen dat de wijziging afbreuk doet aan de strategische doelen van het operationeel programma. In het derde lid wordt ten aanzien van wijzigingen met als doel een uitgavenpost of activiteit toe te voegen aan een operationeel programma bepaald dat de producentenorganisatie gemotiveerd moet aantonen waarom de wijziging niet voorzienbaar was. In geval van het toevoegen van een activiteit moet bovendien gemotiveerd worden aangegeven welk strategisch doel met de activiteit wordt ondersteund. Indien een uitgavenpost of activiteit wordt toegevoegd, zijn ingevolge het vierde lid de bepalingen van artikel 51 over de onderbouwing met kostenbegrotingen van overeenkomstige toepassing. Nadat een wijziging in het programma is verwerkt geldt ingevolge artikel 51, tiende lid, dat de uitgavenposten na het eerste jaar jaarlijks moeten worden onderbouwd. In artikel 56, zesde lid, is aangegeven voor welke data wijzigingsverzoeken kunnen worden ingediend terwijl het zevende lid bepaalt dat wijzigingsverzoeken die betrekking hebben op maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer op elk moment kunnen worden ingediend.

In artikel 57, eerste lid, is ter uitvoering van artikel 34, tweede lid, van verordening 2017/891 bepaald dat voor het wijzigen van de begroting voor een activiteit die reeds is opgenomen in het operationele programma met minder dan 20% en het laten vervallen van een activiteit volstaan kan worden met een melding. Deze melding moet plaatsvinden gelijktijdig met aanvragen voor een voorschot of een gedeeltelijke betaling of bij de steunaanvraag voor het betrokken uitvoeringsjaar.

Artikel 36 van verordening 2017/891 regelt onder meer de financiële gevolgen van voortijdige stopzetting van de uitvoering van een operationeel programma. Zo worden na voortijdige stopzetting bijvoorbeeld geen verdere betalingen gedaan voor acties die na de datum van stopzetting worden uitgevoerd. Ten behoeve van de uitvoering van dat artikel, bepaalt artikel 58 van de regeling dat voortijdige stopzetting onverwijld wordt gemeld aan de minister.

Artikel 15 van verordening 2017/891 biedt producentenorganisaties de mogelijkheid om na een fusie de operationele programma’s parallel en afzonderlijk uit te voeren tot 1 januari van het jaar na de fusie, of de operationele programma’s samen te voegen. Voor het samenvoegen van de programma’s is een wijzigingsverzoek nodig. Uitgangspunt is dat de operationele programma’s vanaf 1 januari van het jaar na de fusie in elk geval worden samengevoegd. Dat betekent dat uiterlijk op 15 september van het jaar van de fusie een wijzigingsverzoek ingediend moet worden. Op basis van een voldoende onderbouwd verzoek kan worden toegestaan de operationele programma’s parallel te blijven uitvoeren tot het einde van de normale looptijd. Op grond van artikel 59 moet een verzoek daartoe eveneens worden ingediend voor 15 juli van het jaar van de fusie. Daarmee is nog tijdig een wijziging mogelijk om de programma’s samen te voegen, mocht het verzoek tot parallelle uitvoering worden afgewezen. Hiermee wordt gezorgd dat met ingang van het jaar na de fusie duidelijk is of lopende programma’s worden samengevoegd of afzonderlijk uitgevoerd blijven worden.

Hoofdstuk 3. Algemene voorschriften voor subsidiabele uitgaven
Titel 1. Algemeen (artikelen 60–62)

Artikel 60, derde lid, geeft uitvoering aan de eis dat voor activiteiten waarvoor ook subsidie kan worden aangevraagd in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma in Nederland het maximale subsidiebedrag voor deze activiteiten niet hoger is dan het bedrag dat is vastgesteld onder verordening 1305/2013 (de Europese verordening voor plattelandsontwikkeling). De activiteiten die onder het plattelandsontwikkelingsprogramma in Nederland subsidiabel zijn gesteld, zijn niet continu of in elke provincie opengesteld. Voor het bepalen van het maximale subsidiebedrag voor activiteiten die op grond van deze regeling subsidiabel zijn gesteld en die ook in aanmerking zouden kunnen komen voor subsidie in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma bepaalt artikel 60, derde lid, daarom dat het moment van de indiening van het operationeel programma doorslaggevend is. Als op dat moment de betrokken activiteit ook is opengesteld in de provincie waar de activiteit ten uitvoer wordt gebracht, dan geldt het maximale subsidiebedrag onder verordening 1305/2013.

In artikel 60, vierde lid, is bepaald dat activiteiten waarvoor subsidie is verleend in het kader van verordening (EU) nr. 1144/2014 (de Europese horizontale promotieverordening) niet ook in aanmerking komen voor steun in het kader van de GMO. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 30, zesde lid, van verordening 2017/891.

Op grond van artikel 26, tweede lid, van verordening 2017/892 verrichten de lidstaten administratieve controles van steunaanvragen. Ter uitvoering hiervan is in artikel 61 bepaald dat uit facturen moet blijken welke werkzaamheden zijn uitgevoerd of diensten zijn aangekocht en waar dit is geschied, zodat de subsidiabiliteit van de uitgavenpost kan worden beoordeeld. Met het oog op de naleving van de voorschriften inzake subsidiabiliteit en subsidiariteit is voorts voorgeschreven dat de factuur door de projectleider moet zijn geaccordeerd.

In diverse artikelen van de regeling geldt de factuurdatum van de laatste factuur voor een investering als aangrijpingspunt. Artikel 62 bepaalt dat het daarbij gaat om de facturen zoals vooraf afgesproken, dus niet om facturen voor eventueel onvoorzien meerwerk.

Titel 2. Personeelskosten (artikelen 63–68)

In artikel 68, derde lid, is voorgeschreven dat het jaarsalaris moet worden gedeeld door het aantal uur dat de overeengekomen werkweek bedraagt, vermenigvuldigd met 43 werkweken. In het geval van een werkweek van 40 uur is dit 1.720 uur. In geval van een niet volledig gewerkt jaar, moet het jaarsalaris naar rato van het gewerkt gedeelte van het jaar worden vastgesteld. Daartoe bepaalt artikel 68, derde lid, onderdeel b, dat het jaarsalaris wordt gedeeld door het aantal uur dat de overeengekomen werkweek bedraagt, vermenigvuldigd met het aantal werkweken in het desbetreffende jaar, vermenigvuldigd met 0,827. Dit laatste getal representeert het in het derde lid, onderdeel a, gehanteerde uitgangspunt van 43 werkweken per jaar (43 gedeeld door 52).

Titel 3. Duurzame productiemiddelen (artikelen 69–85)

Artikel 71 geeft uitvoering aan artikel 31, vierde lid van verordening 2017/891. De producentenorganisatie toont het gebruik van het duurzame productiemiddel gedurende het hele jaar aan met behulp van gebruiksadministraties per investering, tenzij de producentenorganisatie het gebruik op andere wijze aantoont ten genoegen van de Minister.

Artikel 75 betreft de subsidiabiliteit van investeringen in duurzame productiemiddelen. Artikel 31, vijfde lid, van verordening 2017/891 stelt regels over het gebruik, eigendom en bezit van duurzame productiemiddelen. In aanvulling daarop bepaalt artikel 75 dat duurzame productiemiddelen eigendom moeten zijn van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties. Voor bomen en meerjarige planten geldt dit niet, maar moet ingevolge artikel 76, vierde lid, wel de opbrengst worden geleverd aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties. Ingevolge artikel 75 zijn duurzame productiemiddelen die worden gefinancierd door meerdere erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties subsidiabel naar rato van het aandeel van de financiering in dit productiemiddel. Indien duurzame productiemiddelen worden gekocht en daarbij een recht van opstal wordt gevestigd, zijn slecht de kosten van de duurzame productiemiddelen subsidiabel. Retributies voor het recht van opstal zijn ingevolge artikel 75, derde lid, niet subsidiabel.

In artikel 76 zijn voorschriften omtrent het eigendom van duurzame productiemiddelen opgenomen. In artikel 31, vijfde lid, van verordening 2017/891 wordt onder meer bepaald dat in het kader van de operationele programma’s verworven duurzame productiemiddelen in eigendom en bezit van de begunstigde blijven tot het eind van de fiscale afschrijvingsperiode, of als dat korter is, gedurende 10 jaar. De lidstaten mogen een andere periode bepalen dan de fiscale afschrijvingsperiode, mits die andere periode ten minste 5 jaar na de datum van de laatste steunbetaling voor het desbetreffende productiemiddel bestrijkt. In artikel 76 van de regeling zijn de termijnen bepaald voor roerende (artikel 76, eerste lid) en onroerende (artikel 76, tweede lid) duurzame productiemiddelen. De begrippen roerend en onroerend zijn gedefinieerd in artikel 3 van boek 3 van het Burgerlijke Wetboek. Met deze termijnen wordt aangesloten bij de bedrijfseconomische praktijk in de tuinbouwsector waarin, vanwege snelle technologische ontwikkelingen, vaak een kortere afschrijvingsperiode wordt gehanteerd dan de gebruikelijke fiscale termijn.

Een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is op grond van artikel 31, vijfde lid, van verordening 2017/891 zoals dit ten uitvoer gelegd is in artikel 75 en 76 verplicht te verzekeren dat duurzame roerende productiemiddelen in eigendom en bezit blijven tot ten minste vijf jaar na ontvangst van de laatste steunbetaling voor de desbetreffende investering. Duurzame onroerende productiemiddelen moeten tot 10 jaar na de factuurdatum voor de laatste factuur en tot 5 jaar na de laatste steunbetaling voor dat productiemiddel in eigendom en bezit blijven van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties. Voor onroerende duurzame productiemiddelen moeten dus deze beide termijnen zijn verstreken.

Onroerende duurzame productiemiddelen zijn volgens artikel 4 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in beginsel eigendom van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van de grond waarmee het productiemiddel onlosmakelijk is verbonden (natrekking). Op grond van artikel 101 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is het evenwel mogelijk om op een dergelijk onroerend productiemiddel een recht van opstal te vestigen waarmee kan worden voorzien in het eigendom van onroerende duurzame productiemiddelen door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de eigenaar van de grond. Een recht van opstal wordt door middel van een notariële akte ingeschreven in het kadaster.

In het derde lid van artikel 76 is voorzien in een uitzondering op de instandhoudingstermijn voor onroerende duurzame productiemiddelen, indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties kan aantonen dat de fiscale afschrijvingsperiode korter is dan 10 jaar. In dat geval blijven de onroerende duurzame productiemiddelen tot het einde van de fiscale afschrijvingsperiode in eigendom en bezit van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.

In het vierde lid van artikel 76 is voorts een tweede uitzondering opgenomen op de instandhoudingstermijn voor onroerende duurzame productiemiddelen, namelijk voor bomen en meerjarig plantmateriaal. De instandhoudingstermijn hiervoor wijkt af, omdat de economische levensduur van bomen en meerjarige planten doorgaans korter is dan die van andere duurzame productiemiddelen. De instandhoudingstermijn voor bomen en meerjarig plantmateriaal bedraagt vijf jaar na de laatste steunbetaling voor het desbetreffende productiemiddel of de fiscale afschrijvingsperiode indien het plantmateriaal korter meegaat dan vijf jaar.

Artikel 31, vijfde lid, onderdeel c, van verordening 2017/891 ziet op de situatie dat de producentenorganisatie eigenaar is en een lid van de producentenorganisatie houder is van een duurzaam productiemiddel. Omdat in geval van houderschap door een lid geen sprake kan zijn van bezit van hetzelfde duurzame productiemiddel door de producentenorganisatie, bepaalt artikel 76, vijfde lid, dat in die situatie de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties slechts eigenaar hoeft te zijn gedurende de instandhoudingstermijn.

Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties duurzame productiemiddelen verkoopt zonder deze te vervangen, wordt de Uniesteun die is betaald om de investering in duurzame productiemiddelen te financieren teruggevorderd ingevolge artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891. Deze steun wordt overeenkomstig artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891 door de minister gerecupereerd naar evenredigheid van het aantal volledige jaren dat resteert tot het einde van de op grond van artikel 76 geldende instandhoudingstermijn. Het teruggevorderde bedrag wordt teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF). Artikel 78 bepaalt in aanvulling hierop dat in geval duurzame productiemiddelen verloren gaan door een incident waartegen de producentenorganisatie zich heeft verzekerd, de verzekeringsuitkering wordt gerecupereerd en afgedragen aan het ELGF indien de producentenorganisatie de verzekeringsuitkering niet gebruikt om de verloren gegane duurzame productiemiddelen te vervangen. Als het bedrag dat zou worden berekend indien de duurzame productiemiddelen niet verloren zouden zijn gegaan maar verkocht lager uitvalt dan de verzekeringsuitkering, wordt dat bedrag door de minister gerecupereerd.

Investeringen of acties die bijdragen aan de doelstellingen van het operationele programma, mogen worden uitgevoerd in individuele ondernemingen of bedrijfsruimten van bij een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties aangesloten producenten, ook wanneer de acties worden uitbesteed aan leden van een producentenorganisatie. Artikel 31, zevende lid, van verordening 2017/891, bepaalt dat indien een duurzaam productiemiddel is geplaatst bij een lid van de producentenorganisatie en dat lid uittreedt, het productiemiddel of de restwaarde ervan worden teruggevorderd door de producentenorganisatie. Ter uitvoering hiervan bepaalt artikel 77 dat duurzame productiemiddelen in geval van een producentenorganisatie moeten worden herplaatst bij de producentenorganisatie of een 90%-dochteronderneming of een lid van de producentenorganisatie. In geval van een unie van producentenorganisaties moeten de duurzame productiemiddelen worden herplaatst op een locatie van de unie van producentenorganisaties, een aangesloten producentenorganisatie, een 90%-dochteronderneming van een van beiden of een lid van een aangesloten producentenorganisatie. In geval van terugvordering wordt de restwaarde door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties teruggevorderd en toegevoegd aan het actiefonds. De terugvordering dient in werking te zijn gesteld binnen 2 maanden na uittreding van het lid of de producentenorganisatie, het is niet noodzakelijk dat binnen die termijn ook het gehele bedrag van de restwaarde is geïnd. De restwaarde wordt bepaald naar rato van het aantal resterende volledige maanden van de instandhoudingstermijn. Door terugvordering van de restwaarde kan dit bedrag alsnog worden besteed ten gunste van de doelen van het operationeel programma. Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties geen operationeel programma uitvoert op het moment dat de restwaarde wordt toegevoegd aan het actiefonds, kan het teruggevorderde bedrag niet worden besteed. Indien dit ook in de volgende twee jaren het geval is, wordt het gedeelte van de restwaarde dat is gefinancierd met uniesteun, gerecupereerd zodat dit bedrag kan worden teruggestort in het ELGF en daarmee alsnog te goede kan komen aan de GMO-doelen.

Artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891 bepaalt dat investeringen in duurzame productiemiddelen via het actiefonds gefinancierd mogen worden in één bedrag of in identieke tranches. In het operationeel programma wordt aangegeven welke wijze van financiering wordt gekozen en, in geval van identieke tranches, wat de verdeling van de tranches is. Artikel 79 bepaalt dat indien een investering in identieke tranches via het actiefonds wordt gefinancierd, de steunaanvraag voor de eerste tranche pas kan worden gedaan nadat de laatste factuur is ontvangen. Ingevolge artikel 62 worden facturen voor onvoorzien meerwerk niet meegerekend bij het bepalen van de factuurdatum van de laatste factuur. In geval de investering in één bedrag via het actiefonds wordt gefinancierd, kan de steunaanvraag vanzelfsprekend niet eerder worden gedaan dan na ontvangst van de laatste factuur valt.

Artikel 85 regelt de subsidiabiliteit van huur van duurzame productiemiddelen als alternatief voor koop. Omdat het gaat om huur in plaats van koop, is dit alleen subsidiabel indien koop subsidiabel zou zijn. Ingevolge punt 10 van bijlage III van verordening 2017/891 is huur als alternatief voor koop bovendien alleen subsidiabel indien dit economisch verantwoord is en met goedkeuring van de lidstaat. In artikel 85, derde en vierde lid, is bepaald dat de producentenorganisatie jaarlijks bij de indiening van de steunaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, een huurcontract overlegt en een overzicht van de hoeveelheden product waarvan de productstroom gebundeld is met behulp van huur. Op grond van deze gegevens wordt getoetst of de huur economisch verantwoord is.

Titel 4. Overige kosten (artikelen 86–89)

In artikel 87 zijn voorschriften opgenomen omtrent uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie. Op grond van artikel 9, van verordening 2017/892 moet de producentenorganisatie bonnetjes of bewijsstukken met een vergelijkbare bewijskracht kunnen overleggen ter onderbouwing van deze uitgaven. De reiskostencomponent van het uurloon van medewerkers in dienst van de producentenorganisatie of diens dochterondernemingen zijn in dit kader niet subsidiabel, dit volgt uit de limitatieve opsomming in artikel 68, tweede lid, van de elementen die in het subsidiabele uurtarief kunnen worden opgenomen. In het eerste lid, onderdeel d, is de kilometervergoeding vastgesteld op € 0,19 per kilometer. Voor reizen in andere lidstaten geldt in het geval van kilometervergoeding hetzelfde tarief als in het binnenland. Voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden kunnen producentenorganisatie een vergoeding verstrekken voor de daadwerkelijk gemaakte kosten, binnen de maxima van artikel 5 van de Reisregeling Binnenland respectievelijk artikel 3 van de Reisregeling Buitenland.

Artikel 88, eerste lid, bepaalt dat overige kosten op het gebied van ICT subsidiabel zijn voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten. Uitgaven voor licenties en voor abonnementen voor software applicaties zijn subsidiabel voor zover ze bij aanschaf van de ICT voorziening worden gedaan, maar daarna niet meer. Daarom bepaalt het tweede lid dat deze uitgaven eenmalig subsidiabel zijn indien ze zijn gedaan voor het einde van het kwartaal dat de factuurdatum van de laatste factuur voor de ICT voorziening omvat. Onderhoudsabonnementen zijn ingevolge het derde lid niet subsidiabel.

Hoofdstuk 4. Subsidiabele activiteiten

In hoofdstuk 4 wordt bepaald welke uitgaven van de producentenorganisaties voor activiteiten ter uitvoering van de acht maatregelen, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van verordening 2017/891, die in de operationele programma’s van de producentenorganisaties kunnen worden opgenomen, subsidiabel zijn. Een activiteit is een specifieke activiteit of een specifiek instrument ter verwezenlijking van een bepaald operationeel doel als bijdrage tot één of meer van de in artikel 33 van verordening 1308/2013 vermelde doelen.

De uitvoering van het operationeel programma van een producentenorganisatie wordt op grond van artikel 32 van verordening 1308/2013 gefinancierd door een door de producentenorganisatie voor dat doel opgericht actiefonds. Dit fonds wordt gefinancierd met bijdragen van de producentenorganisatie en haar leden en met communautaire financiële steun. De communautaire steun is op grond van artikel 34 van verordening 1308/2013 gelijk aan het bedrag van de bijdrage van de producentenorganisatie en haar leden, maar bedraagt niet meer dan 50%, of in uitzonderingsgevallen als bedoeld in artikel 34, derde lid, van verordening 1308/2013, 60% van de daadwerkelijke uitgaven.

Uitgaven die op grond van hoofdstuk 4 subsidiabel zijn gesteld mogen voor 100% van de subsidiabele uitgaven worden gefinancierd uit het actiefonds, tenzij in hoofdstuk 4 een forfaitair tarief is bepaald als bedoeld in artikel 31, tweede lid 2, van verordening 2017/891.

Cumulatie van steun op grond van deze regeling met steun uit andere subsidieregelingen is niet toegestaan.

Titel 1. Algemeen (artikelen 90–92)

De diverse activiteiten in deel 4 zijn in de regeling toebedeeld aan de drie onderscheiden strategische doelen. In artikel 90 is echter bepaald dat alle activiteiten in een project kunnen worden opgenomen ongeacht aan welk strategisch doel het project beoogt bij te dragen. Ingevolge artikel 51, eerste lid, onderdeel d moet de keuze voor de activiteiten wel passend zijn bij het project. Op grond van artikel 51, achtste lid, hoeven acties voor crisispreventie en crisisbeheer geen onderdeel te zijn van een project, deze acties dienen dan wel altijd uitsluitend het strategisch doel versterking afzetstructuur.

Voor zover het activiteiten betreft die in de regeling zijn toebedeeld aan het strategisch doel verduurzaming bepaalt artikel 91 dat voor de invulling van de eis van artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 dat een operationeel programma tenminste twee milieuacties bevat of dat tenminste 10% van de uitgaven in het kader van het operationeel programma milieuacties betreft deze activiteiten alleen in aanmerking kunnen worden genomen indien zij deel uitmaken van een project op het gebied van verduurzaming.

Titel 2. Verduurzaming

In titel 2 van hoofdstuk 4 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen voor het strategisch doel verduurzaming.

Ingevolge artikel 33, vijfde lid, van verordening 1308/2013 en artikel 28, zesde lid, van verordening 1305/2013 zijn bij de uitgaven van producentenorganisaties voor milieuacties alleen de extra kosten van de uitvoering van de milieuactie ten opzichte van hetgeen wettelijk verplicht is subsidiabel. De extra kosten moeten worden berekend als het verschil tussen de kosten van hetgeen wettelijk verplicht is en de kosten (extra uitgaven en gederfde inkomsten) die de uitvoering van de milieuacties met zich brengt, onder aftrek van meeropbrengsten en kostenbesparingen als gevolg van de uitvoering van de milieuactie.

Afdeling 1. Algemene bepalingen (artikelen 93–99)

Artikel 93, eerste lid, bepaalt dat activiteiten voor het duurzaam gebruik van pesticiden, de biologische productie en om de bodem te beschermen gedurende de gehele looptijd van het operationeel programma moeten worden uitgevoerd. In het tweede lid van artikel 93 is bepaald dat de termijn waarop de activiteiten voor de biologische productie moeten worden uitgevoerd verlengd kan worden tot zes jaar om de termijn in lijn te brengen met de looptijd van de verbintenissen op het gebied van de biologische productie in het kader van het plattelandontwikkelingsprogramma. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 3, tweede lid, van verordening 2017/892. Voor het bepalen van de totale duur van een actie geldt een aaneengesloten periode waarin de actie wordt uitgevoerd, de totale duur kan zich over diverse opeenvolgende operationele programma’s uitstrekken. In het derde lid van artikel 93 is bepaald dat de in het eerste en tweede lid voorgeschreven termijn in afdoende gemotiveerde gevallen niet hoeft te worden voltooid en de activiteiten niet hoeven te worden gecontinueerd. Bijvoorbeeld als is aangetoond dat het resultaat van de activiteit al afdoende is behaald ondanks dat de termijn nog niet is verstreken.

Artikel 3, vierde lid, van verordening 2017/892 bepaalt dat uitgaven voor investeringen in installaties voor energiebesparing, verbeterde waterkwaliteit, waterbesparing, besparing op het mineralenverbruik of emmissiebeperking subsidiabel zijn als deze investeringen voorzien in een vermindering van tenminste 15%, of in gevallen van bijkomende milieuvoordelen, 10% ten opzichte van de uitgangssituatie. In artikel 95 en 98, eerste lid, is bepaald dat de producentenorganisatie de verwachte besparing of verbetering aantoont aan de hand van een technische specificatie van de leverancier of deskundige. Met technische specificatie wordt in dit geval een technische berekening van het technisch nut van de investering bedoeld en niet om een technische beschrijving van het apparaat zelf. Op welk niveau de reductie moet worden berekend is afhankelijk van waar de investering betrekking op heeft, bijvoorbeeld een besparing op fossiele energieverbruik op een koelcomplex.

Overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van verordening 2017/892 vormen de uitgaven voor investeringen en overige kosten die in titel 2 zijn opgenomen gezamenlijk een niet-uitputtende lijst van milieuacties. Dit houdt in dat ook uitgaven voor innovatieve investeringen die niet in titel 2 zijn opgenomen maar die kunnen bijdragen aan gelijksoortige besparingen of verbeteringen als investeringen die wel in titel 2 zijn opgenomen subsidiabel kunnen zijn. Daartoe bepaalt artikel 99, tweede lid, dat in het geval dat een dergelijke innovatieve investering voor het eerst onder de GMO wordt gebracht een onderzoek of evaluatie door een onafhankelijke organisatie of deskundige nodig is om de verwachte besparing of verbetering aan te tonen. In overige gevallen volstaat de technische specificatie van de leverancier. De minister kan vervolgens mede aan de hand van de onderbouwing besluiten om de uitgaven voor deze nieuwe investeringen op te nemen in de regeling.

Op grond van artikel 3, vijfde lid, van verordening 2017/892 kunnen investeringen in de vorm van energieopwekkingssystemen worden gesubsidieerd indien de hoeveelheid opgewekte energie niet hoger is dan de hoeveelheid die vooraf op jaarbasis kan worden gebruikt voor activiteiten op het gebied van groenten en fruit door de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties, dochteronderneming of de leden van de producentenorganisatie die van de investering profiteren. Wanneer achteraf toch minder energie blijkt te zijn gebruikt dan is opgewekt en er daardoor inkomsten zijn gegenereerd uit teruglevering aan het net, moeten deze inkomsten, op grond van artikel 96, eerste lid, afgetrokken worden van de subsidie. Indien de subsidie reeds is vastgesteld wordt de subsidie ten nadele van de producentenorganisatie gewijzigd.

Artikel 97 bepaalt dat indien investeringen in een energiebesparende installatie worden uitgevoerd door middel van een participatie in een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven met energieclustering, de kosten voor het aandeel in de totale capaciteit van het samenwerkingsverband dat overeenstemt met de capaciteit die nodig is op de betrokken locatie subsidiabel zijn. Daartoe moet de participatie in het samenwerkingsverband aantoonbaar tot een energiebesparing van tenminste 15% op de betrokken locatie leiden.

Afdeling 2. Energie (artikelen 100–102)

Artikel 100 betreft subsidiabele uitgaven voor investeringen in duurzame energie die een reductie van het energieverbruik geven van minimaal 15%, zoals zonnepanelen, zonnecollectoren, windmolens en aardwarmte. Behoudens warmte-krachtkoppeling installaties en biobrandstofbranders op locatie die niet subsidiabel zijn is het mogelijk ook andere innovatieve investeringen in duurzame energie in een project op te nemen.

In de artikelen 100 en 102, tweede lid, is bepaald dat de betrokken investeringen ook subsidiabel zijn bij een reductie van het energieverbruik tussen de 7% en 15% indien de investering ook leidt tot bijvoorbeeld vermindering van bodemerosie of vermindering van het gebruik van chemicaliën in combinatie met waterbesparing, vermindering van de luchtvervuiling of het gebruik van herbruikbare energiebronnen in combinatie met energiebesparing. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de mogelijkheid die lidstaten wordt geboden op grond van artikel 3, vierde lid, van verordening 2017/892 om ook een reductie van het energieverbruik met tenminste 7% te aanvaarden mits de investering tenminste één extra milieuvoordeel oplevert.

Ingevolge artikel 101 zijn uitgaven voor investeringen in aansluitingen op bijvoorbeeld een CO2-netwerk en aansluitingen voor CO2-opslag subsidiabel, alsmede bijbehorende meetapparatuur voor de afvang van CO2voor stookinstallaties indien de afgevangen CO2 wordt aangewend voor dosering aan het gewas in de kassen van het betreffende teeltbedrijf of cluster van teeltbedrijven. Dit geldt ook in geval van participatie in een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven met CO2-clustering.

Artikel 102, vierde lid, betreft subsidiabele uitgaven voor investeringen in het kader van een totaalconcept in het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen. Deze uitgaven zijn dus niet als losse onderdelen subsidiabel. De uitgaven dienen een combinatie te zijn van bepaalde, genoemde, systemen of installaties. Bij een totaalconcept kan worden gedacht aan het programma ‘Kas als Energiebron’ of ‘Het nieuwe telen’ maar het laat ook de ruimte voor nieuwe programma’s. In een (semi-)gesloten kassysteem worden zonne-energie en andere natuurlijke ‘buitenomstandigheden’ in combinatie met de voorzieningen in de kas optimaal benut voor verwarming, koeling, beperking van het warmteverlies, ontvochtiging en CO2-gebruik.

In punt 8 gaat het om aquifers. In punt 9 gaat het om bepaalde schermen waarbij de energiebesparing een doekeigenschap is. Het gaat hier niet om schermen die lichtdoorlatend of lichtafschermend zijn, want die zijn wettelijk of teeltkundig gangbaar of verplicht. Die schermen zijn dan ook in het achtste lid van artikel 102 niet subsidiabel gesteld. Ingevolge artikel 102, achtste lid, zijn investeringen in warmte- en koudebuffering, zijnde WOK en warmtebuffertanken, niet meer subsidiabel.

Afdeling 3. Duurzaam gebruik van pesticiden
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen (artikelen 103–105)

Artikel 103 betreft subsidiabele uitgaven voor investeringen in innovatieve en emissiebeperkende gewasbeschermingsapparatuur die tot doel hebben om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te verminderen of te voorkomen. Omdat de biologische productiewijze per definitie de vermindering van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen dient en reeds biologische telers het eigen gebruik in principe niet kunnen verminderen is de reductie voorwaarde niet van toepassing verklaard indien de betrokken investering wordt ingezet voor de biologische productie. Als apparatuur voor UV-licht ter bestrijding van schimmelziekten zijn zowel vaste opstellingen als UV belichtingswagens subsidiabel, transportsystemen voor het verplaatsen van deze wagens naar een volgende rij of afdeling niet. Bij precisie mechanische onkruidbestrijdingsapparatuur kan men denken aan vinger- en torsiewieders; bijbehorende controlesystemen kunnen mechanisch, op basis van automatische rij herkenning of GPS gestuurd zijn.

Ingevolge het derde lid van artikel 103 zijn niet subsidiabel onder andere hygiënesluizen en hygiënestations. Daartoe worden gerekend automatische zeep/desinfectie units met geïntegreerde tourniquet voor de controle op toegang.

Artikel 104, vierde lid, bepaalt dat GPS systemen voor precisielandbouwtechnieken subsidiabel zijn indien deze aantoonbaar worden ingezet voor één van de in dat lid genoemde doeleinden. Dit betekent feitelijk dat GPS systemen voor precisielandbouwtechnieken zowel onder artikel 103, 104, als artikel 114 subsidiabel kunnen zijn. Ingevolge artikel 51, eerste lid, onderdeel d, onder 3° zijn deze uitgaven alleen subsidiabel indien deze passen binnen een project en voor dat project noodzakelijk zijn. Op deze GPS systemen is ook artikel 31, vierde lid, van verordening 2017/891 van toepassing.

Artikel 105 betreft uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water voorafgaand aan lozing. Vanaf 1 januari 2018 is het verplicht voor individuele glastuinbouwbedrijven om 95% van het afvalwater te zuiveren. Daarom wordt dit niet langer gesubsidieerd. In artikel 3.64b van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de mogelijkheid opgenomen om aan zuiveringscollectieven een maatwerkvoorschrift te verlenen waarmee zij uitstel krijgen tot uiterlijk 1 januari 2021. Daarom blijven uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water voorafgaand aan lozing nog wel subsidiabel indien het bevoegd gezag de desbetreffende inrichting van deze verplichting heeft vrijgesteld en de specificatie van de investering een reductie van de emissie van afvalstoffen in het geloosde afvalwater van minimaal 15% geeft. In het tweede lid van artikel 105 is bepaald dat de investering ook subsidiabel zijn bij een reductie van de emissie van afvalstoffen van tenminste 7% indien de investering tenminste één extra milieuvoordeel oplevert.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikelen 106–110)

Artikel 107 betreft uitgaven voor biologische of geïntegreerde gewasbeschermingsmiddelen en het voorkomen van ziekten en plagen. Indien een middel op grond van de onderdelen a tot en met j subsidiabel is, mag de plantenkweker in plaats van de oorspronkelijke leverancier de aanschafkosten van het middel factureren aan de producentenorganisatie. Een opslag voor de (tray) behandelingskosten (voornamelijk arbeid) wordt niet in aanmerking genomen. In onderdeel a worden voornamelijk insecten en mijten bedoeld. Onderdeel c betreft schimmels, bacteriën en virussen. Met betrekking tot de onderdelen b en c geldt dat hieronder ook vallen de biologische middelen waarvoor het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden een tijdelijke ‘dringend vereiste’ toelating heeft afgegeven, zoals is bepaald in onderdeel j. Hiervoor moet een kopie van de toelating met de daaraan verbonden voorwaarden worden verstrekt.

Afdeling 4. Biologische productie (artikel 111–113)

Ten aanzien van biologische mest en compost in artikel 113 geldt dat door Skal op biologische bedrijven toegelaten groencompost, niet afkomstig van biologische landbouwbedrijven, niet in aanmerking wordt genomen, omdat de specifieke kosten daarvan verwaarloosbaar zijn. Om de biologische oorsprong van de mest en compost aan te tonen overlegt de producentenorganisatie een factuur, een afleverbon waarop is vermeld het Skal-nummer van het landbouwbedrijf (of -bedrijven) waarvan de mest en compost afkomstig is en het Skal-certificaat van het betrokken landbouwbedrijf (of -bedrijven) of indien het certificaat niet voorhanden is een lijst van Skal-gecertificeerde landbouwbedrijven en Skal-nummers.

Afdeling 5. Nutriënten en afval
Paragraaf 1. Uitgaven ten behoeve van aankoop van vaste activa en andere vormen van verwerving van vaste activa (artikelen 114–116)

Artikel 114 bepaalt dat de aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur voor precisie bemesting subsidiabel is indien de betrokken investering leidt tot een vermindering van het gebruik van chemische middelen met minimaal 15%. In het tweede lid van artikel 114 is evenwel bepaald dat de reductie voorwaarde niet van toepassing is in geval van de biologische productie van groenten en fruit. Omdat de biologische productiewijze per definitie de vermindering van het gebruik van chemische middelen dient en reeds biologische telers het eigen gebruik in principe niet kunnen verminderen is de reductie voorwaarde niet van toepassing verklaard indien de betrokken investering wordt ingezet voor de biologische productie.

Teelt uit de grond als bedoeld in artikel 115, tweede lid, is niet beperkt tot het gelijknamige onderzoeksprogramma maar verwijst naar alle technieken waar mee vollegrondsgroenten worden geteeld zonder dat er contact wordt gemaakt tussen het water en nutriënten en de bodem.

Titel 3. Marktgericht produceren

In titel 3 van hoofdstuk 4 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen voor het strategisch doel marktgericht produceren.

