TOELICHTING
1. Aanleiding
Bij brief van 8 maart 2018 heeft het kabinet aangekondigd, dat het voorgenomen kolenverbod
voor de Hemwegcentrale zal worden vervroegd naar 1 januari 2020 om uitvoering te geven
aan het Urgenda-vonnis (Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 303). De vervroegde sluiting van de Hemwegcentrale is inmiddels geregeld in de Wet verbod
op kolen bij elektriciteitsproductie.
Het overheidsingrijpen bij de Hemwegcentrale heeft op korte termijn een effect voor
de werknemers van de elektriciteitscentrale en de daaraan nauwverwante bedrijven in
het Westhavengebied. Werknemers kunnen als gevolg van deze wet mogelijk negatieve
(financiële) gevolgen ondervinden. Onder normale omstandigheden wordt vanuit de overheid
geen directe aanvullende tegemoetkoming geboden aan werknemers voor arbeidsmarkteffecten
die het gevolg kunnen zijn van overheidsbeleid. Op grond van de Wet verbod op kolen
bij elektriciteitsproductie wordt aan de exploitant van de Hemwegcentrale al nadeelcompensatie
geboden. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om vervolgens voor het eigen
personeel te zorgen, via een sociaal plan of anderszins.
In dit unieke geval wordt een aanvullende tegemoetkoming voor werknemers echter wenselijk
geacht. Door de korte termijn waarop het verbod op kolen effect heeft voor de Hemwegcentrale
na het moment dat het verbod daadwerkelijk van kracht is geworden, heeft het personeel
bij de Hemwegcentrale en daaraan nauw verwante bedrijven niet of nauwelijks tijd gehad
om te anticiperen op sluiting van de centrale. Dit brengt voor werknemers onzekerheid
en mogelijk inkomensverlies met zich mee. Het ingrijpen van de overheid op zo korte
termijn, doordat uitvoering dient te worden gegeven aan een vonnis, is van dermate
uitzonderlijke aard dat een eenmalige tijdelijke tegemoetkoming voor werknemers gerechtvaardigd
wordt geacht. Deze tijdelijke regeling voorziet hierin.
2. Doel en uitgangspunten van de regeling
Het vervroegde verbod op kolen met als gevolg de sluiting van de Hemwegcentrale is
een ingrijpende maatregel voor de betrokken werknemers. Deze tijdelijke regeling voorziet
in een tegemoetkoming voor werknemers die door de vervroegde sluiting van de Hemwegcentrale
inkomensverlies leiden.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om goed voor zijn werknemers
te zorgen. De tegemoetkoming in deze regeling is dan ook subsidiair aan de verantwoordelijkheid
van de werkgever, zoals deze volgt uit de wet en onder andere is vastgelegd in afspraken
in cao’s en sociale plannen. Hiermee wordt ongewenste afwenteling van loonkosten van
de werkgever op de overheid voorkomen. De tegemoetkoming dient dus als aanvulling
op bestaande vergoedingen waar de werknemer aanspraak op maakt en niet ter vervanging
van zulke vergoedingen.
Doordat de Hemwegcentrale uiterlijk per 1 januari 2020 is gesloten, hebben werknemers
weinig tijd om zich voor te bereiden op mogelijk baanverlies of -wissel. Met het oog
op het voorkomen van (langdurige) werkloosheid, heeft het kabinet daarom besloten
tot de inrichting van het zogenaamde Westhavenarrangement.1 Als onderdeel hiervan is op 1 november 2019 het Mobiliteitscentrum Kolenketen Westhaven
(MCKW) operationeel geworden. Het MCKW is een samenwerkingsverband van UWV en vakbond
FNV, dat zich bezighoudt met het bieden van werkbegeleiding aan werknemers bij de
elektriciteitscentrale en daaraan nauw verwante bedrijven die hun baan kwijtraken
als gevolg van de sluiting van de Hemwegcentrale. Voor werknemers die behoefte hebben
aan deze begeleiding, wordt door het MCKW dienstverlening in natura geboden, voorafgaand
aan de reguliere dienstverlening door het UWV en aanvullend op de dienstverlening
van de werkgever zelf. Hiermee hoopt het kabinet dat mensen in geval van baanverlies
zo spoedig mogelijk weer aan de slag kunnen.
Aanvullend op de hiervoor genoemde dienstverlening door het MCKW, wordt om de volgende
redenen een tijdelijke individuele tegemoetkoming mogelijk gemaakt als onderdeel van
het Westhavenarrangement. Mogelijke werkgelegenheidseffecten bij de elektriciteitscentrale
en daaraan nauw verwante bedrijven hangen direct samen met het door de overheid ingestelde
verbod op kolen voor de Hemwegcentrale per 1 januari 2020. Bovendien doet het effect
zich op korte termijn voor, waardoor werknemers wellicht niet tijdig hebben kunnen
anticiperen op mogelijk inkomensverlies. Daarnaast is het voor de gemiddelde werknemer
in de kolenketen bovengemiddeld lastig om ander werk te vinden,2 hetgeen een versterkend effect kan hebben op het inkomensverlies. Ten slotte kan
het baanverlies tot onzekerheid bij de getroffen werknemers leiden, bijvoorbeeld als
iemand een vast contract verliest en vervolgens aangewezen is op een tijdelijk dienstverband
in een lager betaalde functie.
3. Doelgroep
Recht op de tegemoetkoming ontstaat voor de werknemer indien aan de volgende cumulatieve
eisen is voldaan:
-
• de werknemer had een vaste dienstbetrekking;
-
• de werknemer was werkzaam bij de Hemwegcentrale of een daarmee nauw verbonden bedrijf
in de kolenoverslag of afvoer van bijproducten in het Westhavengebied;
-
• de werknemer heeft de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt;
-
• de werknemer is ontslagen of herplaatst tussen 1 oktober 2019 en 1 juni 2020;
-
• het ontslag of herplaatsing was het gevolg van de sluiting van de Hemwegcentrale;
en
-
• de werknemer lijdt door het ontslag of herplaatsing inkomensverlies.
Vast dienstverband
Werknemers die al vele jaren op een vast contract werkzaam zijn bij een bedrijf in
de kolenketen, kunnen door de sluiting van de Hemwegcentrale worden geconfronteerd
met gevolgen voor hun financiële situatie en met onverwachte onzekerheid over hun
toekomstig inkomen. Bij medewerkers op een tijdelijk contract en zelfstandigen kan
zulke onzekerheid over toekomstig inkomen ook ontstaan, maar dit is inherent aan het
tijdelijke karakter van het dienstverband respectievelijk de aard van het werken als
zelfstandige. De sluiting van de Hemwegcentrale levert voor deze werkenden dan ook
geen aanvullende onzekerheid op. Daarom ziet deze regeling in beginsel alleen op werknemers
met een vast dienstverband. Indien het vereiste van een vaste dienstbetrekking leidt
tot zeer schrijnende gevallen (bijvoorbeeld een werknemer die jarenlang middels tijdelijke
contracten of payrolling gewerkt heeft), kan van dit vereiste bij onbillijkheid van
overwegende aard afgeweken worden.
Werkzaam in de kolenketen Westhaven
Op 13 juni 2019 hebben de minister van Economische Zaken en Klimaat en de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten
in de hele kolenketen van het wetsvoorstel verbod op kolen bij elektriciteitsproductie
aangeboden bij de Tweede Kamer.3 Dit onderzoek toont aan dat de sluiting van de Hemwegcentrale als gevolg van het
verbod mogelijk ook effect heeft op een select aantal andere bedrijven. Deze bedrijven
voeren in het Westhavengebied werkzaamheden uit in de kolenoverslag en de afvoer van
bijproducten. Daarmee zijn zij dusdanig nauw verbonden met de productie van de Hemwegcentrale,
dat ook werknemers aldaar als gevolg van de sluiting van de Hemwegcentrale geconfronteerd
kunnen worden met baanverlies of baanwissel. Denk bijvoorbeeld aan een kolenschepper,
die exclusief kolen verwerkt die bedoeld zijn voor de productie van de Hemwegcentrale.
Het ligt in de rede om werknemers bij die nauw verwante bedrijven hetzelfde te behandelen
als werknemers bij de elektriciteitscentrale zelf, zolang eventueel baanverlies of
baanwissel het directe gevolg is van de sluiting van de Hemwegcentrale. Een voorwaarde
in de regeling is tevens dat de werkzaamheden in Nederland moeten hebben plaatsgevonden.
Hierdoor komen bijvoorbeeld werknemers op een buitenlandse vestiging of (hoofd)kantoor
niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in het kader van deze regeling. Zulke werknemers
hebben immers geen loon verdiend in Nederland en lijden daarmee in Nederland ook geen
inkomensverlies.
Periode waarin het verlies van werk zich voordoet
In het hiervoor genoemde onderzoek staat aangegeven, dat baanverlies als gevolg van
de sluiting van een kolengestookte elektriciteitscentrale zowel voorafgaand als na
afloop van de feitelijke sluitingsdatum kan plaatsvinden. Kolenleveranties aan de
centrale staken namelijk al voordat de centrale daadwerkelijk stopt met produceren.
En ook na het stopzetten van de productie zijn bij de centrale zelf nog werknemers
nodig om het gehele sluitingsproces in goede banen te leiden. Een andere factor is
dat de werkgever tijd nodig heeft om werknemers intern te herplaatsen. Door deze spreiding
in de tijd is het mogelijk dat baanverlies of baanwissel als gevolg van de sluiting
van de Hemwegcentrale plaatsvindt enkele maanden voor en na het stoppen van de productie.
Daarom is in deze regeling gekozen voor een periode van 1 oktober 2019 tot 1 juni
2020, waarin ontslag of herplaatsing effect moet hebben gehad. Bij ontslag of herplaatsing
buiten deze periode, wordt het niet langer aannemelijk geacht dat deze gebeurtenis
het directe gevolg is van de sluiting van de Hemwegcentrale vanwege het verbod op
kolen.
Inkomensverlies
De tegemoetkoming is bedoeld om inkomensverlies als gevolg van ontslag of herplaatsing
(gedeeltelijk) op te vangen. In zijn algemeenheid is het daarom de bedoeling dat een
werknemer na het ontvangen van de tegemoetkoming niet in een financieel betere situatie
geraakt dan voorafgaand aan het ontslag of de herplaatsing. Als een werknemer niet
aannemelijk kan maken dat hij in het jaar volgend op ontslag of herplaatsing inkomensverlies
zal lijden, heeft hij geen recht op de tegemoetkoming. Als zich een jaar na ontslag
of herplaatsing geen inkomensverlies heeft voorgedaan, ook als dat eerder wel aannemelijk
werd geacht, vervalt tevens vanaf dat moment het recht op tegemoetkoming. De al ontvangen
tegemoetkoming zal niet worden teruggevorderd. Eventueel inkomensverlies dat zich
pas voordoet na afloop van het eerste jaar na ontslag of herplaatsing, kan niet worden
beschouwd als inkomensverlies dat het gevolg is van de sluiting van de Hemwegcentrale.
Het recht op de tegemoetkoming vervalt tevens zodra de pensioengerechtigde leeftijd
bereikt wordt, omdat de werknemer vanaf dat moment niet meer tot de beroepsbevolking
behoort. De regeling maakt dus een onderscheid naar leeftijd. Met dit onderscheid
wordt in het licht van de strekking van de regeling een legitiem doel nagestreefd.
De regeling is bedoeld om werknemers die aangewezen zijn op arbeid voor hun levensonderhoud
tegemoet te komen in het inkomensverlies dat zij door de sluiting van de Hemwegcentrale
lijden. Wanneer een werknemer de AOW-leeftijd bereikt, is dit niet langer het geval.
4. Aanvaarding dienstverlening als voorwaarde voor tegemoetkoming
Wanneer is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep behoort, gelden daarnaast aanvullende
voorwaarden voordat een werknemer voor de tegemoetkoming in aanmerking komt. Een werknemer
maakt alleen aanspraak op de tegemoetkoming, als diegene ingeschreven is bij het MCKW,
de begeleiding door MCKW accepteert en het daarbij behorende programma voltooit.
Door het opnemen van deze voorwaarde bevat de tegemoetkoming een activerende werking,
waarmee werknemers effectief worden geprikkeld om op zoek te gaan naar een nieuwe
baan. Betrokkenheid van de werknemer is dan ook vereist. Indien door de werknemer
geen akkoord op het individueel plan van het MCKW wordt gegeven of indien hij zonder
begeleiding in de WW eindigt, bestaat geen recht op tegemoetkoming.
De deelneming aan de dienstverlening van het MCKW is aan de orde voor zover dit van
de werknemer gevergd kan worden. Door het MCKW zijn er twee te stellen beperkte vrijstellingen
van het begeleidingstraject: indien door het MCKW wordt vastgesteld dat de kans van
slagen tot het succesvol doorlopen van een begeleidings- en of opleidingstraject niet
aanwezig is, of als de werknemer korter dan de maximale duur van de werkloosheidsuitkering
voorafgaand aan de pensioendatum zit. In die gevallen is er wel aanspraak op een tegemoetkoming,
mits de werknemer zich heeft ingeschreven bij het MCKW.
5. Inhoud van de regeling
De omvang van het recht op een tegemoetkoming verschilt per individuele werknemer.
Hierdoor wordt rekenschap gegeven van de verschillen in effecten tussen werknemers
onderling. Leidend is het inkomen van de werknemer voor zijn ontslag of herplaatsing
ten opzichte van het inkomen dat hij verwerft in de periode na zijn ontslag of herplaatsing.
Aan de hand van het verschil hiertussen wordt de hoogte bepaald. De betaling van de
tegemoetkoming geschiedt gedurende zes tijdvakken van zes maanden, te rekenen vanaf
de dag van ontslag of herplaatsing. De hoogte van de tegemoetkoming wordt steeds bij
de aanvang van een tijdvak bepaald; alleen bij het eerste tijdvak is de procedure
anders. In deze paragraaf wordt deze vormgeving nader toegelicht. Eerst wordt ingegaan
op het inkomensbegrip dat gehanteerd wordt, waarna de wijze van vaststelling en de
aanvraagprocedure uiteen worden gezet. Laatstelijk wordt er ingegaan op de adviesrol
van het MCKW bij de uitvoering van deze regeling.
Inkomensbegrip
Om de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen bepalen, wordt gerefereerd aan het inkomen
dat een werknemer in loondienst verdiende in de twaalf kalendermaanden voorafgaand
aan het moment van ontslag of herplaatsing. Dit ‘referentie inkomen’ per jaar is het
sociale verzekeringsloon verminderd met de minimumvakantiebijslag en incidentele betalingen
die in verband staan met de beëindiging van de dienstbetrekking, waaronder eenmalige
ontslagvergoedingen. Bij vaststelling van de tegemoetkoming wordt het referentie inkomen
per jaar afgezet tegen het ‘toetsingsinkomen’. Tot dit toetsingsinkomen worden gerekend
het sociale verzekeringsloon dat een werknemer verdient uit een nieuw dienstverband
en eventuele eenmalige ontslagvergoeding en periodieke uitkeringen die volgen uit
het vroegere dienstverband bij Westhaven, waaronder de werkloosheidsuitkering en periodieke
uitkeringen uit hoofde van een cao of sociaal plan. Inkomen uit overige werkzaamheden
en belastbare winst uit onderneming worden niet meegeteld in het toetsingsinkomen,
vanwege de complexiteit die deze componenten met zich mee zouden brengen in de uitvoering
van de regeling. Dat geldt ook voor eventuele uitkeringen die verbandhouden met een
dienstbetrekking elders dan bij Weshaven, tot stand gekomen voor beëindiging van de
dienstbetrekking bij Westhaven of de herplaatsing.
Maximale hoogte van de tegemoetkoming
De hoogte van de totale tegemoetkoming bedraagt maximaal 35% van het referentie jaarinkomen.
Het risico op overcompensatie of juist te weinig tegemoetkoming, is gemitigeerd door
te kiezen voor een zo evenwichtig mogelijke wijze van toekenning die verhoudingsgewijs
voor iedereen gelijk is, met zo weinig mogelijk afwijking van de daadwerkelijke inkomensterugval.
Hierbij wordt ook rekening gehouden met de onzekerheid die baanverlies met zich meebrengt.
Omdat baanverlies een langdurig financieel effect kan hebben, wordt de tegemoetkoming
verspreid over een periode van drie jaar. Omwille van de uitvoerbaarheid is gekozen
voor een vast maximaal percentage tegemoetkoming per halfjaar. Daarmee wordt de tegemoetkoming
per tijdvak van zes maanden gemaximeerd op een hoogte van 1/6 deel van 35% van het
referentie jaarinkomen. Per tijdvak van zes maanden bedraagt de tegemoetkoming dan
ook maximaal 5,83% van het referentie inkomen per jaar. Zoals hierna wordt omschreven,
kan een onbenut deel van de tegemoetkoming over een tijdvak worden meegenomen naar
een volgend tijdvak.
Hoogte van de tegemoetkoming per tijdvak
Per tijdvak wordt het verschil vastgesteld tussen het referentie inkomen en het toetsingsinkomen
berekend over een periode van zes maanden. Een eenmalige ontslagvergoeding wordt fictief
toegerekend als inkomen verspreid over de zes tijdvakken. Per tijdvak wordt dus een
zesde deel van de eenmalige ontslagvergoeding bij het toetsingsinkomen opgeteld. Op
deze wijze wordt voorkomen dat de eenmalige ontslagvergoeding, die doorgaans in het
eerste tijdvak zal worden uitbetaald, tot een vertekend beeld leidt voor het inkomen
in dat tijdvak. Het eerste tijdvak van zes maanden vangt aan op de dag van ontslag
of herplaatsing. Dat is het moment dat de werknemer een andere functie gaat uitoefenen,
binnen of buiten het bedrijf, dan wel het moment waarop hij recht heeft op een werkloosheidsuitkering.
Als voor dat eerste tijdvak inkomensverlies wordt verwacht, wordt na aanvraag de tegemoetkoming
vastgesteld voor het eerste tijdvak. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld
ter hoogte van het verwachte inkomensverlies voor het eerste tijdvak, tot een maximum
van 5,83% van het referentie inkomen per jaar. Aan het einde van het eerste tijdvak
wordt getoetst of het inkomensverlies heeft plaatsgevonden in dat eerste tijdvak.
Dit wordt gedaan door het toetsingsinkomen van de voorbije zes maanden af te zetten
tegen de helft van het referentie inkomen per jaar. Hierdoor wordt een zesmaandelijkse
periode vergeleken met een zesmaandelijkse periode. Als inkomensverlies is vastgesteld
over het eerste tijdvak, wordt aan het begin van het tweede tijdvak wederom een bedrag
uitgekeerd van maximaal 5,83%. Mocht in het eerste tijdvak geen of minder dan 5,83%
van het referentie inkomen per jaar zijn uitgekeerd, dan wordt het resterende percentage
van de tegemoetkoming opgeteld bij de tegemoetkoming voor het tweede tijdvak. Dit
opgetelde percentage wordt uitgekeerd tot maximaal het daadwerkelijk vastgestelde
inkomensverlies. Aan het eind van het tweede tijdvak wordt getoetst of zich inkomensverlies
heeft voorgedaan in het voorbije tijdvak. Zo ja, dan wordt wederom maximaal 5,83%
uitgekeerd voor het derde tijdvak, vermeerderd met eventueel resterende tegemoetkoming
uit vorige tijdvakken. Deze cyclus herhaalt zich tot de laatste toetsing aan het eind
van het vijfde tijdvak, wat ook gelijk het laatste moment van uitkering is, namelijk
voor het zesde tijdvak. Als aan het eind van het tweede tijdvak geen inkomensverlies
is vastgesteld voor de voorbije twee tijdvakken, dan vervalt het recht op tegemoetkoming.
Als bij een toetsing wordt geconstateerd dat het inkomensverlies minder is geweest
dan het bedrag dat voor dat voorbije tijdvak al was uitgekeerd, wordt het teveel betaalde
voor dat tijdvak niet teruggevorderd of in mindering gebracht op de tegemoetkoming
in komende tijdvakken.
Rekenvoorbeeld
Een werknemer wordt op 1 januari 2020 ontslagen. In 2019 heeft hij € 60.000,– verdiend;
dat is zijn referentie inkomen per jaar. Bij zijn ontslag krijgt hij een eenmalige
vergoeding mee van € 6.000,–. De tegemoetkoming wordt per tijdvak vastgesteld op maximaal
5,83% van € 60.000,–, wat overeenkomt met € 3.498,– per half jaar.
Het eerste tijdvak voor de tegemoetkoming loopt van 1 januari tot 1 juli 2020. Na zijn ontslag belandt
de werknemer in de WW, waar hij de eerste twee maanden 75% en daarna 70% van het maximale
dagloon ontvangt. In het eerste tijdvak heeft de werknemer een verwacht toetsingsinkomen
van € 21.284,–. Dat bestaat uit de WW-uitkering, vermeerderd met het toe te rekenen
deel van de eenmalige ontslagvergoeding (€ 1.000,–; 1/6 deel van € 6.000,–). Het referentie
inkomen per tijdvak bedraagt € 30.000,– (de helft van het bedrag op jaarbasis), waarmee
het verwachte inkomensverlies in het eerste tijdvak uitkomt op € 8.716,– (= € 30.000
– € 21.284). Aangezien dit verwachte inkomensverlies niet lager is dan de maximale
tegemoetkoming, wordt na een positieve beslissing op de aanvraag de gehele tegemoetkoming
voor het eerste tijdvak uitgekeerd, dus € 3.498,–.
Aan het eind van het eerste tijdvak, wordt teruggekeken naar het inkomensverlies van
dat tijdvak. Het blijkt dat de werkgever dat gehele tijdvak in de WW heeft gezeten.
Het toetsingsinkomen is daarmee gelijk aan het eerdere vastgestelde verwachte toetsingsinkomen.
Op dat moment wordt de gehele tegemoetkoming, wederom € 3.498,–, uitgekeerd voor het
tweede tijdvak.
De werknemer vindt per 1 juli 2020 een nieuwe baan, waarin hij € 54.000,– op jaarbasis
gaat verdienen. Als aan het eind van het tweede tijdvak wordt teruggekeken naar dat
tijdvak, blijkt dat zijn toetsingskomen over dat tijdvak € 28.000,– bedroeg (= € 27.000
+ € 1.000,– van de eenmalige ontslagvergoeding). Dit resulteerde in een inkomensverlies
van € 2.000,– (= € 30.000 – € 28.000), wat overeenkomt met 3,33% van het referentie
inkomen op jaarbasis. Aangezien dit minder is dan de maximale tegemoetkoming, wordt
de tegemoetkoming voor het komende derde tijdvak vastgesteld op 3,33% van het referentie
inkomen op jaarbasis. Er wordt € 2.000,– overgemaakt naar de werknemer.
Het restant van de tegemoetkoming voor het derde tijdvak, te weten 5,83% – 3,33% =
2,5%, wordt meegenomen naar het vierde tijdvak. De maximale hoogte van de tegemoetkoming
voor dat tijdvak bedraagt daarmee 5,83% + 2,5% = 8,33% van het referentie inkomen
op jaarbasis.
Aanvraag tegemoetkoming
De werknemer die onder de doelgroep valt, kan een aanvraag indienen vanaf de dag van
inwerkingtreding van deze regeling tot en met 1 augustus 2020. Zoals hiervoor is uitgelegd,
moet het verlies van werk zich uiterlijk op 1 juni 2020 voordoen. Daarmee heeft een
werknemer die op het laatst mogelijke moment wordt ontslagen of herplaatst, nog twee
maanden de tijd om een aanvraag in te dienen. Bij de aanvraag wordt de werknemer verplicht
om een vastgesteld formulier te gebruiken en bij de aanvraag bewijsstukken te verstrekken.
Benodigd zijn onder meer gegevens over het oude dienstverband en bijbehorende inkomen
en de verwachte toekomstige inkomensbronnen, zoals een werkloosheidsuitkering. Deze
gegevens zijn noodzakelijk om het referentie inkomen per jaar, bijvoorbeeld op basis
van loonstrookjes van het afgelopen jaar, en de pensioengerechtigde leeftijd te kunnen
vaststellen. Daarnaast verstrekt het MCKW een getekend document, waaruit blijkt dat
de werknemer zich aldaar heeft ingeschreven en participeert in de activiteiten van
het MCKW en dat het ontslag of de herplaatsing van die werknemer redelijkerwijs in
verband kan worden gebracht met de sluiting van de Hemwegcentrale. Na de aanvraag
wordt door de minister een besluit genomen over het recht op tegemoetkoming en wordt
de maximale hoogte van de tegemoetkoming bepaald.
Vaststelling hoogte tegemoetkoming
Om de hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen, is inzicht nodig in zowel
het inkomen dat een werknemer had voorafgaand aan het ontslag of herplaatsing als
het inkomen dat een werknemer in de drie daaropvolgende jaren heeft. Voor elk toetsingsmoment
moet de werknemer inlichtingen en bewijsstukken verschaffen – bijvoorbeeld loonstrookjes
van de afgelopen zes maanden of een afschrift waaruit blijkt dat werkloosheidsuitkering
is ontvangen – waarmee de hoogte van de uitkering per tijdvak kan worden bepaald.
Advisering
Werknemers moeten zich aanmelden bij het MCKW om gebruik te kunnen maken van de dienstverlening
die het MCKW biedt. Het MCKW begeleidt de werknemer tevens bij de aanvraag van de
tegemoetkoming. In het kader van die aanvraag, adviseert het MCKW de minister over
het recht op de tegemoetkoming, over de hoogte van tegemoetkoming en of voldaan is
aan de vereiste deelname aan het dienstverleningstraject. Ook kan het MCKW adviseren
over vrijstellingen van de vereiste deelname aan het dienstverleningstraject.
6. Uitvoering
De regeling zal onder verantwoordelijkheid van het Rijk worden uitgevoerd. De directie
Uitvoering van Beleid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (UVB)
is de uitvoerende partij. UVB neemt de aanvragen voor de tegemoetkoming in behandeling,
zorgt voor de infrastructuur voor de periodieke gegevenslevering en is verantwoordelijk
voor de tijdige betaling van de toegekende aanvragen. UVB is bevoegd om namens de
minister voor te schrijven op welke wijze inlichtingen of gegevens worden verstrekt.
UVB zal hierbij, indien nodig, ook ondersteuning leveren. Het proces met betrekking
tot het indienen van een aanvraag verloopt als volgt:
-
1. Werknemer meldt zich aan bij MCKW.
-
2. MCKW start traject en verzamelt informatie van werknemer (o.a. de 12 laatste salarisstroken,
eventueel ontslagbrief of nieuw contract et cetera).
-
3. MCKW oordeelt of er sprake is van inkomensverlies.
-
4. MCKW vult samen met werknemer, middels vastgestelde format(s), de aanvraag in en dient
deze conform de eisen namens werknemer in bij UVB.
-
5. UVB toetst conform eisen en zorgt, eventueel na aanvullende vragen en controle op
stukken, voor uitbetaling. Zie hieronder voor een nadere uitwerking.
Aanvraag en beoordelingsproces
Het MCKW speelt een belangrijke rol inzake de beoordeling of er sprake is van verwacht
inkomensverlies. Tevens moet uit het advies van het MCKW blijken of redelijkerwijs
is aangetoond dat het baanverlies verband houdt met de sluiting van de Hemwegcentrale
en of er sprake is van inkomensverlies voor de werknemer als gevolg van het ontslag
of de herplaatsing. Het proces tussen het MCKW en UVB is geïntegreerd voor een zo
goed mogelijke aansluiting bij het individuele geval en voor een consistente dienstverlening.
MCKW bereidt samen met de werknemer de aanvraag en het advies aan UVB voor. UVB neemt
de aanvraag vervolgens formeel in behandeling en gebruikt daarbij het advies van het
MCKW. Indien een aanvraag niet of niet de juiste gegevens bevat kan de aanvraag uiteindelijk,
nadat een hersteltermijn is geboden, niet in behandeling worden genomen. Bij de aanvraag
zullen de benodigde documenten moeten worden aangeleverd, waaronder de 12 laatste
salarisstroken, zodat de juistheid van de gegevens kan worden gecontroleerd. Eventueel
kan UVB nog aanvullende informatie opvragen, welke tijdig verstrekt dient te worden.
UVB neemt binnen zes weken een besluit over de aanvraag. Als een aanvraag aan de voorwaarden
voldoet, verleent UVB de tegemoetkoming. In dat geval ontvangt de werknemer van de
uitvoeringsorganisatie een verleningsbeschikking. De verleningsbeschikking is geldig
gedurende de duur van de regeling. De afspraken tussen UVB en het MCKW inzake het
aanvraagproces zijn reeds vormgegeven.
Halfjaarlijkse toetsing
Bij het afgeven van de verleningsbeschikking wordt het recht op een tegemoetkoming
en de hoogte van de tegemoetkoming voor het eerste tijdvak vastgesteld. De hoogte
van de tegemoetkoming voor de latere tijdvakken is afhankelijk van toekomstige omstandigheden.
Om het half jaar zal een ambtshalve toetsing plaatsvinden om vast te kunnen stellen
of een deel van de tegemoetkoming kan worden uitgekeerd. Voor deze toetsing verstrekt
de werknemer, op de door UVB namens de minister voorgeschreven wijze, halfjaarlijks
informatie aan UVB over de feitelijke situatie van de werknemer. Op basis van deze
feitelijke situatie zal worden bepaald wat de hoogte van de tegemoetkoming is voor
het volgende tijdvak. Deze ambtshalve vaststelling is een beschikking. Als de informatie
bij de periodieke informatie levering (na herinnering) uitblijft of niet juist is,
kan uitbetaling geheel of gedeeltelijk worden stopgezet.
Fiscale aspecten
De tegemoetkoming wordt bruto uitgekeerd. Daarmee is het de verantwoordelijkheid van
de rechthebbende om hier fiscaal zorgvuldig mee om te gaan. Dit betekent dat de rechthebbende
er verstandig aan doet om een voorlopige aanslag aan te vragen. De rechthebbende moet
de tegemoetkoming zelf opgeven bij aangifte voor de inkomstenbelasting en hij zal
na afloop van het jaar een naheffing krijgen om de te betalen belasting te voldoen.
Om problemen met de aangifte en de naheffing zoveel mogelijk te vermijden, zal UVB
de rechthebbende hierop wijzen in de communicatie over toekenning van de tegemoetkoming
en bij communicatie na de halfjaarlijkse herbeoordeling.
7. Financiële paragraaf
Door de afbakening van deze doelgroep (paragraaf 3 toelichting) is de verwachting
dat een beperkt aantal personen gebruik zal maken van deze regeling (10–50). Het bedrag
per persoon is maximaal 35% van het referentie-jaarinkomen. De totale uitgaven aan
deze regeling worden ingeschat op maximaal € 1 miljoen. Deze uitgaven zullen in de
jaren 2020–2024 vallen, omdat de aanvraagperiode van de regeling loopt tot augustus
2020 en de financiële tegemoetkoming zal worden uitgekeerd gedurende drie jaar.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden de in de regeling gebruikte algemene begrippen omschreven.
Artikel 2. Het referentie inkomen per jaar
Voor de toepassing van deze regeling is van belang dat – ter referentie – vastgesteld
wordt wat de werknemer vóór zijn ontslag of herplaatsing met arbeid verdiende. Artikel
2 voorziet in de maatstaf op grond waarvan dit ‘referentie inkomen’ moet worden vastgesteld.
Om tot een inkomen dat actueel en representatief is voor wat de werknemer doorgaans
uit de dienstbetrekking waaruit hij ontslagen of herplaatst wordt verdiend heeft te
komen, wordt in het eerste lid neergelegd dat het inkomen gedurende de laatste twaalf
kalendermaanden voor zijn ontslag of herplaatsing relevant is voor het referentie
inkomen. Relevant is het inkomen dat de werknemer op grond van de dienstbetrekking
bij de Hemwegcentrale aan loon in de zin van artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen
(Wfsv) heeft genoten. Dit betreft het loon dat relevant is voor de sociale verzekeringen,
ook wel het SV-loon genoemd. Het SV-loon wordt doorgaans op de loonstrook vermeld.
Er zijn twee uitzonderingen op bovenbedoeld inkomensbegrip. Deze uitzonderingen zijn
opgenomen zodat het referentie inkomen meer representatief is voor wat de werknemer
doorgaans in de dienstbetrekking verdiend heeft. Allereerst wordt in onderdeel a de
minimale vakantiebijslag in de zin van artikel 15 Wet minimumloon en vakantiebijslag
(Wml) uitgezonderd. In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, waarin het inkomen is neergelegd
aan de hand waarvan het (te verwachten) inkomensverlies wordt afgemeten, is deze vakantiebijslag
eveneens uitgezonderd. Hierdoor is de uitbetaling van de vakantiebijslag niet relevant
voor het inkomensverlies en kan de uitbetaling niet leiden tot een vertekend beeld
van wat de werknemer in een gegeven tijdvak heeft verdiend. Op grond van onderdeel
b worden eenmalige loonbestanddelen die verband houden met de beëindiging van de dienstbetrekking
uitgezonderd. Hieronder moet begrepen worden inkomen dat uit de dienstbetrekking wordt
genoten dat niet tot de normale arbeidsvoorwaarden moet worden gerekend, zoals de
uitbetaling van bovenwettelijk vakantietegoed bij eindafrekening. Specifiek wordt
benoemd dat een eenmalige ontslagvergoeding op grond van cao, sociaal plan, of de
wet (de transitievergoeding), bedoeld in artikel 3, uitgezonderd is. Onder de uitgezonderde
loonbestanddelen worden niet gerekend onregelmatigheidstoeslagen, een eindejaarsuitkering,
of (vaste) bonussen, omdat deze niet uitbetaald worden in het kader van de beëindiging
worden uitgekeerd.
Artikel 3. Eenmalige ontslagvergoeding
In artikel 3 wordt de eenmalige ontslagvergoeding omschreven die een werknemer mogelijk
betaald krijgt uit de dienstbetrekking waaruit hij wordt ontslagen of in verband met
herplaatsing op grond van een cao, sociaal plan of de wet. Deze ontslagvergoeding
is relevant voor het bepalen van het (te verwachten) inkomensverlies gedurende een
tijdvak. Op grond van artikel 7, eerste en tweede lid, wordt het inkomen telkens met
1/6 deel van de eventuele ontslagvergoeding vermeerderd. Hierdoor wordt een eventuele
ontslagvergoeding verdisconteerd in de zes tijdvakken.
Artikel 4. Het toetsingsinkomen
In artikel 4 is het ‘toetsingsinkomen’ neergelegd. Aan de hand van deze inkomensbestanddelen
wordt de hoogte van de tegemoetkoming voor een gegeven tijdvak bepaald. De wijze waarop
dit gebeurt, wordt hieronder bij artikel 7 nader toegelicht. Allereerst is op grond
van onderdeel a het loon in de zin van artikel 16 Wfsv (het SV-loon) relevant, voor
zover dit voortkomt uit een dienstbetrekking die is aangegaan, of een uitkering waarop
het recht is ontstaan, na het ontslag of de herplaatsing. Met het vereiste dat de
dienstbetrekking later is aangegaan of het recht op een uitkering later is ontstaan,
wordt bewerkstelligd dat reeds bestaande dienstbetrekkingen en uitkeringen die losstaan
van het staken van de activiteiten van de Hemwegcentrale relevant worden voor de bepaling
van inkomensverlies. Onder uitkering moet worden verstaan iedere uitkering waarover
premies voor de sociale verzekeringen vereist zijn. Net als bij het referentie inkomen
is de minimale vakantiebijslag uitgezonderd. Hiermee wordt voorkomen dat de uitbetaling
van de vakantiebijslag effect heeft op de vergelijking van het referentie inkomen
met het toetsingsinkomen op grond van artikel 7. Uitgezonderd is voorts een uitkering
die voortkomt uit een dienstbetrekking die is aangegaan voor de beëindiging van de
dienstbetrekking bij de Hemwegcentrale of herplaatsing. Daarmee wordt voorkomen dat
voor het toetsingsinkomen wordt meegerekend uitkeringen die weliswaar zijn ontstaan
ná de beëindiging van het dienstverband bij de Hemwegcentrale, maar die losstaan van
dat dienstverband. Te denken valt aan de situatie dat een werknemer ten tijde van
zijn dienstverband bij de Hemwegcentrale ook een tweede dienstverband elders had en
vanuit dat andere dienstverband wordt ontslagen. Maakt de werknemer op basis van dat
ontslag – en dus niet het ontslag dat verband houdt met de sluiting van de Hemwegcentrale
– aanspraak op een WW-uitkering, dan valt deze WW-uitkering niet onder het toetsingsinkomen.
Op grond van onderdeel b worden tevens tot het inkomen gerekend periodieke betalingen
die de werknemer uit de beëindigde dienstbetrekking blijft ontvangen. Dit kunnen periodieke
betalingen zijn die voortkomen uit cao of sociaal plan, zoals een bovenwettelijke
WW-uitkering of een aanvulling op het salaris bij herplaatsing. Tweede pijler pensioen
dat eerder dan de voor de werknemer geldende AOW-leeftijd wordt uitbetaald, doordat
de werknemer zijn pensionering naar voren haalt, wordt op grond van onderdeel c eveneens
tot het inkomen gerekend.
Artikel 5. Recht op de tegemoetkoming
Dit artikel regelt welke werknemers recht hebben op de tegemoetkoming op grond van
deze regeling. In onderdelen a tot en met f zijn cumulatieve voorwaarden voor het
recht op een tegemoetkoming neergelegd. Voor welke werknemers in aanmerking komen
voor de tegemoetkoming wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 6. Uitbereiding recht op de tegemoetkoming bij onbillijkheid van overwegende
aard
Op grond van dit artikel kan, indien een individueel geval daartoe aanleiding geeft
omdat het niet toekennen van een recht op de tegemoetkoming tot dermate schrijnende
en onrechtvaardige gevolgen leidt, afgeweken worden van artikel 5, onderdelen a, c,
en f. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een werknemer voor een zeer lange
tijd onafgebroken werkzaam is geweest bij de exploitant van de Hemwegcentrale zonder
dat dit, bijgevolg van uitzend- en/of payrollconstructies, tot een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd heeft geleid en er een aanzienlijk inkomensverlies dreigt. Een
ander voorbeeld is de situatie dat iemand zonder begeleiding nieuw werk vindt, maar
toch inkomensverlies lijdt. Het doel om werkloosheid te voorkomen, is dan immers bereikt.
Artikel 7. Hoogte tegemoetkoming per tijdvak
In dit is artikel is allereerst in het eerste lid vastgelegd dat de tegemoetkoming
over zes tijdvakken van zes maanden, te rekenen vanaf de dag van ontslag of herplaatsing,
wordt toegekend. Voorts wordt de maatstaf voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming
in een tijdvak weergegeven. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het eerste
tijdvak (tweede lid) en de daaropvolgende tijdvakken (derde lid). Bij het eerste tijdvak
dat aanvangt voordat een aanvraag is gedaan en doorloopt gedurende de behandeling
van de aanvraag, wordt bezien wat het te verwachten verschil is tussen het referentie
inkomen, berekend voor een periode van zes maanden (dat wil zeggen: de helft van het
referentie inkomen per jaar), en het toetsingsinkomen, vermeerderd met 1/6 deel van
de eenmalige ontslagvergoeding. Het verschil hiertussen is de hoogte van de tegemoetkoming,
voor zover dit bedrag het onder artikel 8, eerste lid, beschreven maximum per tijdvak
niet overschrijdt. Bij het eerste tijdvak is het nog niet duidelijk of er zich ook
daadwerkelijk inkomensverlies zal voordoen. Daarom is het te verwachten inkomensverlies
bij dit tijdvak relevant.
Bij de volgende tijdvakken is bekend wat het inkomensverlies was en daarom wordt voor
deze tijdvakken geen verwacht inkomensverlies gehanteerd, maar is het inkomen in de
voorafgaande zes maanden relevant. Voor de navolgende tijdvakken wordt daarom het
referentie inkomen, berekend over zes maanden, afgezet tegen het toetsingsinkomen
gedurende de voorafgaande zes maanden, vermeerderd met 1/6 deel van de eenmalige ontslagvergoeding,
bedoeld in artikel 3. Het verschil bedraagt de tegemoetkoming, voor zover deze het
onder artikel 8 beschreven maximum, inclusief een eventuele vermeerdering, per tijdvak
niet overschrijdt.
Artikel 8. Maximale hoogte tegemoetkoming per tijdvak
Artikel 8 geeft de maximale hoogte van de tegemoetkoming per tijdvak weer. Tevens
wordt een modus gegeven voor het overbrengen naar volgende tijdvakken van bedragen
die door de toepassing van artikel 7, tweede lid en derde lid, niet zijn uitgeput.
Op grond van het eerste lid bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming per tijdvak niet
meer dan 5,83% van het referentie inkomen per jaar. In afwijking hiervan kan, op grond
van het derde lid, het maximale uit te betalen bedrag voor een volgend tijdvak, indien
de toepassing van artikel 7 ertoe leidt dat een deel van 5,83% van het referentie
inkomen voor het gegeven tijdvak niet benut is, met de niet benutte procentpunten
worden vermeerderd. Dit geldt voor enig tijdvak wanneer er sprake is van onderuitputting.
Gedurende meerdere tijdvakken worden deze resterende bedragen telkens opgeteld bij
de maximaal toe te kennen tegemoetkoming voor het volgende tijdvak. Wanneer de vermeerdering
in een tijdvak benut wordt, vervalt deze voor het benutte deel, zo volgt uit de laatste
zin van het derde lid.
Artikel 9. Verlies van recht bij afwezigheid inkomensverlies na een jaar en bereiken
AOW-leeftijd
Indien zich na een jaar, te rekenen vanaf het moment van ontslag of herplaatsing,
geen inkomensverlies heeft voorgedaan, vervalt het recht op een tegemoetkoming voor
de navolgende tijdvakken. Het eerste lid voorziet hierin. Het recht op een tegemoetkoming
vervalt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a,
eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, (de AOW-leeftijd). Op grond van het tweede
lid wordt bij de vaststelling van de tegemoetkoming bezien of de werknemer in het
komende tijdvak de AOW-leeftijd zal bereiken. Indien dit het geval is, wordt de te
betalen tegemoetkoming voor dat tijdvak verminderd met 1/6 deel per kalendermaand
dat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
Artikel 10. Aanvraag tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt op aanvraag verstrekt. De aanvragende werknemer moet alle
gegevens en bescheiden bij zijn aanvraag voegen die redelijkerwijs nodig zijn voor
de behandeling van de aanvraag, zo volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb). Dit betreft onder andere de bewijsstukken die nodig zijn
voor het vaststellen van het recht op de tegemoetkoming. Bij de aanvraag worden in
ieder geval de bewijsstukken aangeleverd die noodzakelijk zijn voor het vaststellen
van het referentie inkomen en ontslagvergoeding en andere inlichtingen en bewijsmiddelen
die uitgevraagd worden. Tevens dient een getekend document te worden verstrekt door
het MCKW waaruit blijkt dat de aan de verplichte participatie aan het MCKW is voldaan.
Er wordt een formulier vastgesteld voor de gegevens die aangeleverd moeten worden.
De aanvraagperiode loopt van de dag van inwerkingtreding tot en met 1 augustus. Na
die dag ontvangen aanvragen worden afgewezen.
Artikel 11. Vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming
De artikelen 7 en 8 geven respectievelijk de wijze waarop de hoogte van de tegemoetkoming
wordt bepaald en de maximale hoogte van de tegemoetkoming. Artikel 11 geeft de procedure
voor de vaststelling van de hoogte. De hoogte van de tegemoetkoming voor het eerste
tijdvak wordt in het kader van de beslissing op de aanvraag vastgesteld. Voor de volgende
tijdvakken stelt de minister, op grond van het tweede lid, de hoogte van de tegemoetkoming
ambtshalve, op basis van de door de werknemer die recht heeft op een tegemoetkoming
aangeleverde informatie, vast binnen acht weken na afloop van het voorafgaande tijdvak.
De minister bepaalt op welke wijze de informatie aangeleverd moet worden. De informatie
wordt in ieder geval binnen vier weken verstrekt door de werknemer, zodat de minister
voldoende tijd heeft om de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve vast te stellen.
Indien de werknemer (deels) in verzuim is bij het aanleveren van de benodigde informatie,
kan op grond van het vierde lid een redelijke termijn gesteld worden binnen welke
de benodigde gegevens alsnog verstrekt kunnen worden. Tijdens deze termijn wordt de
beslissingstermijn van acht weken opgeschort. Blijft de werknemer in verzuim, dan
wordt de tegemoetkoming voor dat tijdvak op nihil gesteld.
Artikel 12. Advisering
Bij de behandeling van de aanvraag wordt de minister door het MCKW geadviseerd over
het recht op de tegemoetkoming en de hoogte daarvan. Zo ziet het advies onder andere
op het verband tussen het ontslag of de herplaatsing en de sluiting van de Hemwegcentrale,
of de werkzaamheden van de werknemer doorgaans dienstig waren aan het productieproces
van de Hemwegcentrale, en het te verwachten inkomensverlies binnen een jaar en gedurende
de zes maanden na ontslag of herplaatsing (voor de toepassing van artikel 7, eerste
lid). Voorts kan het advies zich uitstrekken over de hoogte van de tegemoetkoming
tijdens de tijdvakken. De minister stelt eisen waaraan het advies moet voldoen. Het
advies wordt procedureel getoetst bij de beslissing op de aanvraag.
Artikel 13. Controlevoorschriften
De minister kan voorschriften vaststellen ter controle van de rechtmatigheid van de
verstrekking van de rechtmatige verstrekking van de tegemoetkoming. Dit betreft bijvoorbeeld
een afschrift van de jaaropgave of belastingaangifte op grond waarvan nagegaan kan
worden of de hoogte op grond van de juiste gegevens is vastgesteld. De voorschriften
mogen niet verder gaan dan noodzakelijk voor de juiste uitvoering van deze regeling.
Op grond van het tweede lid is de werknemer verplicht de voorschriften op te volgen.
Wanneer de werknemer niet voldoet aan deze verplichting, leidt dit op grond van artikel
14, tweede lid, tot intrekking van het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming
en worden de toegekende bedragen met toepassing van artikel 14, vierde lid, teruggevorderd.
Artikel 14. Intrekking, herziening en terugvordering
Indien blijkt, bijvoorbeeld na controle op grond van artikel 13, dat er ten onrechte
het recht op een tegemoetkoming is toegekend of een te hoog bedrag aan tegemoetkoming
is vastgesteld kan de minister op grond van artikel 14, eerste lid, het besluit herzien
of intrekken. Voorts wordt het besluit ingetrokken als de werknemer niet of onvoldoende
voldoet aan de verplichte medewerking aan controle, bedoeld in artikel 13, eerste
lid. Het derde lid biedt ruimte om af te wijken van de herziening of intrekking indien
daartoe dringende redenen bestaan. Toepassing van het eerste en tweede lid leidt ertoe
dat het te veel betaalde onverschuldigd betaald is, immers de rechtsgrond is vervallen.
De teveel betaalde bedragen kunnen op grond van het vierde lid teruggevorderd worden.
Artikel 15. Uitbetaling
Artikel 15 regelt de uitbetaling van de tegemoetkoming. Betaling van de tegemoetkoming
volgt binnen zes weken na vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming voor een
gegeven tijdvak.
Artikel 16. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag van uitgifte
van de Staatscourant waarin deze is geplaatst. Omdat deze regeling spoedregelgeving
betreft, wordt gelet op Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onderdeel b, van de Aanwijzingen
voor de regelgeving (Ar) afgeweken van de vaste verandermomenten en minimale termijn
tussen inwerkingtreding zoals uiteengezet in Aanwijzing 4.17, tweede en vierde lid,
Ar. Gelet op het tijdelijke karakter van de regeling wordt tevens het vervallen van
de regeling met ingang van 1 januari 2024 geregeld.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees