Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 mei 2020, kenmerk 1681299-204718-J, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een specifieke uitkering ten behoeve van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling (Regeling specifieke uitkering aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies en artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

beoordelaars:

medewerkers van het programmateam Geweld hoort nergens thuis;

centrumgemeente:

de gemeente die mede namens andere gemeenten in zijn regio een aanvraag indient, genoemd in bijlage I;

huiselijk geweld:

huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

integrale sturing:

het op bestuurlijk niveau integraal behandelen van verschillende thema’s die samenhangen met de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling in een regio;

kindermishandeling:

kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

MDA++:

multidisciplinaire aanpak van complexe vormen van kindermishandeling, huiselijk en seksueel geweld;

meldcode:

meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

ouderenmishandeling:

lichamelijke of psychische mishandeling van een persoon van 65 jaar of ouder, inclusief verwaarlozing, financiële uitbuiting en seksueel misbruik;

programma Geweld hoort nergens thuis:

programma voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de periode 2018–2021 als bedoeld in Kamerstukken II 2017/18, 28 345, nr. 185;

programmateam:

het team dat de doelstellingen van het programma Geweld hoort nergens thuis ondersteunt en daaraan uitvoering geeft;

regio:

een regio waarin gemeenten samenwerken op grond van de indeling opgenomen in Bijlage I, zoals gehanteerd door het programma Geweld hoort nergens thuis;

regionaal projectleider:

de persoon die door de samenwerkende gemeenten in een regio is aangesteld als regionaal projectleider van het programma Geweld hoort nergens thuis;

visie gefaseerde ketenzorg:

de visie zoals beschreven in het landelijk visiedocument ‘Eerst samenwerken voor veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde zorg’ van GGD GHOR Nederland mei 2016.

Artikel 2. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering

  • 1. De minister kan op aanvraag aan een centrumgemeente een specifieke uitkering verstrekken voor activiteiten in 2020 en 2021 van samenwerkende gemeenten in een regio die tot doel hebben lokaal of regionaal een structurele bijdrage te leveren aan de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, omvatten of zijn ondersteunend aan:

    • a. implementatie of uitwerking van de visie gefaseerde ketenzorg;

    • b. MDA++;

    • c. minstens één van de drie actielijnen van het programmateam als bedoeld in Kamerstukken II 2017/18, 28 345, nr. 185: eerder en beter in beeld, stoppen en duurzaam oplossen en aandacht voor specifieke doelgroepen;

    • d. het versterken van lokale teams of wijkteams zodat zij beter toegerust zijn op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals bedoeld in het kwaliteitskader werken aan veiligheid voor lokale teams, van de VNG 2019;

    • e. integrale sturing op de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • f. verbeteren van traumascreening en -behandeling bij huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • g. de aanpak van ouderenmishandeling;

    • h. de aanpak van plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling, of

    • i. de actualisering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Artikel 3. Toepasselijkheid Kaderregeling

Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

Artikel 4. Hoogte van de uitkering

  • 1. Een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt per regio maximaal € 192.000 en bestaat uit de werkelijke kosten van de activiteiten als bedoeld in artikel 2.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt per regio minimaal € 25.000 en maximaal € 192.000.

  • 3. Een centrumgemeente kan namens meerdere regio’s een aanvraag indienen.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. De aanvraag tot verlening van een specifieke uitkering kan worden ingediend vanaf 1 mei 2020 tot en met 21 augustus 2020.

  • 3. Voor de aanvraag tot verlening van de specifieke uitkering wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 4. De activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd, worden niet eerder gestart dan na inwerkingtreding van onderhavige regeling.

Artikel 6. Verlening

  • 1. De minister neemt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit omtrent de verlening van de specifieke uitkering.

  • 2. Het besluit tot verlening vermeldt in elk geval de activiteiten waarvoor de uitkering wordt verleend, het bedrag van de uitkering, de wijze van verantwoording, de periode waarvoor de uitkering wordt verleend en de wijze waarop kan worden aangetoond dat de activiteiten zijn verricht.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de activiteiten in de aanvraag behoren tot de reguliere taken van een gemeente;

  • b. de activiteiten plaatsvinden binnen één organisatie;

  • c. uit het projectvoorstel onvoldoende blijkt dat er bestuurlijk draagvlak is;

  • d. het projectvoorstel:

    • i. onvoldoende duidelijk maakt hoe de activiteiten bijdragen aan de doelstellingen van het programma Geweld hoort nergens thuis;

    • ii. niet voorziet in een projectbegroting met financiële onderbouwing;

  • e. goedkeuring van de regionaal projectleider ontbreekt;

  • f. niet aannemelijk is dat de activiteiten genoemd in de aanvraag voor 1 januari 2022 zullen zijn afgerond.

Artikel 8. Verplichtingen verbonden aan de uitkering

  • 1. De regionaal projectleider informeert het programmateam in voortgangsgesprekken over de voortgang van de activiteiten en de besteding van de specifieke uitkering.

  • 2. Op verzoek van het programmateam geeft de ontvanger van de uitkering een schriftelijke toelichting op de voortgang van de activiteiten.

  • 3. De ontvanger van de specifieke uitkering meldt onverwijld schriftelijk aan de minister indien:

    • a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 9. Beoordeling van de aanvragen

  • 1. Tijdige en volledige aanvragen waarbij de weigeringsgronden niet van toepassing zijn, worden voor een inhoudelijke toets voorgelegd aan twee beoordelaars.

  • 2. De beoordelaars kennen op basis van kwaliteitscriteria, bedoeld in bijlage II, punten toe aan de aanvragen.

  • 3. Voor een uitkering komen slechts aanvragen in aanmerking die een puntenaantal van 90 of meer behalen.

Artikel 10. Verdeling van het uitkeringsplafond

  • 1. Het uitkeringsplafond bedraagt € 5.400.000.

  • 2. De minister verdeelt het volgens het uitkeringsplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen en waarbij een puntenaantal als bedoeld in artikel 9, tweede lid, is behaald van 90 of meer tot een maximum van € 192.000 per regio.

Artikel 11. Bevoorschotting en betaling

De minister verleent bij het besluit tot verlening de volgende voorschotten: in 2020 40% en in 2021 60% van de verleende uitkering.

Artikel 12. Verantwoording

Een ontvanger van een specifieke uitkering verstrekt jaarlijks uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op de verlening van de uitkering de verantwoordingsinformatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Besluit financiële verhouding 2001.

Artikel 13. Vaststelling

  • 1. Indien in de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 12, is opgenomen dat de activiteiten zijn afgerond dan wel afgerond hadden moeten zijn, besluit de minister uiterlijk 22 weken na ontvangst van deze informatie over de vaststelling van de specifieke uitkering.

  • 2. Indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering, wordt de uitkering vastgesteld op het bedrag dat is bepaald in de verlening.

  • 3. Artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2022.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

BIJLAGE I

 

Regio

Centrumgemeente(n)

1

Alkmaar – West-Friesland

Alkmaar

2

Amsterdam-Amstelland

Amsterdam

3

Arnhem-Achterhoek

Arnhem

4

Drenthe

Emmen

5

Flevoland

Almere

6

Friesland

Leeuwarden

7

Gelderland-Zuid

Nijmegen

8

Gooi en Vechtstreek

Hilversum

9

Groningen

Groningen

10

Haaglanden

Den Haag, Delft

11

Hart van Brabant

Tilburg

12

Hollands-Midden

Gouda, Leiden

13

IJsselland

Zwolle

14

Kennemerland

Haarlem

15

Kop van Noord-Holland

Den Helder

16

Noord- en Midden-Limburg

Venlo

17

Noordoost-Brabant

’s Hertogenbosch

18

Noord- en Oost-Gelderland

Apeldoorn

19

Rotterdam-Rijnmond

Rotterdam, Nissewaard, Vlaardingen

20

Twente

Enschede

21

Utrecht

Utrecht, Amersfoort

22

West-Brabant

Breda

23

West-Veluwe Vallei

Ede

24

Zaanstreek-Waterland

Zaanstad

25

Zeeland

Vlissingen

26

Zuid-Holland Zuid

Dordrecht

27

Zuid-Limburg

Heerlen, Maastricht

28

Zuidoost-Brabant

Helmond, Eindhoven

BIJLAGE II

Criterium: Kwaliteit

Maximumweging

Domeinoverstijgende samenwerking

Meer punten kunnen worden gekregen indien partners uit meerdere domeinen afkomstig zijn.

20

Inzet ervaringsdeskundigen

Indien ervaringskennis wordt ingezet, kunnen punten worden verkregen.

10

Verduurzaming en borging

De mate waarin verduurzaming en borging van het projectvoorstel blijkt uit de aanvraag.

30

Aansluiting bij regionale prioriteiten / knelpunten

De mate waarin de aanvraag aansluit bij regionale prioriteiten en/of knelpunten.

20

Impact van het project

De mate waarin het resultaat van het project bijdraagt aan het doel (aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling).

25

De efficiëntie van de implementatie

De mate waarin de activiteiten en resultaten concreet worden beschreven en uitvoerbaar zijn binnen de gestelde looptijd en budget

25

Totaal

130

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding

Eind april 2018 is door de ministeries van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) het meerjarenprogramma ‘Geweld hoort nergens thuis’ gepresenteerd. De ambitie is huiselijk geweld en kindermishandeling terug te dringen, de schade van geweld te beperken en de cirkel van geweld, de overdracht van generatie op generatie, duurzaam te doorbreken.

Dit alles om te zorgen dat steeds meer slachtoffers de juiste hulp en ondersteuning snel krijgen, dat de ingezette interventies leiden tot het stoppen en duurzaam oplossen van geweld en dat de gezamenlijke norm wordt uitgedragen: geweld hoort nergens thuis.

Lokale of regionale projecten die een structurele bijdrage leveren aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling komen in aanmerking voor een financiële impuls in de vorm van een specifieke uitkering, die moet zorgen voor een versnelling, verdieping of een verbreding van een structurele aanpak en het oplossen van knelpunten. Met de opzet van onderhavige regeling faciliteert het programmateam Geweld hoort nergens thuis regio’s om hun plannen en projecten van papier naar praktijk te brengen. Met andere woorden: van denken naar doen, om zo knelpunten uit de dagelijkse praktijk structureel op te lossen. De projecten die worden ingediend sluiten direct aan bij de praktijk van de regio. Door in de onderhavige regeling de prioritaire thema’s van het programma te noemen, is de aansluiting tussen de landelijke ontwikkelingen en de lokale werkelijkheid optimaal. De projectenpool is hiermee een onderdeel van de algemene ondersteuning die het programmateam Geweld hoort nergens thuis biedt in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.

Administratieve lasten

Getracht is de administratieve lasten zo gering mogelijk te laten zijn. De specifieke uitkering is vormgegeven in de voor gemeenten bekende methodiek van de SiSa verantwoording. Hierbij leveren zij de begroting in en geven zij aan welke stappen in de uitvoering van het project zijn gezet. Via het vastgestelde formulier wordt de indiener stap voor stap door de verplichte onderdelen geleid. De verwachting is dat gemeenten hier 2–3 uur voor nodig hebben.

Voor 15 juli T+1 dienen de gemeenten op basis van de afrekening de genomen stappen en de werkelijke kosten in kaart te brengen. Ook hierbij is de verwachting dat zij hier 1–2 uur voor nodig hebben. Dit brengt de totale bestuurlijke lasten op maximaal 5 uur (€ 60 per uur), € 300 per aanvraag wat resulteert in een geschatte tijd van in totaal 16.800 (uitgaande van gemiddeld twee aanvragen per regio). Dit is minder dan 4% van het totale uitkeringsbudget van € 5,4 miljoen. De gemeente heeft zelf de mogelijkheid om te kiezen om één of meerdere aanvragen in te dienen en een afweging te maken hoeveel aanvragen worden gedaan.

Het programmateam Geweld hoort nergens thuis houdt via de 28 regionaal projectleiders zicht op de voortgang van de projecten, bevordert het delen van de ervaringen en lerende elementen tussen de verschillende regio’s en stimuleert het duurzaam borgen van de resultaten.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;

  • De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;

  • De maatregel is selectief;

  • De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. De gemeenten kunnen een specifieke uitkering krijgen voor de uitvoering van hun publieke taken en zijn daarvoor geen ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Logischerwijs dienen de gemeenten bij het invullen van deze publieke taken zelf ook rekening te houden met de staatssteunregels.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1. Definities

In artikel 1 worden verschillende definities gegeven van de begrippen die worden gebruikt in de onderhavige regeling.

Het programma Geweld hoort nergens thuis is een programma dat is opgericht in opdracht van VWS, JenV en de VNG om de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling te verbeteren.

De inzet van het programma komt samen in drie actielijnen:

  • 1. Eerder en beter in beeld: om situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter in beeld te krijgen, is het belangrijk dat slachtoffers zich durven uitspreken, dat de omgeving van het slachtoffer signalen herkent en dat men vervolgens weet wat te doen. Daar zetten we op in. Bijvoorbeeld door werkgevers alert te maken op signalen van huiselijk geweld, door professionals die werken met de verbeterde meldcode en door wijkteams en Veilig Thuis te versterken. Om slachtoffers beter in beeld te hebben, willen we daarnaast forensisch medische expertise borgen en rapportages en de communicatie tussen betrokken partijen verbeteren.

  • 2. Stoppen en duurzaam oplossen: we zetten ook in op het stoppen van geweld en de cirkel van geweld en willen zorgen voor duurzame oplossingen. Dat begint bij het stellen van een duidelijke norm: de strafmaat voor stelselmatige kindermishandeling willen we verhogen en de verjaringstermijn verlengen. Slachtoffers brengen we snel en duurzaam in veiligheid en geweld dringen we terug. Daarna komt het zorgen voor passende hulp en ondersteuning om de schade te beperken. In het programma zetten we in op multidisciplinaire en systeemgerichte samenwerking, waarbij professionals uit verschillende sectoren gezamenlijk optrekken om te komen tot een aanpak gericht op het herstel van de veiligheid van alle slachtoffers en direct betrokkenen. We zetten in op het beschikbaar maken van traumascreening, passende hulp en ondersteuning en op de plegeraanpak. Daarnaast willen we dat scholen sneller geïnformeerd zijn na geweldsincidenten thuis, zodat zij waar nodig steun kunnen bieden aan het kind op school.

  • 3. Specifieke groepen: voor een aantal specifieke doelgroepen is extra aandacht nodig. Denk daarbij aan de slachtoffers van loverboys, seksueel geweld, ouderenmishandeling of aan kinderen in kwetsbare opvoedsituaties en kinderen die zich bevinden in een complexe scheiding. Ook hier willen we zorgen dat slachtoffers en plegers zo snel en goed mogelijk in beeld zijn en dat de veiligheid van het slachtoffer snel en duurzaam wordt hersteld.

Het programmateam Geweld hoort nergens thuis ondersteunt, onder leiding van een programmadirecteur, de gemeenten en regio’s waar nodig met het opzetten en doorontwikkelen van de gezamenlijk lerende praktijk als een duurzaam proces, zodat voortdurend de inzet kan worden aangepast aan nieuwe inzichten, successen en mislukkingen. Deze wettelijke regeling is hiervan een voorbeeld.

In het programmaplan Geweld hoort nergens thuis (Kamerstukken II 2017/2028, 28 345, nr. 185) wordt de volgende definitie gegeven voor huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring. Vormen van geweld in huiselijke kring zijn onder andere kindermishandeling, (ex) partnergeweld, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en vrouwelijke genitale verminking. Deze vormen van huiselijk geweld worden doorgaans gepleegd door een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger.

Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Voorbeelden van vormen van kindermishandeling zijn lichamelijke mishandeling of verwaarlozing, psychische mishandeling of verwaarlozing, seksueel misbruik of getuige zijn van geweld in het gezin.

Een verbeterde aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vraagt een krachtige eerstelijnsaanpak in elke gemeente (versterking van lokale (wijk)teams). Veel meldingen over huiselijk geweld en kindermishandeling van de politie worden na de triage van Veilig Thuis afgeschaald naar het lokale team. In het kwaliteitskader ‘Werken aan veiligheid voor lokale teams’ van de VNG uit 2019 wordt inzichtelijk gemaakt welke vaardigheden wijkteams of lokale teams dienen te hebben om zaken waarin huiselijk geweld een rol speelt effectief te kunnen oppakken. Het kwaliteitskader geeft richting aan de kennis en kunde die in elke regio aanwezig zou moeten zijn op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo moeten professionals in lokale teams kunnen werken met een veiligheidsplan en deze kunnen toepassen. Via onderhavige regeling kunnen regio’s de ontwikkeling die de lokale teams inzetten of in hebben gezet ondersteunen.

In de visie ‘Eerst samenwerken voor veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde zorg’ wordt het principe van de gefaseerde ketenzorg geïntroduceerd. Werken volgens deze visie in situaties waar sprake is van geweld, verwaarlozing en misbruik in relaties, draagt bij aan het doorbreken van patronen van structurele onveiligheid. Werken volgens de visie zorgt voor het stoppen van geweld, maar met name ook voor een duurzame oplossing. Volgens de visie dienen professionals multidisciplinair, intersectoraal en systeemgericht te werken, samen met de betrokkenen, om het patroon van structurele onveiligheid in relaties te doorbreken en directe veiligheid, stabiele veiligheid en herstel voor alle betrokkenen te realiseren. De visie is door de opdrachtgevers van het programma omarmd en het programmateam Geweld hoort nergens thuis heeft de visie tot prioriteit benoemd.

Integrale sturing op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling houdt in dat alle thema’s die te maken hebben met een effectieve aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in samenhang worden besproken. Het gaat daarnaast om het gezamenlijk creëren van randvoorwaarden waarin de professionele samenwerking tot stand kan komen, het stellen van prioriteiten en het adresseren van knelpunten en dilemma’s in de samenwerking. Integrale sturing is van belang omdat de gezinnen en huishoudens waarin sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling vaak problemen ervaren op meerdere leefgebieden. De inzet van partners uit zowel hulpverlening, zorg, onderwijs, politie en justitie moet daarom op elkaar worden afgestemd. Kortom, integraal werken vraagt ook om integrale sturing.

Wanneer de reguliere inzet van hulp en andere interventies bij huiselijk geweld en kindermishandeling niet heeft geleid tot het duurzaam oplossen van structurele onveiligheid, is langdurige inzet nodig van specialisten uit verschillende sectoren in samenwerking met het gezin en haar sociale netwerk. Deze aanpak wordt aangeduid als Multidisciplinaire Aanpak ++ (MDA++). Waarbij de eerste plus staat voor de systeemgerichte aanpak (gericht op alle betrokkenen in een huishouden/gezin) door professionals uit verschillende sectoren. De tweede plus staat voor de specialistische kennis die wordt ingezet om het huiselijk geweld duurzaam te stoppen. Ook deze werkwijze wordt uitgevoerd volgens de visie gefaseerde ketenzorg; eerst werken aan directe veiligheid, vervolgens risicogestuurde en herstelgerichte zorg om te komen tot een stabiele veiligheid waar ruimte is voor herstel. Het programma Geweld hoort nergens thuis ondersteunt regio’s bij het tot stand brengen van deze werkwijze in de regio door het beschrijven van de verschillende stappen die moeten worden genomen om tot een MDA++ werkwijze te kunnen komen, de zogenoemde ‘bouwstenen MDA++’ en door regio’s de kans te geven experts in te zetten voor het opzetten, dan wel verder ontwikkelen van deze aanpak in een regio. Door middel van onderhavige regeling krijgen regio’s de mogelijkheid om de MDA++ werkwijze verder te ontwikkelen en te borgen binnen de regio.

De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling helpt professionals bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. De meldcode wordt door professionals gebruikt wanneer zij vermoedens hebben van huiselijk geweld of kindermishandeling. Aan de hand van vijf stappen bepalen professionals of ze een melding moeten doen bij Veilig Thuis en of er voldoende hulp kan worden ingezet. In de eerste drie stappen brengt een professional de signalen in kaart, al dan niet in overleg met een collega of betrokkene. In stap 4 wordt de informatie afgewogen. Als de zorgen zijn weggenomen, worden de stappen van de meldcode beëindigd. Zo niet, volgt stap 5 waarin wordt beslist over melden en de wijze van hulpverlenen. Het verplicht gebruik van de meldcode staat in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en is per 1 juli 2013 in werking getreden. Per 1 januari 2019 is de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aangepast; het is nu een professionele norm om melding te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens zijn van acute en structurele onveiligheid. Professionals nemen in de nieuwe situatie bij stap 5 twee losse besluiten:

  • 1. Is melden bij Veilig Thuis noodzakelijk?

  • 2. Is zelf hulp bieden of organiseren ook (in voldoende mate) mogelijk?

Als hulpmiddel om te komen tot het besluit om te melden is het per 1 januari 2019 verplicht een afwegingskader te gebruiken in stap 4 en 5 van de meldcode. De meldcode geldt voor professionals die werken in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie.

De specifieke uitkering van onderhavige regeling kan worden gebruikt om de bekendheid en toepassing van de stappen van de meldcode in de regio in de praktijk te brengen en deze kennis regionaal te borgen. Activiteiten kunnen zien op de implementatie van de verbeterde meldcode. Per 1 januari 2019 is de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aangepast en zijn professionals verplicht om binnen de meldcode te werken met het afwegingskader dat bij zijn of haar beroepsgroep hoort. Het project zou kunnen zien op het verder implementeren van de verbeterde meldcode, bijvoorbeeld door de samenwerking tussen professionals uit de verschillende beroepsgroepen (bijvoorbeeld gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie) en Veilig Thuis te stimuleren, en deze samenwerking vervolgens regionaal duurzaam te borgen.

Ouderenmishandeling is het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staat, waardoor de oudere persoon lichamelijke, psychische of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk zal lijden, en waarbij aan de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. Er worden vijf vormen van ouderenmishandeling onderscheiden. Naast fysieke mishandeling en psychische mishandeling (uitschelden, isoleren, schending van recht op privacy) kan het gaan om:

  • Financiële uitbuiting: bijvoorbeeld diefstal, het veranderen van het testament en ongewenste bemoeienis met geldzaken;

  • Verwaarlozing: geen lichamelijke of psychische zorg of voeding geven;

  • Seksueel misbruik: ongewenste seksuele handelingen met of in het bijzijn van de oudere.

Artikel 2. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering

In artikel 2 is omschreven voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden verstrekt. Het gaat hier om activiteiten van gemeenten in het kader van de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling.

Het tweede lid bevat een limitatieve opsomming van de in aanmerking komende activiteiten.

Regio’s worden uitgenodigd om voorstellen te doen om de in artikel 2 genoemde onderwerpen verder te ontwikkelen of te implementeren in de regio. Gedacht kan worden aan projecten waarbij wordt ingezet op trainingen voor de lokale teams, zodat zij volgens de visie gefaseerde ketenzorg kunnen gaan werken en getraind worden op het maken van een veiligheidsplan. Een ander voorbeeld is het stimuleren van plegers om hulp te aanvaarden, dat mogelijk geweld in de toekomst helpt voorkomen. De projecten moeten kunnen bijdragen aan de verbetering van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling en daarnaast toegespitst worden op één van de genoemde thema’s in artikel 2.

Er is een ruime keuze uit onderwerpen, dit geeft regio’s de mogelijkheid om projecten in te dienen die aansluiten bij de prioriteiten in de regio, onderwerpen die aansluiten bij de regiovisie en de ontwikkelingen die zich in de regio afspelen.

Artikel 3. Toepasselijkheid Kaderregeling

Op de uitkeringen op grond van onderhavige regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

Artikel 4. Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond

Per regio is een bedrag van maximaal € 192.000 beschikbaar. Een aanvraag voor een specifieke uitkering bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 192.000 per regio.

Een aanvraag wordt gedaan door een centrumgemeente namens een regio zoals bedoeld in bijlage II.

In de meeste gevallen zal een centrumgemeente een aanvraag doen namens één regio. Wanneer regio’s willen samenwerken aan hetzelfde thema, kunnen ze dit op meerdere manieren doen. Het is mogelijk dat de verschillende centrumgemeenten namens de regio’s een eigen aanvraag doen. In de aanvraag kan worden verwezen naar de samenwerking met andere regio’s en/of aanvragen van andere centrumgemeenten.

Het is ook mogelijk dat een centrumgemeente een aanvraag doet namens meerdere regio’s. In dat geval kan het totale bedrag van de aanvraag van de centrumgemeente hoger zijn dan € 192.000. Doet de centrumgemeente bijvoorbeeld een aanvraag namens twee regio’s, dan bedraagt de aanvraag maximaal € 384.000 en kunnen de twee regio’s op grond van de onderhavige regeling afzonderlijk maximaal € 192.000 uitkering ontvangen. Op het formulier waarmee de specifieke uitkering wordt aangevraagd, kan worden aangegeven hoe de onderlinge verdeling van de uitkering tussen de regio’s zal plaatsvinden. Hierbij is er in totaal per regio maximaal € 192.000 beschikbaar. De centrumgemeente die de aanvraag heeft ingediend, is – na toewijzing – ook de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 5. Aanvraag en verstrekking

Specifieke uitkeringen worden alleen op aanvraag verstrekt. Aanvragen tot verlening van een specifieke uitkering moeten binnen een bepaalde aanvraagperiode worden ingediend. De aanvragen worden ingediend tussen 1 mei 2020 en 21 augustus 2020. In de aanvraag wordt aangegeven welke activiteiten in het kader van de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling zullen plaatsvinden en hoeveel daarvoor begroot is.

Om duidelijkheid te verschaffen welke gegevens nodig zijn voor een complete subsidieaanvraag, is een formulier ontworpen. Aanvragen moeten door middel van dat formulier worden ingediend.

Artikel 6. Verlening

Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag neemt de minister een besluit omtrent de verlening.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Na indiening van de aanvraag wordt bekeken of de aanvraag voldoet aan de eisen die de onderhavige regeling stelt aan de aanvragen in onder meer artikel 2, 4, 5 en 6. Wanneer een aanvraag tijdig is aangeleverd, maar incompleet is, zal de regio de kans krijgen om binnen de in de incompleetbrief gestelde termijn de ontbrekende informatie aan te vullen. Deze termijn kan ook worden gebruikt om een aanvraag die minder dan € 25.000 of meer dan € 192.000 bedraagt in overeenstemming te brengen met de minimum- en maximumbedragen voor de specifieke uitkering die door de onderhavige regeling worden voorgeschreven.

Wanneer de aanvragen binnen de termijnen genoemd in artikel 5 zijn binnengekomen en regio’s de mogelijkheid hebben gehad om ontbrekende informatie aan te vullen, zal worden gekeken of een aanvraag in aanmerking komt voor het toekennen van een uitkering.

Er zijn een aantal limitatieve gronden op grond waarvan een aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.

Taken die reeds behoren tot de reguliere taken van de gemeente en die daarmee geen extra stimulans vormen voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling komen niet in aanmerking voor een specifieke uitkering op grond van onderhavige regeling. Voorbeelden van reguliere taken zijn de reguliere financiering van het wijkteam of Veilig Thuis. Of de implementatie van de eerste vier stappen van de meldcode bij gemeentelijke organisaties.

Voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is het van cruciaal belang dat wordt samengewerkt tussen verschillende domeinen, tussen het Openbaar Ministerie, zorg, politie, Veilig Thuis, wijkteams en onderwijsprofessionals. De uitkering is dan ook bedoeld om die samenwerking te stimuleren. Aanvragen waarbij activiteiten enkel plaatsvinden binnen één organisatie worden dan ook afgewezen.

Om te komen tot een duurzame samenwerking en borging van de uitkomsten van de projecten is, volgens het programma Geweld hoort nergens thuis, bestuurlijk draagvlak nodig. Dit blijkt reeds uit één van de prioriteiten die het programma heeft gesteld, namelijk integrale sturing. Wanneer uit het projectvoorstel onvoldoende blijkt dat er sprake is van bestuurlijk draagvlak, zal de aanvraag dan ook worden geweigerd. Het is niet nodig dat wordt aangedragen waarom er sprake is van bestuurlijk draagvlak voor het desbetreffende voorstel. Bestuurlijk draagvlak kan ook gevat zijn in een regiovisie die is opgesteld binnen een regio.

De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een breed thema. Het programma Geweld hoort nergens thuis heeft met de drie actielijnen en de invulling hiervan richting gegeven aan de impuls van deze activiteiten. Een aanvraag die wordt gefinancierd moet dan ook zichtbaar kunnen bijdragen aan de doelstelling van het programma Geweld hoort nergens thuis. Een projectvoorstel dient voorzien te zijn van een projectbegroting met adequate financiële onderbouwing. Wanneer de aanvraag na het verzoek tot completering alsnog geen begroting met adequate financiële onderbouwing bevat, wordt de gehele aanvraag geweigerd.

De overige weigeringsgronden hangen samen met de duur van het programma Geweld hoort nergens thuis. Het programma loopt tot eind 2021. Dit betekent dat de projecten tot uiterlijk 31 december 2021 kunnen lopen. Verder mag de aanvang van het project niet liggen voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling. Reeds lopende projecten worden niet gefinancierd.

Artikel 8. Verplichtingen verbonden aan de uitkering

De ontvanger van een specifieke uitkering is verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht. Bovendien geldt een meldingsplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen. De melding moet zo spoedig mogelijk en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet worden gedaan.

Artikel 9. Beoordeling van de aanvragen

Nadat een aanvraag tijdig en compleet is ingediend, wordt eerst getoetst aan de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 7. De overgebleven aanvragen worden beoordeeld door twee beoordelaars van het programmateam Geweld hoort nergens thuis. Deze beoordelen de aanvragen onafhankelijk van elkaar volgens de kwaliteitscriteria die weergegeven zijn in bijlage II.

De kwaliteitscriteria uit bijlage II hangen samen met de verschillende prioriteiten die het programma heeft benoemd. Zoals reeds eerder is aangegeven is domeinoverstijgende samenwerking een vereiste om tot een goede en duurzame aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling te komen. De inzet van een ervaringsdeskundige op het gebied van de aanpak van geweld, zorgt voor een betere aansluiting van de ingezette hulp. Ervaringsdeskundigen kunnen het taboe doorbreken dat er rust op huiselijk geweld en kindermishandeling en kunnen aangeven of een ingezette interventie daadwerkelijk effect zal hebben op de doelgroep.

In deze fase van het programma is het tevens van belang dat regio’s inzetten op de verduurzaming en borging van behaalde resultaten in deze of eerdere pilots. Dit aspect is dan ook opgenomen als criterium voor de beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag. Deze regeling geeft regio’s de mogelijkheid om in te zetten op prioriteiten die zij zelf hebben benoemd in de regiovisie of knelpunten die naar voren komen in de regio. De mate waarop de regio’s aansluiten op de knelpunten of prioriteiten is de basis voor het aantal punten dat voor dit onderdeel wordt toegekend.

De twee laatste criteria, de impact van het project en de efficiëntie, hebben te maken met de verwachte bijdrage van het project aan de verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De impact zegt iets over welke verbetering kan worden gerealiseerd en de efficiëntie zegt iets over de waarschijnlijkheid dat dat doel ook daadwerkelijk wordt bereikt.

Om het doen van de aanvraag en de beoordeling daarvan te vergemakkelijken, zijn in het formulier de verschillende criteria aangegeven en dient de aanvrager per onderdeel een toelichting te geven.

De beoordeling van de beoordelaars levert een puntenaantal per regio op dat bestaat uit het gemiddelde van de twee beoordelaars. Indien een aanvraag een puntenaantal van 90 of meer punten behaalt, komt de aanvraag voor een uitkering in aanmerking indien het maximum van € 192.000 per regio nog niet is bereikt.

Het staat een regio vrij om een projectaanvraag die het minimum aantal punten van 90 op de kwaliteitsscore niet heeft gehaald, aan te vullen en opnieuw in te dienen, zolang de aanvraag maar binnen de termijn zoals genoemd in artikel 5, tweede lid, valt.

Artikel 10. Verdeling van het uitkeringsplafond

Er is in totaal € 5.400.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen op grond van deze regeling.

De verdeling van het uitkeringsplafond verloopt volgens de volgende procedure.

  • 1. Genoteerd wordt wanneer de volledig aanvraag bij het ministerie van VWS is binnengekomen. Deze datum is bepalend indien het uitkeringsplafond overschreden wordt.

  • 2. Gekeken wordt of een binnengekomen aanvraag een puntenaantal van 90 of meer heeft gehaald.

  • 3. Vervolgens wordt gekeken of het maximum van € 192.000 van de desbetreffende regio al is bereikt.

  • 4. Indien het maximum niet is bereikt wordt de aanvraag toegewezen.

  • 5. Dit proces herhaalt zich totdat het maximum van € 192.000 voor deze regio is bereikt, dan wel tot het uitkeringsplafond is bereikt.

Artikel 11. Bevoorschotting en betaling

(Centrum)gemeenten ontvangen na het besluit omtrent de verlening van de specifieke uitkering een voorschot van 40% voor 2020. In 2021 zal de resterende 60% van de totale specifieke uitkering worden uitbetaald. Er wordt op basis van een risicoanalyse voor een niet-gelijkmatig verspreide bevoorschotting gekozen.

Artikel 12 en 13. Verantwoording en vaststelling

De ontvanger van een specifieke uitkering verstrekt jaarlijks uiterlijk op 15 juli de verantwoordingsinformatie. De eerste verantwoordingsinformatie dient te worden verstrekt in het jaar na de verlening van de specifieke uitkering en wordt herhaald tot in het jaar na afloop van het jaar waarin de activiteiten zijn afgerond of afgerond hadden moeten zijn.

Na de verlening volgt de uiteindelijke vaststelling van de uitkering. De minister besluit uiterlijk 22 weken na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, waarin is aangegeven dat de activiteiten zijn afgerond of gelet op de projectperiode afgerond hadden moeten zijn, over de vaststelling van de uitkering.

De hoogte van de specifieke uitkering wordt vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten en opbrengsten.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven