Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 juni 2020, nummer WBV 2020/13, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vertrektermijnen

3.1 Algemeen

Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van artikel 62, tweede lid, Vw.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM onthouden of verkorten een vertrektermijn aan de hand van de in artikel 62, tweede lid, onder a, b en c, Vw opgenomen gronden, tenzij er redenen zijn om conform paragraaf A3/3.5 of A3/3.7 Vc desondanks een (volledige) vertrektermijn te gunnen.

In de volgende paragrafen zijn beleidsregels opgenomen ter invulling van deze gronden om de vertrektermijn te verkorten of onthouden:

  • Artikel 62, tweede lid, onder a, Vw (risico op onttrekken toezicht): paragraaf A3/3.2 Vc;

  • Artikel 62, tweede lid, onder b, Vw (kennelijk ongegrondheid): paragraaf A3/3.3 Vc;

  • Artikel 62, tweede lid, onder c, Vw (gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid): paragraaf A3/3.4 Vc.

In paragraaf A3/3.5 Vc zijn beleidsregels opgenomen over de toepassing van de gronden uit artikel 62, tweede lid onder a en b, Vw bij een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

In paragraaf A3/3.6 Vc zijn beleidsregels opgenomen omtrent de proportionaliteit van het onthouden van een vertrektermijn.

In paragraaf A3/3.7 Vc zijn beleidsregels opgenomen omtrent de verlenging van de vertrektermijn.

3.2 Risico op onttrekking aan het toezicht

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM moeten de gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb nader toelichten, indien uit deze gronden zelf niet rechtstreeks blijkt dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze toelichting is in ieder geval vereist bij de gronden als genoemd in artikel 5.1b, vierde lid, Vb.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.

3.3 Kennelijk ongegrondheid

De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.

De IND onthoudt een vertrektermijn wegens de kennelijke ongegrondheid bij (eerste) aanvragen asiel voor bepaalde tijd die zijn afgewezen:

  • op de gronden a t/m f van artikel 30b Vw, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft;

  • op de j-grond van artikel 30b Vw;

  • op één van de andere gronden van artikel 30b Vw, indien zich één van de in paragraaf A3/3.5 Vc opgenomen situaties voordoet.

Bij het onthouden van een vertrektermijn op deze grond kan worden verwezen naar de motivering uit het besluit waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond is verklaard.

3.4 Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c, Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

3.5 Beoordeling bij een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel

De IND beoordeelt bij een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waar met toepassing van artikel 30a, 30b, 30c of 31 Vw op wordt beslist in de volgende situaties of de vertrektermijn wordt verkort of onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, Vw:

  • de vreemdeling is de toegang geweigerd, of er is sprake van een uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;

  • de vreemdeling is in bewaring gesteld;

  • de vreemdeling heeft zich niet direct gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is sprake van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a t/m f, Vw als kennelijk ongegrond afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft (zie paragraaf A3/3.3 Vc);

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond afgewezen (zie paragraaf A3/3.3 Vc);

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is om proceseconomische redenen als bedoeld in de paragraaf C2/5 Vc niet in de Dublin procedure behandeld, maar is inhoudelijk beoordeeld op inwilligbaarheid;

  • de indiening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is in overwegende mate ingegeven door sociaal-economische redenen;

  • de vreemdeling heeft te kennen gegeven dat hij in het geval van afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is op grond van artikel 30c Vw buiten behandeling gesteld.

Indien géén van deze situaties zich voordoet, onthoudt of verkort de IND bij een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen vertrektermijn op grond van artikel 62, tweede lid onder a, dan wel b, Vw. Indien tenminste één van deze situaties zich voordoet, beoordeelt de IND onverkort of er aanleiding bestaat een vertrektermijn te onthouden of te verkorten op grond van artikel 62, tweede lid onder a, dan wel b, Vw. Voor de gronden waarop de vertrektermijn in die gevallen kan worden verkort of onthouden zijn paragrafen A3/3.2 en A3/3.3 van toepassing.

3.6 Proportionaliteit

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM betrekt bij de proportionaliteitstoets alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aanwezigheid van in Nederland verblijvende familieleden, in het bijzonder minderjarige kinderen. Als er sprake is van gezinsleden zonder rechtmatige verblijfstitel, is er in de regel geen aanleiding het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel te achten;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van in Nederland verblijvende familie- of gezinsleden. Als de gezondheidstoestand geen aanleiding geeft om over te gaan tot toepassing van artikel 64 Vw, is er in de regel evenmin reden om het onthouden van een vertrektermijn om medische redenen disproportioneel te achten.

3.7 Verlenging van de vertrektermijn

Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.

Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:

  • persoonlijk bij één van de loketten van de IND;

  • schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.

Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.

B

Paragraaf A5/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4. Minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Algemeen

Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.

Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen.

Alleenstaande minderjarigen

Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:

  • a. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van of veroordeeld voor een misdrijf;

  • b. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of

  • c. Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen twee weken gerealiseerd worden. Indien de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, geldt een termijn van vier weken waarbinnen het vertrek gerealiseerd moetworden.

Ad a en b

In deze gevallen geldt niet de beperking dat uitzetting of overdracht van de alleenstaande minderjarige vreemdeling uiterlijk binnen twee of vier weken moet worden gerealiseerd. Voor de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gelden de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor een volwassen vreemdeling gelden.

Ad c

Bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is in de onder c bedoelde gevallen alleen mogelijk als redelijkerwijs mag worden verwacht dat de uitzetting of overdracht uiterlijk binnen respectievelijk twee of vier weken kan worden gerealiseerd. De bewaring duurt in deze gevallen in beginsel niet langer dan deze twee of vier weken.

De bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling mag in deze gevallen uitsluitend langer dan twee of vier weken duren als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet; of

  • het feit dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als een van deze situaties zich voordoet, is de duur van de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gebonden aan de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor volwassen vreemdelingen gelden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling in bewaring wordt gehouden op grond van artikel 59 Vw en er is sprake van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de alleenstaande minderjarige vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd. In dat geval gelden de wettelijke termijnen genoemd in dat artikel. De alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt aansluitend opnieuw op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld op het moment dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling opnieuw verwijderbaar is geworden. De onder c bedoelde termijn vangt op dat moment opnieuw aan.

Toezicht omvat alle mogelijke vormen van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en de toezichthouders als bedoeld in de artikelen 46 en 47 van de Vreemdelingenwet in het kader van de uitoefening van hun taken. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt voor het eerst in het toezicht aangetroffen als er niet eerder sprake is geweest van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en een toezichthouder in de hiervoor bedoelde zin. Er is in ieder geval sprake van een situatie waarin de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen als er bij de toezichthouders geen gegevens van de vreemdeling bekend zijn. Omdat van de alleenstaande minderjarige vreemdeling die voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen vaak weinig gegevens bekend zijn waardoor vertrek in veel gevallen niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd, geldt voor hen dat bewaring mogelijk is indien vertrek binnen vier weken kan worden gerealiseerd. Voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die al wel eerder in het toezicht is aangetroffen of die bijvoorbeeld in de opvang verblijft, geldt dat bewaring slechts mogelijk is indien het vertrek binnen een termijn van twee weken kan worden gerealiseerd, tenzij sprake is van de onder a of b bedoelde situatie.

Zie voor het beleid omtrent het uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die tezamen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.

Bewaring op grond van artikel 59 en 59a Vw van gezinnen met minderjarigen

Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid Vwartikel 59a Vw kan slechts dan worden opgelegd indien sprake is van de volgende omstandigheden:

Bij alle familieleden moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b Vb. In aanvulling daarop moet uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor die vertrekprocedure is vermeden of belemmerd dan wel een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.

Termijn

Bewaring wordt alleen proportioneel geacht indien verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Indien sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Indien er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Indien bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.

C

Paragraaf B1/6.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.1. Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling ten hoogste 360 dagen per lidstaat een deel van de studie in één of meerdere tweede lidstaten volgt in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland;

  • c. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • d. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst van het Ministerie van BUZA, die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • e. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of AVIM) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • f. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • h. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • i. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uitvoert en de gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 geldig blijft;

  • j. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • k. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ heeft en op basis van die vergunning voor korte- of lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

  • l. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling als gezinslid de onder h. genoemde onderzoeker vergezelt wanneer deze een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uit gaat voeren, of de onder j. genoemde werknemer vergezelt wanneer deze voor lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Ad e.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.

D

Paragraaf B8/13.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13.3. Afwijzing van de aanvraag zonder advies DT&V

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld af, zonder advies te vragen aan de DT&V, als:

  • de minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft;

  • de vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel door de kinderrechter voor korter dan één jaar is opgelegd;

  • de minderjarige vreemdeling kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening; of

  • de minderjarige vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere EU-lidstaat.

E

Paragraaf B8/13.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13.4. Inwilliging als de feitelijke overdracht van de ondertoezichtstelling binnen anderhalf jaar niet heeft plaatsgevonden

De IND verleent op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld, als aan alle hierna volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De minderjarige vreemdeling staat inmiddels gedurende een aaneengesloten periode van in totaal anderhalf jaar onder toezicht;

  • 2. De verblijfplaats van de minderjarige vreemdeling is in de hiervoor genoemde periode steeds bekend geweest bij de DT&V;

  • 3. Uit het advies van de DT&V blijkt dat de feitelijke overdracht van de hiervoor genoemde kinderbeschermingsmaatregel aan de autoriteiten van het land van herkomst, of aan de autoriteiten van een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend, niet binnen de hiervoor genoemde anderhalf jaar heeft plaatsgevonden; en

  • 4. De minderjarige vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

F

Paragraaf B8/13.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13.7. Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af, of trekt deze in als niet aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter is niet verlengd; of

  • 2. Uit advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling inmiddels kan worden overgedragen aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Ad1 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af of trekt deze niet in, omdat de ondertoezichtstelling voor korter dan 1 jaar is verlengd.

Ad2 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

G

Paragraaf B8/13.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13.8. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken of de duur daarvan is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B8/13.3 Vc en in B8/13.7 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

H

De titel van paragraaf B9/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en e, RWN)

I

Paragraaf B9/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3.1. Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder a, VV verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van c en k;

  • de vreemdeling meerderjarig is;

  • de vreemdeling op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland verbleef;

  • de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • de aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van:

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN in het kader van de intrekkingsprocedure van het Nederlanderschap. De IND stelt als voorwaarde voor het verlenen van een verblijfvergunning dat een vreemdeling gedurende de periode waarin op hem de verplichting rustte om afstand te doen van zijn oorspronkelijke (niet-Nederlandse) nationaliteit, door het afleggen van een verklaring afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit. Deze afstandsverplichting volgt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN; of

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN.

J

Paragraaf B9/16.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

16.5. Niet-tijdelijk verblijf na verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Aan de minderjarige vreemdeling is een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk verleend op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV;

  • 2. De minderjarige vreemdeling is gedurende één jaar in het bezit geweest van de voornoemde verblijfsvergunning humanitair tijdelijk vanwege de ondertoezichtstelling; én

  • 3. Uit het advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling nog immer niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wijst de IND de aanvraag af. De IND wijst de aanvraag eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of zijn gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft.

K

Paragraaf B9/20.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

20.2. Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en

  • relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; óf

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

In combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beschouwt ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B9/16.5 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

L

Paragraaf B12/2.7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7.1.1. Algemene beleidsregels

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

De vreemdeling:

  • is meerderjarig;

  • verbleef op het moment waarop het Nederlanderschap werd verkregen ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland;

  • heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst; en

  • dient de aanvraag in binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van:

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN in het kader van de intrekkingsprocedure van het Nederlanderschap. De IND stelt als voorwaarde voor het verlenen van een verblijfvergunning dat een vreemdeling gedurende de periode waarin op hem de verplichting rustte om afstand te doen van zijn oorspronkelijke (niet-Nederlandse) nationaliteit, door het afleggen van een verklaring afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit. Deze afstandsverplichting volgt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN; of

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een periode van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

M

Paragraaf B13/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Contra-indicaties

De IND verleent geen verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc als er sprake is van één van de volgende contra-indicaties:

  • a. de VK-onderdaan of het familielid vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord en genoemd in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan of het familielid maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord en genoemd in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG;

  • c. de VK-onderdaan of zijn familielid zijn meer dan vijf achtereenvolgende jaren uit Nederland afwezig geweest zoals omschreven in artikel 11 van het terugtrekkingsakkoord.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020 de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.3 Vc van toepassing is.

Ten aanzien van na 31 december 2020 gepleegde misdrijven, gelden op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepalingen.

De IND verleent evenmin een verblijfsdocument indien er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan of het familielid op grond van artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc.

In het geval er enkel bij de VK-onderdaan sprake is van deze contra-indicatie verleent de IND, gelet op het afhankelijke karakter van het verblijfsrecht, noch aan de VK-onderdaan, noch aan het familielid een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc. In het geval er enkel bij het familielid sprake is van deze contra-indicatie, wordt uitsluitend aan dat familielid geen verblijfsdocument verleend.

De IND verleent voorts geen verblijfsdocument als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de betrokken vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, ongeacht de pleegdatum.

De IND voert op grond van artikel 18, eerste lid onder p van het terugtrekkingsakkoord systematisch controles ten aanzien van openbare orde uit bij de beoordeling van aanvragen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc om te bezien of de beperkingen van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn.

Ad b.

De bepalingen van B10/2.3 Vc onder het kopje Rechtsmisbruik en fraude zijn hier van toepassing.

N

Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Algemeen

Aanmelding en indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb. De aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger ingediend in het aanmeldcentrum Ter Apel, tenzij de IND in een individueel geval één van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum aanwijst. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat de AVIM de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit heeft verricht.

In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:

  • die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of

  • die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • die een last minute aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of

  • aan wie de vrijheid is ontnomen (zie paragraaf C1/2.10 Vc).

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.

Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:

  • de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatiebrochure ‘Voordat u uw asielprocedure begint’.

De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM een aanmeldformulier in. De IND maakt aan de hand van het onderzoek van AVIM en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:

  • de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);

  • de procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw of voor vreemdelingen die in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming genieten in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder a, Vw (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of

  • de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).

Aanmeldcentra

Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′ wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:

  • Aanmeldcentrum Ter Apel

  • Aanmeldcentrum Budel

  • Aanmeldcentrum Den Bosch

  • Aanmeldcentrum Zevenaar

  • Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

  • Aanmeldcentrum West (eveneens gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)

Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure

De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.

Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013.

Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)

Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.

Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en EURODAC.

In het kader van dit onderzoek neemt de IND een gehoor af in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013. Dit gehoor wordt aangeduid als een ‘Dublin aanmeldgehoor’. Tijdens dit gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND kan aan de vreemdeling vragen stellen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of in bewaring is gesteld, kan ook de AVIM of de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling horen in het kader van Verordening (EU) 604/2013.

Zodra er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure – informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’. Als de folder tijdens het gehoor wordt uitgereikt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de brochure te lezen.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of als deze tijdens het gehoor naar voren komen, vraagt de IND de vreemdeling tijdens dit gehoor, conform artikel 30, tweede lid Vw, naar zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.

Het rapport van gehoor wordt uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.

Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc).

Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.

Wanneer de IND indicaties heeft dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, neemt de IND na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.

Het aanmeldgehoor

Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af. Dit aanmeldgehoor is een onderzoek als bedoeld in artikel 3.109, vierde lid, Vb. Tijdens het aanmeldgehoor doet de IND onderzoek naar de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling, als ook naar de overgelegde bescheiden en documenten.

De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen vragen over:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • zijn geboorteplaats en geboortedatum;

  • zijn nationaliteit, religie en etnische afkomst;

  • de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst;

  • de datum van zijn aankomst in Nederland;

  • eventueel verblijf in derde landen, en

  • het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten.

Ook vraagt de IND naar zaken zoals:

  • de reisroute;

  • genoten opleiding;

  • militaire dienst;

  • werkzaamheden in land van herkomst en

  • leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.

De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen vragen over de asielmotieven. Dit is neergelegd in artikel 3.109, derde lid Vb.

De IND vraagt alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar tijdens het aanmeldgehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • religie;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren en kan eventuele correcties en aanvullingen ook tijdens het eerste gehoor inbrengen.

O

Paragraaf C2/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4. Bescherming autoriteiten en beschermingsalternatief

De IND beoordeelt de bescherming van de vreemdeling in de zin van artikel 3.37c,VV en artikel 3.37d, VV nadat is vastgesteld dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw. De IND beoordeelt de vraag of deze bescherming van de vreemdeling mogelijk is, op het moment waarop het besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt genomen.

Bescherming door de autoriteiten

De IND gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder a VV niet mogelijk is, als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:

  • 1. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van een persoon of een groep die onderdeel uitmaakt van de autoriteiten, maar een meerdere van die persoon of groep kan en wil tegen de persoon of groep die de dreiging veroorzaakt optreden. In dat geval moet de vreemdeling de bescherming van die meerdere zoeken; of

  • 2. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten willen en kunnen bescherming bieden. In dat geval verwacht de IND dat de vreemdeling bescherming zoekt bij de centrale autoriteit.

In beide uitzonderingssituaties constateert de IND dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst mogelijk is.

Bescherming door internationale organisaties

De IND beschouwt de volgende organisaties als internationale organisaties in de zin van artikel 3.37c, eerste lid, onder b, VV:

  • VN; en

  • NAVO.

Bescherming doeltreffend en niet-tijdelijk van aard

De IND beschouwt de bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.37c, tweede lid, VV in ieder geval van niet-tijdelijke aard, als er geen concrete aanwijzingen zijn dat de doeltreffende bescherming van de vreemdeling door de internationale organisatie binnen de voorzienbare toekomst zal eindigen.

Uit artikel 3.37 c, tweede lid, VV volgt niet dat de bescherming van de vreemdeling een volledige garantie moet bieden tegen de dreiging.

Bewijslast

De IND onderzoekt eerst of bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is. De IND maakt hierbij gebruik van algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst.

Indien de IND heeft vastgesteld dat bescherming mogelijk is, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een verzoek om bescherming bij de autoriteiten in het land van herkomst in zijn individuele geval bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk moet worden geacht. Indien de vreemdeling dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.

Indien de IND heeft vastgesteld dat er in zijn algemeenheid geen bescherming mogelijk is maar uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat de autoriteiten in zijn geval wel bescherming hebben geboden of bereid waren deze te bieden, dan kan dit worden tegengeworpen aan de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of de autoriteiten in het land van herkomst in staat of bereid zijn effectieve bescherming te bieden in ieder geval:

  • de individuele verklaringen van de vreemdeling, dat de vreemdeling geen bescherming wordt geboden;

  • de omstandigheid dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen; en

  • informatie over de algemene situatie in het land van herkomst aan de hand van ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties.

Als de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, terwijl dit niet uit openbare, objectieve bron blijkt, moet de vreemdeling dit voor zijn individuele situatie aannemelijk maken.

Binnenlands beschermingsalternatief

Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland nodig heeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft om zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging te onttrekken.

De term beschermingsalternatief is een verzamelterm voor het vlucht- of vestigingsalternatief. Bepalend voor het gebruik van deze termen is de dreiging waartegen deze alternatieven voor de vreemdeling bescherming bieden.

De IND gebruikt de term vluchtalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen dreigende vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De IND gebruikt de term vestigingsalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw.

De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;

  • b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en

  • c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.

Ad a.

Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet mag bestaan, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.

Als de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.

Ad b.

Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.

Ad c.

De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.

De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.

Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.

De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.

In het landgebonden asielbeleid kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bestaan van een vlucht- of vestigingsalternatief op basis van de beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen met inachtneming van de genoemde voorwaarden van tevoren vaststellen dan wel uitsluiten voor:

  • vreemdelingen uit een gedeelte van dat land waarbij de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU; of

  • een bepaalde bevolkingsgroep.

Terugkeer naar het land van herkomst

De IND verleent geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw als er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling na indiening van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn land van herkomst terug is geweest.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2020.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 juni 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

De tekst in deze paragraaf is herschikt en er zijn enkele wijzigingen van redactionele aard doorgevoerd met als doel om deze paragraaf te verduidelijken. Deze verduidelijking betreft geen inhoudelijke wijziging van het beleid.

B

In de vorige versie is het woordje ‘niet’ weggevallen, waardoor de beoogde beleidswijziging in feite teniet werd gedaan. Nu het woordje ‘niet’ is toegevoegd, is de omissie hersteld.

C

Op 4 mei 2018 is het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire, WBV 2018/2, over de implementatie van de Richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stage, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (Richtlijn (EU) 2016/801), gepubliceerd. Met dit WBV is in paragraaf B1/6.2.1 (verplaatsing hoofdverblijf) voor onderzoekers een nieuw onderdeel h ingelast in verband met de nieuwe situatie van mobiliteit binnen de Europese Unie. Met deze aanpassing is in onderdeel f (oud) abusievelijk de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ geschrapt, waarmee verplaatsing van het hoofdverblijf van onderzoekers eerst na 8 maanden verblijf buiten Nederland werd aangenomen. Hierdoor is op onderzoekers die buiten de Europese Unie arbeid verrichten de hoofdregel van toepassing geworden, te weten dat de IND aanneemt dat het hoofdverblijf is verplaatst na 6 maanden ononderbroken verblijf buiten Nederland. Met de toevoeging van onderdeel h onder ad b in deze paragraaf wordt dit gecorrigeerd. Verder is in onderdeel e ‘Vreemdelingenpolitie’ vervangen door ‘AVIM’.

D, F, G, J, K

Met de wijzigingen in de paragrafen B8/13.3, B8/13.7, B8/13.8, B9/16.5 en B9/20.2 wordt beoogd dat de (wettelijk vertegenwoordiger van de) minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde met bescheiden aantoont welke hulpverlening hij nodig heeft. Het gaat om de volgende bescheiden: het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming of een rapport van de gecertificeerde instelling die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert als dat van een recentere datum is dan het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Met een gecertificeerde instelling wordt bedoeld een instelling als opgenomen in artikel 1.1 van de Jeugdwet. De DT&V heeft deze bescheiden nodig om advies te kunnen uitbrengen over de overdraagbaarheid van de kinderbeschermingsmaatregel aan het land van herkomst of een ander land waarvan kan worden aangenomen dat toegang wordt verleend. Als de (wettelijk vertegenwoordiger van de) minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde de bewijsstukken niet overleggen (ook niet na het bieden van herstel verzuim) dan wijst de IND de aanvraag af.

In paragraaf B8/13.7 zijn tenslotte nog een paar redactionele verbeteringen doorgevoerd.

E

In paragraaf B8/13.4 is nu als voorwaarde opgenomen voor een verblijfsvergunning, dat de verblijfplaats van de minderjarige vreemdeling in de hiervoor genoemde periode steeds bekend is geweest bij de DT&V. Dit was reeds een impliciete voorwaarde in het beleid, omdat de DT&V een kinderbeschermingsmaatregel niet binnen anderhalf jaar kan overdragen, als de minderjarige vreemdeling binnen dat anderhalve jaar buiten beeld van de DT&V is (geraakt). Verder zijn in deze paragraaf een paar kleine redactionele wijzigingen doorgevoerd.

H

In de titel van 2.3 is de vernummering van de RWN per abuis nog niet doorgevoerd. Bij Rijkswet van 10 februari 2017, gepubliceerd in Stb 2017, 52 en in werking getreden op 1 maart 2017 (Stb 2017, 67), is artikel 15, eerste lid, onderdeel e RWN geschrapt, onder vernummering van onderdeel f tot onderdeel e. De verwijzing in de titel van B9/2.3 naar het vervallen onderdeel f wordt daarom alsnog gewijzigd in een verwijzing naar het nieuwe onderdeel e.

I, L

Gebleken is dat de huidige paragraaf onduidelijkheden bevatte. Het enkel doen van afstand van het Nederlanderschap is niet voldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning vanwege oud-Nederlanderschap. Het is bedoeld voor personen die in de afstandsprocedure zitten van het Nederlanderschap – er kan derhalve een intrekking van het Nederlanderschap dreigen, als betrokkene niet voldoet aan de op hem rustende afstandsplicht van zijn andere (niet-Nederlandse) nationaliteit – en dus afstand moeten doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Wanneer zij die hele procedure niet willen doorlopen, dan kunnen zij ervoor kiezen om afstand te doen van het Nederlanderschap. Personen die om andere redenen afstand doen van het Nederlanderschap kunnen geen beroep doen op deze verblijfsregeling.

De grondslag voor de vergunningverlening is neergelegd in artikel 3.51, derde lid, Vb en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder a, VV. Artikel 3.24aa VV moet niet worden gelezen zonder het bijbehorende beleid. De verwijzing naar het beleid van B9/2.3 staat in de tabel van de toelichting bij artikel 3.24aa VV en is te vinden in de Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 april 2019, nummer 2570168, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderddrieënzestigste wijziging), staatscourant 2019, 24697.

M

In paragraaf B13/3 Vc zijn beleidsregels opgenomen over het verblijfsrecht van VK-onderdanen en hun familieleden in het kader van het zogeheten terugtrekkingsakkoord (zie paragraaf B13/3.1 Vc en verder). In paragraaf B13/3.2 Vc is de termijn waarin de VK-onderdaan of zijn familielid buiten Nederland mag verblijven zonder zijn recht op duurzaam verblijf te verliezen gewijzigd. Op grond van artikel 11 van het terugtrekkingsakkoord kan een duurzaam verblijfsrecht dat is verkregen voor het einde van de overgangsperiode slechts verloren gaan bij een afwezigheid van vijf jaar uit het gastland (in casu Nederland). De termijn van vijf jaar vormt daarmee een afwijking van de termijn van twee jaar genoemd in artikel 16, vierde lid, van Richtlijn 2004/38/EG.

Uit het terugtrekkingsakkoord volgt niet ondubbelzinnig of aanspraken kunnen worden gemaakt op het terugtrekkingsakkoord in de situatie dat de VK-onderdaan of zijn familielid vóór de datum van de Brexit zijn duurzaam verblijfsrecht van rechtswege had verloren vanwege een afwezigheid van meer dan twee jaar uit Nederland. De Europese Commissie heeft in haar mededelingen van 20 mei 2020 uitleg gegeven aan artikel 11 van het terugtrekkingsakkoord (Publicatieblad van de Europese Unie, 2020/C173/01, paragraaf 1.3) en daarbij aangegeven dat het duurzaam verblijfsrecht pas verloren gaat bij een afwezigheid van vijf jaar uit het gastland. Het VK volgt de lezing van de Europese Commissie. Nu reciprociteit één van de uitgangspunten van het terugtrekkingsakkoord is, sluit Nederland zich bij deze lezing van de Commissie en het VK aan.

Concreet betekent dit dat degene die in het verleden duurzaam verblijf had op grond van Richtlijn 2004/38/EG en dit heeft verloren vanwege een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren, op grond van artikel 11 van het terugtrekkingsakkoord in aanmerking komt voor een permanente verblijfsstatus indien hij niet gedurende meer dan vijf achtereenvolgende jaren afwezig is geweest.

N

In het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt in diverse artikelen gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′ (zie bijvoorbeeld de artikelen 3.110, 3.117 en 3.118b Vb). In deze paragraaf is verduidelijkt welke locaties als aanmeldcentrum zijn ingericht.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de aanwijzing als aanmeldcentrum niet betekent dat op al deze locaties een aanvraag kan worden ingediend. Dat kan enkel in het aanmeldcentrum Ter Apel dan wel indien de IND in individuele gevallen een ander aanmeldcentrum of andere locatie aanwijst.

O

In paragraaf C2/3.4 Vc is de bewijstlastparagraaf aangepast. In de huidige Vc staat dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt om aan te tonen dat er geen bescherming in zijn land van herkomst mogelijk is. Dit is niet helemaal juist aangezien het eerst aan de IND is om te onderzoeken of bescherming mogelijk is in het land van herkomst van de vreemdeling dan wel dat dit bij voorbaat kansloos of gevaarlijk zou zijn.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven