TOELICHTING
Algemeen
Het is gebleken dat de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(NOW) nogmaals op een aantal punten gewijzigd en aangevuld moet worden. Daartoe strekt
deze wijzigingsregeling. Dit is de derde wijziging van de NOW sinds de inwerkingtreding.
I. Overgang van onderneming
Ondernemingen die een (onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen in 2019 of
begin 2020 blijken in een aantal gevallen in beperktere mate gebruik te kunnen maken
van de NOW. Deels is dit een onoverkomelijk gevolg van het karakter van de NOW: een
regeling die robuust is en gericht op zoveel mogelijk snelheid en eenvoud in de uitvoering
om zoveel mogelijk werkgevers, zo snel mogelijk te helpen via de NOW. Tegelijkertijd
is bezien hoe in schrijnende situaties ondernemingen die betrokken zijn geweest bij
een overgang van onderneming toch tegemoet gekomen kunnen worden. Onderstaande regels
kunnen toegepast worden om de vergelijking tussen omzet en loonsom in de referentieperiode
en de omzet en loonsom in de periode waarin de tegemoetkoming op grond van de NOW
ontvangen wordt meer representatief te maken indien zich in 2019 of begin 2020 (uiterlijk
op 1 februari 2020) een overgang van onderneming heeft voorgedaan.
Ondernemingen die een (onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen voorafgaand
aan deelname aan de NOW blijken in een aantal gevallen in beperkte mate gebruik te
kunnen maken van deze regeling. Bij aanvragers wordt – volgens de standaardregel –
het omzetverlies in de gekozen driemaandsperiode in 2020 (maart-mei, april-juni of
mei-juli) vergeleken met 25% van de jaaromzet van 2019. In veel gevallen zal in de
voornoemde meetperiode toch enige omzet worden gerealiseerd met evt. overgenomen bedrijfsactiviteiten,
waardoor de relevante omzet voor deze aanvrager kan vertekenen in de meetperiode,
hetgeen nadelig kan uitpakken voor een aanvrager.
Deze problematiek zal worden gemitigeerd door een bepaling op te nemen, vergelijkbaar
met de bepaling in de NOW voor startende ondernemingen. De nieuwe bepaling ziet op
situaties van overgang van onderneming in 2019 tot en met 1 februari 2020.
De bepaling voor startende bedrijven is eveneens beperkt gewijzigd door de referentie-omzet
te laten starten vanaf de eerste kalendermaand op de dag van de aanvang van de bedrijfsuitoefening, in plaats van de dag na aanvang van de bedrijfsuitoefening. Dit heeft tot gevolg dat ondernemingen die starten
op 1 februari 2020 ook nog kunnen profiteren van deze alternatieve berekeningswijze
voor de referentie-omzet. Een bedrijf moet wel uiterlijk op 1 februari 2020 zijn gestart,
omdat er anders geen relevante refertemaand voor de omzet voorhanden is, die moet
immers liggen voor maart (de eerste maand waarover NOW-tegemoetkoming ontvangen wordt).
Die referentiemaand is vereist om (vermenigvuldigd met 3) af te kunnen zetten tegen
de gekozen omzetperiode (maart-mei, april-juni of mei-juli) waarover de tegemoetkoming
op grond van de NOW wordt ontvangen. Deze aanpassing is wenselijk, omdat de eerste
van een kalendermaand vaak een logische datum is voor een overgang van onderneming.
Deze enigszins uitgebreide bepaling voor startende ondernemingen wordt nu ook op vergelijkbare
wijze toegepast voor de situatie dat een onderneming een andere onderneming heeft
overgenomen. De aanvrager van een NOW-subsidie kan – indien hij een overname heeft
gedaan na 1 januari 2019, maar uiterlijk op 1 februari 2020 – de kalendermaanden vanaf
het moment van de overgang hanteren voor de omzetvergelijking, omgerekend naar de
omzet over drie maanden. Op die manier wordt beter aangesloten bij de daadwerkelijke
omzet(daling) van ondernemingen die betrokken zijn geweest bij een overgang van onderneming.
Elke overgang van onderneming/activiteit/vestiging zal sporen nalaten in de financiële
administratie van het bedrijf. Er komen nieuwe medewerkers bij, er worden extra kosten
gemaakt en extra opbrengsten. Daarnaast zullen aan elke overgang rechtsgeldige documenten
ten grondslag liggen die voorhanden moeten zijn. Daarom moet de afwijkende berekening
dan ook controleerbaar zijn door de accountant, indien die over de omzetdaling een
verklaring af moet geven.
Een onderneming die te maken heeft gehad met overgang van onderneming zou, afhankelijk
van het moment van overgang, eveneens benadeeld kunnen worden doordat de loonsom voor januari of november (de refertemaand voor de loonsom binnen de NOW) niet langer
representatief meer is vanwege de overgang van onderneming. Deze problematiek rondom
overgang van ondernemingen wordt eveneens gemitigeerd doordat in deze regeling wordt
bepaald dat de hierboven genoemde mogelijkheid om een hogere loonsom in de maanden
maart t/m mei gesubsidieerd te krijgen (zie hieronder onder ‘II. Loonsombepaling’)
ook geldt indien een overname leidt tot een hogere loonsom voor de verkrijgende onderneming.
Dan wordt de hieronder toegelichte regel toegepast dat de loonsom van maart t/m mei
wordt gehanteerd voor de loonsombepaling, mits die loonsom in de periode maart t/m
mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari. Deze regel zal overigens niet
in alle gevallen van overgang van onderneming soelaas bieden om de juiste loonsom
te bepalen.
II Loonsombepaling
Geregeld wordt dat de loonsom van maart t/m mei gehanteerd kan worden bij de subsidievaststelling.
Met deze wijziging wordt het mogelijk gemaakt dat een werkgever niet onnodig benadeeld
wordt doordat zijn loonsom in de subsidieperiode (maart t/m mei) hoger is dan de loonsom
in de referentiemaand (januari). Deze wijziging zorgt ervoor dat werkgevers de loonsom
van maart t/m mei kunnen hanteren bij de subsidievaststelling, mits de loonsom in
de periode maart t/m mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari. In deze
rekenmethode wordt de hoogte van de loonsom in de maanden april en mei altijd gemaximeerd
op het niveau van maart.
De aanleiding voor deze aanvulling is dat sommige werkgevers een te lage, niet-representatieve
loonsom in januari blijken te hebben ten opzichte van de subsidieperiode maart t/m
mei; dit bijvoorbeeld vanwege een seizoenspatroon. Uiteraard kunnen hier ook andere
redenen aan ten grondslag liggen. De hoogte van de compensatie voor loonkosten kan
daardoor onvoldoende aansluiten bij de werkelijke loonkosten in de subsidieperiode
om die effectief te kunnen compenseren. Voor werkgevers met seizoenspatronen geldt
bijvoorbeeld, dat deze ondernemingen binnen de subsidieperiode niet in dezelfde mate
profiteren van de loonkostentegemoetkoming van de NOW. In januari zullen zulke bedrijven
namelijk een (fors) lagere loonsom hebben dan op maandbasis in de periode maart t/m
mei. Door de voorgestelde aanpassing voorziet de regeling ook in adequate tegemoetkoming
in de loonkosten indien de loonsom in de periode maart t/m mei hoger is dan in de
referentiemaand januari maal drie. De voorgestelde alternatieve rekenmethode voor
de loonsom geldt voor alle bedrijven die in de subsidieperiode (maart tot en met mei)
een hogere loonsom hadden dan de loonsom in de referentiemaand januari maal drie.
Het belang om de hoogte van de subsidie goed aan te laten sluiten op de werkelijke
loonkosten in de subsidieperiode geldt immers in al deze gevallen.
De loonsom van april en mei zullen worden gebaseerd op de loongegevens zoals vastgesteld
op 19 juli 2020. Hiermee wordt aangesloten bij de reeds bepaalde datum voor de loonsom
tijdens de subsidieperiode, zoals aangegeven in artikel 7, lid 4. De loonsom van maart
wordt gebaseerd op de loongegevens zoals vastgesteld op peildatum 15 mei. Om misbruik
en oneigenlijk gebruik te voorkomen wordt maart vastgesteld op basis van reeds beschikbare
gegevens en zijn de loonsommen van april en mei gemaximeerd op het niveau van maart.
Deze aanpassing van de NOW is zodanig vormgegeven dat het niet benadelend of belastend
uitwerkt voor lopende aanvragen van de NOW. De aanpassing wordt automatisch toegepast
bij aanvragers voor wie dit voordelig uitpakt. Voor gevallen waar de eerdere berekening
voordeliger is zal de eerdere berekening blijven gelden.
De aanpassing geldt expliciet alleen voor de berekening van de subsidiehoogte bij
vaststelling, na afloop van de subsidieperiode.
III. Extra periode salaris uit loonsom filteren
Geregeld wordt dat extra periode salaris uit de loonsom kan worden gefilterd tijdens
zowel de referentieperiode als de subsidieperiode. Bij vormgeving van de NOW was de
veronderstelling dat de maand januari in nagenoeg alle gevallen een representatieve
loonsom zou genereren voor bedrijven. Sindsdien is gebleken dat een substantieel deel
van werkgevers een extra salaris uitkeert in januari, betreffende een dertiende maand.
De regeling wordt hierop aangepast om te voorkomen dat werkgevers enkel vanwege de
betaling van een dertiende maand in januari een aanzienlijk deel van de NOW-subsidie
moeten terugbetalen bij vaststelling. Het blijkt niet mogelijk om andere incidentele
betalingen uit de loonsom te filteren zoals eenmalige bonussen. Daarvoor kan de loonsom
dan ook niet worden geschoond.
IV. Accountantsverklaring
In de toelichting van de NOW is aangegeven dat gestreefd wordt om snel helderheid
te verstrekken onder welke grens een verklaring van een accountant niet wordt vereist.
Er is voor gekozen om hierbij uit te gaan van de reguliere grens van de Aanwijzingen
voor de subsidievaststelling dat er geen accountantsverklaring gevraagd wordt voor
vaststellingen onder de € 125.000,–. Hierbij zal uitgegaan worden van het gevraagde
subsidiebedrag bij de vaststelling. Bedrijven en instellingen zullen dus zelf een
berekening moeten maken of zij een accountantsverklaring nodig hebben. Dit zal natuurlijk
ook bij de vaststelling moeten blijken. Om zoveel mogelijk werkgevers vooraf helderheid
te geven of een accountantsverklaring is vereist is bepaald dat bedrijven die een
voorschot hebben ontvangen van € 100.000,– of meer een accountantsverklaring moeten
overleggen. Een voorschot van € 100.000,– betreft immers in de meeste gevallen een
subsidiebeschikking van € 125.000,–. Indien bij een voorschot lager dan € 100.000
naderhand blijkt dat de subsidie toch op een bedrag van € 125.000,– of hoger zal
worden vastgesteld, zal de werkgever verzocht worden om alsnog een accountantsverklaring
in te leveren. De werkgever krijgt daarvoor 14 weken de tijd, zodat deze werkgevers
ook 38 weken krijgen om een accountantsverklaring te overleggen.
Bij de bedragen van € 100.000,– voor het voorschot en € 125.000,– voor het vaststellingsbedrag
wordt uitgegaan van het bedrag van de individuele rechtspersoon/natuurlijke persoon
of het concern indien er sprake is van een concern. Hierbij zal niet per loonheffingennummer
worden gekeken. Belangrijk punt van controle door de accountant is immers de omzetdaling,
en die wordt beoordeeld op het niveau van de gehele onderneming, of als er sprake
is van een groep van de gehele groep. Dit voorkomt een versnipperde controleaanpak
en leidt tot meer efficiency en effectiviteit door een hogere som aan gecontroleerde
vaststellingsverzoeken. Deze verklaring van de accountant moet voldoen aan controlestandaarden
die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld,
met inachtneming van het accountantsprotocol dat door de minister wordt vastgesteld.
Naar verwachting zal de meerderheid van de bedrijven geen verklaring van een accountant
nodig hebben, omdat er sprake is van een voorschot onder de € 100.000,– of een subsidiebedrag
onder de € 125.000,–. Dat betekent echter niet dat er bij hen geen controle plaatsvindt.
In alle gevallen zullen de organisaties bij het verzoek tot vaststelling gevraagd
worden een aantal bevestigingen te doen dat zij hun aanvraag naar waarheid hebben
ingevuld en dat zij onder meer verklaren dat er geen sprake is van misbruik en oneigenlijk
gebruik van subsidiegelden en onderneming zich bewust is van extra controles in geval
van (vermoeden van) misbruik en oneigenlijk gebruik. Daarnaast zal bij het verzoek
om vaststelling van een subsidie met een voorschot boven de € 20.000 of een vaststelling
boven de € 25.000,–, een verklaring van een derde overlegd moeten worden mits geen
accountantsverklaring overlegd hoeft te worden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een administratiekantoor,
financieel dienstverlener, of brancheorganisatie. De minister zal aanwijzen welke
deskundigen een dergelijke verklaring mogen tekenen. De Belastingdienst vraagt een
dergelijke verklaring ook bij uitstel van betaling bij bijzondere omstandigheden.1 Een verklaring van een derde is niet ongebruikelijk bij subsidie-aanvragen.
Vooralsnog is uitgegaan van een termijn van 24 weken waarbinnen een werkgever een
verzoek om vaststelling van de subsidie moet doen en waarbinnen ook de accountantsverklaring
moet zijn verstrekt. In de regeling wordt de termijn voor vaststelling verlengd naar
38 weken voor aanvragen waarvoor een verklaring van een accountant wordt meegestuurd.
Ten eerste zullen de accountants naar verwachting de komende periode op basis van
de huidige stand en rekening houdend met de hiervoor geformuleerde drempelbedragen
grote aantallen verklaringen moeten afgeven. Ten tweede zorgt de verlenging van de
termijn ervoor dat deze controle ook mogelijk in de reguliere jaarrekeningcontrole
kan meelopen, hetgeen efficiënter en effectiever is. Voor andere werkgevers blijft
wel gewoon de 24 weken termijn gelden.
IV. Verlenging aanvraagtijdvak
Deze regeling introduceert twee nieuwe mogelijkheden voor aanvragers van een tegemoetkoming
op grond van de NOW: de mogelijkheid om voor de berekening van de loonsom ook te kijken
naar de maanden maart, april en mei en de mogelijkheid om bij een overgang van onderneming
de omzet op een afwijkende manier te bepalen. Hierdoor kunnen werkgevers die in eerste
instantie niet in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming op grond van de NOW mogelijk
alsnog succesvol een aanvraag doen. Hierom wordt het aanvraagtijdvak voor de eerste
tranche van de NOW langer opengesteld: tot en met 5 juni 2020.
De hiervoor genoemde nieuwe mogelijkheden voor aanvragers werken overigens terug tot
de datum van de brief van 20 mei waarin deze wijzingen aan de Tweede Kamer zijn aangekondigd.
Werkgevers konden dan ook vanaf dat moment een beroep doen op deze mogelijkheden.
Ook werkgevers die meenden eerder geen recht te hebben op een tegemoetkoming op grond
van de NOW hebben door de verruiming van het aanvraagtijdvak voldoende tijd om alsnog
een aanvraag in te dienen.
V. Wijziging moment openstelling loket voor subsidievaststelling
De regeling schrijft voor dat een aanvraag om vaststelling van de subsidie wordt gedaan
binnen 24 weken na afloop van het gekozen omzettijdvak (artikel 14). Uit die bepaling
kon worden afgeleid dat verzoeken om vaststelling per 1 juni 2020 ingediend konden
worden. Inmiddels is duidelijk dat het, mede gelet op de verlenging van de NOW met
een tweede aanvraagtijdvak, niet mogelijk is om eerder dan 7 oktober 2020 verzoeken
om subsidievaststelling in behandeling te nemen (18 weken later dan 1 juni). Daarom
wordt geregeld dat een werkgever een aanvraag om subsidievaststelling kan doen na
6 oktober 2020. De indieningstermijn van 24 weken voor de aanvraag begint vanaf die
datum te lopen. De werkgevers waarvoor geldt dat hun omzettijdvak per 31 mei of 30 juni
eindigde, krijgen dan ook langer de tijd om een aanvraag om vaststelling van subsidie
voor te bereiden.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Dit betreft een technische wijziging in verband met de aanpassing van onderdeel D,
onder 1.
Onderdeel B
Artikel 6, tweede lid, is nu opgesplitst in een tweede en derde lid. In het derde
lid is een nieuw onderdeel toegevoegd. Hiermee is voor startende ondernemingen de
alternatieve berekeningsmethode van de referentie-omzet uitgebreid en is voorts de
problematiek rondom het omzetverlies ingeval van een overgang van onderneming als
bedoeld in artikel 7:662 Burgerlijk Wetboek, gemitigeerd.
Voor startende ondernemingen was al voorzien in een alternatieve berekeningsmethode
voor de referentie-omzet: wanneer de aanvang van de bedrijfsuitoefening van een onderneming
in het jaar 2019 of in januari 2020 plaatsvond, werden de kalendermaanden vanaf de
dag na aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020 in aanmerking
genomen. Wanneer een onderneming zodoende zijn bedrijfsuitoefening startte op 1 februari
2020, kwam deze onderneming niet meer in aanmerking voor de alternatieve berekeningsmethode.
Met deze wijziging is dat wel het geval; ook voor ondernemingen met als startdatum
1 februari 2020 geldt de alternatieve berekeningsmethode voor de referentie-omzet.
Voor het mitigeren van de problematiek rondom overgang van onderneming is aansluiting
gezocht bij de uitgebreidere regeling voor startende ondernemingen.
Is sprake van een overgang van onderneming in het jaar 2019, in januari 2020, of op
1 februari 2020, dan kan de werkgever ervoor kiezen om de referentie-omzet te berekenen
door te kijken naar de omzet gerealiseerd in de periode vanaf de eerste kalendermaand
op de dag van de overgang tot en met 29 februari 2020.
In het nieuwe zesde lid is geregeld dat deze alternatieve berekeningsmethode bij overgang
van onderneming alleen toegepast wordt als de werkgever daarvoor kiest. De werkgever
verzoekt in dat geval om toepassing van deze methode bij de aanvraag om subsidievaststelling.
Vindt een overname plaats na 1 februari 2020, dan is het derde lid, onderdeel b, niet
van toepassing. Er is dan immers geen kalendermaand meer gelegen tussen het moment
van de overname en de uiterlijke datum van 29 februari 2020.
Onderdeel C
Dit betreft technische wijzigingen in verband met de vernummering van artikel 6.
Onderdeel D, onder 1
Met de wijziging van artikel 7 wordt bij de vaststelling van de subsidie de loonsom
gecorrigeerd voor het eventuele uitbetaalde extra periode salaris. Deze correctie
is van toepassing op zowel de referentieloonsom, zoals bedoeld in het tweede, derde
of vierde lid van artikel 10, als de loonsom van de subsidieperiode, zoals bedoeld
in het tweede lid onderdeel C van artikel 7.
Een voorbeeld van extra loon is een recht op een dertiende maand. Het betreft hier
niet eenmalige bonussen of vakantietoeslagen.
Het extra loon staat los van het opgebouwde recht op extra loon dat op een ander moment
uitbetaald wordt. De opbouw wordt gecompenseerd met de forfaitaire opslag van 1,3
om de loonsom te corrigeren voor de verschillende kosten die de werkgever heeft.
Onderdeel D, onder 2
Om ondernemingen die gedurende de referentiemaand veel minder personeel in dienst
hebben accurater te ondersteunen via de NOW, is met het zevende lid een alternatieve
rekenmethode voor de subsidiehoogte toegevoegd. Voor een nadere toelichting wordt
verwezen naar paragraaf II van de algemene toelichting. In aanvulling daarop volgen
hierna twee voorbeeldberekeningen.
Voorbeeld 1
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot waarbij wordt uitgegaan van
het tijdvak januari 2020, € 50.000 loonsom en een verwacht omzetdaling van 50%. Dat
leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 50.000 x 3 x 1,3
x 0,9) = € 87.750 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van € 70.200.
De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden maart,
april en mei 2020 is € 200.000 in maart en € 225.000 in de maanden april en mei. Het
verschil in loonsom wordt dan als volgt verwerkt in de vaststelling.
Voor de constante E wordt de loonsom, rekening houdend met de maximering van april
en mei op maart 2020, vastgesteld op € 600.000. Daarvan wordt afgetrokken de oorspronkelijke
loonsom maal 3 (€ 50.000 x 3) = € 150.000. De extra verhoging van de subsidie wordt
zodoende 0,5 x (€ 600.000 - € 150.000) x 1,3 x 0,9 = € 263.250. Dit bedrag wordt opgeteld
bij het oorspronkelijke vaststellingsbedrag, wat leidt tot een totaal subsidiebedrag
van 87.750 + 263.250 = € 351.000.
Voorbeeld 2
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot waarbij wordt uitgegaan van
het tijdvak januari 2020, € 50.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Dat
leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 50.000 x 3 x 1,3
x 0,9) = € 87.750 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van € 70.200.
De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden maart,
april en mei 2020 is € 100.000 in maart, maar slechts € 20.000 in de maanden april
en mei. In dit geval is er wel een sprake van stijging in de loonsom van maart t.o.v.
januari, maar is de totale loonsom in de maanden maart t/m mei (100.00 + 20.000 +
20.000 = 140.000) niet hoger dan 3x januari (3 x 50.000 = € 150.000). In dit geval
zal de alternatieve rekenmethode niet relevant zijn en wordt er volgens de oorspronkelijke
methode vastgesteld.
In dit geval is het definitieve subsidiebedrag € 87.750 – (150.000 – 140.000) x 1,3
x 0,9 = € 76.050
In het achtste lid is geregeld dat het bepaalde in het derde en vierde lid van overeenkomstige
toepassing is op constante E, uit het zevende lid. Het derde lid regelt de verhoging
van de loonsom met 8.33 procent als de werkgever de loonaangifte per vier weken doet.
Voor alle volledigheid wordt opgemerkt dat voor alle subsidieaanvragen het vijfde
en zesde lid van artikel 7 onverkort gelden. Dat geldt dus ook in de situatie waarin
de werkgever eerst nu, als gevolg van de in deze regeling opgenomen wijzigingen, in
aanmerking kan komen voor subsidie.
Onderdeel E en artikel II
Met de wijziging van artikel 8, tweede lid, is het aanvraagtijdvak voor een subsidie
op grond van deze regeling verlengd tot en met 5 juni 2020. Deze wijziging houdt verband
met de verruimingen die zijn opgenomen in artikel 6, derde lid, en artikel 7, zevende
lid. In artikel 6, derde lid, is geregeld dat omzetdaling op een afwijkende wijze
kan worden bepaald als sprake is van overgang van onderneming. In artikel 7, zevende
lid, is geregeld dat voor de berekening van de loonsom ook gekeken kan worden naar
de maanden maart, april en mei 2020. Dit heeft tot gevolg dat werkgevers die in januari
2020 een loonsom 0 hadden, maar in de maanden maart, april en of mei een hogere loonsom
kennen, nu wel voor een subsidie op grond van deze regeling in aanmerking komen. Werkgevers
konden vanaf het moment waarop deze verruiming is aangekondigd alsnog een aanvraag
op grond van de NOW doen. Met het oog daarop is in artikel II geregeld dat de desbetreffende
onderdelen terugwerken tot 20 mei 2020. Door daarnaast het aanvraagtijdvak met een
korte periode te verlengen hebben deze werkgevers voldoende gelegenheid om een aanvraag
in te dienen.
Onderdeel F
Dit betreft technische aanpassingen in verband met de wijzigingen van artikel 13 en
vernummering van artikel 6.
Onderdeel GF, onder 1
Dit betreft een technische aanpassing in verband met het nieuwe tweede lid.
Onderdeel G, onder 2
Het eerste lid, onderdeel h, wordt aangepast, nu in het nieuwe tweede lid is geregeld
wanneer een verklaring van een accountant nodig is.
Onderdeel G, onder 3
Dit betreft een technische aanpassing.
Onderdeel G, onder 4
Aan artikel 13 wordt twee leden toegevoegd. Hierin is geregeld dat een verklaring
van een accountant vereist is, waarbij tevens is voorzien in een vrijstelling van
de verplichting om een verklaring van een accountant mee te zenden met de aanvraag
bij het voorschot van minder dan 100.000 euro of bij de vaststelling van de subsidie
voor subsidies van minder dan 125.000 euro, op het niveau van de natuurlijke persoon,
rechtspersoon of concern. Dit leidt tot lagere administratieve lasten voor kleinere
werkgevers. Van deze vrijstelling zijn uitgezonderd de werkgevers die onderdeel zijn
van een concern en los van het concern subsidie aanvragen met toepassing van artikel
6a, tweede lid. In die situatie is altijd een verklaring van een accountant vereist.
De werkgevers die geen verklaring van een accountant hoeven te overleggen, verstrekken
in plaats daarvan een verklaring van een andere derde, waarmee de definitieve omzetdaling
kan worden aangetoond. Deze verplichting geldt niet indien het totale voorschot minder
is dan € 20.000,– betreft of de totale subsidie een bedrag van minder dan € 25.000,–.
Deze bedragen worden vastgesteld op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon
of concern.
Onderdeel H, onder 1
Met de wijziging van het eerste lid wordt geregeld dat aanvragen na 6 oktober 2020
kunnen worden ingediend. Vanaf deze datum kan UWV een verzoek om subsidievaststelling
namelijk in behandeling nemen. De werkgever heeft vanaf dat moment nog 24 weken de
tijd om de subsidievaststelling aan te vragen.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf IV van de algemene toelichting.
Voorts wordt geregeld dat voor werkgevers die verplicht zijn om een verklaring van
een accountant mee te zenden bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, een
langere termijn geldt. Zij hebben 38 weken in plaats van 24 weken de tijd om deze
aanvraag te doen.
Onderdeel H, onder 2 en 3
Artikel 14, derde lid, onderdeel b, wordt technisch aangepast aan de wijziging, opgenomen
in onderdeel D, onder 4, waarin voorzien wordt in een vrijstelling van de verplichting
voor kleine subsidieaanvragen om een verklaring van een accountant inzake de omzetdaling
over te leggen bij de aanvraag van de vaststelling.
Artikel 14, derde lid, onderdeel c is eveneens een technische aanpassing vanwege een
wijziging van artikel 13.
Onderdeel H, onder 4 en 5
In het nieuwe vierde lid is geregeld wanneer de werkgever die vrijgesteld is van de
verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen alsnog gevraagd wordt
om een accountantsverklaring te overleggen. Dat is aan de orde als een werkgever een
voorschot heeft ontvangen van € 100.000,– of meer, of wanneer de verwachting is dat
de subsidie op een bedrag van € 125.000,– of meer zal worden vastgesteld. De werkgever
krijgt in dat geval 14 weken de tijd om alsnog een verklaring van een accountant te
overleggen. Als de werkgever dit niet doet, of niet op tijd doet, wordt de subsidie
vastgesteld op nihil. Er is in dat geval immers niet aan de voorwaarden die aan de
subsidie zijn verbonden voldaan.
De aanpassing van het vijfde lid betreft een technische wijziging in verband met het
nieuwe derde lid van artikel 13 waaruit volgt dat een derde verklaring overgelegd
moet worden, tenzij de werkgever daarvan is vrijgesteld.
Onderdeel I
Dit betreft een technische aanpassing in verband met de wijzigingen van artikel 13.
Artikel II
Verwezen wordt naar de paragraaf IV van de algemene toelichting.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees