TOELICHTING
Algemeen
Op 3 april 2014 is vastgesteld Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en
de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie
en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn
2001/37/EG (PbEU 2014, L 127) (hierna: de tabaksproductenrichtlijn). Deze richtlijn
is reeds geïmplementeerd in de Tabaks- en rookwarenwet, op twee artikelen na: de artikelen
15 en 16. Deze artikelen verplichten onder meer dat de verpakkingen van tabaksproducten
een unieke identificatiemarkering en een veiligheidskenmerk moeten bevatten per 20 mei
2019. Hiernaast zijn er enkele uitvoeringshandelingen vastgesteld door de Commissie
met betrekking tot de technische normen voor de instelling en werking van een volg-
en traceersysteem en technische normen voor het veiligheidskenmerk. Het gaat om Uitvoeringsverordening
(EU) 2018/574 van de Commissie van 15 december 2017 inzake de technische normen voor
de instelling en werking van een traceringssysteem voor tabaksproducten (PbEU 2018,
L 96) (hierna: uitvoeringsverordening traceringssysteem) respectievelijk Uitvoeringsbesluit
(EU) 2018/576 van de Commissie van 15 december 2017 inzake de technische normen voor
op tabaksproducten aangebrachte veiligheidskenmerken (PbEU 2018, L 96) (hierna: uitvoeringsbesluit
veiligheidskenmerk).
De artikelen 15 en 16 van de tabaksproductenrichtlijn en de uitvoeringshandelingen
bevatten enkele verplichtingen die uitgewerkt dienen te worden in nationale regelgeving.
Hier wordt aan voldaan door de Tabaks- en rookwarenwet op een aantal onderdelen te
wijzigen. Zo wordt er een nieuwe paragraaf 2a toegevoegd. Enkele verplichtingen moeten
nader worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. Hier voorziet onderhavige regeling
in.
Tevens strekt deze regeling tot intrekking van de Regeling identificatiecodes en veiligheidskenmerk
tabaksproducten (Stcrt. 2019, 21441). Deze regeling voorzag in de noodzakelijke implementatie van de artikelen 15 en
16 van de tabaksproductenrichtlijn, in de periode vanaf 20 mei 2019 tot en met het
moment van inwerkingtreding van onderhavige regeling.
Gevolgen voor de regeldruk
De gevolgen voor de regeldruk met betrekking tot de unieke identificatiecodes zijn
laag te noemen. Het aanvragen van de codes betreft een volledig geautomatiseerd systeem
dat autonoom kan werken. Wanneer een producent tabaksproducten voor de Nederlandse
markt wil produceren, wordt zijn apparatuur daarop ingesteld. Daarbij worden de benodigde
unieke identificatiecodes automatisch aangevraagd. Zelfs het invullen van een formulier
is niet nodig. Het bestellen en ontvangen van de unieke identificatiecodes is volledig
geautomatiseerd. De kosten à € 0,00111 euro per code zijn laag te noemen. De regeldrukgevolgen
voor het aanvragen van deze codes bestaat uit € 0,00111 x het aantal afgenomen codes
per jaar.
Ook het aanbrengen van de codes op de verpakking van tabaksproducten betreft een volledig
geautomatiseerd proces. Bij het opstellen van de specificaties waar de gedrukte code
aan moet voldoen, is rekening gehouden met de snelheid van de printers. Met andere
woorden: het aanbrengen van de code levert geen vertraging op in het productieproces
en daarmee ook geen administratieve lasten.
De gevolgen voor de regeldruk met betrekking tot het veiligheidskenmerk zijn als volgt.
Er zijn naar schatting circa 5 tabaksproducenten en -importeurs die een verzoek als
bedoeld in artikel 3.14, derde lid, van deze regeling zullen indienen om toestemming
voor het aanvragen van veiligheidskenmerkzegels (hierna: VHK-zegels). Dit verzoek
kan bij de Minister worden ingediend. De aanvraag zal naar verwachting circa een uur
in beslag nemen. Degene die de aanvraag indient zal gemiddeld een uurtarief van € 50,–
hanteren. Uitgaande van 5 bedrijven, worden de administratieve lasten voor het aanvragen
van VHK-zegels geschat op maximaal € 250,–. Daarnaast bedraagt het inkopen van VHK-zegels
thans € 3,11 per vel à 300 VHK-zegels. De schatting is dat per jaar in totaal circa
83.000 vellen à 300 VHK-zegels aangevraagd worden. De totale kosten hiervan bedragen
op grond van die gegevens € 258.130. De totale kosten voor het inkopen van VHK-zegels
zullen per tabaksproducent of -importeur sterk verschillen. Deze kosten zijn afhankelijk
van het aantal producten dat een tabaksproducent of -importeur in de handel brengt
waarop een VHK-zegel moet worden aangebracht.
De kennisnemingskosten van deze regeling zijn laag. Geschat wordt dat kennisname van
deze regeling maximaal één uur, tegen een uurtarief van € 50,–, gaat kosten. Uitgaande
dat deze regeling betrekking heeft op circa tien tabaksproducenten en -importeurs,
bedragen de kennisnemingskosten circa maximaal € 500,–.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. Het ATR deelt
de hierboven geschetste conclusie over de regeldrukgevolgen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Met dit onderdeel worden enkele begripsbepalingen gedefinieerd. Artikel 1 van de Tabaks-
en rookwarenwet bevat een aantal begripsbepalingen met betrekking tot de hierboven
genoemde uitvoeringshandelingen. Deze moeten door de minister worden aangewezen. Het
gaat om de uitvoeringsverordening traceringssysteem, het uitvoeringsbesluit veiligheidskenmerk
en gedelegeerde verordening gegevensopslagcontracten.
Artikel I, onderdeel B
Met dit onderdeel wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd na artikel 3.12 van de Tabaks-
en rookwarenregeling. De nieuwe paragraaf gaat over het volg- en traceersysteem en
het veiligheidskenmerk. Deze onderwerpen raken aan verpakkingseisen van tabaks- en
aanverwante producten. De huidige paragraaf 3 van de Tabaks- en rookwarenregeling
stelt regels over verpakkingseisen van die producten. De eisen van het volg- en traceersysteem
en het veiligheidskenmerk hebben mede betrekking op deze verpakkingseisen. Daarom
is ervoor gekozen de eisen met betrekking tot het volg- en traceersysteem en het veiligheidskenmerk
in een afzonderlijke (sub)paragraaf te plaatsen, direct na paragraaf 3 over de verpakkingseisen.
Artikel 3.13
Het nieuwe artikel 3.13 stelt regels over identificatiecodes.
De uitvoeringsverordening traceringssysteem bepaalt dat elke lidstaat een entiteit
(de ID-uitgever) dient aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het aanmaken en
uitgeven van unieke identificatiemarkeringen. Artikel 4d, eerste lid, van de Tabaks-
en rookwarenwet bepaalt hiertoe dat de minister wordt aangewezen als ID-uitgever die
belast wordt met het aanmaken en uitgeven van deze codes voor tabaksproducten die
in Nederland in de handel worden gebracht. Het gehele proces vanaf de aanvraag van
een unieke identificatiemarkering door een marktdeelnemer tot en met de uitgifte van
de unieke identificatiemarkering door de ID-uitgever wordt beschreven in de uitvoeringsverordening
traceringssysteem (onder meer in de artikelen 8, 9, 11 en 13). Het aanmaken en uitgeven
van unieke identificatiemarkeringen behelst een taak die technische kennis en expertise
vergt. Op dit moment zijn er meerdere commerciële bedrijven die hierin gespecialiseerd
zijn. Deze opdracht is daarom aanbesteed en de partij die de taken van ID-uitgever
op zich neemt en namens de minister in mandaat uitvoert, is Atos Nederland B.V.. Een
tabaksproducent of -importeur moet zich rechtstreeks wenden tot Atos Nederland B.V.
voor de aanvraag van unieke identificatiemarkeringen.
Naast het genereren en afgeven van unieke identificatiemarkeringen komt de ID-uitgever
ook de taak toe om marktdeelnemeridentificatiecodes (artikel 15), faciliteitsidentificatiecodes
(artikel 17) en machine-identificatiecodes (artikel 19) uit te geven en te registreren.
Aan de Directeur Health van de afdeling Sales & Client Management van Atos Nederland
B.V. wordt met artikel 3.13, eerste lid, mandaat verleend om namens de minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) besluiten te nemen die toegekend zijn
aan de ID-uitgever op grond van het uitvoeringsbesluit traceringssysteem.
De uitvoeringsverordening bepaalt verder dat de ID-uitgever voor het aanmaken en uitgeven
van unieke identificatiemarkeringen vergoedingen mag vaststellen en aan marktdeelnemers
aanrekenen. Deze vergoedingen moeten niet-discriminerend en evenredig zijn met betrekking
tot het aantal aangemaakte en aan marktdeelnemers uitgegeven unieke identificatiemarkeringen,
rekening houdend met de wijze van levering. Artikel 4d, tweede lid, van de Tabaks-
en rookwarenwet bevat een grondslag om bij ministeriële regeling deze tarieven vast
te stellen. Het bedrag per unieke identificatiemarkering is vastgesteld op € 0,00111.
Dit bedrag is gebaseerd op een eerder uitgevoerd impact assessment van de Europese
Commissie. Daarin is een berekening gemaakt op basis waarvan een bandbreedte is geschat.
Het genoemde bedrag valt binnen deze bandbreedte. Daarnaast is het een gemiddeld bedrag,
in vergelijking met andere lidstaten.
Voorts bepaalt artikel 3.13, derde lid, dat bij het aanbrengen van de unieke identificatiemarkering
op de verpakkingseenheid van tabaksproducten, voldaan dient te worden aan de eisen,
genoemd in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de tabaksproductenrichtlijn.
Hierin is bepaald dat de unieke identificatiemarkering zodanig afgedrukt of aangebracht
moet worden dat zij niet verwijderd kan worden, onuitwisbaar is en op geen enkele
wijze verborgen of onderbroken kan worden, ook niet door accijnszegels of prijsaanduidingen
of door het openen van de verpakkingseenheid.
Met artikel 3.13, vierde en vijfde lid, wordt tot slot artikel 15, dertiende lid,
van de tabaksproductenrichtlijn geïmplementeerd en wordt tevens uitvoering gegeven
aan de overgangsbepaling in artikel 37 van de uitvoeringsverordening traceringssysteem.
In artikel 15, dertiende lid, van de tabaksproductenrichtlijn is bepaald dat de leden
één tot en met tien van dat artikel vanaf 20 mei 2019 van toepassing zijn op sigaretten
en shagtabak en vanaf 20 mei 2024 op andere tabaksproducten dan sigaretten en shagtabak.
De leden één tot en met tien van artikel 15 van de tabaksproductenrichtlijn zien onder
meer op het aanbrengen van de unieke identificatiemarkering op tabaksproducten en
op het registreren van de bewegingen van tabaksproducten. De leden één tot en met
tien zijn geïmplementeerd in de artikelen 4a, 4b en 4c van de wet van 4 december 2019
tot wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet houdende implementatie van de artikelen
15 en 16 van Richtlijn 2014/40/EU inzake de procedure en de verkoop van tabaksproducten
(Stb. 2019, 478) en artikel 3.13, eerste tot en met derde lid, van deze regeling.
Voor sigaretten en shagtabak gelden deze artikelen vanaf de datum van inwerkingtreding
van de zojuist genoemde wet en deze regeling, omdat die datum later ligt dan 20 mei
2019. Voor andere tabaksproducten dan sigaretten en shagtabak gelden deze verplichtingen
pas vanaf 20 mei 2024. Dit overgangsrecht wordt geïmplementeerd in artikel 3.13, vijfde
lid, eerste volzin, van deze regeling. Hiernaast bepaalt de uitvoeringsverordening
traceringssysteem in artikel 37 dat sigaretten en shagtabak die vóór 20 mei 2019 in
de Unie zijn geproduceerd of ingevoerd, tot en met 20 mei 2020 vrij in omloop kunnen
blijven zonder unieke identificatiemarkering en dat de in hoofdstuk VI bedoelde verplichtingen
uit de uitvoeringsverordening pas gelden vanaf 21 mei 2020. Voor andere tabaksproducten
dan sigaretten en shagtabak die vóór 20 mei 2024 in de Unie zijn geproduceerd of ingevoerd
geldt dat zij zonder unieke identificatiemarkering tot en met 20 mei 2026 vrij in
omloop kunnen blijven. Ook voor deze producten gelden de verplichtingen uit hoofdstuk
VI van de uitvoeringsverordening pas vanaf 21 mei 2026. De verplichtingen uit hoofdstuk
VI van de uitvoeringsverordening vormen de nadere invulling van artikel 4c van de
wet van 4 december 2019 tot wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet houdende implementatie
van de artikelen 15 en 16 van Richtlijn 2014/40/EU inzake de procedure en de verkoop
van tabaksproducten (Stb. 2019, 478). Aan dit overgangsrecht wordt uitvoering gegeven door artikel 3.13, vierde lid en
vijfde lid, tweede volzin, van deze regeling.
Artikel 3.14
Artikel 16, eerste lid, eerste alinea, van de tabaksproductenrichtlijn bepaalt dat
de lidstaten eisen dat op alle verpakkingseenheden van tabaksproducten die in de handel
worden gebracht een onvervalsbaar veiligheidskenmerk staat, dat is samengesteld uit
zichtbare en onzichtbare elementen. De tweede alinea bepaalt dat lidstaten kunnen
toestaan dat accijnszegels worden gebruikt voor het veiligheidskenmerk, mits het accijnszegel
voldoet aan de technische normen die genoemd zijn in artikel 16. Het Nederlandse accijnszegel
voldoet aan de technische normen van artikel 16. Artikel 4h, vierde lid, van de Tabaks-
en rookwarenwet bevat een grondslag voor de minister om het accijnszegel aan te wijzen
als veiligheidskenmerk. Met artikel 3.14, eerste lid, van deze regeling wordt voorzien
in deze aanwijzing. De Wet op de accijns bepaalt in artikel 73 en verder in welke
gevallen een tabaksproduct een accijnszegel moet bevatten. In hoofdstuk IV van de
Wet op de accijns wordt verder onder meer bepaald hoe de aanvraag van accijnszegels
dient te geschieden. Deze regels zijn onverminderd van toepassing.
Niet voor alle tabaksproducten geldt echter op grond van de Wet op de accijns een
verplichting om een accijnszegel aan te brengen. De centrale vraag hier is of op deze
tabaksproducten desondanks wel een veiligheidskenmerk moet staan. Op grond van artikel
16, eerste lid, van de tabaksproductenrichtlijn moet immers een veiligheidskenmerk
komen te staan op tabaksproducten die in Nederland in de handel worden gebracht. De tabaksproductenrichtlijn definieert in artikel 2, onderdeel 40, het begrip ‘in
de handel brengen’ als volgt: ‘de terbeschikkingstelling van producten aan consumenten
in de Unie, al dan niet tegen betaling, inclusief via de verkoop op afstand, ongeacht
de plaats van productie ervan; in het geval van grensoverschrijdende verkopen op afstand
wordt het product geacht in de handel te zijn gebracht in de lidstaat waar zich de
consument bevindt.’ Zodra een tabaksproduct onder deze definitie valt, moet het product
een veiligheidskenmerk bevatten (of dat nu een accijnszegel is, of een ander soort
veiligheidskenmerk).
Ter beantwoording van bovenstaande vraag, worden nu eerst de gevallen uiteengezet
waarin op grond van de Nederlandse accijnsregelgeving tabaksproducten niet hoeven
te zijn voorzien van een accijnszegel. Artikel 73, tweede lid, van de Wet op de accijns
bepaalt dat tabaksproducten die binnen een accijnsgoederenplaats worden verbruikt
niet mogen zijn voorzien van een accijnszegel. Artikel 73, derde lid, van de Wet op
de accijns bepaalt hiernaast dat bij ministeriële regeling gevallen kunnen worden
aangewezen waarin tabaksproducten bij de uitslag tot verbruik niet voorzien hoeven
te zijn van het accijnszegel. Deze gevallen worden beschreven in artikel 36 van de
Uitvoeringsregeling accijns. Hierin worden vier gevallen beschreven waarin tabaksproducten
niet hoeven te zijn voorzien van een accijnszegel. Ten eerste hoeven tabaksproducten
die door particulieren voor eigen behoefte door henzelf vanuit een lidstaat naar Nederland
worden vervoerd, geen accijnszegel te bevatten. Ten tweede hoeven tabaksproducten
die deel uit maken van de persoonlijke bagage van reizigers en door henzelf voor eigen
behoeften vanuit een derde land of derdelandsgebied worden meegenomen, geen accijnszegels
te bevatten. Verder wordt vrijstelling van accijns verleend ter zake van de uitslag
tot verbruik van accijnsgoederen, die bestemd zijn om te worden gebruikt in het kader
van de in artikel 69 van de Wet op de accijns genoemde gevallen. Hieronder vallen
bijvoorbeeld diplomatieke of consulaire betrekkingen. In die gevallen zijn tabaksproducten
dus ook vrijgesteld van accijns. Tot slot hoeven tabaksproducten niet te zijn voorzien
van accijnszegels als die tabaksproducten na de uitslag tot verbruik worden overgebracht
naar een plaats waar zij onder ambtelijk toezicht worden vernietigd (artikel 36, onderdeel
d, Uitvoeringsregeling accijns).
Tabaksproducten die vallen onder artikel 69 van de Wet op de accijns, moeten een veiligheidskenmerk
bevatten voor zover die tabaksproducten in de handel worden gebracht in Nederland. Dat wil zeggen: voor zover tabaksproducten ter beschikking worden gesteld aan consumenten,
in dit geval medewerkers van diplomatieke of consulaire betrekkingen, internationale
instellingen en strijdkrachten bedoeld in artikel 69 van de Wet op de accijns. In
de overige gevallen is het niet vereist een veiligheidskenmerk aan te brengen op het
tabaksproduct, omdat het product niet in de handel wordt gebracht in Nederland. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de tabaksproductenrichtlijn bestaat er
voor deze tabaksproducten geen verplichting een veiligheidskenmerk aan te brengen.
Naast artikel 73, tweede en derde lid, van de Wet op de accijns, beschrijven de artikelen
66a en 66b van die wet tevens een aantal gevallen waarin vrijstelling van accijns
wordt verleend. Deze gevallen hebben betrekking op de zogenaamde tax-free zones. Zo
bepaalt artikel 66a dat tabaksproducten die worden gebruikt aan boord van luchtvaartuigen
in het verkeer van Nederland naar een andere lidstaat en aan boord van schepen in
het verkeer van Nederland naar een andere lidstaat, anders dan over de binnenwateren,
geen accijnszegel hoeven te bevatten. Artikel 66b bepaalt verder dat vrijstelling
van accijns wordt verleend ter zake van de uitslag tot verbruik van tabaksproducten
uit een accijnsgoederenplaats, gelegen op een luchthaven of op een haventerrein, die
worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich door de lucht of
over zee naar een derdelandsgebied of een derde land begeven. Dit geldt net zo voor
tabaksproducten die aan boord van een luchtvaartuig of schip worden geleverd tijdens
een vlucht of overtocht naar een derdelandsgebied of een derde land.
De tabaksproducten die vallen onder artikel 66a van de Wet op de accijns, moeten een
veiligheidskenmerk bevatten voor zover die tabaksproducten ‘in de handel worden gebracht’.
Dat wil zeggen: voor zover die tabaksproducten ter beschikking worden gesteld aan
consumenten in de Unie aan boord van een schip of luchtvaartuig. De tabaksproducten
die vallen onder artikel 66b van de Wet op de accijns, moeten eveneens een veiligheidskenmerk
bevatten, omdat wordt verondersteld dat deze tabaksproducten ter beschikking worden
gesteld aan consumenten die de Unie verlaten. Voor deze tabaksproducten, alsmede voor
tabaksproducten die vallen onder artikel 69 van de Wet op de accijns kan het accijnszegel
echter niet als veiligheidskenmerk worden gebruikt. Daarom is speciaal ten behoeve
van deze producten een zogenaamd veiligheidskenmerkzegel (hierna: VHK-zegel) gecreëerd.
Voor het VHK-zegel wordt het model van het accijnszegel als basis gebruikt. Het Nederlandse
accijnszegel en het VHK-zegel voldoen aan de technische vereisten uit artikel 3 van
het uitvoeringsbesluit veiligheidskenmerk.
Artikel 3.14, derde lid, van deze regeling bepaalt dat degenen die VHK-zegels willen
aanvragen, hiervoor middels een daarvoor bestemd formulier een aanvraag om toestemming
kunnen indienen bij de minister van VWS. De aanvrager zal gegevens moeten invullen
over zijn bedrijf, zoals het btw-identificatienummer en het door de Kamer van Koophandel
toegekende unieke nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet
2007 (hierna: KvK-nummer) indien het bedrijf is gevestigd in Nederland. Indien de
aanvrager zijn bedrijf niet in Nederland bij de Kamer van Koophandel heeft geregistreerd,
zal aangegeven moeten worden in welk land en onder welk registratienummer het bedrijf
aldaar geregistreerd staat en moet het buitenlandse equivalent van het btw-identificatienummer
ingevuld worden. Ook zal de aanvrager een document moeten verstrekken waaruit blijkt
dat zijn bedrijf de doelstelling heeft tabaksproducten te produceren dan wel te importeren
om in Nederland in de handel te brengen en zal hij een intentieverklaring of een kopie
van de overeenkomst tussen zijn bedrijf en de afnemer van de tabaksproducten waarvoor
de VHK-zegels bestemd zijn, moeten verstrekken. Deze documenten zijn echter niet vereist
indien de aanvrager een tabaksproducent of -importeur is, die reeds in het bezit is
van een toestemming voor het aanvragen van accijnszegels als bedoeld in artikel 75,
tweede lid, van de Wet op de accijns. Dit is een toestemming die de Douane verleent
aan partijen die accijnszegels willen aanvragen. Van deze partijen is reeds bekend
dat zij handelen in tabaksproducten, en dus zijn de gegevens bedoeld in artikel 3.14,
vierde lid, onderdelen e, f en g, van deze regeling niet vereist wanneer zij een aanvraag
om toestemming indienen bij de minister van VWS ten behoeve hiermee VHK-zegels te
kunnen aanvragen. Voornoemde gegevens zijn reeds in het kader van het verzoek om toestemming
voor het aanvragen van accijnszegels verleend. De aanvrager zal voorts de contactgegevens
van een contactpersoon van zijn bedrijf op het aanvraagformulier moeten invullen,
zodat de drukker van de VHK-zegels diegene nader kan informeren over het bestelproces
van de VHK-zegels. Ten slotte zal de aanvrager op het aanvraagformulier moeten invullen
hoeveel vellen van 300 VHK-zegels hij verwacht dat zijn bedrijf per kalendermaand
en per tabaksproduct zal aanvragen en hoeveel hij hiervan per kalendermaand in voorraad
verwacht te houden. Daarmee krijgt de drukker van de VHK-zegels een indicatie van
de hoeveelheid VHK-zegels die per maand gedrukt moeten worden, zodat hij zijn processen
daarop kan inrichten.
De voorwaarden voor het verlenen van toestemming voor het aanvragen van veiligheidskenmerkzegels
zijn opgenomen in artikel 3.14, zesde lid, van deze regeling. Alleen tabaksproducenten
en -importeurs kunnen toestemming krijgen om VHK-zegels aan te vragen. De tabaksproducenten
en -importeurs die VHK-zegels willen aanvragen, dienen voornoemd aanvraagformulier
volledig en naar waarheid in te vullen. Ook dienen tabaksproducenten en -importeurs
een administratie bij te houden waarin wordt aangegeven hoeveel VHK-zegels gebruikt
worden en hoeveel VHK-zegels in voorraad worden gehouden. De toestemming om VHK-zegels
aan te vragen wordt slechts verleend aan tabaksproducenten of -importeurs van tabaksproducenten
die aan alle voorwaarden uit artikel 3.14, zesde lid, van deze regeling voldoen. De
minister van VWS zal voor de beslissing om de toestemming al dan niet te verlenen,
toetsen aan voornoemde voorwaarden. Zodra de toestemming is verleend kunnen de VHK-zegels
aangevraagd worden bij dezelfde zegelproducent als degene die de accijnszegels produceert,
genoemd in artikel 75, eerste lid, van de Wet op de Accijns. Daarmee is gewaarborgd
dat de VHK-zegels door dezelfde drukker worden ontworpen als de drukker van de Nederlandse
accijnszegels. Dit is wenselijk vanuit het oogpunt van toezicht en handhaving.
Het negende lid van dit artikel bepaalt tot slot dat het veiligheidskenmerk zodanig
moet worden bevestigd op de verpakkingseenheid van tabaksproducten, dat wordt voldaan
aan de in artikel 5, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit veiligheidskenmerk gestelde
eisen. Hierin is opgenomen dat de manier van bevestigen de identificatie en verificatie
van de authenticiteit van een individuele verpakkingseenheid van een tabaksproduct
mogelijk moet maken gedurende de gehele periode dat het tabaksproduct in de handel
is en dat het beschermd is tegen vervanging, hergebruik of wijziging op welke manier
dan ook. Deze eisen zijn noodzakelijk om de authenticiteit van het tabaksproduct te
kunnen garanderen. Voor het bevestigen van het veiligheidskenmerk op de verpakkingseenheid
van tabaksproducten kan gebruik worden gemaakt van de wijze die artikel 45 van de
Uitvoeringsregeling accijns voorschrijft: namelijk door gebruik te maken van kleefstof
waarmee het veiligheidskenmerk duurzaam wordt bevestigd op de verpakking van tabaksproducten.
Met artikel 3.14, tiende en elfde lid, wordt artikel 16, derde lid, van de tabaksproductenrichtlijn
en artikel 9 van het uitvoeringsbesluit veiligheidskenmerk geïmplementeerd.
In artikel 16, derde lid, van de tabaksproductenrichtlijn is bepaald dat de eis van
het aanbrengen van een veiligheidskenmerk vanaf 20 mei 2019 van toepassing is op sigaretten
en shagtabak en vanaf 20 mei 2024 op andere tabaksproducten dan sigaretten en shagtabak.
Deze eis is geïmplementeerd in de artikelen 4h en 4i van de wet van 4 december 2019
tot wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet houdende implementatie van de artikelen
15 en 16 van Richtlijn 2014/40/EU inzake de procedure en de verkoop van tabaksproducten
(Stb. 2019, 478) en artikel 3.14 van deze regeling.
Voor sigaretten en shagtabak gelden deze artikelen vanaf de datum van inwerkingtreding
van de zojuist genoemde wet en deze regeling, omdat die datum later ligt dan 20 mei
2019. Voor andere tabaksproducten dan sigaretten en shagtabak gelden deze verplichtingen
pas vanaf 20 mei 2024. Dit overgangsrecht wordt geïmplementeerd in artikel 3.14, elfde
lid, eerste volzin, van deze regeling. Hiernaast bepaalt het uitvoeringsbesluit veiligheidskenmerk
in artikel 9 dat sigaretten en shagtabak die vóór 20 mei 2019 in de Unie zijn geproduceerd
of ingevoerd, tot en met 20 mei 2020 vrij in omloop mogen blijven zonder veiligheidskenmerk.
Voor andere tabaksproducten dan sigaretten en shagtabak die vóór 20 mei 2024 in de
Unie zijn geproduceerd of ingevoerd geldt dat zij zonder veiligheidskenmerk tot en
met 20 mei 2026 vrij in omloop mogen blijven. Aan deze bepalingen wordt uitvoering
gegeven door artikel 3.14, tiende lid en elfde lid, tweede volzin, van deze regeling.
Artikel 3.15
Artikel 15 van de tabaksproductenrichtlijn ziet op het volg- en traceersysteem. De
uitvoeringsverordening traceringsysteem bevat nadere eisen ter invulling van dit volg-
en traceersysteem. De meeste verplichtingen uit deze verordening werken rechtstreeks
door in de lidstaten. Wel vloeien er een aantal taken en bevoegdheden voort uit de
uitvoeringsverordening traceringssysteem, die toebedeeld moeten worden aan één of
meerdere nationale instanties. Daarom is in artikel 4f van de Tabaks- en rookwarenwet
opgenomen dat de minister deze bevoegde instantie dient aan te wijzen. Met artikel
3.15 van deze regeling wordt hierin voorzien.
In het eerste lid wordt bepaald dat de verklaring, bedoeld in artikel 7, tweede lid,
van de uitvoeringsverordening verstrekt dient te worden aan de Douane. Op grond van
artikel 7 van de uitvoeringsverordening traceringssysteem moeten producenten en importeurs
de unieke identificatiemarkering aanbrengen op hun tabaksproducten en die code verifiëren
door te controleren of de code correct is aangebracht en leesbaar is. Dit proces moet
worden beveiligd met een antimanipulatiehulpmiddel. Dit hulpmiddel dient te worden
geleverd en geïnstalleerd door een onafhankelijke derde. Deze onafhankelijke derde
dient een verklaring te verstrekken aan de Europese Commissie en de Douane waaruit
blijkt dat het geïnstalleerde hulpmiddel aan de vereisten van de uitvoeringsverordening
traceringssysteem voldoet.
De Douane krijgt tevens op verzoek toegang tot de registratiegegevens van het door
het antimanipulatiehulpmiddel geregistreerde verificatieproces. Dit kan nodig zijn
indien er bijvoorbeeld vermoedens zijn over de geldigheid van bepaalde unieke identificatiemarkeringen.
Het tweede lid bepaalt dat de ID-uitgever de Douane in kennis moet stellen wanneer
de ID-uitgever encryptie of compressie gebruikt bij het generen van unieke identificatiemarkeringen.
Het is niet vereist dat de ID-uitgever encryptie of compressie gebruikt, maar indien
de ID-uitgever besluit dit te doen, dient hij de voor die encryptie en compressie
gebruikte algoritmen delen met de Douane. Deze algoritmen zijn nodig voor het lezen
van de unieke identificatiemarkeringen en zijn dus van uiterst belang voor het toezicht
door de Douane op de unieke identificatiemarkeringen.
Het derde lid bepaalt dat de Douane de ID-uitgever kan verzoeken een marktdeelnemersidentificatiecode,
een faciliteitsidentificatiecode of een machine-identificatiecode te deactiveren.
De voorwaarden voor de deactivering staan vermeld in de artikelen 15, vierde lid,
17, vierde lid, en 19, vierde lid, van de uitvoeringsverordening traceringssysteem.
Zo moet er onder meer sprake zijn van een naar behoren gemotiveerd geval. De bevoegdheid
om een code te deactiveren kan worden ingezet wanneer er bijvoorbeeld uit het toezicht
door de Douane blijkt dat er een malafide marktdeelnemer in het rechtsverkeer wordt
aangetroffen.
Het vierde lid bepaalt dat de Douane toegang krijgt tot het gegevensopslagsysteem
als bedoeld in de uitvoeringsverordening traceringssysteem. Dit systeem bestaat uit
de primaire gegevensopslagplaatsen, de secundaire gegevensopslag en een routingdienst
(zie hiervoor artikel 24 en 25 van de uitvoeringsverordening traceringssysteem). Aan
dit gegevensopslagsysteem zijn verschillende functies toegekend. Het systeem stelt
onder meer de Douane via een grafische interface in staat de werkzaamheden uit hoofdstuk
IV van de uitvoeringsverordening traceringssysteem uit te voeren. Bijvoorbeeld het
verzenden van automatische statusberichten aan marktdeelnemers (artikel 25, eerste
lid, onderdeel f, uitvoeringsverordening traceringssysteem). Hiernaast stelt het systeem
de Douane in staat downloads uit te voeren van volledige en geselecteerde gegevensreeksen
die in een gegevensopslag worden bewaard.
Tot slot bepaalt het vijfde lid dat meldingen in veranderingen in omstandigheden die
van invloed zijn op de onafhankelijkheid van gegevensopslagdiensten en aanbieders
van antimanipulatiehulpmiddelen bij de minister dienen te geschieden. De minister
van VWS kan in overleg met de Douane de vervolgstappen bepalen in zulke gevallen.
Meldingen over de onafhankelijkheid van de ID-uitgever, of meldingen afkomstig van
de ID-uitgever, dienen tevens gedaan te worden bij de minister van VWS. De onafhankelijkheid
van de uitgever van de unieke identificatiemarkeringen is immers geborgd in de overeenkomst
tussen de ID-uitgever en het ministerie van VWS, waardoor de minister van VWS aan
zet is om vervolgstappen te ondernemen, indien nodig.
Artikel II
Zoals reeds aangekondigd in het algemene deel van deze toelichting, zal bij deze regeling
ook de Regeling identificatiecodes en veiligheidskenmerk tabaksproducten worden ingetrokken
(Stcrt. 2019, 21441). Deze regeling voorzag in de noodzakelijke implementatie van de artikelen 15 en
16 van de tabaksproductenrichtlijn, in de periode vanaf 20 mei 2019 tot en met het
moment van inwerkingtreding van onderhavige regeling.
Artikel III
Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt aangesloten bij het tijdstip waarop
de Wet van 4 december 2019 tot wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet houdende implementatie
van de artikelen 15 en 16 van Richtlijn 2014/40/EU inzake de procedure en de verkoop
van tabaksproducten (Stb. 2019, 478) in werking treedt, aangezien het hier gaat om een nadere invulling van eisen uit
deze wet.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis