TOELICHTING
Algemeen
Met onderhavige regeling is een aantal regelingen betreffende de luchtwaardigheid
(technische veiligheid) en het gebruik van luchtvaartuigen die niet onder de werking
van de Europese luchtvaartveiligheidsregels vallen, samengevoegd in één regeling.
Deze regeling omvat ten aanzien van deze luchtvaartuigen in hoofdzaak bepalingen over
de volgende onderwerpen:
-
– ontwerp van het luchtvaartuig;
-
– bewijzen van luchtwaardigheid;
-
– keuringen en inspecties voorafgaande aan de afgifte en verlenging van de geldigheidsduur
van de bewijzen van luchtwaardigheid;
-
– wijziging van het luchtvaartuig;
-
– onderhoud;
-
– onderzoek en melden van defecten en gebreken; en
-
– gebruiksbeperkingen.
Achtergronden regelgeving
In Bijlage 8 van het ICAO-verdrag1 (Annex 8) staan de basisvereisten voor de luchtwaardigheid (technische veiligheid)
van luchtvaartuigen opgenomen. Teneinde binnen de Europese Unie gemeenschappelijke
regels met betrekking tot de veiligheid van de luchtvaart te verzekeren zijn in 2002
bij verordening (EG) nr. 1592/20022 regels gegeven met betrekking tot (onder meer) de luchtwaardigheid en is voorts het
Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (European Union Aviation
Safety Agency, EASA) in het leven geroepen, ter uitvoering van deze verordening. De
opvolger3 van deze zogenoemde ‘basisverordening’ is in juli 2018 vervangen door verordening
(EU) nr. 2018/11394. Net als zijn voorgangers zondert deze verordening een aantal categorieën luchtvaartuigen
uit van zijn toepassingsbereik. Deze zijn in Bijlage I van deze verordening (hierna:
de basisverordening) opgenomen. Het is aan de lidstaten overgelaten deze al dan niet
nationaal te reguleren. Ook luchtvaartuigen die worden ingezet voor niet-militaire
staatsactiviteiten (bijvoorbeeld politiële operaties of diensten) vallen buiten het
toepassingsgebied van de basisverordening5.
Bepaalde van de in Bijlage I genoemde categorieën luchtvaartuigen zijn in Nederland
nationaal gereguleerd in onder meer de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen, de Regeling
historische luchtvaart, en de Regeling MLA’s, MLH’s en schermvliegtuigen. In deze
regelingen stonden specifieke op de betreffende categorie luchtvaartuigen toe te passen
regels met betrekking tot luchtwaardigheid en de daaruit voortkomende gebruiksbeperkingen.
De regelingen zagen niet op zaken als brevetverlening en inschrijving in het Nederlandse
register voor burgerluchtvaartuigen. Generieke luchtwaardigheidsregels, ook van toepassing
op luchtvaartuigen ingezet voor niet-militaire activiteiten of diensten, waren opgenomen
in onder meer de Regeling aanvullende type-certificatie luchtwaardigheid en de Regeling
onderhoud luchtvaartuigen.
Verordening (EU) nr. 2018/1139 biedt de lidstaten de mogelijkheid om een aanvullende
categorie luchtvaartuigen nationaal te reguleren (de zogenoemde OPT-OUT). Nederland heeft ten tijde van de vaststelling van onderhavige regeling de intentie
geuit gebruik te gaan maken van deze mogelijkheid. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid
zal de regeling op termijn separaat worden aangepast.
Samenvoeging regelingen
In de hierboven genoemde regelingen zijn in de loop van de jaren tegenstrijdigheden,
overlappingen en onduidelijkheden geconstateerd betreffende met name het onderhoud
van luchtvaartuigen. Dit noopte tot herziening van deze regelingen. Omdat echter de
‘oude’ regelingen een veelheid aan wijzigingen zouden moeten ondergaan is ten behoeve
van de overzichtelijkheid en vanwege de samenhang besloten de afzonderlijke ‘oude’
regelingen niet te herzien maar in te trekken en te vervangen door één (nieuwe) regeling,
onderhavige, betreffende de luchtwaardigheid van amateurbouwluchtvaartuigen, Micro
Light Aeroplanes (MLA’s), Micro Light Helicopters (MLH’s), gyrokopters, schermvliegtuigen,
historische luchtvaartuigen en luchtvaartuigen die (uitsluitend) worden ingezet voor
niet-militaire staatsoperaties. De inhoud van de ‘oude’ regelingen is voor het overige
grotendeels overgenomen. De brevettering en inschrijving inzake deze luchtvaartuigen
blijft vallen onder de voor deze onderwerpen bestaande specifieke regelgeving en komen
dan ook niet aan de orde in onderhavige regeling. Onderliggende regeling omvat wel
bepalingen betreffende de bewijzen van luchtwaardigheid ten behoeve van de categorieën
luchtvaartuigen waar deze regeling op toeziet, te weten het speciaal-bewijs van luchtwaardigheid
(hierna: speciaal-BvL) en het ICAO-standaard-bewijs van luchtwaardigheid (hierna:
ICAO-standaard-BvL). Deze bepalingen zijn grotendeels overgenomen uit de Regeling
bewijzen van luchtwaardigheid, die in verband hiermee (separaat) is gewijzigd.
Nieuw ten opzichte van de ‘oude’ regelingen zijn bepalingen waarmee:
-
– de mogelijkheid om tweedehands amateurbouwluchtvaartuigen te importeren is vervallen,
en de toepassing van de regeling voor wat betreft de amateurbouw is beperkt tot de
amateurbouwer die zijn eigen luchtvaartuig bouwt;
-
– verduidelijking wordt geboden met betrekking tot de vrijstelling voor in andere lidstaten
van de European Civil Aviation Conference (ECAC) ingeschreven luchtvaartuigen die
niet onder de werking van de basisverordening vallen;
-
– het weer mogelijk is om lichte zogenoemde ‘orphan aircraft’ te importeren;
-
– op een aantal punten beter is aangesloten op de Europese regelgeving aangaande de
lichte luchtvaart (General Aviation), het nieuwe Deel M-Light (Part M-Light, Part ML) in Bijlage V ter bij verordening (EU) nr. 1321/20146 (hierna: Part ML) en de mogelijkheden die daarin worden gegeven betreffende het onderhoud;
-
– een aantal aspecten, onder meer de verzekeringsplicht, is geharmoniseerd voor de verschillende
soorten luchtvaartuigen.
In de ‘oude’ regelingen geconstateerde omissies, abusievelijke onjuistheden en verouderde
verwijzingen zijn met onderhavige regeling weggenomen, gecorrigeerd en geactualiseerd.
Voorafgaand aan de artikelsgewijze toelichting worden ten aanzien van amateurbouwluchtvaartuigen,
MLA’s, MLH’s, lichte gyrokopters en schermvliegtuigen nog enkele algemene achtergronden
gegeven.
Amateurbouwluchtvaartuigen
Het Besluit luchtvaartuigen 2008 (hierna: het Besluit) verklaart een aantal onderdelen
van de Wet luchtvaart (hierna: de Wet) niet van toepassing op amateurbouwluchtvaartuigen
die zijn ingeschreven in andere lidstaten van de European Civil Aviation Conference
(ECAC). Daarnaast wordt in het Besluit voor amateurbouwluchtvaartuigen, een algemene
vrijstelling van paragraaf 3.2.3 van de Wet betreffende het zonder toezicht verrichten
van onderhoudsactiviteiten, gegeven. Er vindt hierop geen controle plaats door een
erkend onderhoudsbedrijf, met uitzondering van enkele instrumenten en apparatuur voorzien
van een zender. Het Besluit (artikel 2, vierde lid) geeft de minister de bevoegdheid
om voorschriften en beperkingen ten aanzien van dit type luchtvaartuigen op te nemen.
Deze voorschriften en beperkingen waren opgenomen in de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen,
en komen grotendeels terug in de onderhavige regeling.
Omdat de bouw van een replica, het nabouwen van een antiek luchtvaartuig, wordt gezien
als amateurbouw, zijn regels betreffende dit type luchtvaartuigen ook opgenomen in
deze regeling. Gezien het specifieke karakter van de replicabouw, zijn op enkele aspecten
de destijds geldende eisen maatgevend.
De mogelijkheid om een tweedehands amateurbouwluchtvaartuig te importeren is vervallen.
Dit omdat er geen inzicht is in het kwaliteitsniveau en daarmee het veiligheidsniveau
van een geïmporteerd amateurbouwluchtvaartuig en het ook onmogelijk is om daar achteraf
nog toezicht op uit te oefenen. De mogelijkheid om in Nederland zelf een luchtvaartuig
te bouwen, hetgeen ook de doelstelling van de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen
was, en daarmee te vliegen, blijft bestaan.
De reeds in het Nederlandse burgerluchtvaartuigregister ingeschreven luchtvaartuigen
kunnen nog steeds door de huidige eigenaar binnen of buiten Nederland worden verkocht
aan een nieuwe eigenaar.
Voor de amateurbouwluchtvaartuigen wordt voorts het mede laten ondertekenen van de
verklaring voor het verlengen van de geldigheidsduur van het bewijs van luchtwaardigheid
geïntroduceerd. Amateurbouwluchtvaartuigen waren tot nu toe de enige categorie luchtvaartuigen
waar, bij de verlenging van geldigheidsduur van het BvL er geen van de eigenaar onafhankelijke
persoon een tweede blik op de status van het luchtvaartuig werpt. Met de medeondertekening
wordt ook voor deze luchtvaartuigen een extra vangnet geïntroduceerd dat mogelijke
probleempunten kan signaleren. De luchtwaardigheid van een amateurbouwluchtvaartuig
blijft de verantwoordelijkheid van de eigenaar/houder.
MLA’s, MLH’s, lichte gyrokopters en schermvliegtuigen
Deze luchtvaartuigen zijn niet gecertificeerd volgens internationale standaarden;
er heeft op het ontwerp van het luchtvaartuig geen toetsing plaatsgevonden aan internationaal
overeengekomen eisen gebaseerd op Annex 87 bij het ICAO-Verdrag, door een gekwalificeerde ontwerper. Er is ook geen sprake van
de bouw door een gekwalificeerde bouwer (gekwalificeerd productiebedrijf). Het onderhoud
van het toestel en de instrumenten is aan de houder van het luchtvaartuig overgelaten.
Er vindt hierop geen controle plaats door een erkend onderhoudsbedrijf, met uitzondering
van enkele instrumenten en apparatuur voorzien van een zender. Ook wijzigingen aan
het toestel kunnen door de houder zelf worden uitgevoerd. Er bestaat evenmin een verplichting
tot het gebruik van volgens internationale normen gecertificeerde onderdelen.
Dat betekent dat deze luchtvaartuigen een minder hoog luchtwaardigheidsniveau hebben
dan luchtvaartuigen die wel gecertificeerd zijn op basis van internationaal overeengekomen
normen. Het veiligheidsniveau van deze toestellen is door het gebruik van (verschillende)
nationale regelgeving van verschillende landen niet uniform vastgesteld. Voor MLA’s,
MLH’s, lichte gyrokopters en gemotoriseerde schermvliegtuigen wordt evenwel dit minder
hoge luchtwaardigheidsniveau geaccepteerd voor gebruik in Nederland op basis van de
toelating van deze typen luchtvaartuigen in enkele met name genoemde landen. Het gebruik
van deze luchtvaartuigen in Duitsland, Groot-Brittannië en Tsjechië is reeds jaren
aanmerkelijk groter dan in Nederland, onder meer omdat in deze landen diverse producenten
van dit type luchtvaartuigen zijn gevestigd. De bevoegde autoriteiten van die landen
hebben daarom normen en een toetsingssysteem ontwikkeld voor deze toestellen. Er is
sprake van een eenvoudige toetsing van het ontwerp door een organisatie die daarvoor
is erkend door de Duitse, Britse of Tsjechische overheid. Voor de toelating in Nederland
van deze typen luchtvaartuigen wordt aangesloten bij deze normen, hetgeen ook de meest
efficiënte manier is om deze luchtvaartuigen in Nederland toe te laten.
Voor bovenstaande luchtvaartuigen en alle andere luchtvaartuigen die niet aan de internationale
standaarden voldoen wordt een speciaal-BvL afgegeven. Een speciaal-BvL geeft geen
recht op automatische erkenning door andere landen zoals bij een ICAO-standaard-BvL
of EASA-BvL (bewijs van luchtwaardigheid voor een luchtvaartuig dat onder de werking
van de basisverordening valt, EASA-luchtvaartuig). Voor vluchten over of naar een
ander land is normaliter toestemming van de autoriteit van dat land nodig. Deze toestemming
kan gegeven zijn in een generieke vorm, of moet individueel aangevraagd worden bij
de lokale autoriteit. Het is aan de piloot om zich hiervan van te voren op de hoogte
te stellen.
Bij de vaststelling omvat onderhavige regeling (nog) geen bepalingen ten aanzien van
de zogenoemde ‘paramotortrike’. Ook dit type luchtvaartuig valt niet onder de werking van de Europese luchtvaartveiligheidsregels
en moet nationaal gereguleerd worden. Ten tijde van het opstellen van onderhavige
regeling was in hogere regelgeving nog niet voorzien in een eigen set van (basis)regels
voor specifiek dit type luchtvaartuig, maar zijn hiertoe voorstellen tot wijziging
van onder meer het Besluit luchtvaartuigen 2008 gedaan. In afwachting van de vaststelling
en inwerkingtreding van de voorgestelde aanpassingen zal onderhavige regeling separaat
worden aangepast met uitwerking van regels ten aanzien van de paramotortrike.
Financiële gevolgen
De wijziging van de administratieve lastendruk ten opzichte van de oude afzonderlijke
regelingen is beperkt en zal afhangen van de individuele eigenaar/houder. Er zijn
nieuwe mogelijkheden opengesteld: het bouwen van een amateurbouw-ballon, of het wijzigen
van een orphan aircraft door middel van de eerder tot amateurbouwluchtvaartuigen beperkte
procedures met een externe deskundige. Wanneer van deze mogelijkheden gebruikt wordt
gemaakt brengt dit kosten met zich mee. De kosten zijn vergelijkbaar met dat deel
van de sector waar de mogelijkheden al eerder wel voor aanwezig waren.
Er zijn een paar mogelijkheden tot flexibiliteit uit de Europese regelgeving, Part
ML, opengesteld voor de in deze regeling gereguleerde luchtvaart. Gebruik maken van
het minimum inspectieprogramma of het toegestane piloot-eigenaar onderhoud kan tot
een kostenbesparing leiden. Hoeveel eigenaren hiervan gebruik zullen maken is onzeker,
evenals als de eventueel te bereiken besparing.
Een verzwaring van de financiële lasten voor de amateurbouwluchtvaartuig- bezitters
zit hem in het mede laten ondertekenen van de verklaring voor het verlengen van de
geldigheidsduur van het bewijs van luchtwaardigheid. Een geschikte onderhoudstechnicus
zal alvorens zijn handtekening te plaatsen (verklaring) het luchtvaartuig in meer
of mindere mate willen inspecteren en zal daarvoor een tarief in rekening brengen.
Er zijn in Nederland zo’n 200 amateurbouwluchtvaartuigen in het register ingeschreven,
de jaarlijkse kosten worden geschat op € 200, de totale lasten per jaar bedragen € 40.000.
De ontwerpregeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna:
ATR). De ATR deelt de analyse dat er geen omvangrijke gevolgen zijn voor de regeldruk
en heeft dan ook geen formeel advies uitgebracht.
Uitvoering en handhaving
De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) houdt toezicht op de naleving
van onder meer (veiligheids)wetten en regels voor de luchtvaart en handhaaft deze.
In dat verband is deze regeling aan de Inspecteur-Generaal (hierna: IG) van de ILT
voorgelegd ter toetsing op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
van de bepalingen van de regeling. De IG heeft geconcludeerd dat de verantwoordelijkheid
voor het naleven van de norm in grote mate bij de sector wordt gelegd, evenals het
geval is bij de bestaande regelingen die door deze nieuwe regeling worden vervangen.
De praktijk heeft geleerd dat de sector haar verantwoordelijkheid in het naleven van
de norm goed invult. Het toezicht op de regeling vergt geen extra capaciteit of andere
financiële middelen van de ILT. De door de ILT aangedragen tekstsuggesties en opmerkingen
zijn voor het overgrote deel overgenomen.
Internetconsultatie
Een ontwerp van de onderhavige regeling is in de periode van 19 september 2019 tot
en met 24 oktober 2019 opengesteld voor openbare internetconsultatie. Doel van deze
consultatie was burgers en bedrijven te informeren over de in voorbereiding zijnde
regelgeving en hen de gelegenheid te bieden een reactie te geven op het ontwerp. Dit
heeft 13 reacties opgeleverd.
Er zijn reacties ontvangen van:
-
• KNVvL (Koninklijke Nederlandse Vereniging voor de Luchtvaart), van zowel de afdeling
Zweefvliegen als van de afdeling Paramotorvliegen,
-
• Vereniging Historische Zweefvliegtuigen,
-
• NFHL (Nationale Federatie Historische Luchtvaart),
-
• PlaneTime Aircraft Sales and Consultancy,
-
• NLR-Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum,
-
• NVAV (Nederlandse Vereniging van Amateur Vliegtuigbouwers),
-
• AOPA Netherlands (Aircraft Owners & Pilots Association Netherlands),
-
• DDA Classic Airlines (Dutch Dakota Association Classic Airlines),
-
• en vier particulieren.
Alle reacties zijn openbaar. De reacties zijn hieronder op hoofdlijnen omschreven,
waarbij is aangegeven of deze reacties al dan niet hebben geleid tot aanpassing van
de regeling. Het uitgebreidere verslag van de internetconsultatie is te vinden op
www.internetconsultatie.nl.
De reacties betreffen onder andere de vormgeving en het gebruik van de regeling, de
citeertitel en de omschrijving van enkele begripsbepalingen in de regeling. Meerdere
reacties gaan daarnaast over een of meer bepalingen betreffende het ontwerp van amateurbouwluchtvaartuigen,
het bewijs van luchtwaardigheid en de wijziging van een luchtvaartuig. Daarnaast heeft
een aantal respondenten opmerkingen geplaatst over enkele onderhoudsbepalingen, de
gebruiksbeperkingen van luchtvaartuigen en over de bepalingen inzake in het buitenland
(ECAC-landen) geregistreerde luchtvaartuigen, alsmede ten aanzien van de beperking
van de invoer van tweedehands amateurbouwluchtvaartuigen. Enkele respondenten hebben
verder tekstsuggesties aangeleverd.
Een aantal respondenten heeft de wens geuit bepaalde begrippen te definiëren in de
regeling in verband met de onduidelijkheid die het gebruik van deze begrippen in de
onderhavige regeling oproept. Omdat de betreffende begrippen reeds in de hogere regelgeving
waar deze regeling op is gebaseerd zijn gedefinieerd is dit voorstel niet overgenomen.
Wel is de toelichting op de definitiebepaling (artikel 1) aangevuld met de vermelding
van de regelingen (Wet luchtvaart, Besluit luchtvaartuigen 2008 en Besluit vluchtuitvoering)
waar de betreffende begrippen zijn gedefinieerd. Een enkele begripsomschrijving is
naar aanleiding van ingebrachte opmerkingen aangepast (onder meer de omschrijving
van het begrip ‘replica’). Verduidelijking van een enkel begrip is opgenomen in de
toelichting op de bepaling waarin het betreffende begrip wordt gebruikt.
Naar aanleiding van een opmerking van een respondent ten aanzien van de definitie
van het begrip algemene luchtvaart wordt opgemerkt dat dit begrip slechts wordt gebruikt
binnen het kader van een standaard procedure bij het verlengen van de geldigheidsduur
van het BvL. Voor het beperkte aantal luchtvaartuigen die boven de in de begripsomschrijving
gestelde gewichtsgrens vallen gelden andere regels die meer maatwerk mogelijk maken.
Een respondent heeft opgemerkt dat in de begripsomschrijving van ‘niet-commercieel
vervoer’ ook de kosten van verzekering en stalling vermeld moeten worden. Ten aanzien
hiervan wordt gewezen op de definitie van het begrip ‘vervoerskosten’ waar verzekerings-
en stallingkosten in terugkomen.
Naar aanleiding van opmerkingen over het vermelden van andere landen dan de Verenigde
Staten en Canada waarmee Nederland overeenkomsten heeft gesloten ten aanzien van de
luchtwaardigheid van niet-Europees gereguleerde luchtvaartuigen zijn ter verduidelijking
de andere verdragspartijen bij de Multilaterale Overeenkomst inzake bewijzen van luchtwaardigheid
van ingevoerde luchtvaartuigen opgenomen in de toelichting bij artikel 1.
Een van de respondenten heeft opgemerkt dat de regeling niet van toepassing is op
Yakovlev-52 vliegtuigen, maar dat deze luchtvaartuigen wel nationaal geregeld moeten
worden. Deze opmerking heeft niet geleid tot aanpassing van de ontwerpregeling, aangezien
de regeling betreffende specifiek deze luchtvaartuigen (Regeling Yakovlev-52 vliegtuigen)
van kracht blijft. De regeling zal wel enige wijzigingen ondergaan als gevolg van
onderhavige regeling.
De reacties ten aanzien van de bepalingen inzake het ontwerp van amateurbouwluchtvaartuigen
(hoofdstuk 2) hebben ten dele geleid tot aanpassing van de ontwerpregeling. Zinsconstructies
zijn ter verduidelijking aangepast. Hierbij is gebruikt gemaakt van tekstsuggesties
van een van de respondenten.
Een van de respondenten heeft naar voren gebracht dat de opsomming in artikel 3 van
de regeling niet volledig is omdat enkele categorieën van Bijlage I bij de basisverordening
niet zijn opgenomen. Hierover wordt opgemerkt dat artikel 3 specifiek amateurbouwluchtvaartuigen
(als bedoeld in Bijlage I bij de basisverordening, eerste lid, onder (c)), betreft.
Voor de andere in Bijlage I bij de basisverordening genoemde categorieën gelden andere
in onderhavige regeling opgenomen bepalingen, bijvoorbeeld voor de categorieën genoemd
in Bijlage I, eerste lid, onder (e), gelden de artikelen voor de MLA’s en MLH’s enzovoort.
De ontwerpregeling is voorts naar aanleiding van enkele reacties betreffende het bewijs
van luchtwaardigheid aangepast. Zo is voor wat betreft de termijn van het uitvoeren
van de BvL-verlengingsinspectie aangesloten bij de Europees vastgestelde termijn van
90 dagen. Dit in lijn met de reacties ten aanzien hiervan.
Een van de respondenten vindt uit de ontwerpregeling niet duidelijk naar voren komen
wat het lot is van een door de aanvrager vervaardigd amateurbouwluchtvaartuig als
deze aanvrager stopt met zijn vliegcarrière. Het weigeren van een verlenging van het
S-BvL aan een koper van deze machine, omdat het amateurbouwluchtvaartuig na verkoop
binnen Nederland een toestel is dat niet door de aanvrager van een verlenging van
het S-BvL is vervaardigd, is volgens de respondent juridisch niet vol te houden. Deze
reactie heeft geen aanleiding gevormd de ontwerpregeling aan te passen. Een eenmaal
in Nederland ingeschreven luchtvaartuig, kan gewoon worden verkocht. Omdat dit luchtvaartuig
zich al bevindt binnen het Nederlandse (juridische) luchtvaartsysteem, zal verlenging
van de geldigheidsduur van het S-BvL, indien wordt voldaan aan de van toepassing zijnde
eisen, op basis van onderhavige kunnen plaatsvinden.
Bezwaren zijn geuit ten aanzien van het vervallen van de importmogelijkheid voor tweedehands
amateurbouwluchtvaartuigen. Deze beperking is gerechtvaardigd in het kader van de
borging in Nederland van de luchtvaartveiligheid. Het vervoersbeleid van de Europese
Unie heeft onder meer het doel om de luchtvaartveiligheid te bevorderen. In dat kader
mogen de lidstaten passende regels vaststellen ten einde een veilige luchtvaart te
waarborgen. Beperkingen zijn uit hoofde van de luchtvaartveiligheid op grond hiervan
ten aanzien van amateurbouwluchtvaartuigen toegestaan. Vermeld wordt nog dat het voor
de betreffende sector mogelijk blijft bouwpakket of kits af fabriek uit andere landen
te importeren.
Het voorstel van een enkele respondent om het Nationaal Register Mobiel Erfgoed (NMRE)
in het kader van de beoordeling van een luchtvaartuig als zijnde van historisch belang
voor het Koninkrijk der Nederlanden, te benoemen in de regeling is niet overgenomen.
Het NMRE betreft een vanuit de sector en geen officieel door het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen ingesteld register.
Voorstellen om aan te sluiten bij de Europese regelgeving zijn voor zover mogelijk
overgenomen met dien verstande dat een aantal Europese regels overeenkomstig van toepassing
is verklaard. Ook voor enkele definities is verwezen naar de Europese omschrijving
van de desbetreffende begrippen. Voor de afgifte van een ICAO-standaard-BvL voor luchtvaartuigen
uit verdragslanden worden procedures gevolgd die deels afwijken van de Europese procedures.
Dit omdat de gehanteerde procedures zijn gebaseerd op hetgeen daarover is afgesproken
in het betreffende verdrag. Een verdragswijziging om deze geheel in lijn te krijgen
met de Europese procedures wordt voor een relatief beperkt aantal luchtvaartuigen
niet opportuun geacht.
Ten aanzien van wijzigingen van luchtvaartuigen is door twee respondenten aangegeven
de FAA AC-43-13 ‘Acceptable Methods, Techniques, and Practices: Aircraft Inspection and Repair, Aicraft
Alterations’ te benoemen in artikel 25 van de regeling, omdat de AC-43-13 de wereldwijde standard
voor het ontwerpen van reparaties en wijzigingen is en daarnaast kennis en ervaring
biedt die CS-STAN nauwelijks meer kan bereiken.
Omdat de regeling aansluit bij de Europese regelgeving wordt daarin de CS-STAN voor
het goedkeuren van standaard wijzigingen gebruikt. In de regeling is dan ook niet
de FAA standard opgenomen. Wel is in de toelichting aangegeven dat voor standaard
reparatie, technieken uit AC 43-13 gebruikt kunnen worden tijdens onderhoud. Een reparatie
conform het maintenance manual of standaard technieken zijn echter geen wijzigingen
van het luchtvaartuig en vallen buiten het artikel (25).
Naar aanleiding van enkele opmerkingen ten aanzien van enkele onderhoudsbepalingen
zijn verduidelijkingen opgenomen in de toelichting. Ook de reacties op een klein aantal
gebruiksbeperkingen heeft geleid tot aanvulling van de toelichting en in een enkel
geval schrappen van onderdelen uit de ontwerpregeling. Zo is onder meer de beperking
op het recreatief vliegen met een historisch vliegtuig op de zondagen uit de regeling
geschrapt. Omdat dit recreatief vliegen zich in de praktijk veelal beperkt tot vrije
tijd, is het verbieden van vliegen op zondagen een te grote beperking bevonden.
De reacties betreffende bepalingen inzake in het buitenland (ECAC-landen) geregistreerde
luchtvaartuigen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van artikel 50 en aanvulling
op de toelichting op het artikel.
Door enkele respondenten is geadviseerd het S-BvL en het ICAO-BvL onbeperkte geldigheid
te geven en door een CAMO (onderhoudsmanagementorganisatie voor de blijvende luchtwaardigheid)
dan wel een CAO (onderhoudsorganisatie voor de blijvende luchtwaardigheid) jaarlijks
een Airworthiness Review Certificate (ARC) te laten afgeven. Dit in lijn met het Europese
systeem voor BvL’s en het mogelijk gebruik van dezelfde inspectie-procedure voor de
sector.
Hier is nationaal niet voor gekozen. Europees is controle op de onbeperkte geldigheid
van BvL’s ondervangen door de AR en (eventueel) daaropvolgende afgifte van een ARC.
Om aan te tonen dat het luchtvaartuig nog aan de BvL-vereisten voldoet kan zowel de
BvL-verlengingsinspectie worden uitgevoerd als een volledige Airworthiness Review
en kan dus nationaal wel grotendeels dezelfde procedure als in de Europese systematiek
door de sector worden gebruikt.
Een van de respondenten heeft aangegeven voor de melding van voorvallen meer overeenstemming
met en verwijzing naar de Europese regelgeving, te weten Verordening (EU) nr. 376/20148 (verordening voorvallen), te verwachten. Met wijziging van de Wet luchtvaart9 is het mogelijk om bij regeling regels over het verzamelen en verwerken van veiligheidsgegevens
overeenkomstig artikel 5, zevende lid, van de verordening voorvallen te stellen teneinde
bijzonderheden over voorvallen te verzamelen die mogelijkerwijs niet worden opgenomen
in de meldingssystemen als de verordening voorvallen. Daarnaast kunnen op grond van
de Wet luchtvaart bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld
tot toepassing van de verordening voorvallen op voorvallen en andere veiligheid gerelateerde
informatie met betrekking tot luchtvaartuigen die buiten de werkingssfeer van de basisverordening
vallen. Hiermee wordt het mogelijk om bij ministeriële regeling voorschriften vast
te leggen voor het inrichten van een systeem (in lijn met hetgeen ten aanzien daarvan
in de Verordening voorvallen is opgenomen) voor het doen van meldingen aan de minister.
Van die mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. Vooralsnog wordt met gebruikmaking
van het zevende lid van artikel 5 van de verordening voorvallen, het doen van meldingen
geregeld op de wijze zoals in onderhavige regeling.
Aan de wens van een respondent voor ruime toelating van buitenlandse ex-militaire
luchtvaartuigen op het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen wordt niet
tegemoet gekomen. Enkel ex-militaire toestellen die van historisch belang zijn voor
Nederland kunnen worden ingeschreven in het register.
Reacties betreffende de vormgeving en het gebruik van de regeling hebben er toe geleid
ten behoeve van gebruikers van de regeling in de toelichting een leeswijzer op te
nemen. Hierbij is gebruik gemaakt van de suggesties van een van de respondenten.
Een aantal door respondenten aangeleverde tekstsuggesties is waar mogelijk overgenomen.
Notificatie
Het ontwerp van deze regeling is op 6 februari 2020 gemeld aan de Europese Commissie
(notificatienummer 2020/0049/NL), ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn
2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende
een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). De notificatie
heeft met name betrekking op de artikelen 3, 4, 20, 24, 26, 28, 32, 36, 40 en 41 van
de ontwerpregeling in samenhang met de bijlage 1 tot en met 4, bij de ontwerpregeling,
die technische voorschriften bevatten. Deze voorschriften zijn nodig ter bevordering
van de luchtvaartveiligheid en zijn evenredig aan het met deze voorschriften beoogde
doel. De notificatie heeft niet geleid tot het maken van opmerkingen met betrekking
tot de ontwerpregeling. Er zijn derhalve geen aanpassingen doorgevoerd na afloop van
de notificatieprocedure.
Inwerkingtreding
Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële
regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Deze
regeling treedt met ingang van 1 oktober 2020 in werking en daarmee op een vast verandermoment.
Tevens is rekening gehouden met de publicatietermijn van twee maanden.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Begrippen die reeds zijn gedefinieerd in hogere regelgeving waar onderhavige regeling
op is gebaseerd, komen niet meer terug in dit artikel. Zo is het begrip ‘basisverordening’
reeds gedefinieerd in de Wet luchtvaart. Daarnaast zijn voor de begrippen MLA, MLH,
en de lichte gyrokopter, in het Besluit luchtvaartuigen 2008, begripsomschrijvingen
gegeven. De term ‘luchtwerk’ is in het Besluit vluchtuitvoering omschreven. Begrippen
die gebruikt worden in deze regeling en nog niet (eerder) zijn gedefinieerd, zijn
in deze bepaling opgenomen.
Verder is voor een aantal omschrijvingen aansluiting gezocht bij de definiëring die
in Europees verband worden gebruikt.
De in deze bepaling genoemde verdragen betreffen overeenkomsten ten aanzien van de
luchtwaardigheid van niet-Europees gereguleerde luchtvaartuigen die Nederland met
onder meer de Verenigde Staten van Amerika en Canada heeft gesloten. Nederland is
eveneens verdragspartij bij de Multilaterale Overeenkomst inzake bewijzen van luchtwaardigheid
van ingevoerde luchtvaartuigen. De andere bij dit verdrag aangesloten landen zijn:
– België
|
– Luxemburg
|
– Denemarken
|
– Noorwegen
|
– Duitsland
|
– Oostenrijk
|
– Finland
|
– Portugal
|
– Frankrijk
|
– Spanje
|
– Griekenland
|
– Turkije
|
– Ierland
|
– Verenigd Koninkrijk
|
– IJsland
|
– Zweden
|
– Italië
|
– Zwitserland
|
De Europese Unie wordt niet in de omschrijving van ‘verdragsland’ vermeld omdat Nederland
geen apart luchtvaartverdrag heeft met de EU zoals dat wel het geval is met een aantal
in de omschrijving en hierboven vermelde niet-EU landen.
Artikel 2
In artikel 2 is het toepassingsbereik van deze regeling opgenomen. Luchtvaartuigen
als bedoeld in Bijlage I bij de basisverordening vallen buiten de werking van deze
verordening. Het is aan de lidstaten overgelaten deze al dan niet nationaal te reguleren.
Voor een aantal van deze luchtvaartuigen waaronder amateurbouwluchtvaartuigen en MLA’s,
zijn in Nederland aparte regelingen betreffende de luchtwaardigheid en gebruiksbeperkingen
vastgesteld. Daarnaast bestonden voor deze en andere, buiten de werking van de basisverordening
vallende luchtvaartuigen, waaronder (Nederlandse) luchtvaartuigen die volledig worden
ingezet voor niet-militaire staatsactiviteiten of diensten (voor bijvoorbeeld douane-,
politie-, opsporings-, reddings-, en kustbewakings- activiteiten of diensten, ook
wel niet-militaire staatsluchtvaartuigen genoemd), aparte regelingen betreffende het
onderhoud, typecertificering, en bewijzen van luchtwaardigheid. Deze onderwerpen zijn
in onderhavige regeling opgenomen. De regeling is van toepassing op eerdergenoemde
niet-militaire staatsluchtvaartuigen, amateurbouwluchtvaartuigen, MLA’s, MLH’s, schermvliegtuigen,
lichte gyrokopters en bepaalde historische luchtvaartuigen. Op Nederlandse luchtvaartuigen
waarvoor een speciaal-BvL is afgegeven en die niet commercieel opereren (onder een
zogenoemde Air Operator Certificate, AOC), is een aantal onderhoudsbepalingen niet van toepassing. Dit betekent onder
meer dat voor ingrijpende wijzigingen aan het luchtvaartuig of aanpassingen aan het
materiaal geen aanvullend typecertificaat wordt afgegeven.
Artikelen 3 en 4
Voor het ontwerp van amateurbouwluchtvaartuigen gelden enkele specifieke eisen, die
in de artikelen 3 en 4 zijn opgenomen. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp, de
constructie en de bouw van amateurbouwluchtvaartuigen en daarmee de verantwoordelijkheid
voor de eigen veiligheid wordt in de regeling bij de bouwer en de houder van het luchtvaartuig,
gelegd. Dit beleid werd en wordt nog immer gedragen door de ervaring dat de eigen
verantwoordelijkheid van zelfbouwers in Nederland zo groot is, dat het ontbreken van
verregaande vormen van toezicht niet leidt tot een onacceptabel veiligheidsniveau.
Een amateurbouwluchtvaartuig beschikt niet over een gegarandeerd minimaal veiligheidsniveau
vergelijkbaar met de internationaal gecertificeerde luchtvaart. De variatie in kwaliteit
van deze luchtvaartuigen is groter dan onder een strikt kwaliteitssysteem in de fabriek
geproduceerde luchtvaartuigen. Een luchtvaartuig gebouwd door een ervaren en deskundige
bouwer kan de hoogste kwaliteit hebben, maar de kwaliteit van een luchtvaartuig gebouwd
door een minder ervaren of deskundige bouwer kan ook uitkomen op een niveau dat het
minimale fabriek-kwaliteitsniveau niet haalt. Het is niet mogelijk per luchtvaartuig
dit onderscheid te maken.
Amateurbouwluchtvaartuigen waarvoor de minister het eigen ontwerp van een bouwer kan
accepteren vallen onder verschillende categorieën luchtvaartuigen zoals zweef-, en
motorvliegtuigen, lichte sportvliegtuigen (LSA, Light Sport Aeroplanes), zeer lichte vliegtuigen (VLA, Very Light Aeroplanes), en zeer lichte helikopters (VLH, Very Light Rotorcraft). Daar zijn met deze regeling de ballonnen aan toegevoegd (HB, Hot Air Balloons). Technische eisen aan luchtvaartuigen uit deze categorieën staan in zogenoemde Certification Specifications (CS), die door de European (Union) Aviation Safety Agency (EASA) worden uitgegeven, waarbij CS-22, Sailplanes en Powered Sailplanes, CS-23, Normal, Utility, Aerobatic and Commuter Category Aeroplanes, en CS-27, Small Rotorcraft, betreft. Ten aanzien van het ontwerp van dergelijke typen amateurbouwluchtvaartuigen
geldt dat een vergelijkbaar veiligheidsniveau als de in artikel 3 genoemde CS wordt
bereikt door het ontwerp niet ten opzichte van alle paragrafen uit de betreffende
CS te toetsen maar slechts aan de relevante paragrafen. Een en ander is nader uitgewerkt
in bijlage 1 bij deze regeling, waarbij het niet van toepassing verklaren van een
paragraaf van de desbetreffende CS beargumenteerd moet worden.
Voor de radiocommunicatie-, navigatie-, en identificatieapparatuur gelden dezelfde
(huidig geldende) eisen inzake uitrustingsstukken als voor de gecertificeerde luchtvaart.
Deze apparatuur is essentieel voor een veilige integratie van amateur-gebouwde luchtvaartuigen
in het luchtverkeer. Deze apparatuur mag niet interfereren met de systemen van het
andere luchtverkeer en moet daarom aan dezelfde eisen voldoen. In CS-STAN staat voor
verschillende apparatuur aangegeven waar toegelaten types aan moeten voldoen. De apparatuur
zal veelal moeten zijn voorzien van een zogenoemde (E)TSO-goedkeuring (European Technical
Standard Order). Ook voor de verplichte instrumenten is het belangrijk voor de veiligheid
dat deze goed aanwijzen ook hiervoor is in CS-STAN en de (E)TSO’s informatie te vinden
wat de eisen voor toegelaten typen zijn.
Ten aanzien van de bouw van replica’s geldt dat validatie van een in Nederland te
bouwen replica moet plaatsvinden om te bepalen of het ontwerp in voldoende mate voldoet
aan de luchtwaardigheidseisen en om te bepalen of ontwerp en bouwwijze geschikt zijn
voor de bouw door een amateurbouwer. Dit is met name van belang daar waar de te bouwen
replica afwijkt van het origineel door het niet meer beschikbaar zijn van originele
materialen zoals de bekleding of een motor. De beoordeling hiervan vindt op vergelijkbare
wijze plaats als voor een eigen ontwerp.
Voor een niet in Nederland zelf ontworpen amateurbouwluchtvaartuig zal de minister
terugvallen op de ontwerpacceptatie van een aantal andere landen (artikel 4, zesde
lid). Van deze landen is de amateurbouwregelgeving beoordeeld als van overeenkomstig
(Nederlands) veiligheidsniveau ten aanzien van de beoordeling van het ontwerp. Met
de update van de Belgische regelgeving in 2018, dat als adequaat is beoordeeld, is
België toegevoegd. Nieuwe landen kunnen eventueel worden toegevoegd nadat de aangeleverde
(benodigde) informatie als van een adequaat veiligheidsniveau is beoordeeld.
Omdat in met name het Verenigd Koninkrijk ook een aantal zogenoemde zelfbouwkits in
de categorie MLA voor amateurbouw zijn goedgekeurd bestaat door deze overname van
de goedkeuring van het VK ook de mogelijkheid om deze kits in Nederland te bouwen.
Om te voorkomen dat aan het einde van het bouwproces problemen over de acceptatie
van het gebouwde type luchtvaartuig ontstaan, wordt elk bouwproject voor de start
aan de minister gemeld. Deze melding gaat gepaard met de bewijsvoering dat het ontwerp
geschikt is voor amateurbouw in Nederland. Dit kan door middel van een (amateurbouw-)BvL
voor het te bouwen type uit een van de genoemde landen, of een verwijzing naar een
reeds eerder in Nederland gebouwd toestel. Bij deze melding aan de minister kan indien
gewenst tevens een mogelijke PH-registratie voor het eindproduct worden gereserveerd.
Artikelen 5 tot en met 8
Artikel 5 omvat enkele algemene procedurele regels die in acht moeten worden genomen
door de aanvrager voor afgifte van een BvL dan wel verlenging van de geldigheidstermijn
van een BvL. De artikelen 6 tot en met 8 betreffen bepalingen die gelden voor die
niet-EASA luchtvaartuigen (luchtvaartuigen die niet onder de werking van basisverordening
vallen) die wel aan de door ICAO gestelde (luchtwaardigheids)eisen voor internationale
luchtvaart voldoen en die zijn ontworpen en vervaardigd in een staat waarmee Nederland
een overeenkomst heeft gesloten ten aanzien van de afgifte van bewijzen van luchtwaardigheid.
Luchtvaartuigen waarvan het type is ontworpen in één van deze landen worden door de
minister, vanwege deze reeds geruime tijd bestaande verdragsrelaties, betrouwbaar
geacht en dus geaccepteerd. Uitgangspunt is daarbij dat het luchtvaartuig voldoet
aan een ontwerp dat is goedgekeurd conform ICAO Annex 8 door middel van een civiel
goedgekeurd type-ontwerp van de staat van ontwerp. Daarnaast wordt dit ontwerp nog
steeds ondersteund door de staat van ontwerp door het bevestigen van de uitgifte van
verplichte instructies betreffende de luchtwaardigheidsaanwijzingen conform ICAO Annex
8.
Daar waar de staat verantwoordelijk voor het ontwerp (staat van ontwerp) en productie
van het luchtvaartuig en het luchtvaartuig zelf voldoen aan de internationale vereisten
die voortvloeien uit het ICAO-verdrag (o.m. ICAO Annex 8), en Nederland een overeenkomst
ten aanzien van het accepteren van elkaars bewijzen van luchtwaardigheid met dit land
heeft afgesloten, geeft de minister een internationaal te gebruiken ICAO-standaard-BvL
af. Voor de acceptatie van individuele luchtvaartuigen valt de minister terug op de
reeds eerder in Nederland geaccepteerde ontwerpen van luchtvaartuigen of het ontwerp
dat in eerste instantie is goedgekeurd door een land waar Nederland eerder een overeenkomst
ten aanzien van het accepteren van elkaars ontwerpen mee heeft afgesloten. De minister
maakt bij de afgifte van het ICAO-standaard-BvL gebruik van de kennis en expertise
van de sector door middel van de acceptatiekeuring.
Artikel 7 heeft allereerst betrekking op de import van luchtvaartuigen (in Nederland)
uit landen waarmee Nederland eerder een overeenkomst betreffende de wederzijdse erkenning
van bewijzen van luchtwaardigheid heeft gesloten, onder meer met de Verenigde Staten
van Amerika en Canada. Dit artikel betreft daarnaast de situatie dat een luchtvaartuig
vervaardigd in een verdragsland wordt geïmporteerd uit een ander verdragsland. In
artikel 7 staan tevens de procedures die gelden voor de import van een luchtvaartuig
uit een land waarmee de minister geen verdrag heeft afgesloten. De minister kan pas
een ICAO-standaard-BvL afgeven wanneer is aangetoond dat het ontwerp van het luchtvaartuig
in de configuratie zoals het luchtvaartuig wordt geïmporteerd aan de luchtwaardigheidseisen
voldoet. Dit kan door aan te tonen dat het luchtvaartuig voldoet aan het geaccepteerde
type-ontwerp, en als het daarvan afwijkt, dat deze afwijkingen voldoen aan goedgekeurde
aanvullingen op het type-certificaat. Informatie over de goedgekeurde configuratie
kan bij de ILT worden verkregen. Verder zullen de van toepassing zijnde luchtwaardigheidsaanwijzingen
uitgevoerd moeten zijn en het luchtvaartuig na inspectie luchtwaardig en geschikt
voor veilige operatie zijn bevonden. Omdat de invulling van de eisen van een technische
administratie van land tot land kan verschillen kan de benodigde bewijsvoering waaruit
bovenstaande blijkt variëren afhankelijk van het land van export. Wanneer bij oudere
luchtvaartuigen niet meer de complete technische administratie beschikbaar is, is
het aan te raden contact op te nemen met de ILT hoe te handelen.
Geïmporteerde luchtvaartuigen bedoeld in artikel 7, die door de minister luchtwaardig
worden bevonden moeten in bepaalde gevallen nog voldoen aan bijzondere luchtwaardigheidsaanwijzingen.
Bijvoorbeeld, een luchtvaartuig dat uit de Verenigde Staten van Amerika wordt geïmporteerd
blijkt nog niet voorzien te zijn van een door de minister voorgeschreven waarschuwingslampje
aan het toestel; het gaat dan om een luchtwaardig bevonden luchtvaartuig, dat echter
door de minister nog niet kan worden voorzien van een ICAO-standaard-BvL omdat nog
niet aan dit voorschrift is voldaan. Dit voorschrift is zo’n bijzondere luchtwaardigheidsaanwijzing.
Nadat de betreffende verlichting in het luchtvaartuig is aangebracht wordt het ICAO-standaard-BvL
afgegeven. Dit geldt ook voor de verplichte voorschriften van het land van ontwerp.
Artikel 9
In artikel 9 is bepaald aan welke eisen een amateurbouwluchtvaartuig moet voldoen
om te kunnen worden voorzien van een speciaal-BvL. Een van de criteria ingevolge Bijlage
I bij de basisverordening voor de kwalificatie amateurbouwluchtvaartuig is dat het
luchtvaartuig voor tenminste 51% is gebouwd en geassembleerd door een niet-beroepsbeoefenaar
of een non-profitorganisatie van niet-beroepsbeoefenaars, voor eigen gebruik en zonder
enig commercieel doel. Dit en daarmee dat het amateurbouwluchtvaartuig gebouwd is
conform het ontwerp en eventuele door de ontwerper goedgekeurde wijzigingen (onderdeel
b) moet blijken uit een verklaring van de bouwer. Deze verklaring kan er als volgt
uitzien:
`Hierbij verklaart (naam ... adres ...) dat hij het amateurbouwluchtvaartuig type
..., serienummer ... , heeft gebouwd conform het ontwerp, met de volgende door de
ontwerper goedgekeurde wijzigingen a,b,c, enz., en dat tenminste 51% van de bouw en assemblage van het luchtvaartuig door hem is uitgevoerd.
datum ..., handtekening ...'.
De in onderdeel c van artikel 9 genoemde verklaring van een onderhoudstechnicus, het
door een erkend bedrijf aangewezen personeelslid, dat gemachtigd is een BvL-verlengingsinspectie
of een AR uit te voeren dan wel van een deskundig persoon die hiertoe door de minister
is aangewezen, niet zijnde de bouwer zelf, dat op grond van een globaal onderzoek
geen belangrijke tekortkomingen zijn waargenomen kan er als volgt uitzien:
`Hierbij verklaart (naam ... adres ...) als GWK nr bvb ... / ZVT nr bvb ... / aangewezen
deskundige, dat hij op grond van een globaal onderzoek geen belangrijke tekortkomingen
heeft waargenomen aan het amateurbouwluchtvaartuig van het type ..., serienummer ...
dat is gebouwd door (naam ... adres ... en er dus geen redenen zijn te twijfelen aan
de verklaring dd. ... van de bouwer dat deze het luchtvaartuig conform het ontwerp
heeft gebouwd.
datum ... handtekening ...'.
Een technisch voldoende onderlegde inspecteur van de NVAV (Nederlandse Vereniging
van Amateurbouw Luchtvaartuigen) kan eventueel door de minister als deskundig persoon
worden aangewezen.
De verklaring dat alle verplichte luchtwaardigheidsaanwijzingen en door de ontwerper
of kitfabrikant voorgeschreven wijzigingen zijn uitgevoerd, en alle verplichte onderhoudsaanwijzingen
zijn nagekomen (onderdeel d), kan er als volgt uitzien:
`Hierbij verklaart naam ... adres ... als eigenaar/houder van het amateurbouwluchtvaartuig
type ... serienr. ... dat daaraan de volgende verplichte wijzigingen zijn uitgevoerd:
a. ... b. ... enz.
En alle verplichte onderhoudsaanwijzingen zijn nagekomen.
datum ... handtekening ...'.
Verplicht zijn Airworthiness directives (AD) en Bijzondere luchtwaardigheidsaanwijzingen
(BLA's) en de door de ontwerper/kitfabrikant voorgeschreven wijzigingen, veelal in
de vorm van service bulletins (SB's), die te maken hebben met de luchtwaardigheid
van het luchtvaartuig.
In beginsel zijn alleen de onderhoudsaanwijzingen die betrekking hebben op instrumenten,
systemen en kompassen, verplicht. Dit kunnen Maintenance Directives (MD) zijn (zoals
de MD over periodiek onderhoud aan instrumenten en systemen en de MD over magnetische
kompassen). Aanvullend op de verklaring moet de uitvoering van die verplichte onderhoudsaanwijzingen
kunnen worden aangetoond met een certificaat of log-entry van een daartoe bevoegd
of erkend bedrijf of persoon. Bij de aanvraag wordt dus een certificaat of log-entry
gevoegd waaruit blijkt dat voor wat betreft de instrumenten, systemen (avionica) en
kompassen wordt voldaan aan de van toepassing zijnde MD’s. Deze verplichtingen ten
aanzien van onderhoud zijn gebaseerd op hoofdstuk 5 van deze regeling.
Indien er geen geluidseisen voor het desbetreffende luchtvaartuig bestaan, dan is
een meetrapport niet noodzakelijk en zal daarover een geluidsverklaring (als bedoeld
in artikel 15 van het Besluit luchtvaartuigen 2008) worden afgegeven.
Artikel 10
Voor het verkrijgen van een speciaal-BvL moet de houder van een MLA, MLH of gemotoriseerd
schermvliegtuig een aanvraag indienen voorzien van een aantal bescheiden. Een van
deze bescheiden betreft een document waaruit blijkt dat het desbetreffende type MLA,
MLH of gemotoriseerd schermvliegtuig voldoet aan de van toepassing zijnde luchtwaardigheidsnormen
zoals die zijn ontwikkeld door de bevoegde nationale autoriteiten van Duitsland, Groot-Brittannië
of Tsjechië. Het document moet zijn afgegeven door de luchtvaartautoriteit van het
land aan de luchtwaardigheidseisen waarvan het desbetreffende luchtvaartuig voldoet
en waaruit blijkt dat het luchtvaartuig is goedgekeurd door of namens de desbetreffende
luchtvaartautoriteit. Indien geen door de desbetreffende luchtvaartautoriteit afgegeven
document wordt overgelegd, wordt geen speciaal-BvL afgegeven. Van belang is te vermelden
dat de minister niet toetst aan de eerder genoemde (buitenlandse) luchtwaardigheidsnormen,
het betreft immers geen algemeen verbindende voorschriften, en daar dan ook niet op
handhaaft. De genoemde Duitse, Britse en Tsjechische normen liggen wel ter informatie
ter inzage bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: ILT) en zijn geplaatst
op de website van de ILT, www.ilent.nl. Ook hier geldt dat nieuwe landen eventueel kunnen worden toegevoegd nadat de door
de betrokken sector in dat verband en daartoe aangeleverde (benodigde) informatie
als van een adequaat veiligheidsniveau is beoordeeld.
De onderdelen d en e betreffen de geluidsnormering en de geluidsproductie van MLA’s,
MLH’s, gyrokopters, en gemotoriseerde schermvliegtuigen. De geluidsnormering voor
MLA’s en gemotoriseerde schermvliegtuigen ligt op 60dB(A). Voor MLH’s en gyrokopters,
wordt aangesloten bij de Duitse normering te weten 68 dB(A). De geluidmeting moet
voor MLA’s, MLH’s, gyrokopters en gemotoriseerde schermvliegtuigen zijn uitgevoerd
volgens de in Duitsland toegepaste meetmethode. In Nederland is gekozen voor de Duitse
meetprocedure omdat deze goed aansluit bij de ICAO-meetprocedure voor de kleine luchtvaart.
Van het door of namens één van de eerder genoemde autoriteiten dan wel door een door
de minister erkende of geaccepteerde organisatie opgestelde geluidmeetrapport inzake
het betreffende luchtvaartuig, waarvoor het speciaal-BvL is aangevraagd en inhoudt,
dat het betreffende toestel voor wat betreft de voor de geluidsproductie van belang
zijnde aspecten overeenstemt met het luchtvaartuig waaraan de geluidsmetingen zijn
uitgevoerd, moet een uittreksel worden overgelegd (bijlage 2). De Koninklijke Nederlandse
Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) is vooralsnog de enige door de minister erkende
organisatie die dit document afgeeft. Het is niet de verwachting dat daar binnen afzienbare
termijn andere organisaties of personen hier bij zullen komen.
Artikelen 11 en 12
Bij het onderzoek naar de luchtwaardigheid van een historisch luchtvaartuig kan blijken
dat het luchtvaartuig slechts met beperkingen een redelijk niveau van luchtwaardigheid
kan verkrijgen. Bij beperkingen moet gedacht worden aan vermindering van de maximaal
toegelaten startmassa, operationele beperkingen, beperking van aantal zitplaatsen
of mee te nemen passagiers of bouw of constructie van het desbetreffende luchtvaartuig.
Slechts met dergelijke beperkingen kan ten behoeve van het luchtvaartuig een speciaal-BvL
worden afgegeven. Een speciaal-BvL voor een historisch luchtvaartuig is toegesneden
op het desbetreffende luchtvaartuig. Dit vloeit voort uit het feit dat het om een
historisch luchtvaartuig gaat. Daarom zal van geval tot geval moeten worden nagegaan
welke gegevens nodig zijn en welke bescheiden moeten worden ingediend.
Artikel 13
Ook ten behoeve van zogenoemde orphan aircraft kan een speciaal-BvL worden afgegeven. Het betreft oude luchtvaartuigen met aanvankelijk
een ICAO-standaard-BvL, dat echter op enig moment ambtshalve is omgezet in een speciaal-BvL.
Omdat de staat van ontwerp zijn verklaring van ondersteuning van het ontwerp heeft
ingetrokken kan het luchtvaartuig niet meer blijven voldoen aan de eisen van ICAO
Annex 8. De staat van ontwerp trekt zijn verklaring in omdat de fabrikant (de houder
van het type-certificaat) zijn type-certificaat heeft ingeleverd omdat hij bijvoorbeeld
niet meer bestaat, failliet is, of omdat de fabrikant aangeeft niets meer te doen
aan oude luchtvaartuigen en de staat van ontwerp aangeeft niet zelf het luchtvaartuig
te zullen onderhouden. Omdat deze luchtvaartuigen niet meer aan de internationale
eisen van ICAO Annex 8 voldoen, kan de minister het ICAO-standaard-BvL niet meer handhaven
en daarmee rechten geven om het soevereine luchtruim van andere landen binnen te vliegen.
Deze luchtvaartuigen zijn als het ware ‘wees’ geworden. Het betreft een beperkt aantal
oude luchtvaartuigen die in de afgelopen jaren bewezen hebben geen technische problemen
op te leveren. Daarom is het verantwoord deze luchtvaartuigen niet alleen voorlopig
door te laten vliegen, maar ook de mogelijkheid tot beperkte import te creëren. Voor
luchtvaartuigen met een maximaal toegelaten startmassa (maximum take-off weight, MTOM) van 2000 kg of minder, gelijk aan de grens van de zogenoemde ‘European Light Aircraft’ klasse 2, kan weer een speciaal-BvL worden aangevraagd. Omdat het hier veelal oude
luchtvaartuigen betreft die al ontworpen zijn voordat de ICAO is opgericht, komen
ook luchtvaartuigen in aanmerking die onder het pre-ICAO-regiem van een verdragsstaat
zijn ontworpen en geproduceerd. Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt voor de zweefvliegtuigen
die zijn ontworpen in het Verenigd Koninkrijk (VK). In het VK zijn zweefvliegtuigen
niet gereguleerd en wordt teruggevallen op de toelating, ‘datasheet’, van de British Glider Association (BGA). De BGA heeft de vergelijkbare taken en verantwoordelijkheden voor de blijvende
luchtwaardigheid ingevuld, die normaal gesproken door de luchtvaartautoriteit worden
ingevuld en uitgevoerd. In geval zich in de toekomst wel technische problemen manifesteren,
kan de minister deze speciaal-BvL’s alsnog intrekken. De verdere nationale onderhoudsvoorschriften
blijven van toepassing als ware het luchtvaartuig nog voorzien van een ICAO-standaard-BvL.
Artikel 14
Een in het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen ingeschreven luchtvaartuig
met een ICAO-standaard-BvL dat zal worden geëxporteerd naar het buitenland, of een
Nederlands luchtvaartuig met een EASA-BvL dat zal worden geëxporteerd naar een niet-EASA-land,
moet zijn voorzien van een export-BvL. Met een export-BvL verklaart het exporterende
land dat het luchtvaartuig voldoet aan de luchtwaardigheidseisen van het importerende
land. Het uitvoeren van de vlucht naar het importerende land vindt ingevolge artikel
3.8 van de Wet luchtvaart plaats op basis van een geldig BvL. Dat kan een ICAO-standaard-BvL
of een EASA-BvL zijn. Bij de vluchtuitvoering dient dan ook in ieder geval een geldig
BvL aan boord te zijn totdat het toestel is uitgeschreven uit het Nederlandse register
voor burgerluchtvaartuigen.
Met een export-BvL wordt een eventuele verkoop van het luchtvaartuig aan potentiële
eigenaren uit niet-EASA-landen vergemakkelijkt en het eenvoudiger gemaakt voor de
buitenlandse luchtvaartautoriteit om inzicht te krijgen in de luchtwaardigheid van
het uit Nederland te importeren luchtvaartuig.
Voorafgaand aan de afgifte van een export-BvL vindt een export-inspectie plaats waarin
wordt beoordeeld of het luchtvaartuig aan de van toepassing zijnde luchtwaardigheidseisen
voldoet. De beoordeling wordt vastgelegd in een inspectierapport waarvan het model
kan worden gedownload van de website van de ILT, www.ilent.nl.
Artikel 15
De minister verlengt de geldigheidsduur van een ICAO-standaard-BvL, een speciaal-BvL
betreffende een orphan aircraft of een speciaal-BvL betreffende een historisch luchtvaartuig
nadat zij daarover is geadviseerd door daartoe erkende bedrijven of personen. Een
inspectierapport met daarin het advies over de luchtwaardigheid van het betreffende
luchtvaartuig maakt deel uit van de verlengingsaanvraag. Indien alle vragen in het
BvL-verlengingsinspectierapport uiteindelijk bevestigend zijn beantwoord, wordt een
positief advies gegeven. Worden een of meerdere vragen negatief beantwoord, dan wordt
negatief geadviseerd. Voor de rapportage wordt gebruik gemaakt van een door de minister
elektronisch beschikbaar gesteld model. Ook de Airworthiness Review (AR) moet met
een positieve rapportage en een positief advies afgesloten worden.
De aanvraag voor de verlenging kan ook reeds zonder het inspectierapport en het advies
worden ingediend. De aanvraag wordt echter pas in behandeling genomen nadat ook dit
rapport met het advies is overgelegd.
Het kan voorkomen dat uit de BvL-verlengingsinspectie zaken naar voren komen die opgelost
moeten zijn voordat de geldigheidsduur van het BvL verlengd kan worden. Met name bij
oudere luchtvaartuigen kan een en ander echter niet zeer snel geregeld worden. In
dat geval accepteert de minister een maximale uitloop van het proces van 6 maanden
waarbinnen de termijn van geldigheid van het BvL toch nog verlengd kan worden. Is
de uitloop nog langer, dan moet een nieuwe aanvraag voor een BvL worden ingediend,
waarna de afgifte procedure gaat lopen.
Artikel 16
Bij de aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van een speciaal-BvL betreffende
een amateurbouwluchtvaartuig, een MLA, een MLH, een lichte gyrokopter, of een schermvliegtuig,
moet de houder van het desbetreffende luchtvaartuig een verklaring overleggen waaruit
blijkt dat het toestel nog steeds in luchtwaardige conditie verkeert.
De verklaring kan er als volgt uitzien:
`Hierbij verklaart naam ... adres ... als houder van het luchtvaartuig type ... serienr.
... PH- ...
-
a. dat het luchtvaartuig nog steeds in luchtwaardige toestand verkeert;
-
b. dat eventuele wijzigingen zijn die niet op voorhand zijn goedgekeurd, zijn goedgekeurd
door de minister, te weten: a. ... , onder goedkeuringsnummer ....., b. ..., onder
goedkeuringsnummer ....., enz., dan wel niet van toepassing omdat er geen wijzigingen
zijn uitgevoerd;
-
c. dat eventuele geluidswijzigingen zijn goedgekeurd door de minister, onder goedkeuringsnummer
....., dan wel niet van toepassing omdat er geen wijzigingen zijn uitgevoerd;
-
d. dat het luchtvaartuig is onderhouden conform de aanwijzingen van de ontwerper;
-
e. dat alle verplichte luchtwaardigheidsaanwijzingen en door de ontwerper of kitfabrikant
voorgeschreven wijzigingen zijn uitgevoerd., dan wel niet van toepassing omdat er
geen aanwijzingen zijn voorgeschreven;
-
f. dat alle verplichte onderhoudsaanwijzingen zijn nagekomen
-
g. het aantal vlieguren tijdens de voorgaande 12 maanden: ..
datum ... handtekening ...'.
De verklaring wordt medeondertekend door een daartoe bevoegde onderhoudstechnicus.
Ook het door een erkend bedrijf aangewezen personeelslid, dat gemachtigd is een BvL-verlengingsinspectie
of een AR uit te voeren kan namens dat bedrijf de verklaring medeondertekenen. De
medeondertekening houdt in dat de verklaring betreffende de luchtwaardigheid van het
luchtvaartuig naar zijn of haar deskundig oordeel op juiste gronden is opgesteld.
De luchtwaardigheid van schermvliegtuigen in combinatie met een motor is geheel gelegen
in de toestand van het scherm. De beoordeling daarvan valt echter buiten de bevoegdheid
van de genoemde bevoegde personen. Medeondertekening heeft in dergelijke gevallen
dan ook geen zin en kan achterwege blijven. De medeondertekening wordt nu ook ingevoerd
voor amateurbouwluchtvaartuigen. Hoewel er ten opzichte van de ‘oude’ Regeling amateurbouwluchtvaartuigen,
geen wijzigingen zijn in de mogelijkheid om als eigenaar het onderhoud grotendeels
onder eigen verantwoordelijkheid (te laten) uitvoeren, wordt met onderhavige regeling
een tweede onafhankelijke extra check ingevoerd zoals reeds eerder bij de MLA’s en
MLH’s is voorgeschreven. De eigenaar blijft evenwel verantwoordelijk. Om een beter
inzicht te krijgen naar het gebruik van MLA’s, MLH’s, lichte gyrokopters en schermvliegtuigen,
wordt voortaan gevraagd naar het aantal vlieguren in het jaar voorafgaande aan de
BvL-verlenging, zoals reeds bij amateurbouwluchtvaartuigen was bepaald.
Artikel 17
De minister kan in bijzondere omstandigheden zelf BvL-verlengingsinspecties, acceptatiekeuringen
of BvL-exportinspecties uitvoeren. Deze zullen in beginsel dan door de ILT (namens
de minister) worden uitgevoerd. In bepaalde bijzondere omstandigheden, met name in
gevallen waarbij het betreffende luchtvaartuig uitsluitend in het buitenland wordt
gebruikt, kan een BvL-verlengingsinspectie, een acceptatiekeuring of een BvL-exportinspectie
waar mogelijk echter door een erkend bedrijf worden verricht omdat dat sneller en
efficiënter is dan een inspectie door de ILT. Indien er geen erkend bedrijf voorhanden
is zal de inspectie door de ILT worden verricht.
Artikel 18
Bij de verlengingsinspectie en exportinspectie zullen in ieder geval de luchtvaartuigdocumenten,
de technische administratie, de configuratie van het luchtvaartuig, het onderhoud
sinds de vorige BvL-verlengingsinspectie en de technische staat, worden geïnspecteerd.
De diepgang van de inspectie van de technische staat wordt bepaald aan de hand van
factoren zoals, gebruik, leeftijd, vlieguren, onderhoudshistorie, belangrijke herstellingen,
documentatie, en anderszins bekende gegevens. De 100-uurs-inspectie of jaarlijkse
inspectie betreft een inspectie die in alle onderhoudsprogramma’s en -voorschriften
van fabrikanten voor luchtvaartuigen die behoren tot de algemene luchtvaart wordt
voorgeschreven. Met de ‘check and inspect’-punten wordt gecontroleerd of alles nog
luchtwaardig is. Voor het uitvoeren van de BvL-verlengingsinspectie is aangesloten
bij de in Europees verband afgesproken termijn van 90 dagen.
Artikel 19
Om zeker te stellen dat tijdens de BvL-verlengingsinspectie geen controle van de eigen
werkzaamheden wordt uitgevoerd, zal de persoon die de inspectie uitvoert niet tevens
zijn belast met het technische beheer van het onderhoud van het betreffende luchtvaartuig.
De minister volstaat vervolgens met het nemen van steekproeven ten aanzien van de
luchtvaartuigen en bij de bevoegd verklaarde bedrijven. Overmacht doet zich voor indien
er sprake is van extreme weersomstandigheden of in het geval van een technische storing
van het luchtvaartuig.
Artikelen 20 tot en met 23
Deze artikelen betreffen procedurele bepalingen inzake de wijziging, overdracht, vernieuwing,
schorsing en intrekking van het BvL. De minister wijzigt een BvL ambtshalve indien
wordt geconstateerd dat de gegevens zoals door de minister vermeld op het betreffende
document niet juist zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een typefout, maar ook indien
door een modificatie aan het luchtvaartuig de typeaanduiding zoals opgenomen op het
document niet meer klopt. In dat geval dient op het document het nieuwe typenummer
te worden vermeld.
Bij verlies (of digitaal verloren gaan) van het BvL dient bij de aanvraag tot vernieuwing
van het document een proces-verbaal te worden overgelegd. Dit kan op digitale wijze.
Vernieuwing van het BvL vindt op digitale wijze plaats. Ook terugzending aan de minister
van het oorspronkelijke document kan digitaal.
In deze bepalingen zijn tevens de procedurele regels, voor zover niet in hogere regelgeving
(onder meer in artikel 3.17 Wet luchtvaart) vastgelegd, betreffende schorsing en intrekking
van een BvL, waaronder de wijze van bekendmaking, opgenomen.
Artikelen 24 tot en met 27
Wijziging van een luchtvaartuig betekent dat afgeweken gaat worden van het goedgekeurde
ontwerp. Dit is alleen toegestaan als het ontwerp van de wijziging voor het betreffende
luchtvaartuig door of namens de minister is goedgekeurd al dan niet nadat de daarvoor
benodigde aanvragen zijn ingediend (artikel 26). De uitvoering van een wijziging valt
onder het onderhoud van het luchtvaartuig en dan ook als zodanig verantwoord te worden.
Reparaties van een luchtvaartuig volgens standaardtechnieken (FAA AC-43-13) of de
voorschriften van de fabrikant zoals vastgelegd in zijn onderhoudshandboeken, kunnen
zonder meer worden uitgevoerd. Indien een benodigde reparatie niet in de standaardtechnieken
of in deze handboeken is omschreven valt deze niet onder het goedgekeurde ontwerp.
Het ontwerp van deze reparatie wordt gezien als een wijziging op het goedgekeurde
ontwerp en zal dan ook als zodanig behandeld worden.
Voor luchtvaartuigen voorzien van een ICAO-standaard-BvL en historische luchtvaartuigen
voorzien van een speciaal-BvL accepteert de minister automatisch een wijziging van
het betreffende luchtvaartuig indien wordt voldaan aan de in het eerste lid van artikel
27 opgenomen voorwaarden. Ook onder bepaalde voorwaarden stemt de minister op voorhand
in met het ontwerp van een wijziging van een orphan aircraft, een amateurbouwluchtvaartuig,
een MLA, een MLH, een lichte gyrokopter, of een schermvliegtuig. In deze gevallen
is dan ook geen aanvraag om goedkeuring van de wijziging bij de minister nodig.
De voorwaarden zien op 3 aspecten:
-
1. het ontwerp van de wijziging is reeds eerder direct of indirect goedgekeurd of geaccepteerd
door de minister. Het opnieuw ter keuring aanbieden van het ontwerp leidt tot onnodige
administratieve lasten en werkzaamheden die geen toegevoegde waarde voor de veiligheid
hebben. De voorwaarden zijn nu voor veel typen luchtvaartuigen geharmoniseerd en de
kleine verschillen tussen de oude regelingen weggewerkt.
-
2. de wijziging heeft geen invloed op de geluidsproductie van het luchtvaartuig. Indien
de wijziging wel invloed heeft op de geluidsproductie, moet een nieuw geluidscertificaat
of geluidsverklaring worden aangevraagd, waarbij eventueel nieuwe geluidsmetingen
nodig zijn. Ook wanneer er geen geluidseisen voor het desbetreffende luchtvaartuig
bestaan, moet een nieuwe geluidsverklaring worden aangevraagd. Dit is namelijk het
enige document waarop de voor het geluid relevante gegevens worden vastgelegd. Ook
voor een historisch luchtvaartuig waarvoor oorspronkelijk geen geluidseisen van toepassing
zijn, kan het voorkomen dat door deze wijziging alsnog geluidseisen van toepassing
worden (overeenkomstig ICAO-Annex 16, Boekdeel I10).
-
3. de wijziging heeft geen invloed op de gegevens van het betreffende luchtvaartuig in
het Nederlandse luchtvaartuigenregister. De minister heeft de internationale (ICAO)
verplichting om een register te voeren van de in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen.
Hier is verplicht een aantal standaard gegevens van het luchtvaartuig opgenomen. Wanneer
de wijziging consequenties voor deze gegevens heeft, moeten de wijzigingen worden
gemeld aan de minister zodat het register kan worden bijgewerkt.
De ontwerper van een amateurbouwluchtvaartuig, vaak een kitfabrikant, geeft de bouwer
vaak op een aantal punten in het ontwerp een zekere vrijheid voor de detail-invulling.
Bijvoorbeeld de specifieke plaats van een instrument in het dashboard kan door de
bouwer aangepast worden aan zijn eigen specifieke voorkeuren. Wanneer de houder van
het luchtvaartuig later een wijziging van het luchtvaartuig wil doorvoeren die binnen
deze door de ontwerper/kitfabrikant geboden invullingsruimte valt, wordt het ontwerp
van deze wijziging door de minister als goedgekeurd door de fabrikant beschouwd. Er
hoeft hiervoor dan ook geen wijzigingsaanvraag te worden ingediend.
Of een wijziging waarvoor de minister op voorhand heeft ingestemd, verenigbaar is
met het luchtvaartuig kan alleen beoordeeld worden door degene die verantwoordelijk
is voor de configuratie van het luchtvaartuig. Dit betekent dat de eigenaar of houder
van het luchtvaartuig tezamen met degene die de inbouw van de wijziging uitvoert moet
bekijken of deze situatie zich voordoet.
Wanneer een wijziging wordt ingebouwd op basis van het ontwerp van een wijziging waarmee
de minister al in een eerder stadium direct of indirect heeft ingestemd, moet ook
daadwerkelijk dat ontwerp worden toegepast. Het moet achteraf in de technische administratie
aantoonbaar zijn dat gebruik is gemaakt van de desbetreffende ontwerpgegevens, tekeningen,
stuklijsten, inbouwinstructies en dergelijke.
Een automatisch geaccepteerde wijziging dient op de juiste manier in de technische
administratie te worden verantwoord; er hoeft geen aanvraag om goedkeuring van de
wijziging bij de minister ingediend te worden.
Artikel 28
Voor het toelaten van luchtvaartuigen die volledig worden ingezet voor niet-militaire
staatsactiviteiten (zoals politie of douane luchtvaartuigen) wordt uitgegaan van civiel
(Europees, door de EASA) gecertificeerde luchtvaartuigen. Dat wil zeggen dat het ontwerp
van deze luchtvaartuigen is geaccepteerd door de EASA door middel van de afgifte van
een type-certificaat dan wel door het land van ontwerp (state of design) door middel van de afgifte van een type-certificaat of een typegoedkeuring. Met
de afgifte van een aanvullend type-certificaat kan de ILT (namens de minister) daarna
de voor het specifieke gebruik van het luchtvaartuig noodzakelijke wijzigingen van
en aan dat luchtvaartuig goedkeuren. De ILT hanteert bij het aanvullend certificeren
de procedure die door de EASA wordt gevolgd bij de afgifte van aanvullende typecertificaten
ten behoeve van luchtvaartuigen die onder de werking van de basisverordening vallen
(EASA-luchtvaartuigen). Hiertoe worden de relevante paragrafen van Bijlage I (Part
21) van verordening (EU) nr. 748/201211 overeenkomstig van toepassing verklaard, met dien verstande dat in het nationale
certificeringsproces, uiteraard niet het Agentschap (de EASA), maar de minister van
Infrastructuur en Waterstaat de bevoegde autoriteit is. Deze procedure wordt ook gebruikt
voor bepaalde historische luchtvaartuigen die nog zijn voorzien van een ICAO-standaard-BvL.
Artikel 29
De luchtwaardigheidseisen die worden gehanteerd bij de beoordeling van de aanvraag
voor afgifte van een aanvullend type-certificaat zijn de eisen zoals van toepassing
op het moment van de beoordeling van het ontwerp door de EASA of door het land van
ontwerp (wat betreft historische en oud-militaire luchtvaartuigen) tenzij de minister
een latere versie van deze eisen van toepassing verklaart. Daarnaast worden bij de
beoordeling de eventuele speciale condities die de minister nodig acht voor het keuren
van de specifieke onderdelen betrokken. Hierbij kan gedacht worden aan de onderzoeksapparatuur
in of aan luchtvaartuigen die gebruikt zullen worden voor politiedoeleinden. Deze
eisen worden vastgelegd in de (door de EASA vastgestelde) zogenoemde certificatiebasis,
opgenomen in het type-certificaat (datasheet). Daarin wordt voorts vastgelegd hoe
wordt aangetoond dat aan de eisen wordt voldaan en zo nodig welke interpretaties worden
gehanteerd, welke alternatieve bewijsvoering wordt geaccepteerd, welke dispensaties
worden gegeven en waar op een equivalente wijze invulling van een eis wordt geaccepteerd.
Daarnaast worden alle andere afspraken tussen aanvrager en minister ten aanzien van
het aanvullende type-certificatieproces opgenomen. Omdat de via deze procedure ingebouwde
onderzoeksapparatuur of apparatuur die gebruikt zal worden voor politiedoeleinden
zo specifiek is voor dat gebruik is de mogelijkheid van het verkopen van het goedgekeurde
ontwerp, en daarmee overdracht van het aanvullend type-certificaat met de bijbehorende
ontwerpverantwoordelijkheden vervallen.
Wat betreft niet-Nederlandse aanvragers van een aanvullend type-certificaat kan de
minister aan de autoriteit van het land van de aanvrager verzoeken medewerking te
verlenen aan de toetsing van de bewijsvoering of de te leveren bewijsvoering te onderzoeken
op relevantie en te accepteren. Dit in lijn met de bilaterale verdragen die Nederland
daarover heeft afgesloten.
De certificatiebasis, de lijst van bewijsvoering en de bijbehorende documentatie vormen
samen een certificatiedossier.
Artikel 30
Om aan te tonen dat een luchtvaartuig of een gewijzigd luchtvaartuig aan de luchtwaardigheidseisen
voldoet zal in vele gevallen een aantal testvluchten moeten worden uitgevoerd. Omdat
nog niet is aangetoond dat het luchtvaartuig aan de eisen voldoet, kan het luchtvaartuig
niet voorzien worden van een ICAO-standaard-BvL, of is het ICAO-standaard-BvL van
het gewijzigde luchtvaartuig niet geldig. Een specifieke toestemming van de minister
om deze testvluchten uit te voeren is dus noodzakelijk. Voor de afgifte van deze toestemming
zal de minister overtuigd moeten worden dat het ontwerp van het luchtvaartuig, ondanks
dat nog niet is aangetoond dat het aan de eisen voldoet, toch voldoende waarborgen
in zich heeft om de testvluchten veilig uit te kunnen voeren. De onderdelen 21A.33
en 21A.35 van Bijlage I (Part 21) van verordening (EU) nr. 748/2012 zijn in dit verband
overeenkomstig van toepassing.
Nieuwe luchtvaartuigen (die nog nooit van een ICAO-standaard-BvL zijn voorzien) of
sterk gewijzigde luchtvaartuigen die meer dan enkele testvluchten moeten uitvoeren,
de zogenaamde prototypen, krijgen toestemming in de vorm van een speciaal-BvL met
een aantal beperkingen, die slechts de benodigde testvluchten mogelijk maken. Gering
gewijzigde luchtvaartuigen die reeds voorzien zijn van een ICAO-standaard-BvL en waarmee
slechts enkele vluchten moeten worden uitgevoerd, krijgen deze toestemming in de vorm
van een ontheffing van het vereiste op grond van artikel 3.21 van de Wet luchtvaart.
Artikel 3.8 van de Wet luchtvaart stelt dat het verboden is om te vliegen met een
luchtvaartuig dat niet luchtwaardig is, in dit geval waarvan de luchtwaardigheid niet
is aangetoond. Ook aan deze ontheffing zullen de nodige beperkingen worden verbonden.
Artikelen 31 en 32
In deze bepalingen zijn enkele procedurele regels betreffende overdracht, schorsing
en intrekking van een aanvullend type-certificaat, opgenomen.
Artikel 33
Het onderhoudsprogramma (Airworthiness Maintenance Programme, AMP) is de in één gecontroleerd document gebundelde verzameling van eisen voor periodiek
onderhoud, inclusief zogenoemde Airworthiness Limitations of Life Limits, voor één of meerdere luchtvaartuigen. Het levert daarmee het kader voor de onderhoudsplanning.
Het bevat daartoe een beschrijving van alle periodieke onderhoudstaken en specificeert
de intervallen of termijnen waarbinnen die taken uitgevoerd moeten worden. Het ‘basis’
onderhoudsprogramma, zoals opgesteld door de houder van het goedgekeurde ontwerp,
is het onderhoudsprogramma dat wordt gevolgd voor het luchtvaartuig zonder het (aanvullend)
onderhoud voor de modificaties.
Voor het opstellen van een onderhoudsprogramma wordt ook het (overeenkomstig) gebruik
van de voorschriften van de Europese luchtvaartveiligheidsregelgeving zoals opgenomen
in Part M of Part ML van verordening (EU) nr. 1321/2014, geaccepteerd. Eigenaren of
bedrijven die zowel nationaal gereguleerde luchtvaartuigen bezitten als Europees gereguleerde
luchtvaartuigen kunnen dan toch een gelijk proces voor beide soorten luchtvaartuigen
hanteren, zij het dat voor de niet-Europees gereguleerde luchtvaartuigen de nationale
regelgeving de grondslag biedt.
Aanpassingen van luchtvaartuigen benodigd voor de specifieke activiteiten of diensten
waarvoor zij worden ingezet, zoals luchtvaartuigen die worden ingezet voor politiedoeleinden
(niet-militaire staatsactiviteiten), vergen ook aanpassingen aan het ‘basis’ onderhoudsprogramma.
Er zullen taken worden toegevoegd of mogelijk taken vervallen. Deze aanpassingen worden
‘het aanvullend onderhoud’ genoemd. Ten behoeve van de eigenaren of houders van luchtvaartuigen
is door de ILT het Informatiepakket Onderhoudsprogramma’s Luchtvaartuigen opgesteld
dat kan worden geraadpleegd op de website van de ILT, www.ilent.nl.
Artikel 34 en 35
De CAMO vermeld in onderdeel b heeft goedkeuringsbevoegdheid en stelt niet alleen
het onderhoudsprogramma op maar voert het volledige beheer van het luchtvaartuig.
Artikelen 36 en 37
Het onderhoud aan amateurbouwluchtvaartuigen, MLA’s, MLH’s, lichte gyrokopters en
gemotoriseerde schermvliegtuigen mag door de eigenaar zelf worden uitgevoerd. Voor
amateurbouwers wordt hier het uitgangspunt gehanteerd dat iemand die een vliegtuig
bouwt, dit ook kan onderhouden. Voor het overige wordt ervan uit gegaan dat dit luchtvaartuigen
van een eenvoudig ontwerp zijn waarmee privé wordt gevlogen. Dit betekent dat de eigenaar
te allen tijde verantwoordelijk is voor de uitvoering van het onderhoud. Daarmee is
niet gezegd dat de eigenaar het onderhoud zelf moet doen. Onder zijn verantwoordelijkheid
kan het onderhoud ook aan derden worden uitbesteed. Uitgezonderd hiervan is het onderhoud
van de verplichte instrumenten, radio's, ELT’s (Emergency Locator Transmitter) en transponders, om interferentie met of storingen bij het ander luchtverkeer te
voorkomen voorbehouden aan daartoe bevoegden of erkenden.
Met het derde tot en met het zesde lid van artikel 36, worden voor de overige luchtvaartuigen
dezelfde mogelijkheden gegeven als de zogenoemde ‘EASA luchtvaartuigen’ hebben volgens
de voorschriften van Part ML. Zo wordt het zogenoemde ‘pilot-owner maintenance’ (piloot-eigenaar onderhoud) door de eigenaar toegestaan onder dezelfde voorwaarden
als in Part ML en wordt in artikel 36 voor de taakverdeling voor het overige onderhoud
tussen grondwerktuigkundige (GWK) en erkend bedrijf in beginsel Part ML gevolgd. Een
GWK kan conform Part ML onder bepaalde voorwaarden beperkt complex onderhoud uitvoeren.
Artikel 38
Het is niet altijd mogelijk of wenselijk om het onderhoud in Nederland of door Nederlands
bevoegde personen of door erkende bedrijven uit te laten voeren. Voor het onderhoud
van deze luchtvaartuigen in het buitenland zijn daarom verschillende kaders mogelijk
gemaakt.
Uit de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar van een amateurbouwluchtvaartuig,
MLA, MLH, lichte gyrokopter en gemotoriseerde schermvliegtuig voor de uitvoering van
het onderhoud volgt dat voor onderhoud in het buitenland dan ook geen toestemming
hoeft te worden geregeld, de eigenaar is namelijk ook verantwoordelijk voor die uitbesteding.
Dan is het toegestaan dat volgens de Europese regels erkende of via de bilaterale
verdragen van de EU met derde landen geaccepteerde onderhoudsorganisaties die gelijksoortig
onderhoud aan vergelijkbare ‘EASA-luchtvaartuigen’ mogen uitvoeren dit ook aan genoemde
Nederlands geregistreerde luchtvaartuigen mogen uitvoeren. Voor de vrijgave mogen
zij geen gebruik maken van hun Europese certificatie, maar moeten in het vrijgave
statement een referentie opnemen naar deze regeling en dit artikel. De referentie
kan als volgt luiden:
‘Certificate of release to service, released in accordance with the approval by the
Minister of Infrastructure and Watermanagement of the Netherlands, reference ’Regeling
nationale veiligheidsvoorschriften luchtvaartuigen, artikel 38’ ’.
Het is aan de eigenaar of opdrachtgever om het niet Nederlandse onderhoudsbedrijf
te wijzen op deze aangepaste release.
Met ‘vergelijkbare EASA-luchtvaartuigen’ worden onder andere de volgende categorieën
bedoeld: zweefvliegtuigen, Single Engine Piston airplane, ballonnen.
Daarnaast heeft Nederland met Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk een vier landen
overeenkomst gesloten, de ‘Agreement between the Austrian, Dutch, German and Swiss CAA’s regarding minor maintenance
on non-commercial aircraft and components in the General Aviation’ waarbij een deel van elkaars nationale regelgeving wordt geaccepteerd. Hierdoor
is het mogelijk om klein onderhoud van deze luchtvaartuigen te laten uitvoeren in
een van deze landen op basis van de aldaar geldende nationale regels.
Indien bovenstaande kaders niet toegepast kunnen worden, kan op individuele basis
bij de minister toestemming worden gevraagd. Bij het al of niet verlenen van deze
toestemming houdt de minister rekening met de in het vierde lid genoemde aspecten.
Na de schriftelijke toestemming moet het onderhoud vrij gegeven worden met een referentie
naar die toestemming. Dat kan luiden:
‘Certificate of release to service, released in accordance with the approval by the
Minister of Infrastructure and Watermanagement of the Netherlands reference degree
no. ...’. waarbij het nummer van de toestemming wordt ingevuld. Ook hier is het aan de eigenaar
of opdrachtgever om het niet Nederlandse onderhoudsbedrijf te wijzen op deze aangepaste
release.
Artikel 39
De scheiding tussen de technische en operationele verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking
in het onderscheid in artikel 39 tussen de verklaring over de aard en de uitvoering
van het verrichtte onderhoud (certificaat van vrijgave of van vrijgave voor gebruik),
en de verklaring wanneer het eerstvolgende onderhoud moet worden uitgevoerd (onderhoudsverklaring).
Als onderhoudsverklaring wordt aangemerkt het Journaal betreffende het luchtvaartuig
met de daarin opgenomen specifieke informatie betreffende onder meer de uren tot aan
het eerstvolgende onderhoud. In het Journaal moet een urenadministratie van het vliegtuig
worden gevoerd. Elke regel in het Journaal bevat meerdere kolommen betreffende plaats
van vertrek, plaats van aankomst, vliegtijd van de vlucht, totale vliegtijd van het
vliegtuig (dat dus met elke vlucht hoger wordt) en uren die overblijven tot het volgende
geplande onderhoud. Die overgebleven uren worden dus met elke vlucht minder, en geeft
informatie of de volgende geplande vlucht nog wel gemaakt kan worden.
Artikel 40
Het kan vanuit de operationele behoefte noodzakelijk zijn om gepland onderhoud niet
volgens planning uit te voeren maar enige tijd uit te stellen. De mogelijkheden daarvoor
worden in dit artikel gegeven. Allereerst kunnen de mogelijkheden die de houder van
het ontwerp, de fabrikant, geeft worden gebruikt. Indien de fabrikant hier niets over
heeft opgenomen in zijn onderhoudsinstructies wordt een generieke mogelijkheid gegeven.
Onderhoudstaken kunnen tot maximaal 10% van het interval worden uitgesteld. Voor taken
die op bedrijfsuren staan kan dit uitstel echter niet cumulatief worden toegepast.
Dus na uitstel wordt het eerstvolgende onderhoud op het originele tijdstip gepland.
Hiermee wordt voorkomen dat uiteindelijk na 1.000 bedrijfsuren er slechts negen 100
uurs inspecties zijn uitgevoerd. Voor taken die op kalendertijd staan geldt dit niet.
Deze taken hebben meestal geen relatie met mogelijke slijtage, maar met veroudering
zoals het uitdrogen van rubbers.
Artikelen 41 en 42
De technische administratie van een luchtvaartuig is het middel om de luchtwaardigheidsstatus
van een product en zijn componenten te beoordelen. Een systeem voor de technische
administratie omvat de processen om die gegevens te bewaren en te beheren en moet
in verhouding staan tot het betreffende luchtvaartuig. De technische administratie
van een luchtvaartuig moet de eigenaar/houder van dat luchtvaartuig de informatie
verstrekken om
-
– aan te tonen dat het luchtvaartuig voldoet aan de toepasselijke luchtwaardigheidseisen,
en
-
– alle toekomstige onderhoudswerkzaamheden te kunnen plannen zoals vereist door het
onderhoudsprogramma van het luchtvaartuig, op basis van de laatste uitvoering van
het specifieke onderhoud zoals vastgelegd in de administratie.
Voor het opzetten en bijhouden van een technische administratie wordt ook het (overeenkomstig)
gebruik van de voorschriften van de Europese luchtvaartveiligheidsregelgeving zoals
opgenomen in Part M of Part ML van verordening (EU) nr. 1321/2014, geaccepteerd. Eigenaren
of bedrijven die zowel nationaal gereguleerde luchtvaartuigen bezitten als Europees
gereguleerde luchtvaartuigen kunnen dan toch een gelijk proces voor beide soorten
luchtvaartuigen hanteren, zij het dat voor de niet-Europees gereguleerde luchtvaartuigen
de nationale regelgeving de grondslag biedt.
Voor de duur van de bewaartermijn van de technische administratie met betrekking tot
revisies is van belang dat de administratie van twee revisies beschikbaar moet zijn.
Omdat niemand weet hoelang het duurt in kalendertijd tussen twee revisies die worden
gepland op vlieguren kan geen concrete bewaartermijn worden aangegeven. De technische
administratie moet bewaard worden gedurende de termijn totdat de aantekeningen van
twee revisies beschikbaar zijn.
Artikelen 43 en 44
Informatie over defecten en gebreken geconstateerd tijdens het onderhoud moeten gemeld
worden bij de minister, teneinde indicaties te verkrijgen waar mogelijke veiligheidsrisico’s
zich voordoen, voordat dit tot een ongeval of een serieus incident leidt. Op grond
van de Wet luchtvaart is het mogelijk om bij regeling regels over het verzamelen en
verwerken van veiligheidsgegevens overeenkomstig artikel 5, zevende lid, van Verordening
(EU) nr. 376/2014 (hierna: verordening voorvallen) te stellen teneinde bijzonderheden
over voorvallen te verzamelen die mogelijkerwijs niet worden opgenomen in de meldingssystemen
als de verordening voorvallen. Daarnaast kunnen op grond van de Wet luchtvaart bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld tot toepassing van
de verordening voorvallen op voorvallen en andere veiligheid gerelateerde informatie
met betrekking tot luchtvaartuigen die buiten de werkingssfeer van de basisverordening
vallen. Hiermee is het mogelijk om bij ministeriële regeling voorschriften vast te
leggen voor het inrichten van een systeem (in lijn met hetgeen ten aanzien daarvan
in de Verordening voorvallen is opgenomen) voor het doen van meldingen aan de minister.
Van die mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. Vooralsnog wordt met gebruikmaking
van het zevende lid van artikel 5 van de verordening voorvallen, het doen van meldingen
geregeld op de wijze zoals in onderhavige regeling. Op termijn zullen de betreffende
bepalingen in deze regeling worden opgaan in de Regeling melden voorvallen in de burgerluchtvaart
201912.
Op de ILT website is een digitaal meldingsformulier voor de algemene luchtvaart (general aviation) beschikbaar, dat hiervoor gebruikt kan worden (www.ilent.nl).
Artikel 45
Er is voor wat betreft amateurbouwluchtvaartuigen geen gegarandeerd veiligheidsniveau.
De veiligheid van derden, de zogenaamde externe veiligheid, wordt nu gewaarborgd door
diverse gebruiksbeperkingen, zoals het verbod van vluchten over bebouwing en mensenverzamelingen,
het verbod van commercieel gebruik, ofwel het gebruik te beperken tot privégebruik.
Luchtwerk is slechts toegestaan met gecertificeerde luchtvaartuigen. Onder luchtwerk
wordt verstaan een activiteit waarbij speciale diensten worden verricht zoals landbouwspuitvliegen,
constructiewerkzaamheden, luchtfotografie, begeleiding, observatie, controle en valschermspringen.
Daarnaast mag een vliegschool niet opereren met een vloot van amateurbouwluchtvaartuigen.
Het is echter wel mogelijk om met een instructeur een verschillen- of familiarisatie-training
uit te voeren en zo onder begeleiding bekend te geraken met het eigen luchtvaartuig.
Wat betreft de luchtverkeersvoorschriften zijn de artikelen 18 en 19 van het Besluit
luchtverkeer 2014 van toepassing. Artikel 18 betreft het verbod een VFR (visual flight rules)-vlucht buiten de daglichtperiode uit te voeren. Op grond van artikel 19, derde lid,
van het Besluit luchtverkeer 2014 kan vrijstelling, al dan niet onder beperkingen,
worden verleend, van de in paragraaf SERA.5005, onder f, van verordening (EU) nr.
923/201213 (hierna: SERA-verordening), bepaalde minimum vlieghoogten en de afstand tot mensenverzamelingen.
Onderdeel e van het eerste lid van artikel 45 van onderhavige regeling vindt zijn
basis hierin.
Artikel 46
Voor de microlichte luchtvaartuigen geldt een vergelijkbare situatie als voor amateurbouwluchtvaartuigen.
Ook deze luchtvaartuigen zijn niet onder het internationale gecertificeerde systeem
gebouwd. Dit mag niet ten koste gaan van de veiligheid van de niet-inzittenden. Daarom
worden wat betreft luchtverkeersregels beperkingen gesteld aan het gebruik van deze
luchtvaartuigen. Zo mag er met dit type luchtvaartuigen niet gevlogen worden boven
aaneengesloten bebouwing en concentraties van mensen. Ook is het verboden te vliegen
binnen luchtverkeersleidingsgebieden en nabij luchtvaartterreinen. Ook hier is de
eerder aangehaalde SERA-verordening in samenhang met het Besluit luchtverkeer 2014
het uitgangspunt.
Op verbod met een Micro Light Aeroplane (MLA) luchtwerk te verrichten, worden twee
uitzonderingen gemaakt: het is toegestaan met een MLA een zeilvliegtuig of een zweefvliegtuig
te slepen. De huidige sleepvliegtuigen verouderen en zijn dringend aan vernieuwing
toe. De vervanging door gelijksoortige sleepvliegtuigen is echter duur en milieuonvriendelijk.
Een alternatief is gevonden in het gebruik van MLA’s voor het slepen van zweefvliegtuigen.
Bij het toestaan van het slepen van zweefvliegtuigen door MLA’s wordt aangesloten
bij de door de Duitse luchtvaartautoriteiten gestelde eisen. Uit onderzoek naar de
Duitse luchtwaardigheidsregelgeving is gebleken dat eventuele risico’s met betrekking
tot het slepen zijn meegewogen in het certificatieproces en afdoende zijn gedekt.
Vandaar dat ervoor is gekozen om met betrekking tot de certificering in Nederland
te verwijzen naar de Duitse regelgeving.
Voor de bestuurder van een MLA betekent het dat hij dit door middel van een zogenoemd
‘Kennblatt’ zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de regeling, dat is afgegeven
door de luchtvaartautoriteit van Duitsland, moet kunnen aantonen. In het Kennblatt
moet opgenomen zijn dat het slepen van zweefvliegtuigen met de betreffende MLA is
toegestaan.
De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) heeft voor de uitvoering
van sleepvluchten operationele procedures opgesteld. Deze procedures hebben met name
betrekking op de uitvoering van de sleepoperatie en op de bekwaamheid van de bestuurder
van de MLA. Deze operationele procedures en bekwaamheidseisen zijn gebaseerd op Europese
eisen met betrekking tot het slepen van zweefvliegtuigen. Met het Kennblatt, de operationele
procedures en de bekwaamheidseisen zijn eventuele risico’s teruggebracht tot een acceptabel
veiligheidsniveau. De KNVvL zal het slepen van zweefvliegtuigen met een MLA monitoren,
waarbij zal worden bijgehouden hoe vaak er met een MLA wordt gesleept en of daarbij
bijzonderheden te melden zijn.
Ook op het verbod een MLA, MLH, lichte gyrokopter of gemotoriseerd schermvliegtuig
te gebruiken tegen een vergoeding, met baat of voor commerciële doeleinden, wordt
een uitzondering gemaakt. Deze heeft betrekking op de bekwaamheid van de bestuurder.
Het betreft het gebruik voor instructie- en examenvluchten die nodig zijn voor het
behalen en verlengen van de geldigheidsduur of vernieuwen van de bevoegdheid tot het
vliegen met een MLA, MLH, lichte gyrokopter of gemotoriseerd schermvliegtuig. Omdat
het ten behoeve van de veiligheid van essentieel belang is dat de betreffende bestuurders
voldoende bekwaam zijn tot het vliegen met een MLA, MLH, lichte gyrokopter of gemotoriseerd
schermvliegtuig is het opnemen van de uitzondering voor deze instructie- en examenvluchten
noodzakelijk. Deze vluchten mogen ook tegen vergoeding worden uitgevoerd.
Artikel 47
De beperkingen aan het gebruik van een amateurbouwluchtvaartuig, MLA, MLH, lichte
gyrokopter en een gemotoriseerd schermvliegtuig, worden ook bepaald door hetgeen vermeld
staat in het vlieghandboek van het betreffende toestel. De piloot moet zich aan de
aanwijzingen in het handboek houden. Daarnaast geldt een verzekeringsplicht voor de
eigenaar/houder van het betreffende luchtvaartuig. Abusievelijk is onder de ‘oude’
Regeling amateurbouwluchtvaartuigen deze verzekeringsplicht niet opgenomen. De impact
van een amateurbouwluchtvaartuig en daarmee de mogelijke schade aan derden na een
ongeval is niet kleiner dan de impact van een vergelijkbaar ander luchtvaartuig vliegend
met een gelijk gewicht en gelijke snelheid. Voor de amateurbouwluchtvaartuigen is
dan ook de verplichting voor een verzekering tegen schade aan derden opgenomen. Voor
de hoogte van de verzekering is aangesloten bij de limieten als genoemd in artikel
7.4 van de Wet luchtvaart, onder meer als bepaald in Verordening (EG) nr. 785/200414. Omdat amateurbouwluchtvaartuigen, MLA’s, MLH’s, lichte gyrokopters en gemotoriseerde
schermvliegtuigen niet zijn gecertificeerd op basis van internationaal overeengekomen
normen, dient de passagier van tevoren gewaarschuwd te worden door de gezagvoerder
en dient in deze toestellen aangegeven te zijn, dat het om een niet-gecertificeerd
luchtvaartuig gaat.
Artikel 48
In dit artikel staan de beperkingen ten aanzien van het gebruik van historische luchtvaartuigen
voorzien van een speciaal BvL, afgegeven omdat deze luchtvaartuigen voor de Nederlandse
luchtvaarthistorie van belang zijn, ondanks dat deze niet aantoonbaar aan internationale
civiele standaarden voldoen. Dit artikel is dan ook niet van toepassing op oude luchtvaartuigen
die nog zijn voorzien van een ICAO-standaard-BvL. Voor deze historische luchtvaartuigen
waarmee particulier vervoer en niet-commercieel vervoer wordt verricht, geldt dat
deze niet lager mogen vliegen dan 1.000 voet (300 meter). Historische luchtvaartuigen
met een maximaal toegelaten startmassa van 2000 kg of minder vormen een uitzondering
op deze regel. Tijdens het zogenaamde zichtvliegen (VFR-vluchten, Visual Flight Rules) mag onder meer niet boven aaneengesloten bebouwing en concentraties van mensen worden
gevlogen. Dit geldt niet voor historische zweefvliegtuigen en onder voorwaarden voor
meermotorige historische vliegtuigen. Op grond van artikel 19, derde lid, van het
Besluit luchtverkeer 2014 kan vrijstelling, al dan niet onder beperkingen, worden
verleend, van de in paragraaf SERA.5005, onder f, van de SERA-verordening, bepaalde
minimum vlieghoogten en de afstand tot mensenverzamelingen. Het bepaalde in artikel
48 van onderhavige regeling vindt zijn basis hierin.
Per jaar mogen per luchtvaartuig 200 vlieguren worden gevlogen. Hier zijn geen trainingsuren
bij inbegrepen. In zijn algemeenheid geldt een vliegurenbeperking van 200 vlieguren.
Artikel 49
De houder van het (historische) luchtvaartuig is ingevolge het eerste lid van artikel
49 verplicht afdoende verzekerd te zijn voor toegebrachte schade en letsel aan, en
veroorzaakte dood van, derden op de grond alsmede aan, respectievelijk van, alle inzittenden,
de bemanning daaronder begrepen. De houder moet aantonen dat de verzekering is toegespitst
op het type operatie dan wel dat de verzekeraar zich bij het aangaan van de verzekering
bewust was van het bijzondere karakter van de operatie. Voor de hoogte van de verzekering
is aangesloten bij de limieten als genoemd in artikel 7.4 van de Wet luchtvaart, onder
meer als bepaald in Verordening (EG) nr. 785/2004. Onder vervoersactiviteit wordt
onder meer het uitvoeren van introductievluchten aangemerkt.
Het in het tweede lid van deze bepaling verplicht gestelde kwaliteitshandboek is opgesteld
door de KNVvL ten behoeve van vervoer met een historisch luchtvaartuig. In het kwaliteitshandboek
zijn onder meer eisen opgenomen met betrekking tot vluchtuitvoering, briefing van
de passagiers, relatie tussen de passagiers en de organisatie, vereniging of stichting
en vakbekwaamheidseisen voor de bemanning.
Op de organisatie, de vereniging of de stichting, die de vlucht met een historisch
luchtvaartuig verzorgt, rust een informatieplicht. Dit houdt in dat elke passagier
tijdig voor de vlucht schriftelijk en mondeling geïnformeerd moet zijn over de lagere
luchtwaardigheidseisen (derde lid).
Niet-commercieel vervoer moet worden beperkt tot de besloten kring van de organisatie
die de vlucht uitvoert. In het vierde en vijfde lid wordt die besloten kring beperkt
tot personen die direct of indirect zijn betrokken bij de instandhouding van het betreffende
luchtvaartuig van historische waarde, zoals sponsors, inclusief hun relaties, leden
en donateurs. De stallingskosten kunnen voortaan worden meegerekend bij de bepaling
van de vervoerskosten voor niet- commercieel vervoer, de definitie van de vervoerskosten
is hiervoor aangepast.
Artikel 50
In dit artikel zijn enkele beperkingen opgenomen met betrekking tot de vrijstelling
voor in andere ECAC-lidstaten (lidstaten van de European Civil Aviation Conference)
ingeschreven luchtvaartuigen die niet aan internationale standaarden voldoen. Luchtvaartuigen
die wel aan de internationale standaarden voldoen zijn voorzien van een internationaal
geaccepteerd EASA-BvL of ICAO-standaard-BvL. Deze luchtvaartuigen mogen internationaal
en dus ook in het Nederlandse luchtruim opereren.
Luchtvaartuigen die niet aan de internationale standaarden voldoen, hebben geen automatische
toelating tot het luchtruim van andere landen en moeten daar toestemming voor krijgen.
Om internationaal gebruik binnen Europa te faciliteren heeft de ECAC enkele aanbevelingen
uitgegeven. Nederland heeft met dit artikel deze aanbevelingen zodanig geïmplementeerd
dat er onder voorwaarden geen individuele toestemming meer gevraagd hoeft te worden
maar er onder een generieke vrijstelling kan worden geopereerd.
Ten eerste wordt deze vrijstelling beperkt in de tijd, zodat het voor buitenlandse
luchtvaartuigen wel mogelijk wordt om hier tijdelijk te opereren in het kader van
bezoeken voor demonstraties, meetings e.d. (De ECAC aanbevelingen geven de lidstaten
het behoud van het recht om een limiet te stellen aan de duur van de operaties van
deze luchtvaartuigen op hun grondgebied.) Deze buitenlandse luchtvaartuigen die niet
aan internationale normen voldoen mogen echter hier niet permanent gestationeerd en
geopereerd worden. Daarnaast worden de voorwaarden en beperkingen van het land van
inschrijving van toepassing verklaard. Hiermee zijn de ECAC-aanbevelingen nr. 1 betreffende
amateurbouwluchtvaartuigen uit 1980 en nr. 35-1 betreffende bepaalde historische luchtvaartuigen
die civiel waren gecertificeerd, maar waarvan de luchtwaardigheid niet meer door de
fabrikant en het land van ontwerp worden ondersteund, geïmplementeerd. Deze implementatie-wijze
sluit aan bij de wijze van implementatie in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk (beiden
ECAC-lidstaat). Deze ECAC aanbevelingen zijn hiermee tevens overgenomen voor MLA’s,
MLH’s, lichte gyrokopters en gemotoriseerde schermvliegtuigen. Omdat het veiligheidsniveau
van deze luchtvaartuigen niet vastgesteld is volgens internationaal geldende normen
en om de burger op de grond te beschermen worden aan vluchten met deze luchtvaartuigen
bij bebouwing en boven mensenverzamelingen beperkingen gesteld. De beperkingen zijn
voor alle soorten niet-internationaal gecertificeerde luchtvaartuigen gelijkgetrokken.
In dat verband wordt opgemerkt dat voor luchtverkeersvoorschriften naast de SERA-verordening,
de artikelen 18 en 19 van het Besluit luchtverkeer 2014, van toepassing zijn. Artikel
18 betreft het verbod een VFR-vlucht buiten de daglichtperiode uit te voeren. Op grond
van artikel 19, derde lid, van het Besluit luchtverkeer 2014 kan vrijstelling of ontheffing,
al dan niet onder beperkingen, worden verleend, van de in paragraaf SERA.5005, onder
f, van de SERA-verordening, bepaalde minimum vlieghoogten en de afstand tot mensenverzamelingen.
De gestelde beperkingen vinden hun basis hierin.
Voor de operatie in Nederland van andere typen luchtvaartuigen die niet aan de internationale
normen voldoen, dan wel voor een langere duur van het verblijf in Nederland, kan op
individuele basis bij de minister een verzoek worden ingediend. Dit verzoek zal op
basis van het zogenoemde Normenkader ontheffingen luchtwaardigheid 2015, zoals opgesteld door de ILT, worden beoordeeld. Het normenkader is te raadplegen
via de website van de ILT, www.ilent.nl.
Artikel 51
Als gevolg van het intrekken van de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen, de Regeling
historische luchtvaart, de Regeling MLA’s, MLH’s en gemotoriseerde schermvliegtuigen,
de Regeling aanvullende type-certificatie luchtwaardigheid en de Regeling onderhoud
luchtvaartuigen, verliezen de onder deze regelingen afgegeven certificaten, acceptaties,
verklaringen, goedkeuringen, instemmingen, toestemmingen, en overige documenten hun
grondslag. Onder de Regeling nationale veiligheidsvoorschriften luchtvaartuigen behouden
deze documenten hun geldigheid. Met artikel 51 wordt een eerbiedigende werking toegekend
aan de grondslag uit de ‘oude’ regelingen voor de reeds afgegeven documenten. Met
deze bepaling wordt een overgangsregime vastgesteld waarmee onder de ‘oude’ regelingen
afgegeven documenten hun geldigheid behouden op het moment van inwerkingtreding van
onderhavige regeling. Dit overgangsregime geldt eveneens voor de behandeling van aanvragen
om bovengenoemde documenten welke dateren van voor de inwerkingtreding van onderhavige
regeling.
Artikel 52
Door de betrokken luchtvaartsector is de wens geuit de werking en gebruik van deze
regeling na enige tijd aan een evaluatie te onderwerpen. Naar aanleiding daarvan is
in de regeling bepaald deze na een termijn van vijf jaren na de inwerkingtreding te
evalueren.
Bijlage 1
De externe deskundigen als bedoeld in onderdeel 3, onder d, zijn te vinden onder de
ingenieurs van de Technische Universiteit Delft, van de Hogeschool Haarlem en van
Fokker-bedrijven. Op voordracht van de aanvrager kunnen externe deskundigen door de
minister worden geaccepteerd. Zo kunnen bijvoorbeeld ook experts van de NVAV (Nederlandse
Vereniging van Amateur Vliegtuigbouwers) door de minister geaccepteerd worden wanneer
zij voldoende deskundigheid kunnen aantonen. Door de minister geaccepteerde deskundigen
adviseren, maar zijn niet verantwoordelijk voor de luchtwaardigheid. Die verantwoordelijkheid
ligt bij de ontwerper.
De maximaal in de praktijk te verwachten belasting bedoeld in onderdeel 4, onder b,
wordt ook wel ‘limit load' genoemd. Breuklast wordt in de praktijk ook aangeduid als ‘ultimate load'. Daarbij is de `limit load' vermenigvuldigd met een bepaalde veiligheidsfactor.
Bijlage 5
In de tabel (lijst van bewijsvoering) zijn de verschillende vormen van bewijsvoering
en de daarbij te leveren documenten opgenomen die kunnen worden gebruikt om aan te
tonen dat het ontwerp aan de van toepassing zijnde eisen voldoet.
Leeswijzer Regeling nationale veiligheidsvoorschriften luchtvaartuigen
Regeling nationale veiligheidsvoorschriften luchtvaartuigen
|
research- of niet-mil. staatslvt.
|
ICAO-standaard-BvL
|
amateurbouw-lvt.
|
MLA MLH lichte gyrokopter
|
gemotoriseerd schermvliegtuig
|
historische lvt met S-BvL
|
orphan aircraft met S-BvL
|
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 1, 2
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Hoofdstuk 2 Ontwerp amateurbouwluchtvaartuigen
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 3, 4
|
|
|
x
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 3 Bewijs van luchtwaardigheid
|
|
|
|
|
|
|
|
§ 1. aanvraag afgifte verlenging BvL
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 5
|
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
§ 2. Afgifte ICAO-standaard-BvL
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 6, 7, 8
|
x
|
x
|
|
|
|
|
|
§ 3. Afgifte S-BvL Amateurbouwlvt.
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 9
|
|
|
x
|
|
|
|
|
§ 4. Afgifte S-BvL MLA’s, MLH’s, lichte gyro en gemotoriseerde schermvl.
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 10
|
|
|
|
x
|
x
|
|
|
§ 5. Afgifte S-BvL historisch lvt.
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 11, 12
|
|
|
|
|
|
x
|
|
§ 6. Afgifte S-BvL orphan aircraft ≤ 2.000 kg
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 13
|
|
|
|
|
|
|
x
|
§ 7. Afgifte export-BvL
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 14
|
|
x
|
|
|
|
|
|
§ 8. Verlenging geldigheid BvL
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 15
|
x
|
x
|
|
|
|
x
|
x
|
Artikel 16
|
|
|
x
|
x
|
x
|
|
|
§ 9. Bvl-acceptatiekeuring, verlengingsinsp. export-inspectie
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 17, 18, 19
|
x
|
x
|
|
|
|
x
|
x
|
§ 10. Overdracht, wijziging, vernieuwing schorsing, intrekking BvL
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 20, 21, 22, 23
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Hoofdstuk 4 Wijziging lvt.
|
|
|
|
|
|
|
|
§ 1. Wijziging dmv ind. goedkeuring
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 24
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Artikelen 25 en 26
|
x
|
x
|
|
|
|
x
|
|
Artikel 27
|
|
|
x
|
x
|
x
|
|
x
|
§ 2. Wijziging dmv aanvullend tc
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 28, 29, 30
|
x
|
|
|
|
|
|
|
§ 3. Overdracht, schorsing, intrekking aanvullend tc
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 31, 32
|
x
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 5 Onderhoud
|
|
|
|
|
|
|
|
§ 1. Onderhoudsprogr.
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 33
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Artikel 34
|
x
|
x
|
|
|
|
|
|
Artikel 35
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
§ 2. Uitvoering onderhoud
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 36, 37, 38
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Artikel 39
|
x
|
x
|
|
|
|
x
|
x
|
Artikel 40
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
§ 3. Technische administratie
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 41 en 42
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
§ 4. Onderzoek en melden defecten en gebreken
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 43 en 44
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Hoofdstuk 6 Gebruiksbeperkingen
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 45
|
|
|
x
|
|
|
|
|
Artikel 46
|
|
|
|
x
|
x
|
|
|
Artikel 47
|
|
|
x
|
x
|
x
|
|
|
Artikelen 48, 49
|
|
|
|
|
|
x
|
|
Hoofdstuk 7 niet-NL ECAC-luchtvaartuigen
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikel 50
|
|
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen
|
|
|
|
|
|
|
|
Artikelen 51, 52, 53, 54
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Bijlage 1
|
|
|
x
|
|
|
|
|
Bijlage 2
|
|
|
|
x
|
x
|
|
|
Bijlage 3
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Bijlage 4
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
x
|
Bijlage 5
|
x
|
|
|
|
|
|
|
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga