TOELICHTING
Algemeen
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het besluit genomen tot een
vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024. De vervolgaanpak wordt uitgevoerd samen
met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretarissen van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Onderdeel van de vervolgaanpak is voortzetting van de subsidieregeling Tel mee met
Taal, die in de periode 2017–2019 door ruim 500 aanvragers is benut. In het jaar 2020
is het wederom mogelijk om subsidie aan te vragen voor de onderdelen die betrekking
hebben op laagtaalvaardige ouders en laagtaalvaardige werknemers. Het doel van de
activiteiten is dat laaggeletterde werknemers beter kunnen communiceren met collega’s
op de werkvloer en dat laagtaalvaardige ouders hun kinderen beter kunnen helpen tijdens
de schoolleeftijd. Hiervoor wordt € 4.200.000,– beschikbaar gesteld uit het budget
voor het actieprogramma Tel mee met Taal.
Deze wijzigingsregeling betreft vooral technische wijzigingen.
Aanpassing van de regeling Tel mee met Taal
Naast de bepalingen die het mogelijk maken om ook in het jaar 2020 subsidie aan te
vragen, betreft deze wijzigingsregeling de volgende wijzigingen:
-
1. In de regeling was opgenomen dat samenwerkingsverbanden in het kader van de taalakkoorden
een aanvraag konden doen voor projecten gericht op stimulering van de samenwerkingsverbanden.
In het op 9 september 2019 afgesloten bestuurlijk akkoord met gemeenten is afgesproken
dat de gemeenten de regie krijgen voor het opzetten van regionale plannen. Daarin
is een onderdeel het opzetten van een netwerkstructuur. Daarvoor zijn ook middelen
beschikbaar gesteld in de vorm van een decentralisatie-uitkering. Daarmee wordt dit
subsidieonderdeel overbodig.
-
2. Verder wordt er gekozen voor loting voor de twee overgebleven onderdelen: subsidies
ten behoeve van laagtaalvaardige ouders en subsidies ten behoeve van werkgevers. De
reden hiervoor is dat het subsidiebedrag tot nu toe ieder jaar overtekend is geweest.
Om iedere subsidievrager, ook degene die wat minder bekend zijn met het aanvragen
van subsidie, gelijke kansen te geven op subsidie is gekozen voor loting in plaats
van toekenning op volgorde van indiening.
Regeldruk
Voor alle werkgevers (aan wie op grond van artikel 3 van de subsidieregeling subsidie
kan worden verstrekt) samen worden de administratieve lasten geschat op basis van
het aantal aanvragen en de omvang van een gemiddelde aanvraag in eerdere aanvraagronden.
Voor het aantal is uitgegaan van het gemiddelde aantal aanvragen in 2019 en 2018.
De uitgangspunten voor de berekening van de administratieve lasten zijn:
-
– 329 aanvragen ad gemiddeld € 10.725,– per aanvraag en 16 deelnemers per aanvraag.
-
– Administratieve tijdsbesteding van 6 uur per aanvraag en 30 minuten per deelnemer.
-
– Administratieve tijdsbesteding van 2 uur voor het herstellen van een aanvraag, dit
geldt naar verwachting voor 20% van de aanvragers.
-
– Administratieve tijdsbesteding van 4 uur per verantwoording en 15 minuten per deelnemer,
wat voor 33% geldt (steekproefgrootte)
De a-selecte steekproef van 33% wordt getrokken uit de subsidieontvangers die ten
hoogste tot € 25.000 hebben toegekend gekregen. Subsidieontvangers die een bedrag
ontvangen tussen de € 25.000 en € 125.000 leggen verantwoording over de activiteiten
af.
De lasten bedragen dus:
(329 aanvragen*6 uur) + (5.264 deelnemers * 0,5 uur) + (0,2*329*2 uur) + (0,33 * (329
aanvragen*4 uur) + (0,33*(5.264*0,25 uur) = 5.605 uur.
Uitgaande van een uurtarief van € 60,– bedragen de totale administratieve lasten voor
werkgevers € 336.360,– ofwel gemiddeld € 1.022,– per aanvrager.
Voor taal-, reken, en/of trajecten digitale vaardigheden gericht op laagtaalvaardige
ouders (als bedoeld in artikel 4a, eerste lid onder a van de subsidieregeling) worden
de administratieve lasten geschat op 0,5 uur per bereikte ouder. Een aanvraag waarmee
circa 2.000 ouders worden bereikt, brengt dus circa 1.000 uur aan administratieve
lasten mee. Dat is een bedrag van ongeveer € 60.000,– ofwel 6% van de aangevraagde
subsidie. Voor de verantwoording wordt 16 uur per subsidieontvanger gerekend en een
steekproefgrootte van 33%.
Voor de overige activiteiten gericht op laagtaalvaardige ouders (als bedoeld in artikel
4a, eerste lid onder b, van de subsidieregeling worden de administratieve lasten geschat
op 24 uur per aanvraag. Ook is ervan uitgegaan dat gemiddeld 20% van de aanvragers
(onderdelen van) de aanvraag moet herstellen wat gemiddeld 4 uur kost. Voor de verantwoording
wordt 16 uur gerekend per subsidieontvanger en een steekproefgrootte van 33%. De gemiddelde
administratieve lasten per aanvraag bedragen zodoende 30 uur. Uitgaande van een uurtarief
van € 60,– bedragen de totale administratieve lasten per aanvraag € 1.800,–. Uitgaande
van een aanvraag van € 125.000 is dit 1,4%.
Uitvoering
De regeling wordt namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitgevoerd
door DUS-I, die de regeling op uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. De aanvraag voor
subsidie wordt elektronisch ingediend via de website van DUS-I. Ook de Auditdienst
Rijk (ADR) en de Inspectie van het Onderwijs hebben de regeling op uitvoerbaarheid
beoordeeld.
Zowel DUS-I als de Inspectie van het Onderwijs hebben aandacht gevraagd voor de haalbaarheid
van de aanvraagtermijn vanwege de kabinetsmaatregelen om de verspreiding van het COVID-19
virus af te remmen. In reactie hierop is de mogelijkheid gecreëerd een extra aanvraagperiode
te organiseren indien het subsidieplafond na de eerste aanvraagperiode van 1 mei 2020
tot en met 31 mei 2020 nog niet is bereikt. Er komt dan een tweede aanvraagperiode
van 1 september 2020 tot en met 30 september 2020. Zo hebben organisaties die in mei
subsidie aanvragen bij de start van het nieuwe schooljaar in september uitsluitsel
over toekenning en hebben organisaties die in september subsidie aanvangen bij de
start van het nieuwe kalenderjaar uitsluitsel. Ook de uiterste datum waarop de opleidingstrajecten
moeten zijn gestart en de uiterste datum waarop de activiteiten voor laagtaalvaardige
ouders moeten zijn voltooid, zijn hierop aangepast. Tevens is naar aanleiding van
de opmerkingen van de ADR en DUS-I een aantal artikelen over het verantwoordingsregime
voor verschillende typen aanvragen verduidelijkt.
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in
de Staatscourant. Potentiële aanvragers en hun samenwerkingspartners zijn voor deze
datum voorgelicht via onder andere de website van Tel mee met Taal en via DUS-I.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A, C, E, G onder 1, I onder 1 en 4, J en M
De wijzigingen in deze onderdelen houden verband met het feit dat samenwerkingsverbanden
in 2020 geen aanvraag meer kunnen indienen. Zie de algemene toelichting voor meer
toelichting.
Onderdeel B
Met de toevoeging van een nieuw zesde lid aan artikel 3 wordt geregeld dat de minister
voor de aanvragen die zijn ingediend in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei
2020, uitsluitend subsidie verstrekt als het opleidingstraject vóór 1 januari 2021
aanvangt. Indien het subsidieplafond tijdens deze eerste aanvraagperiode niet is bereikt,
is er een tweede aanvraagperiode van 1 september 2020 tot en met 30 september 2020.
Dit wordt geregeld in artikel 7, vijfde lid, en artikel 9. Voor de aanvragen die in
deze eventuele tweede aanvraagperiode zijn ingediend, verstrekt de minister uitsluitend
subsidie als het opleidingstraject vóór 1 mei 2021 aanvangt.
Onderdeel D
Aan artikel 4a is een lid 6a toegevoegd. In dit nieuwe lid is bepaald dat de minister
voor de aanvragen die zijn ingediend in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei
2020, uitsluitend subsidie verstrekt voor activiteiten voor laagtaalvaardige ouders
die uiterlijk 31 december 2021 zijn afgerond. Indien het subsidieplafond tijdens deze
eerste aanvraagperiode niet is bereikt, is er een tweede aanvraagperiode van 1 september
2020 tot en met 30 september 2020. Dit wordt geregeld in artikel 7, vijfde lid, en
artikel 9. Voor de aanvragen die in deze eventuele tweede aanvraagperiode zijn ingediend,
verstrekt de minister uitsluitend subsidie als de activiteit uiterlijk 30 april 2021
is afgerond.
Ten tijde van de totstandkoming van deze regeling zijn kabinetsmaatregelen om de verspreiding
van het COVID-19 virus af te remmen van kracht die het kunnen bemoeilijken om (tijdig)
een aanvraag te doen en vervolgens de activiteiten (tijdig) uit te voeren. Naast de
reeds genoemde mogelijkheid van een tweede aanvraagperiode en bijbehorende uiterlijke
afrondingsdatum van 30 april 2021, is daarom geregeld dat aanvragers uit zowel de
eerste als tweede aanvraagperiode de minister kunnen verzoeken om een eenmalige uitstel
van de uiterlijke afrondingsdatum met ten hoogste 12 maanden. De minister kan hier
in uitzonderlijke gevallen in toestemmen, bijvoorbeeld als er sprake is van het plotseling
langdurig uitvallen van een projectleider, waarbij vervanging niet snel te organiseren
is.
Onderdeel F
Met deze wijziging worden de regels voor de omvang van de subsidie vereenvoudigd.
Vanaf 2020 geldt voor elke subsidie dat er maximaal een bedrag van € 125.000,– kan
worden aangevraagd en het aangevraagde subsidiebedrag ten hoogste 67 procent van de
te subsidiëren kosten mag bedragen. De voorwaarden ten aanzien van het opleidingstraject
van werkgevers en de activiteiten voor laagtaalvaardige ouders (lid 3) blijven ongewijzigd.
Onderdeel G onder 2, 3 en 4
In artikel 7 zijn de subsidieplafonds voor 2020 opgenomen. Voor subsidies voor opleidingstrajecten
van werkgevers is ten hoogste € 2.900.000,– beschikbaar. Voor subsidies voor activiteiten
voor laagtaalvaardige ouders ten hoogste € 1.300.000,–.
Voor beide subsidiestromen geldt dat er een tweede aanvraagperiode is in september
2020 als het subsidieplafond voor die subsidiestroom nog niet is bereikt na de eerste
aanvraagperiode in mei 2020. Dit wordt geregeld in het nieuwe vijfde lid, tezamen
met artikel 9. Uit het nieuwe vijfde lid volgt namelijk dat als er voor een subsidiestroom
na de eerste aanvraagprocedure nog geld resteert, dit voor diezelfde subsidiestroom
beschikbaar komt in de eventuele tweede aanvraagperiode.
Het zesde lid is komen te vervallen. De verwachting is namelijk dat er na een eventuele
tweede aanvraagronde voor geen van beide subsidiestromen geld meer resteert, omdat
het subsidiebedrag tot nu toe voor beide subsidiestromen ieder jaar overtekend is
geweest.
Onderdeel H
De wijze van verdeling van de beschikbare subsidiemiddelen wordt gewijzigd. Niet langer
zullen de middelen in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen worden verdeeld.
Er is voor gekozen om voortaan door middel van loting de middelen te verdelen, omdat
het beschikbare budget in de afgelopen jaren zo snel was uitgeput, dat aanvragers
die minder vertrouwd waren met subsidieaanvragen en meer tijd nodig hadden minder
kans hadden om subsidie te ontvangen. Uit alle aanvragen wordt geloot tot maximaal
het beschikbare subsidiebedrag, met een reservelijst ingeval een ingeloot project
op basis van deze regeling niet kan worden toegekend. Voor informatie over de procedure
rond de loting, zie https://www.dus-i.nl/subsidies/tel-mee-met-taal.
Als het subsidieplafond niet wordt overschreden in de eerste aanvraagperiode, is op
dat moment uiteraard ook nog geen loting nodig. Die is pas nodig als het subsidieplafond
vervolgens wel wordt overschreden in de tweede aanvraagperiode.
Onderdeel I
In artikel 9 worden de aanvraagperiodes voor 2020 toegevoegd. Subsidieaanvragen kunnen
in de periode 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020 worden ingediend. Als het subsidieplafond
bedoeld in artikel 7, eerste lid, of artikel 7, vierde lid, onder c, dan nog niet
is bereikt, is er een tweede aanvraagperiode van 1 september 2020 tot en met 30 september
2020. In artikel 7, vijfde lid, is daarom ook geregeld dat als er na de eerste aanvraagprocedure
nog geld resteert, dit beschikbaar komt in de eventuele tweede aanvraagperiode.
Onderdeel K
Onderdeel K voorziet in een technische verbetering van het opschrift van artikel 11a.
Onderdeel L
De verplichting om bij werknemers een effectmeting af te nemen, vervalt, omdat het
landelijke onderzoek naar het effect van de gesubsidieerde trajecten inmiddels is
afgerond. De overige verplichtingen voor subsidieontvangers blijven gehandhaafd.
Onderdeel M
In het nieuwe artikel 6 is bepaald dat het maximale subsidiebedrag dat kan worden
aangevraagd € 125.000 bedraagt. Dit heeft ook geleid tot aanpassing van artikel 15:
alle onderdelen over subsidies hoger dan € 125.000 komen te vervallen. Verder wordt
nu bepaald dat artikel 7.6 van de kaderregeling van toepassing is op alle subsidies
tussen € 25.000 en € 125.000. Voor de subsidies tot € 25.000 geldt artikel 7.4 van
de kaderregeling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven