Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 1 april 2020 tot wijziging van de forfaitaire rendementen van de vermogensrendementsheffing 2019 en 2020

1 april 2020

Nr. 2020-0000051615

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 10.6bis van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat artikel luidde op 1 januari 2019 en artikel 10.6ter van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het in artikel 4.14, eerste lid, vermelde percentage wordt vervangen door ‘5,59%’.

B

Het in artikel 5.2, eerste lid, als tweede vermelde percentage wordt vervangen door ‘5,59%’.

ARTIKEL II

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het in artikel 4.14, eerste lid, vermelde percentage wordt vervangen door ‘5,28%’.

B

In artikel 5.2, eerste lid, wordt het als eerste vermelde percentage vervangen door ‘0,07%’ en wordt het als tweede vermelde percentage vervangen door ‘5,28%’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van:

  • a. artikel I terug tot en met 1 januari 2019;

  • b. artikel II terug tot en met 1 januari 2020.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief

TOELICHTING

Eind februari 2020 zijn enkele fouten ontdekt in de door het Ministerie van Financiën gemaakte berekeningen voor de jaarlijkse herijking van de forfaitaire rendementen van box 3. Door deze fouten zijn de forfaitaire rendementen voor sparen en beleggen voor de jaren 2019 en 2020 onjuist in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen. In mijn brief van 3 maart 2020 heb ik de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.1 Met de onderhavige regeling worden voor de betreffende jaren alsnog de juiste rendementspercentages in de wet opgenomen.

De onderhavige regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften die zijn opgenomen in artikel 10.6bis Wet IB 2001 zoals dat artikel luidde op 1 januari 2019 en, na vernummering van genoemd artikel 10.6bis per 1 januari 2020, artikel 10.6ter Wet IB 2001. Ingevolge die artikelen worden de in artikel 5.2, eerste lid, eerste zin, Wet IB 2001 vermelde percentages jaarlijks bij ministeriële regeling herijkt. Tevens wordt op grond van die indexeringsvoorschriften het percentage van het forfaitaire voordeel uit een vrijgestelde beleggingsinstelling in artikel 4.14, eerste lid, Wet IB 2001 jaarlijks bij ministeriële regeling herijkt.

Rendementsklasse I (sparen)

De aanpassing van het in artikel 5.2, eerste lid, eerste zin, Wet IB 2001 als eerste vermelde percentage vindt ingevolge de genoemde indexeringsvoorschriften plaats op basis van het gemiddelde van de rendementen op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB), van juli van het kalenderjaar t-2 tot en met juni van het kalenderjaar t-1.

Het forfaitaire rendement op sparen is in 2019 goed vastgesteld, maar in 2020 op 0,06% waar het 0,07% had moeten zijn.

Tabel 1 Rendement sparen

belastingjaar

periode

spaargeld

schulden

sparen

(rendementsklasse I)

weging

   

131%

–31%

 

2019 (ongewijzigd)

jul-17

jun-18

0,16%

0,26%

0,13%

2020 (verbeterd)

jul-18

jun-19

0,10%

0,20%

0,07%

Rendementsklasse II (beleggen)

De aanpassing van het in artikel 5.2, eerste lid, eerste zin, Wet IB 2001 als tweede vermelde percentage vindt ingevolge de genoemde indexeringsvoorschriften plaats op basis van het meetkundige gemiddelde van het langetermijnrendement. Het langetermijnrendement wordt gesteld op het meetkundige gemiddelde van veertienmaal het langetermijnrendement van het kalenderjaar t-1 en eenmaal het rendement over het kalenderjaar t-2. De herijking van het langetermijnrendement gebeurt voor onroerende zaken, aandelen en obligaties afzonderlijk. De rendementen voor onroerende zaken worden ontleend aan de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde Prijsindex Bestaande Koopwoningen, de rendementen voor aandelen aan de MSCI-index voor Europa en de rendementen voor obligaties aan de DNB-statistiek voor het rendement op de meest recente Nederlandse 10-jarige staatsobligatie. Het aldus berekende percentage is ook het percentage dat in artikel 4.14, eerste lid, Wet IB 2001 wordt vermeld.

Voor 2019 is het forfaitaire rendement op beleggen vastgesteld op 5,60% waar het 5,59% had moeten zijn. In 2020 is het forfaitaire rendement op beleggen op 5,33% vastgesteld waar het 5,28% had moet zijn.

Tabel 2 rendement beleggen
 

onroerende zaken

aandelen

obligaties

beleggen (rendementsklasse II)

weging

53%

33%

14%

100%

belastingjaar

langetermijnrendement

 

2019 (verbeterd)

4,43%

8,42%

3,34%

5,59%

2020 (verbeterd)

4,73%

7,08%

3,15%

5,28%

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 35 302, nr. 75.

Naar boven