Afdeling 1. Activiteiten gericht op productieplanning
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen (artikel 118)

In artikel 118 zijn investeringen in belichtingsinstallaties ten behoeve van het jaarrond produceren subsidiabel gesteld op voorwaarde dat gedurende de instandhoudingstermijn de energie die wordt gebruikt voor deze installatie een duurzaam karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Onder duurzaam wordt bijvoorbeeld verstaan energie opgewekt door middel van zon, water, wind, geothermie of biomassa. Belichtingsinstallaties zullen over het algemeen bij een lid en niet op een centrale locatie van de producentenorganisatie worden geplaatst. In het tweede lid van artikel 118 is bepaald dat per lid de producentenorganisatie eenmalig subsidie kan ontvangen voor de aanschaf van belichtingsinstallatie voor jaarronde productie of jaarronde belevering van nieuwe markten of nieuwe afnemers. Dit betekent voor de eerste nieuwe operationele programma’s dat zij in aanmerking komen voor een eenmalige subsidie per lid voor de aanschaf van lampen als het doel is – zoals moet blijken uit het project en aansluiten bij de SWOT-analyse – voor het eerst een bepaald product jaarrond gaan verkopen of als zij nieuwe markten of afnemers jaarrond gaan beleveren. Verder moet, afhankelijk van het project waarin deze uitgave wordt opgenomen, de investering de producentenorganisatie in staat stellen een bepaald product voor het eerst jaarrond te leveren dan wel door uitbreiding van het belichte areaal nieuwe afzetkanalen of nieuwe markten jaarrond te bedienen. Niet subsidiabel zijn de uitgaven voor een installatie indien deze tot doel heeft het bestaande belichte areaal van een bepaald product uit te breiden om meer te kunnen leveren aan bestaande afnemers van de producentenorganisatie. In aanvulling op deze beperking bepaalt het zevende lid van artikel 118 dat de subsidiabiliteit voor identieke investeringen in de tijd is beperkt.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikel 119)

In artikel 119 zijn uitgaven subsidiabel gesteld die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de belichtingsinstallatie.

Afdeling 2. Activiteiten gericht op verbetering of handhaving van productkwaliteit
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen (artikelen 120–121)

In artikel 120 en 121 worden uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de ketensubsidiabel gesteld. Investeringen in kwaliteitszorgsystemen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van beide artikelen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het innovatief sorteren door middel van camera’s. De investeringen in lange bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen (artikel 120, eerste lid, onderdeel e) omvatten mede controlled atmosphere bewaring en trafovoorzieningen. In het tweede lid van artikel 120 worden de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. De reinigingsinstallaties, bedoeld in onderdeel a van het tweede lid, omvatten mede veeg-, schrob- en zuigmachines, stoomcleaners en hogedrukreinigers.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikelen 122–123)

In artikel 123 zijn uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de borging van een nieuw product of concept in de keten voor investeringen ten behoeve van keurmerken subsidiabel gesteld. De subsidiabiliteit van deze uitgaven is beperkt tot de uitgaven die nodig zijn voor het voor de eerste keer laten certificeren van keurmerken voor nieuwe producten, nieuwe concepten of keurmerken op het gebied van duurzaamheid (MVO), kwaliteit en voedselveiligheid in de keten. De kosten voor certificering van keurmerken voor bestaande producten en concepten zijn niet subsidiabel, ook niet in het kader van het eerste operationele programma.

Afdeling 3. Activiteiten gericht op verhoging van de commerciële waarde en afzetverbetering
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen (artikelen 124–129)

In artikel 124 zijn de uitgaven voor de aanschaf van bomen, meerjarig plantmateriaal of kruisbestuivers subsidiabel gesteld. Om voor subsidie in aanmerkingen te komen dient de aanschaf wel ten dienste te staan van de ontwikkeling van nieuwe producten of de verbetering van intrinsieke producteigenschappen. Dit betekent dat in geval van producten die al op de markt zijn gebracht, bijvoorbeeld bepaalde appelrassen, bovenstaande uitgaven niet in aanmerking komen voor subsidie, ook niet in het kader van het eerste operationele programma. Na verloop van een tijdvak van vier jaren kunnen dezelfde uitgaven niet opnieuw worden opgevoerd. Met deze beperking in de tijd wordt beoogd de introductie op de markt van nieuwe rassen of producten met verbeterde eigenschappen te ondersteunen.

In artikel 125, eerste lid, zijn uitgaven voor investeringen in sorteer- en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards, en sorteer- en verpakkingslijnen subsidiabel gesteld. In het tweede lid worden de niet subsidiabele activiteiten opgesomd. Onderdeel c noemt daarbij met de sorteerlijn geïntegreerde aanvoerprognosesystemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan ICT-systemen.

In artikel 128 zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van het vergroten van de afzetwaarde van producten door middel van het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces subsidiabel gesteld. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: investeringen in omgekeerde osmose voor ontzouting van water bij de bron ten behoeve van recirculatie in de substraatteelt of het actief beluchten van water door middel van een beluchtings- en ontgassingstoren ter voorkoming van zuurstofloos water en ontstaan van slijmvormende biomassa. Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikelen 130–139)

In artikel 130 zijn uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek en marktontwikkeling subsidiabel gesteld. Deze uitgaven omvatten onderzoeken en paneldata.

In de artikel 131 en 132 zijn uitgaven ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van intrinsieke producteigenschappen of nieuwe producten subsidiabel gesteld. Artikel 132 heeft betrekking op rassenproeven op intrinsieke producteigenschappen. Bij intrinsieke producteigenschappen moet worden gedacht aan smaak, kleur, geur, textuur, vorm en inhoudstoffen. In het tweede lid wordt bepaald dat rassenproeven slechts subsidiabel zijn indien de producten van de geteste rassen bedoeld zijn voor menselijke consumptie. Rassenproeven voor rassen waarvan de producten bestemd zijn om te worden verwerkt in producten die niet bedoeld zijn voor menselijke consumptie zijn dus niet subsidiabel. Na verloop van een tijdvak van vier jaren kunnen dezelfde uitgaven niet opnieuw worden opgevoerd.

In artikel 133, eerste lid, worden uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom verse producten subsidiabel gesteld. In het tweede lid is bepaald dat ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product slechts subsidiabel indien deze nieuwe verpakkingen rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.

In artikel 134, eerste lid, worden uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ontwikkeling en verbetering van concepten rondom bewerkte en verwerkte producten subsidiabel gesteld. Voor zover het gaat om de ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt en de ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten zijn deze uitgaven, op grond van het tweede lid, slechts subsidiabel als het verwerkte product direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd en niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie. Voor zover het gaat om de ontwikkeling van nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarkt is in het derde lid voorts bepaald dat ontwikkeling van nieuwe verpakkingen voor het verse product slechts subsidiabel is indien deze nieuwe verpakkingen rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.

In artikel 135, eerste lid, zijn uitgaven voor generieke afzetbevordering subsidiabel gesteld. Bij publieksevenementen als bedoeld in onderdeel b, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan evenementen als de Floriade. Bij doelgroepen als bedoeld in onderdeel d, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schoolgaande kinderen. Bij websites en social media als bedoeld in onderdeel g, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan apps en Facebook. Bijlage III, punt 4, van verordening 2017/891 stelt aan generieke afzetbevordering de voorwaarde dat promotiemateriaal wordt voorzien van het logo van de Europese Unie en de vermelding ‘Campagne die is medegefinancierd door de Europese Unie’. In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. In onderdeel a worden activiteiten op het gebied van verkoop van producten genoemd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnemen van bestellingen, het leveren en de allocatie van het product, het maken van prijsafspraken ten aanzien van producten van niet-leden of waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend. In onderdeel c worden de kosten van het gratis verstrekken van producten niet subsidiabel gesteld. Dit omvat tevens de kosten van ‘twee voor de prijs van één acties’. In onderdeel e worden uitgaven voor sponsoring aangemerkt als niet subsidiabel. Dit betreft bijvoorbeeld de sponsoring van sportverenigingen.

In artikel 136 zijn uitgaven voor marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen subsidiabel gesteld. Het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement, bedoeld in onderdeel g omvat tevens het voorafgaande onderzoek. Op grond van punt 4 van bijlage III van verordening 2017/891 mag promotiemateriaal ten behoeve van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen niet worden voorzien van het logo van de Europese Unie en de vermelding ‘Campagne die is medegefinancierd door de Europese Unie’. In het tweede lid zijn de niet subsidiabele uitgaven opgesomd. Zie met betrekking tot de in artikel 136 genoemde uitgaven ook de toelichting op specifieke uitgaven bij artikel 135.

In artikel 139 zijn uitgaven voor personeel en externe diensten voor nieuwbouw van sorteercentra en verpakcentra, distributiecentra, verwerkingscentra, fustopslag, dockboards en op afzetverbetering gerichte sorteer- en verpakkingslijnen subsidiabel gesteld. Deze uitgaven zijn slechts subsidiabel ten aanzien van nieuwbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of een dochteronderneming die voor minimaal 90% eigendom is van de producentenorganisatie en voor zover het gaat om ruimtes die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage II, of elementen die zijn aangemerkt als subsidiabel in bijlage III. In het derde lid zijn de reis- en verblijfskosten van eigen personeel van de producentenorganisatie en haar leden uitgesloten.

Titel 4. Versterking afzetstructuur

In titel 4 van hoofdstuk 4 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen voor het strategisch doel versterking afzetstructuur.

Afdeling 1. Activiteiten gericht op productplanning
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen (artikelen 140–144)

In artikel 141 zijn uitgaven voor het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning subsidiabel gesteld. Deze activiteit omvat tevens systemen voor warehousemanagement.

In artikel 142 zijn uitgaven voor koeling van producten ten behoeve van lange bewaring subsidiabel gesteld. Deze activiteit omvat tevens systemen voor trafovoorzieningen.

De subsidiabiliteit van uitgaven voor huur als alternatief voor koop van duurzame productiemiddelen is algemeen geregeld in artikel 85. In aanvulling hierop regelt artikel 144 dat in geval van uitgaven voor het huren van koelsystemen als bedoeld in artikel 142 of conditioneringssystemen als bedoeld in artikel 143, eerste lid, een registratie van de in- en uitslag moet worden overgelegd. Deze gegevens zijn nodig in verband met de voorwaarden van punt 10 van bijlage III van verordening 2017/891.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikelen 145–147)

In de artikelen 145 tot en met 147 worden overige kosten die gerelateerd zijn aan de uitgaven voor duurzame productiemiddelen uit de artikelen 140 tot en met 144 subsidiabel gesteld.

Afdeling 2. Activiteiten gericht op verhoging van de commerciële waarde en afzetverbetering
Paragraaf 1. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen (artikelen 148–151)

In artikel 148 zijn uitgaven voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet subsidiabel gesteld. Na verloop van een tijdvak van vier jaren kunnen dezelfde investeringen, bijvoorbeeld voor een andere locatie, niet opnieuw worden opgevoerd.

In artikel 149 zijn uitgaven voor investeringen in ICT customer relationship management subsidiabel gesteld. Indien de investering wordt geplaatst op het terrein van een lid, zijn de uitgaven slechts subsidiabel indien de producentenorganisaties kan aantonen dat het bij het lid geplaatste systeem integraal onderdeel uitmaakt van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie. Na verloop van een tijdvak van vier jaren kunnen dezelfde investeringen, bijvoorbeeld voor een andere locatie, niet opnieuw worden opgevoerd.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikelen 152–154)

In de artikelen 152 tot en met 154 worden overige kosten die gerelateerd zijn aan de uitgaven voor duurzame productiemiddelen uit de artikelen 148 tot en met 151 subsidiabel gesteld.

Afdeling 3. Onderzoeksactiviteiten en activiteiten gericht op experimentele productie (artikel 155)

In artikel 155 worden uitgaven voor activiteiten ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt subsidiabel gesteld.

Afdeling 4. Opleidingsactiviteiten, uitwisseling van beste praktijken en activiteiten ter bevordering van toegang tot adviesdiensten
Paragraaf 1. Algemene bepalingen (artikel 156)

Artikel 156 bepaalt dat in het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten uitsluitend de door de organisatie van de bijeenkomst in rekening gebrachte kosten subsidiabel zijn. Hiermee worden eventuele vergoedingen aan leden en kosten van personeel van de producentenorganisatie uitgesloten van subsidie.

Paragraaf 2. Uitgaven voor overige kosten (artikelen 157–163)

In artikel 157 en 158 zijn uitgaven voor respectievelijk het opleiden van personeel en inhuur van externen ten behoeve van versterking van de interne structuur van de producentenorganisatie door professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt subsidiabel gesteld. Deze activiteiten zijn evenwel slechts subsidiabel indien het gaat om de kosten van respectievelijk opleidingen voor personeel en inhuur van externen voor activiteiten op het gebied van afzet, logistiek, kwaliteit, milieubescherming en teelttechniek.

Afdeling 5. Activiteiten gericht op crisispreventie en crisisbeheer
Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake crisispreventie maatregelen (artikelen 164–166)

In artikel 51, achtste lid, is bepaald dat maatregelen van crisispreventie en crisisbeheer niet hoeven te worden opgenomen in een project. In aanvulling daarop bepaalt artikel 164 dat de producentenorganisatie in plaats daarvan een plan indient met een begroting over hoe concreet invulling wordt gegeven aan de acties op het gebied van crisispreventie en risicobeheer. Vanzelfsprekend kan de producentenorganisatie niet altijd voorzien welke maatregelen noodzakelijk zijn. Daarom is in artikel 56, zevende lid, bepaald dat het operationeel programma op elk moment kan worden gewijzigd indien nodig om dit plan aan te passen aan ontwikkelingen.

Artikel 165 bepaalt dat de maatregelen van artikel 33, derde lid, onderdelen a, b en e van verordening 1308/2013 niet zijn opengesteld. Dit betekent dat uitgaven voor investeringen om het beheer van de in de handel gebrachte hoeveelheden efficiënter te maken, uitgaven voor opleidingsmaatregelen en uitwisselingen van beste praktijken en uitgaven voor de herbeplanting van boomgaarden na verplichte rooïng in het kader van crisispreventie en crisisbeheer niet subsidiabel zijn.

Ingevolge artikel 166 kunnen producentenorganisaties onderzoek in het kader van crisispreventie en crisisbeheer uitvoeren. De bepaling van artikel 56, zevende lid, is ook van toepassing op onderzoeksactiviteiten indien deze onderdeel zijn van de acties op het gebied van crisispreventie en risicobeheer.

Paragraaf 2. Uitgaven ten behoeve van afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten (artikelen 167–169)

Artikel 14 van verordening 2017/892 bepaalt dat lidstaten voorwaarden moeten vaststellen waaraan voldaan moet zijn indien een producentenorganisatie in het kader van crisispreventie of -beheer maatregelen voor afzetbevordering en communicatie, waaronder acties en activiteiten die zijn gericht op diversificatie en consolidatie van de groente- en fruitmarkten, in een operationeel programma opneemt. Door middel van de artikelen 167 tot en met 169 wordt aan deze verplichting invulling gegeven. Artikel 167 stelt alle doelstellingen uit artikel 14 van verordening 2017/892 open en bepaalt dat de producentenorganisatie gemotiveerd aangeeft hoe de betreffende activiteit bijdraagt aan de consolidatie of diversificatie van de markten en hoe deze een aanvulling vormt op andere reeds lopende afzetbevorderings- communicatieacties die in het operationeel programma zijn opgenomen. Omdat de minister geen bevoegdheid heeft om buiten de Unie te controleren of te laten controleren is in het derde lid de bewijslast voor de uitvoering van de activiteit verlegd naar de producentenorganisatie en wordt aan het vierde lid een aanvullende bevoegdheid aan de minister toegekend om informatie op te vragen. In artikel 168 worden de uitgaven van de producentenorganisatie voor collectieve generiek promotie-uitingen op het gebied van crisis subsidiabel gesteld.

Op grond van punt 13 van bijlage III van verordening 2017/891 zijn de uitgaven die gerelateerd zijn aan de onderhandeling en de implementatie en het beheer van fytosanitaire protocollen subsidiabel. Deze uitgaven worden in artikel 169 ook in Nederland subsidiabel gesteld. Indien daarvoor uitgaven noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld vangplaten die normaliter niet gebruikt worden, zijn extra uitgaven volledig subsidiabel.

Paragraaf 3. Uitgaven ten behoeve van het uit de markt nemen van producten (artikelen 170–175)

In artikel 170, tweede lid, zijn de producten opgenomen waarvoor de activiteiten van het uit de markt nemen van producten zijn opengesteld. Dit betreft tomaten, niet-scherpsmakende pepers (paprika’s), bloemkool en broccoli, komkommers, appelen, peren en aardbeien, met de in het artikel genoemde GN codes.

Artikel 47 van verordening 2017/891 stelt eisen aan de ontvangers van uit de markt genomen producten. Teneinde de naleving van onder meer deze eisen te verzekeren, bepaalt artikel 174 dat producentenorganisaties verplicht zijn een schriftelijke overeenkomst te sluiten met afnemers en transporteurs van uit de markt genomen producten. Daarbij geldt de eis van het voeren van een aparte voorraadboekhouding ten aanzien van zowel ontvangers ten behoeve van gratis uitreiking, als voor andere in artikel 170, derde lid, bedoelde ontvangers.

Paragraaf 4. Uitgaven ten behoeve van het groen oogsten of niet oogsten van groenten en fruit (artikelen 176–180)

In artikel 176, tweede lid, zijn de producten opgenomen waarvoor de activiteiten van het groen oogsten en niet oogsten van producten zijn opengesteld. Dit betreft dezelfde producten als onder artikel 170, tweede lid: tomaten, niet-scherpsmakende pepers (paprika’s), bloemkool en broccoli, komkommers, appelen, peren en aardbeien, met de in het artikel genoemde GN codes. Uitgaven voor het groen oogsten en niet oogsten van percelen beplant met appel- of perenbomen zijn niet subsidiabel als het gaat om aanplant jonger dan 2 jaar, omdat bij jonge aanplant de productie, en daarmee het verlies, gering is.

Artikel 180 bepaalt de toegestane bestemmingen voor een groen geoogst of vernietigd gewas. In het vierde lid is bepaald dat met afnemers en transporteurs schriftelijke overeenkomsten gesloten moeten worden. Ten behoeve van het toezicht is toepassing van de eisen die artikel 47, tweede lid, van verordening 2017/891 stelt aan ontvangers van uit de markt genomen producten ook voor ontvangers van groen geoogste of vernietigde gewassen wenselijk. Daarom dienen de overeenkomsten onder meer de verplichting te bevatten tot naleving van die eisen (artikel 180, vierde lid).

Paragraaf 5. Uitgaven ten behoeve van oogstverzekering (artikel 181)

Artikel 181 betreft de subsidiabiliteit van oogstverzekeringen. De uitgaven voor oogstverzekeringen zijn alleen subsidiabel indien zij betrekking hebben op het deel van de polis dat betrekking heeft op gewasschade als gevolg van weersomstandigheden, klimatologische omstandigheden, plagen of ziekten en daadwerkelijk betaald zijn. Het vierde lid bepaalt als gevolg van artikel 51, tweede lid van verordening 2017/891 dat indien een producentenorganisatie het subsidiepercentage kan verhogen naar 60%, dit verhoogde percentage niet geldt voor oogstverzekeringsacties.

Paragraaf 6. Uitgaven ten behoeve van onderlinge fondsen (artikel 182)

Verordening 2017/2393 heeft de subsidiabiliteit van de onderlinge fondsen verruimt. Naast de administratieve kosten om een onderling fonds op te richten, zijn nu ook de financiële bijdragen voor het aanvullen van onderlinge fondsen na de compensatie van aangesloten producenten wier inkomen ten gevolge van ongunstige marktomstandigheden ernstig is gedaald subsidiabel. In de Nederlandse nationale strategie is als gevolg van deze verruimde subsidiemogelijkheden ook deze crisismaatregel opengesteld. Mede om invulling te geven aan artikel 40 van verordening 2017/891 is artikel 182 opgenomen. Het tweede lid geeft invulling aan het begrip inkomstendaling, bepaald is dat dit een daling van het gemiddelde inkomen met meer dan 20% is. Verder is voor de hoogte van de vergoeding uit het onderling fonds aansluiting gezocht bij de bepaling uit de plattelandsontwikkelingsverordening dat de vergoeding niet meer mag bedragen dan 70% van het inkomensverlies van het lid.

Het tweede tot en met het vijfde lid biedt waarborgen dat het onderlinge fonds alleen wordt aangewend voor de doeleinden waarvoor het is opgericht. Zo is bepaald dat het fonds moet worden opgericht door middel van een notariële akte en dat het voornemen tot het oprichten van het fonds en de ontwerpakte door de algemene vergadering moeten worden goedgekeurd. In het zesde lid is een bepaling opgenomen om cumulatie te voorkomen. In het zevende lid worden de voorwaarden en maxima uit artikel 40 van verordening 2017/891 van overeenkomstige toepassing verklaard. Onder de uitgaven voor externe kosten die gepaard gaan met het oprichten van het onderlinge fonds vallen bijvoorbeeld kosten voor de notaris, de accountant of de bank.

Paragraaf 7. Uitgaven ten behoeve van begeleiding (artikel 183)

Door de wijziging van verordening 1308/2013 door middel van verordening 2017/2393 is aan de crisispreventie- en beheersmaatregelen de maatregel begeleiding van andere producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, producentgroeperingen of individuele producenten toegevoegd. In de Nederlandse nationale strategie is deze maatregel ook met ingang van 2019 opengesteld. Daartoe is artikel 183 aan de regeling toegevoegd. In artikel 51bis van verordening 2017/891 zijn de subsidiabele acties onder deze maatregel opgesomd. In dit artikel is voorts bepaald dat begeleiding activiteiten niet kunnen worden uitbesteed. Hieruit volgt dat alleen personeelskosten subsidiabel zijn, dit is opgenomen in artikel 183. In punt 12 van bijlage III van verordening 2017/891 is verder bepaald dat ook reis- en verblijfkosten binnen de Unie subsidiabel zijn. De algemene bepalingen uit artikel 87 ten aanzien van deze reis- en verblijfkosten zijn in het tweede lid van artikel 183 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Afdeling 6. Andere activiteiten (artikelen 184–185)

In de artikelen 184 en 185 zijn uitgaven voor de versterking van de horizontale en verticale samenwerking subsidiabel gesteld. Artikel 184 ziet op fusies en overnames. Artikel 185 op de overname van aandelen. Deze uitgaven zijn slechts subsidiabel voor zover het gaat om de waarde van de materiële vaste activa van de onderneming. Deze activiteit is evenwel slechts subsidiabel onder de voorwaarden genoemd in punt 11 van Bijlage III van verordening 2017/891. Dat wil zeggen dat investeringen in aandelen van ondernemingen rechtstreeks moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma.

Deel 5. Subsidieaanvraag, voorschotten en gedeeltelijke betalingen (artikelen 186–196)

In artikel 51, eerste lid, onderdeel e, is voorgeschreven dat het operationeel programma per subsidiabele activiteit een begroting moet bevatten. Aan de hand hiervan wordt de redelijkheid van kosten getoetst. In verband daarmee bepaalt artikel 186 dat een afwijking van de begroting, bijvoorbeeld doordat een andere leverancier is gekozen, moet worden gemotiveerd in de steunaanvraag.

De artikelen 187 tot en met 190 hebben betrekking op indiening van financiële bewijsstukken. In veel gevallen bestaan deze financiële bewijsstukken uit een controleverklaring van een externe accountant.

Artikel 7 van verordening 2017/892 bepaalt dat operationele programma’s worden uitgevoerd in jaarperioden die lopen van 1 januari tot en met 31 december. Uitgangspunt is dan ook dat uitgaven worden betaald en in de steunaanvraag worden opgenomen in het jaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd, tenzij in hoofdstuk 3 of 4 van deel 4 anders is bepaald. Om rekening te houden met activiteiten die in de laatste periode van het jaar worden afgerond, bepaalt artikel 188, tweede lid, dat uitgaven nog kunnen worden betaald tot en met 14 februari van het jaar volgend op het jaar van uitvoering. Dit laat onverlet dat de uitgaven worden opgenomen in de steunaanvraag die betrekking heeft op het jaar van uitvoering van de activiteit.

Artikel 190 geeft invulling aan artikel 9, derde lid, van verordening 2017/892. In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder activiteiten nog kunnen worden uitgevoerd en de uitgaven daarvoor in de subsidie aanvraag worden opgenomen tot en met 30 april na afloop van het jaar na uitvoering.

In artikel 191 is bepaald dat gelijktijdig met de indiening van een subsidieaanvraag ook een ledenlijst, een overzicht van uitgetreden leden en een parafenlijst moet worden verstrekt. Deze documenten zijn zowel noodzakelijk voor de controle op de naleving van de erkenningsvoorwaarden als voor de controle op de subsidieaanvraag. Bijvoorbeeld om vast te stellen dat een investering op een juiste locatie is geplaatst.

Artikel 192 en 193 zien op een verzoek om voorschot en het vrijgeven van gestelde zekerheden.

Artikel 194 en 195 betreffen een gedeeltelijke betaling. Op grond van artikel 194 kan worden verzocht om gedeeltelijke betaling. In artikel 51, eerste lid, onderdeel e, is voorgeschreven dat het operationeel programma per subsidiabele activiteit een begroting moet bevatten. Aan de hand hiervan wordt de redelijkheid van kosten getoetst. In verband daarmee bepaalt artikel 194, zesde lid, dat een afwijking van de begroting, bijvoorbeeld doordat een andere leverancier is gekozen, wordt gemotiveerd bij de aanvraag om gedeeltelijke betaling. Een verzoek om gedeeltelijke betaling betreft slechts een gedeelte van het jaar. Het zevende lid van artikel 194 regelt dat de gedeeltelijke betaling die overheadkosten betreft is gemaximeerd tot 2% van de gerealiseerde uitgaven.

In artikel 196 is bepaald dat het niet mogelijk is om gedurende het jaar gebruik te maken van en gedeeltelijke betalingen en voorschotten.

Deel 6. Rapportageverplichtingen (artikelen 197–199)

De artikelen 197 tot en met 199 betreffen de verplichtingen met betrekking tot de diverse rapportages die de producentenorganisaties jaarlijks moeten indienen. Ingevolge artikel 197 dient elke producentenorganisatie en unie van producentenorganisaties jaarlijks uiterlijk op 1 september de informatie te overleggen die de minister nodig heeft om een jaarverslag in te dienen overeenkomstig artikel 54, onderdeel b, van verordening 2017/891. Deze informatie is beschreven in bijlage V van die verordening en moet op grond van artikel 21, eerste lid van verordening 2017/892 worden overgelegd ongeacht of de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties een operationeel programma uitvoert.

Daarnaast moeten producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties met een operationeel programma, jaarverslagen indienen over de uitvoering van hun operationele programma’s. Ingevolge artikel 21, tweede lid, van verordening 2017/892 worden deze jaarverslagen ingediend samen met de subsidieaanvragen. In de jaarverslagen wordt informatie opgenomen over de resultaten van de monitoringsactiviteiten die producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties verrichten op grond van artikel 57, eerste en tweede lid, van verordening 2017/891, over de bereikte resultaten en over ondervonden problemen. Artikel 198 stelt nadere eisen aan de inhoud van de jaarverslagen, ter uitvoering van artikel 21, tweede en derde lid, van verordening 2017/892.

Artikel 199 betreft de evaluatie van het operationele programma die is voorgeschreven in artikel 57, eerste en derde lid, van verordening 2017/891. Het verslag van de evaluatie wordt bij het jaarverslag over het voorlaatste jaar van de uitvoering van het operationele programma gevoegd. Artikel 21, vierde lid, van verordening 2017/892 en, ter uitvoering daarvan, artikel 199 van deze regeling bevatten nadere regels over de inhoud van dit verslag. Als apart aandachtspunt bepaalt het vierde lid van artikel 199 dat het verslag een beschrijving moet bevatten van de lessen die de producentenorganisatie uit de evaluatie van haar operationeel programma heeft getrokken en welke gevolgen die hebben voor zowel het lopende als een toekomstig operationeel programma.

Deel 7. Uitbreiding van voorschriften en verplichte financiële bijdragen (artikelen 200–203)

Artikel 164 van verordening 1308/2013 bepaalt dat een lidstaat op verzoek van een representatieve producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen verbindend kan verklaren voor andere marktdeelnemers die niet bij deze organisatie zijn aangesloten. Voorts kan de lidstaat besluiten dat niet-aangesloten marktdeelnemers die voordeel hebben bij de activiteiten waarop die voorschriften van toepassing zijn, een financiële bijdrage moeten betalen. Voor de sector groenten en fruit gelden daarbij ook de specifieke bepalingen uit artikel 68 van verordening 2017/891.

In Nederland geeft de Regeling producenten- en brancheorganisaties uitvoering aan de Europese regels voor producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1308/2013. In paragraaf 5 van die regeling worden regels gesteld over verzoeken tot het verbindend verklaren van voorschriften en het verplichten van bijdragen en de besluitvorming daarover.

De Regeling producenten- en brancheorganisaties is niet van toepassing op producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit. De voorschriften voor erkenning van producentenorganisaties in deze sector waren al neergelegd in de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit, en thans in de onderhavige regeling. Gelet op het onderscheid in de Europese erkenningsregels tussen de sector groenten en fruit en de overige sectoren en het feit dat tot op heden alleen operationele programma’s van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in aanmerking komen voor Uniesteun is er voor gekozen om de regelingen niet samen te voegen. Evenwel moet in onderhavige regeling worden voorzien in uitvoering van de Europese regels voor het verbindend verklaren van voorschriften en het verplichten van bijdragen en de besluitvorming daarover.

Daartoe wordt in de artikelen 200 tot en met 203 voor de sector groenten en fruit, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel i, van verordening 1308/2013 aangesloten bij de in de regeling producenten- en brancheorganisaties voor andere sectoren gestelde regels over het verbindend verklaren van voorschriften en het verplichten van bijdragen.

Deel 8. Sancties (artikelen 204–212)

In de artikelen 59 tot en met 61 van verordening 2017/891 zijn de sancties opgenomen voor producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties. Deze sancties zijn in het geval van overtreding van de erkenningsvoorwaarden aanmaning, schorsing of intrekking van de erkenningen. Voor het ten onrechte opnemen van niet-subsidiabele bedragen in een subsidieaanvraag dient de lidstaat een boete op te leggen.

Artikel 205 voorziet in de mogelijkheid voor de minister om de subsidie lager vast te stellen of te wijzigen bij een onjuiste opgave van de waarde van de verkochte productie of met betrekking tot de bijdragen aan het actiefonds.

In dit hoofdstuk zijn de nationale sancties voor producentenorganisaties opgenomen die uitvoering geven aan artikel 76 van verordening 2017/891. De op nationaal niveau vastgestelde sancties moeten voldoende doeltreffend, evenredig en ontradend zijn. Deze sancties bestaan uit verlaging van de subsidie, waarbij het percentage van de verlaging afhankelijk is van het overtreden voorschrift, en het vergoeden van de onderzoekskosten bij fraude. Het betreft hier de artikelen 204 tot en met 212.

De subsidie wordt verlaagd bij onjuiste opgave van de waarde van de afgezette productie of onjuiste opgave van de bijdragen aan het actiefonds, uitvoering van het operationeel programma in strijd met de voorschriften, overlappende financiering, het niet voldoen aan de vereisten die worden gesteld bij uitbesteding.

Artikel 209 regelt de sanctie op het niet naleven van voorschriften inzake het verstrekken van informatie. Voorbeelden van situaties die het betreft zijn de erkende producentenorganisatie die zijn ledenlijsten ontijdig aanlevert of (incomplete) administratieve informatie aanlevert zonder daartoe het door de minister vastgestelde middel te gebruiken. Teneinde producentenorganisaties op evenredige wijze te weerhouden van het niet naleven van voorschriften inzake het verstrekken van informatie, wordt in deze regeling de steunverlaging vastgesteld op 2% per niet-naleving.

Voorts voorziet artikel 210 in een mogelijkheid om de minister een aanwijzing te laten verstrekken om nader invulling te geven aan deze regeling. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in het geval dat de minister aanvullende informatie nodig heeft om een besluit te nemen over het vaststellen van de subsidie. Indien na herhaaldelijke verzoeken geen gevolg wordt gegeven aan deze aanwijzing, kan de minister de subsidie met 20% lager vaststellen of wijzigen.

Deel 9. Slotbepalingen (artikelen 213–216)

Artikel 213 regelt het overgangsrecht voor bestaande gevallen. Als hoofdregel geldt dat een nieuwe regeling onmiddellijke werking heeft. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Artikel 213 maakt hierop een aantal specifieke uitzonderingen.

In het eerste lid is bepaald dat voor investeringen die zijn opgenomen in operationele programma’s die zijn uitgevoerd voor 1 januari 2019 en waarvan de instandhoudingstermijn nog niet is beëindigd, de voorwaarden zoals die golden op 14 juli 2017 van toepassing zijn. Dit houdt in dat de toenmalige bepalingen inzake de instandhoudingstermijn en de gebruiksadministratie blijven gelden. In het tweede lid is bepaald dat milieuacties die op grond van artikel 93, tweede lid verplicht moeten worden opgenomen in een volgend operationeel programma worden beheerst door de bepalingen die golden voor het vorige operationele programma.

Op grond van artikel 31, zesde lid, van verordening 2017/891 is het toegestaan om investeringen waarvan de afschrijvingstermijn langer loopt dan de duur van het operationele programma, ook in een volgend operationeel programma op te nemen. Het derde lid voorziet dat uitgaven voor investeringen waarvan de termijn nog niet is afgelopen, kunnen worden opgenomen in het nieuwe operationele programma. Als voorwaarde daarbij geldt dat die uitgaven zijn opgenomen in een operationeel programma dat direct voorafgaat aan een nieuw operationeel programma dat aanvangt op of na 1 januari 2019. De uitgaven moeten in het oude programma al in gelijke tranches ten laste van het actiefonds zijn gebracht, hetgeen betekent dat de producentenorganisatie de eerste tranche van die uitgaven uiterlijk heeft opgenomen in de steunaanvraag die op 15 februari 2019 wordt ingediend. Om te voorkomen dat de producentenorganisatie bij toepassing van het derde lid op praktische problemen stuit, is in het vierde lid bepaald dat deze tranches niet in een project hoeven te worden opgenomen. Om te voorkomen dat door deze overgangsmaatregelen mogelijkheden worden gecreëerd om nog gedurende een aantal jaren activiteiten en investeringen te financieren die niet langer subsidiabel zijn, is in artikel 115 bepaald dat het toevoegen van activiteiten of uitgavenposten die onder deze regeling niet meer subsidiabel zijn door middel van een wijzigingsverzoek na inwerkingtreding van deze regeling niet mogelijk is.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in de Staatscourant. Op dat moment wordt de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2017 ingetrokken. Deze regeling is van toepassing op operationele programma’s die aanvangen op of na 1 januari 2019.

Op lopende programma’s is de regeling derhalve niet van toepassing, behalve indien na de inwerkingtreding van deze regeling een wijzigingsverzoek op grond van artikel 34 van verordening 2017/891 wordt ingediend met het oog op het toevoegen van een activiteit of uitgavenpost aan het operationeel programma; in dat geval geldt dat die wijziging slechts is toegestaan voor zover de activiteit of uitgavenpost subsidiabel is op grond van deze regeling en onder de voorwaarden van deze regeling.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven