TOELICHTING
Algemeen deel
Aanleiding
Eind april 2018 is door de ministeries van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) en
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten
(hierna: VNG) het meerjarenprogramma ‘Geweld hoort nergens thuis’ gepresenteerd. De
ambitie is huiselijk geweld en kindermishandeling terug te dringen, de schade van
geweld te beperken en de cirkel van geweld, de overdracht van generatie op generatie,
duurzaam te doorbreken.
Dit alles om te zorgen dat steeds meer slachtoffers de juiste hulp en ondersteuning
snel krijgen, dat de ingezette interventies leiden tot het stoppen en duurzaam oplossen
van geweld en dat de gezamenlijke norm wordt uitgedragen: geweld hoort nergens thuis.
Lokale of regionale projecten die een structurele bijdrage leveren aan de aanpak van
huiselijk geweld en kindermishandeling komen in aanmerking voor een financiële impuls
in de vorm van een specifieke uitkering, die moet zorgen voor een versnelling, verdieping
of een verbreding van een structurele aanpak en het oplossen van knelpunten. Met de
opzet van onderhavige regeling faciliteert het programmateam Geweld hoort nergens
thuis regio’s om hun plannen en projecten van papier naar praktijk te brengen. Met
andere woorden: van denken naar doen, om zo knelpunten uit de dagelijkse praktijk
structureel op te lossen. De projecten die worden ingediend sluiten direct aan bij
de praktijk van de regio. Door in de onderhavige regeling de prioritaire thema’s van
het programma te noemen, is de aansluiting tussen de landelijke ontwikkelingen en
de lokale werkelijkheid optimaal. De projectenpool is hiermee een onderdeel van de
algemene ondersteuning die het programmateam Geweld hoort nergens thuis biedt in de
aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Administratieve lasten
Getracht is de administratieve lasten zo gering mogelijk te laten zijn. De specifieke
uitkering is vormgegeven in de voor gemeenten bekende methodiek van de SiSa verantwoording.
Hierbij leveren zij de begroting in en geven zij aan welke stappen in de uitvoering
van het project zijn gezet. Via het vastgestelde formulier wordt de indiener stap
voor stap door de verplichte onderdelen geleid. De verwachting is dat gemeenten hier
2–3 uur voor nodig hebben.
Voor 15 juli T+1 dienen de gemeenten op basis van de afrekening de genomen stappen
en de werkelijke kosten in kaart te brengen. Ook hierbij is de verwachting dat zij
hier 1–2 uur voor nodig hebben. Dit brengt de totale bestuurlijke lasten op maximaal
5 uur (€ 60 per uur), € 300 per aanvraag wat resulteert in een geschatte tijd van
in totaal 16.800 (uitgaande van gemiddeld twee aanvragen per regio). Dit is minder
dan 4% van het totale uitkeringsbudget van € 5,4 miljoen. De gemeente heeft zelf de
mogelijkheid om te kiezen om één of meerdere aanvragen in te dienen en een afweging
te maken hoeveel aanvragen worden gedaan.
Het programmateam Geweld hoort nergens thuis houdt via de 28 regionaal projectleiders
zicht op de voortgang van de projecten, bevordert het delen van de ervaringen en lerende
elementen tussen de verschillende regio’s en stimuleert het duurzaam borgen van de
resultaten.
Staatssteun
Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:
-
– De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
-
– De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
-
– De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële
weg zou zijn verkregen;
-
– De maatregel is selectief;
-
– De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige
beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.
In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. De gemeenten kunnen een specifieke
uitkering krijgen voor de uitvoering van hun publieke taken en zijn daarvoor geen
ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Logischerwijs dienen de gemeenten
bij het invullen van deze publieke taken zelf ook rekening te houden met de staatssteunregels.
Artikelsgewijs deel
Artikel 1. Definities
In artikel 1 worden verschillende definities gegeven van de begrippen die worden gebruikt
in de onderhavige regeling.
Het programma Geweld hoort nergens thuis is een programma dat is opgericht in opdracht
van VWS, JenV en de VNG om de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling te
verbeteren.
De inzet van het programma komt samen in drie actielijnen:
-
1. Eerder en beter in beeld: om situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter in beeld
te krijgen, is het belangrijk dat slachtoffers zich durven uitspreken, dat de omgeving
van het slachtoffer signalen herkent en dat men vervolgens weet wat te doen. Daar
zetten we op in. Bijvoorbeeld door werkgevers alert te maken op signalen van huiselijk
geweld, door professionals die werken met de verbeterde meldcode en door wijkteams
en Veilig Thuis te versterken. Om slachtoffers beter in beeld te hebben, willen we
daarnaast forensisch medische expertise borgen en rapportages en de communicatie tussen
betrokken partijen verbeteren.
-
2. Stoppen en duurzaam oplossen: we zetten ook in op het stoppen van geweld en de cirkel van geweld en willen zorgen
voor duurzame oplossingen. Dat begint bij het stellen van een duidelijke norm: de
strafmaat voor stelselmatige kindermishandeling willen we verhogen en de verjaringstermijn
verlengen. Slachtoffers brengen we snel en duurzaam in veiligheid en geweld dringen
we terug. Daarna komt het zorgen voor passende hulp en ondersteuning om de schade
te beperken. In het programma zetten we in op multidisciplinaire en systeemgerichte
samenwerking, waarbij professionals uit verschillende sectoren gezamenlijk optrekken
om te komen tot een aanpak gericht op het herstel van de veiligheid van alle slachtoffers
en direct betrokkenen. We zetten in op het beschikbaar maken van traumascreening,
passende hulp en ondersteuning en op de plegeraanpak. Daarnaast willen we dat scholen sneller geïnformeerd zijn na geweldsincidenten
thuis, zodat zij waar nodig steun kunnen bieden aan het kind op school.
-
3. Specifieke groepen: voor een aantal specifieke doelgroepen is extra aandacht nodig. Denk daarbij aan
de slachtoffers van loverboys, seksueel geweld, ouderenmishandeling of aan kinderen
in kwetsbare opvoedsituaties en kinderen die zich bevinden in een complexe scheiding.
Ook hier willen we zorgen dat slachtoffers en plegers zo snel en goed mogelijk in
beeld zijn en dat de veiligheid van het slachtoffer snel en duurzaam wordt hersteld.
Het programmateam Geweld hoort nergens thuis ondersteunt, onder leiding van een programmadirecteur,
de gemeenten en regio’s waar nodig met het opzetten en doorontwikkelen van de gezamenlijk
lerende praktijk als een duurzaam proces, zodat voortdurend de inzet kan worden aangepast
aan nieuwe inzichten, successen en mislukkingen. Deze wettelijke regeling is hiervan
een voorbeeld.
In het programmaplan Geweld hoort nergens thuis (Kamerstukken II 2017/2028, 28 345, nr. 185) wordt de volgende definitie gegeven voor huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit
de huiselijke kring. Vormen van geweld in huiselijke kring zijn onder andere kindermishandeling,
(ex) partnergeweld, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en
vrouwelijke genitale verminking. Deze vormen van huiselijk geweld worden doorgaans
gepleegd door een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot
of een mantelzorger.
Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van
fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte
van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat,
actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te
worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Voorbeelden
van vormen van kindermishandeling zijn lichamelijke mishandeling of verwaarlozing,
psychische mishandeling of verwaarlozing, seksueel misbruik of getuige zijn van geweld
in het gezin.
Een verbeterde aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vraagt een krachtige
eerstelijnsaanpak in elke gemeente (versterking van lokale (wijk)teams). Veel meldingen over huiselijk geweld en kindermishandeling van de politie worden
na de triage van Veilig Thuis afgeschaald naar het lokale team. In het kwaliteitskader
‘Werken aan veiligheid voor lokale teams’ van de VNG uit 2019 wordt inzichtelijk gemaakt
welke vaardigheden wijkteams of lokale teams dienen te hebben om zaken waarin huiselijk
geweld een rol speelt effectief te kunnen oppakken. Het kwaliteitskader geeft richting
aan de kennis en kunde die in elke regio aanwezig zou moeten zijn op het terrein van
huiselijk geweld en kindermishandeling. Zo moeten professionals in lokale teams kunnen
werken met een veiligheidsplan en deze kunnen toepassen. Via onderhavige regeling
kunnen regio’s de ontwikkeling die de lokale teams inzetten of in hebben gezet ondersteunen.
In de visie ‘Eerst samenwerken voor veiligheid, dan samenwerken voor risicogestuurde
zorg’ wordt het principe van de gefaseerde ketenzorg geïntroduceerd. Werken volgens deze visie in situaties waar sprake is van geweld,
verwaarlozing en misbruik in relaties, draagt bij aan het doorbreken van patronen
van structurele onveiligheid. Werken volgens de visie zorgt voor het stoppen van geweld,
maar met name ook voor een duurzame oplossing. Volgens de visie dienen professionals
multidisciplinair, intersectoraal en systeemgericht te werken, samen met de betrokkenen,
om het patroon van structurele onveiligheid in relaties te doorbreken en directe veiligheid,
stabiele veiligheid en herstel voor alle betrokkenen te realiseren. De visie is door
de opdrachtgevers van het programma omarmd en het programmateam Geweld hoort nergens
thuis heeft de visie tot prioriteit benoemd.
Integrale sturing op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling houdt in dat alle thema’s
die te maken hebben met een effectieve aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling
in samenhang worden besproken. Het gaat daarnaast om het gezamenlijk creëren van randvoorwaarden
waarin de professionele samenwerking tot stand kan komen, het stellen van prioriteiten
en het adresseren van knelpunten en dilemma’s in de samenwerking. Integrale sturing
is van belang omdat de gezinnen en huishoudens waarin sprake is van huiselijk geweld
en kindermishandeling vaak problemen ervaren op meerdere leefgebieden. De inzet van
partners uit zowel hulpverlening, zorg, onderwijs, politie en justitie moet daarom
op elkaar worden afgestemd. Kortom, integraal werken vraagt ook om integrale sturing.
Wanneer de reguliere inzet van hulp en andere interventies bij huiselijk geweld en
kindermishandeling niet heeft geleid tot het duurzaam oplossen van structurele onveiligheid,
is langdurige inzet nodig van specialisten uit verschillende sectoren in samenwerking
met het gezin en haar sociale netwerk. Deze aanpak wordt aangeduid als Multidisciplinaire
Aanpak ++ (MDA++). Waarbij de eerste plus staat voor de systeemgerichte aanpak (gericht op alle betrokkenen
in een huishouden/gezin) door professionals uit verschillende sectoren. De tweede
plus staat voor de specialistische kennis die wordt ingezet om het huiselijk geweld
duurzaam te stoppen. Ook deze werkwijze wordt uitgevoerd volgens de visie gefaseerde
ketenzorg; eerst werken aan directe veiligheid, vervolgens risicogestuurde en herstelgerichte
zorg om te komen tot een stabiele veiligheid waar ruimte is voor herstel. Het programma
Geweld hoort nergens thuis ondersteunt regio’s bij het tot stand brengen van deze
werkwijze in de regio door het beschrijven van de verschillende stappen die moeten
worden genomen om tot een MDA++ werkwijze te kunnen komen, de zogenoemde ‘bouwstenen
MDA++’ en door regio’s de kans te geven experts in te zetten voor het opzetten, dan
wel verder ontwikkelen van deze aanpak in een regio. Door middel van onderhavige regeling
krijgen regio’s de mogelijkheid om de MDA++ werkwijze verder te ontwikkelen en te
borgen binnen de regio.
De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling helpt professionals bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. De
meldcode wordt door professionals gebruikt wanneer zij vermoedens hebben van huiselijk
geweld of kindermishandeling. Aan de hand van vijf stappen bepalen professionals of
ze een melding moeten doen bij Veilig Thuis en of er voldoende hulp kan worden ingezet.
In de eerste drie stappen brengt een professional de signalen in kaart, al dan niet
in overleg met een collega of betrokkene. In stap 4 wordt de informatie afgewogen.
Als de zorgen zijn weggenomen, worden de stappen van de meldcode beëindigd. Zo niet,
volgt stap 5 waarin wordt beslist over melden en de wijze van hulpverlenen. Het verplicht
gebruik van de meldcode staat in de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
en is per 1 juli 2013 in werking getreden. Per 1 januari 2019 is de meldcode huiselijk
geweld en kindermishandeling aangepast; het is nu een professionele norm om melding
te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens zijn van acute en structurele onveiligheid.
Professionals nemen in de nieuwe situatie bij stap 5 twee losse besluiten:
Als hulpmiddel om te komen tot het besluit om te melden is het per 1 januari 2019
verplicht een afwegingskader te gebruiken in stap 4 en 5 van de meldcode. De meldcode
geldt voor professionals die werken in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang,
maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie.
De specifieke uitkering van onderhavige regeling kan worden gebruikt om de bekendheid
en toepassing van de stappen van de meldcode in de regio in de praktijk te brengen
en deze kennis regionaal te borgen. Activiteiten kunnen zien op de implementatie van
de verbeterde meldcode. Per 1 januari 2019 is de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
aangepast en zijn professionals verplicht om binnen de meldcode te werken met het
afwegingskader dat bij zijn of haar beroepsgroep hoort. Het project zou kunnen zien
op het verder implementeren van de verbeterde meldcode, bijvoorbeeld door de samenwerking
tussen professionals uit de verschillende beroepsgroepen (bijvoorbeeld gezondheidszorg,
onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie) en
Veilig Thuis te stimuleren, en deze samenwerking vervolgens regionaal duurzaam te
borgen.
Ouderenmishandeling is het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die in een terugkerende
persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder)
staat, waardoor de oudere persoon lichamelijke, psychische of materiële schade lijdt
dan wel vermoedelijk zal lijden, en waarbij aan de kant van de oudere sprake is van
een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. Er worden vijf vormen van
ouderenmishandeling onderscheiden. Naast fysieke mishandeling en psychische mishandeling
(uitschelden, isoleren, schending van recht op privacy) kan het gaan om:
-
– Financiële uitbuiting: bijvoorbeeld diefstal, het veranderen van het testament en
ongewenste bemoeienis met geldzaken;
-
– Verwaarlozing: geen lichamelijke of psychische zorg of voeding geven;
-
– Seksueel misbruik: ongewenste seksuele handelingen met of in het bijzijn van de oudere.
Artikel 2. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering
In artikel 2 is omschreven voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden
verstrekt. Het gaat hier om activiteiten van gemeenten in het kader van de aanpak
van huiselijk geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling.
Het tweede lid bevat een limitatieve opsomming van de in aanmerking komende activiteiten.
Regio’s worden uitgenodigd om voorstellen te doen om de in artikel 2 genoemde onderwerpen
verder te ontwikkelen of te implementeren in de regio. Gedacht kan worden aan projecten
waarbij wordt ingezet op trainingen voor de lokale teams, zodat zij volgens de visie
gefaseerde ketenzorg kunnen gaan werken en getraind worden op het maken van een veiligheidsplan.
Een ander voorbeeld is het stimuleren van plegers om hulp te aanvaarden, dat mogelijk
geweld in de toekomst helpt voorkomen. De projecten moeten kunnen bijdragen aan de
verbetering van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling en daarnaast toegespitst
worden op één van de genoemde thema’s in artikel 2.
Er is een ruime keuze uit onderwerpen, dit geeft regio’s de mogelijkheid om projecten
in te dienen die aansluiten bij de prioriteiten in de regio, onderwerpen die aansluiten
bij de regiovisie en de ontwikkelingen die zich in de regio afspelen.
Artikel 3. Toepasselijkheid Kaderregeling
Op de uitkeringen op grond van onderhavige regeling is de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS niet van toepassing.
Artikel 4. Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond
Per regio is een bedrag van maximaal € 192.000 beschikbaar. Een aanvraag voor een
specifieke uitkering bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 192.000 per regio.
Een aanvraag wordt gedaan door een centrumgemeente namens een regio zoals bedoeld
in bijlage II.
In de meeste gevallen zal een centrumgemeente een aanvraag doen namens één regio.
Wanneer regio’s willen samenwerken aan hetzelfde thema, kunnen ze dit op meerdere
manieren doen. Het is mogelijk dat de verschillende centrumgemeenten namens de regio’s
een eigen aanvraag doen. In de aanvraag kan worden verwezen naar de samenwerking met
andere regio’s en/of aanvragen van andere centrumgemeenten.
Het is ook mogelijk dat een centrumgemeente een aanvraag doet namens meerdere regio’s.
In dat geval kan het totale bedrag van de aanvraag van de centrumgemeente hoger zijn
dan € 192.000. Doet de centrumgemeente bijvoorbeeld een aanvraag namens twee regio’s,
dan bedraagt de aanvraag maximaal € 384.000 en kunnen de twee regio’s op grond van
de onderhavige regeling afzonderlijk maximaal € 192.000 uitkering ontvangen. Op het
formulier waarmee de specifieke uitkering wordt aangevraagd, kan worden aangegeven
hoe de onderlinge verdeling van de uitkering tussen de regio’s zal plaatsvinden. Hierbij
is er in totaal per regio maximaal € 192.000 beschikbaar. De centrumgemeente die de
aanvraag heeft ingediend, is – na toewijzing – ook de ontvanger van de specifieke
uitkering.
Artikel 5. Aanvraag en verstrekking
Specifieke uitkeringen worden alleen op aanvraag verstrekt. Aanvragen tot verlening
van een specifieke uitkering moeten binnen een bepaalde aanvraagperiode worden ingediend.
De aanvragen worden ingediend tussen 1 mei 2020 en 21 augustus 2020. In de aanvraag
wordt aangegeven welke activiteiten in het kader van de aanpak van huiselijk geweld,
kindermishandeling en ouderenmishandeling zullen plaatsvinden en hoeveel daarvoor
begroot is.
Om duidelijkheid te verschaffen welke gegevens nodig zijn voor een complete subsidieaanvraag,
is een formulier ontworpen. Aanvragen moeten door middel van dat formulier worden
ingediend.
Artikel 6. Verlening
Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag neemt de minister een besluit omtrent
de verlening.
Artikel 7. Weigeringsgronden
Na indiening van de aanvraag wordt bekeken of de aanvraag voldoet aan de eisen die
de onderhavige regeling stelt aan de aanvragen in onder meer artikel 2, 4, 5 en 6.
Wanneer een aanvraag tijdig is aangeleverd, maar incompleet is, zal de regio de kans
krijgen om binnen de in de incompleetbrief gestelde termijn de ontbrekende informatie
aan te vullen. Deze termijn kan ook worden gebruikt om een aanvraag die minder dan
€ 25.000 of meer dan € 192.000 bedraagt in overeenstemming te brengen met de minimum-
en maximumbedragen voor de specifieke uitkering die door de onderhavige regeling worden
voorgeschreven.
Wanneer de aanvragen binnen de termijnen genoemd in artikel 5 zijn binnengekomen en
regio’s de mogelijkheid hebben gehad om ontbrekende informatie aan te vullen, zal
worden gekeken of een aanvraag in aanmerking komt voor het toekennen van een uitkering.
Er zijn een aantal limitatieve gronden op grond waarvan een aanvraag niet in behandeling
zal worden genomen.
Taken die reeds behoren tot de reguliere taken van de gemeente en die daarmee geen
extra stimulans vormen voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling komen
niet in aanmerking voor een specifieke uitkering op grond van onderhavige regeling.
Voorbeelden van reguliere taken zijn de reguliere financiering van het wijkteam of
Veilig Thuis. Of de implementatie van de eerste vier stappen van de meldcode bij gemeentelijke
organisaties.
Voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is het van cruciaal belang
dat wordt samengewerkt tussen verschillende domeinen, tussen het Openbaar Ministerie,
zorg, politie, Veilig Thuis, wijkteams en onderwijsprofessionals. De uitkering is
dan ook bedoeld om die samenwerking te stimuleren. Aanvragen waarbij activiteiten
enkel plaatsvinden binnen één organisatie worden dan ook afgewezen.
Om te komen tot een duurzame samenwerking en borging van de uitkomsten van de projecten
is, volgens het programma Geweld hoort nergens thuis, bestuurlijk draagvlak nodig.
Dit blijkt reeds uit één van de prioriteiten die het programma heeft gesteld, namelijk
integrale sturing. Wanneer uit het projectvoorstel onvoldoende blijkt dat er sprake
is van bestuurlijk draagvlak, zal de aanvraag dan ook worden geweigerd. Het is niet
nodig dat wordt aangedragen waarom er sprake is van bestuurlijk draagvlak voor het
desbetreffende voorstel. Bestuurlijk draagvlak kan ook gevat zijn in een regiovisie
die is opgesteld binnen een regio.
De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een breed thema. Het programma
Geweld hoort nergens thuis heeft met de drie actielijnen en de invulling hiervan richting
gegeven aan de impuls van deze activiteiten. Een aanvraag die wordt gefinancierd moet
dan ook zichtbaar kunnen bijdragen aan de doelstelling van het programma Geweld hoort
nergens thuis. Een projectvoorstel dient voorzien te zijn van een projectbegroting
met adequate financiële onderbouwing. Wanneer de aanvraag na het verzoek tot completering
alsnog geen begroting met adequate financiële onderbouwing bevat, wordt de gehele
aanvraag geweigerd.
De overige weigeringsgronden hangen samen met de duur van het programma Geweld hoort
nergens thuis. Het programma loopt tot eind 2021. Dit betekent dat de projecten tot
uiterlijk 31 december 2021 kunnen lopen. Verder mag de aanvang van het project niet
liggen voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling. Reeds lopende projecten
worden niet gefinancierd.
Artikel 8. Verplichtingen verbonden aan de uitkering
De ontvanger van een specifieke uitkering is verplicht te melden wanneer de activiteiten
waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht.
Bovendien geldt een meldingsplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan
aan de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen. De melding moet zo spoedig
mogelijk en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk
moet worden gedaan.
Artikel 9. Beoordeling van de aanvragen
Nadat een aanvraag tijdig en compleet is ingediend, wordt eerst getoetst aan de weigeringsgronden
als bedoeld in artikel 7. De overgebleven aanvragen worden beoordeeld door twee beoordelaars
van het programmateam Geweld hoort nergens thuis. Deze beoordelen de aanvragen onafhankelijk
van elkaar volgens de kwaliteitscriteria die weergegeven zijn in bijlage II.
De kwaliteitscriteria uit bijlage II hangen samen met de verschillende prioriteiten
die het programma heeft benoemd. Zoals reeds eerder is aangegeven is domeinoverstijgende
samenwerking een vereiste om tot een goede en duurzame aanpak van huiselijk geweld
en kindermishandeling te komen. De inzet van een ervaringsdeskundige op het gebied
van de aanpak van geweld, zorgt voor een betere aansluiting van de ingezette hulp.
Ervaringsdeskundigen kunnen het taboe doorbreken dat er rust op huiselijk geweld en
kindermishandeling en kunnen aangeven of een ingezette interventie daadwerkelijk effect
zal hebben op de doelgroep.
In deze fase van het programma is het tevens van belang dat regio’s inzetten op de
verduurzaming en borging van behaalde resultaten in deze of eerdere pilots. Dit aspect
is dan ook opgenomen als criterium voor de beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag.
Deze regeling geeft regio’s de mogelijkheid om in te zetten op prioriteiten die zij
zelf hebben benoemd in de regiovisie of knelpunten die naar voren komen in de regio.
De mate waarop de regio’s aansluiten op de knelpunten of prioriteiten is de basis
voor het aantal punten dat voor dit onderdeel wordt toegekend.
De twee laatste criteria, de impact van het project en de efficiëntie, hebben te maken
met de verwachte bijdrage van het project aan de verbetering van de aanpak van huiselijk
geweld en kindermishandeling. De impact zegt iets over welke verbetering kan worden
gerealiseerd en de efficiëntie zegt iets over de waarschijnlijkheid dat dat doel ook
daadwerkelijk wordt bereikt.
Om het doen van de aanvraag en de beoordeling daarvan te vergemakkelijken, zijn in
het formulier de verschillende criteria aangegeven en dient de aanvrager per onderdeel
een toelichting te geven.
De beoordeling van de beoordelaars levert een puntenaantal per regio op dat bestaat
uit het gemiddelde van de twee beoordelaars. Indien een aanvraag een puntenaantal
van 90 of meer punten behaalt, komt de aanvraag voor een uitkering in aanmerking indien
het maximum van € 192.000 per regio nog niet is bereikt.
Het staat een regio vrij om een projectaanvraag die het minimum aantal punten van
90 op de kwaliteitsscore niet heeft gehaald, aan te vullen en opnieuw in te dienen,
zolang de aanvraag maar binnen de termijn zoals genoemd in artikel 5, tweede lid,
valt.
Artikel 10. Verdeling van het uitkeringsplafond
Er is in totaal € 5.400.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen op grond van deze
regeling.
De verdeling van het uitkeringsplafond verloopt volgens de volgende procedure.
-
1. Genoteerd wordt wanneer de volledig aanvraag bij het ministerie van VWS is binnengekomen.
Deze datum is bepalend indien het uitkeringsplafond overschreden wordt.
-
2. Gekeken wordt of een binnengekomen aanvraag een puntenaantal van 90 of meer heeft
gehaald.
-
3. Vervolgens wordt gekeken of het maximum van € 192.000 van de desbetreffende regio
al is bereikt.
-
4. Indien het maximum niet is bereikt wordt de aanvraag toegewezen.
-
5. Dit proces herhaalt zich totdat het maximum van € 192.000 voor deze regio is bereikt,
dan wel tot het uitkeringsplafond is bereikt.
Artikel 11. Bevoorschotting en betaling
(Centrum)gemeenten ontvangen na het besluit omtrent de verlening van de specifieke
uitkering een voorschot van 40% voor 2020. In 2021 zal de resterende 60% van de totale
specifieke uitkering worden uitbetaald. Er wordt op basis van een risicoanalyse voor
een niet-gelijkmatig verspreide bevoorschotting gekozen.
Artikel 12 en 13. Verantwoording en vaststelling
De ontvanger van een specifieke uitkering verstrekt jaarlijks uiterlijk op 15 juli
de verantwoordingsinformatie. De eerste verantwoordingsinformatie dient te worden
verstrekt in het jaar na de verlening van de specifieke uitkering en wordt herhaald
tot in het jaar na afloop van het jaar waarin de activiteiten zijn afgerond of afgerond
hadden moeten zijn.
Na de verlening volgt de uiteindelijke vaststelling van de uitkering. De minister
besluit uiterlijk 22 weken na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, waarin is
aangegeven dat de activiteiten zijn afgerond of gelet op de projectperiode afgerond
hadden moeten zijn, over de vaststelling van de uitkering.
De hoogte van de specifieke uitkering wordt vastgesteld op basis van de werkelijk
gemaakte kosten en opbrengsten.
Artikel 14. Hardheidsclausule
Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Toepassing van de hardheidsclausule is
aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden
gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen
voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden
van overwegende aard.
Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid
inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep
gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022 met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge