Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 april 2020, nummer WBV 2020/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13 Het asielbeleid ten aanzien van Irak

13.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw.

13.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in de regel in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten ten tijde van het Baath-regime:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst; en

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst ten tijde van het Baath-regime.

13.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
13.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt Iraakse LHBT’s aan als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

13.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4 Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
13.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

13.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende groepen uit Irak (met uitzondering van de Koerdistan Autonome Regio (KAR)) aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. christenen;

  • b. mandeeërs;

  • c. jezidi’s;

  • d. joden;

  • e. shabak;

  • f. kaka’i;

  • g. Turkmenen;

  • h. bahai;

  • i. Palestijnen.

13.4.4 Alleenstaande vrouwen

Aan een alleenstaande vrouw uit Irak (m.u.v. de KAR) verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Bij de beoordeling of een vrouw in Irak als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval meegewogen dat:

  • 1. zij geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft – in Irak met wie zij kan gaan samenleven;

  • 2. de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en zij aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet kan worden hersteld;

  • 3. er geen familielid of sociaal netwerk is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of en hoe zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in het land van herkomst.

13.5 Bescherming
13.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt aan dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Irak (m.u.v. de KAR) in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak (m.u.v. de KAR).

De IND neemt aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio (KAR) de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

13.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Vlucht- en vestigingsalternatief in Irak (m.u.v. de KAR).

De IND beoordeelt of sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich buiten het gebied van herkomst, bijvoorbeeld in de stad Bagdad of andere steden, kan vestigen.

De IND neemt aan dat, in beginsel, in ieder geval voor de volgende categorieën Iraakse asielzoekers die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen te hebben voor vervolging dan wel ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw geen sprake is van een binnenlands vlucht- of vestigingsalternatief in andere delen van Irak:

  • minderjarige vreemdelingen die geen familie hebben in het gebied dat als vlucht- of vestigingsalternatief zou gelden; en

  • vreemdelingen die behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep als bedoeld in paragraaf C7/13.4.3 Vc.

Vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR

De IND neemt aan dat een vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen te hebben voor vervolging dan wel ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw geen vlucht- of vestigingsalternatief heeft in de KAR, tenzij er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de vreemdeling zich in de KAR kan vestigen. De IND neemt in ieder geval aan dat de volgende aanknopingspunten de toepassing van een vlucht- en vestigingsalternatief in de KAR kunnen rechtvaardigen:

  • de vreemdeling is geboren in de KAR;

  • de vreemdeling staat in de KAR geregistreerd als inwoner;

  • de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat de facto onder het bestuur staat van de Koerdische regionale overheid (KRG); of

  • de vreemdeling heeft familieleden in de KAR.

13.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7 Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

13.8 Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND merkt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet aan als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 april 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos wnd. directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

Het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van december 2019 inzake Irak1 vormt geen aanleiding het landgebonden beleid Irak in inhoudelijk zin te wijzigen.

Wel wordt er aanleiding gezien één tekstuele wijziging door te voeren in paragraaf 13.4.3 Vc (Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc).

Het schrappen van de term ‘staatloos’ bij Palestijnen beoogt geen beleidswijziging als zodanig, maar een aanpassing van de terminologie die beter aansluit op de praktijk. In het voorgaande ambtsbericht, het meest recente ambtsbericht en in de laatste Kamerbrief2 wordt gesproken over Palestijnen (en niet: staatloze Palestijnen). De kwetsbaarheid van Palestijnen volgt niet uit hun staatloosheid, maar uit hun afkomst, op grond waarvan zij worden gediscrimineerd. Dat wordt met onderhavige aanpassing duidelijker tot uitdrukking gebracht.

Daarnaast is er sprake van enkele kleine aanpassingen van louter redactionele aard. Zo is er een tekstuele wijziging doorgevoerd, zodat in het betreffende onderdeel consequent de term vreemdeling wordt gehanteerd. Van een wijziging van beleid is geen sprake.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos wnd. directeur-generaal Migratie

Naar boven