TOELICHTING
1. Inleiding
De Regeling leerresultaten VO 2016 bepaalt de berekening van de indicatoren (waaronder
begrepen de correctiefactoren) en de normering waarop de Inspectie van het Onderwijs
(hierna: Inspectie) een (berekend) oordeel over de leerresultaten baseert. De Inspectie
gebruikt daarvoor absolute normen (voor de indicatoren) die vooraf bekend worden gemaakt.
De absolute normen gelden voor een bepaalde periode (in beginsel 3 jaar). Omdat deze
normen vooraf bekend zijn, kunnen schoolbesturen en schoolleiders gemakkelijker op
de leerresultaten sturen. Dit draagt bij aan een breed gedragen wens om te reflecteren
op de onderwijskwaliteit en deze zo nodig te verbeteren.1
Drie jaar na inwerkingtreding van de Regeling leerresultaten VO 2016 zou door de Inspectie
worden bezien of aanpassing van de (absolute) normen en indicatoren wenselijk is.2 De Inspectie heeft op basis van ontwikkelingen, analyses en signalen uit het onderwijsveld
een voorstel gedaan met beperkte aanpassingen van de indicatoren. Grote wijzigingen
zijn niet nodig noch wenselijk. De huidige systematiek van de berekening van de leerresultaten
die in 2016 is geïntroduceerd, werkt naar behoren. De onderhavige regeling voert de
voorgestelde wijzigingen, genoemd in paragraaf 2 van deze regeling, door in de Regeling
leerresultaten VO 2016.
Het voorstel van de Inspecteur-Generaal van het Onderwijs is besproken met vertegenwoordigers
uit het onderwijsveld via verschillende klankbordbijeenkomsten. Begin juli 2019 zijn
de bevoegde gezagsorganen van alle VO-scholen per brief door de Inspectie op de hoogte
gesteld van de voorgenomen wijzigingen en is de Inspectie gestart met een pilot om
de leerresultaten zowel te berekenen op basis van de huidige correctiefactoren en
normen als op basis van de voorgestelde nieuwe correctiefactoren en indicatoren. Scholen
zijn daarbij ook in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen over de voorgenomen
wijziging en de gevolgen voor de onderwijsresultaten vanaf 2020 (zie hiervoor verder
onder 6. ’Inwerkingtreding en VVM’).
2. Inhoudelijke wijzigingen
De onderhavige regeling wijzigt de volgende onderdelen van de Regeling leerresultaten
VO 2016:
-
a. De (absolute) norm voor de ‘Indicator Bovenbouwsucces’ voor havo wijzigt;
-
b. De correctiefactor leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) vervalt;
-
c. De correctiefactor voor apcg van de indicatoren Bovenbouwsucces en Examencijfers wordt
geactualiseerd;
-
d. Er wordt een nieuwe correctiefactor voor ‘opstroom’ van vmbo-t naar havo en van havo
naar vwo geïntroduceerd;
-
e. De wijze waarop de inspectie gebruikt maakt van haar discretionaire bevoegdheid bij
de beoordeling van de leerresultaten wordt opgenomen in Bijlage B, zie onder ‘3. gevolgen
van de wijziging’ en de artikelsgewijze toelichting;
-
f. Tevens worden enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd.
a. absolute norm voor de ‘Indicator Bovenbouwsucces’
Met de introductie van de huidige berekeningsystematiek van de gemiddelde leerresultaten
is afgestapt van het systeem waarbij gebruikt werd gemaakt van relatieve normen. Bij
het bepalen en vaststellen van de (hoogte van de) absolute normen is een beleidsmatige
afweging en keuze gemaakt om de absolute norm van de indicator Bovenbouwsucces voor
de verschillende schoolsoorten op een aanvaardbaar niveau vast te stellen waarbij
de normering zou aansluiten bij de gemiddelde prestaties van die schoolsoort. Voor
alle schoolsoorten (of leerwegen) is ervoor gekozen de absolute norm zodanig vast
te stellen dat 15% van de populatie van een schoolsoort qua leerresultaten niet aan
de absolute norm zou voldoen (de zogeheten cesuur, die op 15 percentiel is vastgesteld).
Deze cesuur correspondeerde met de gemiddelde prestaties van de scholen met betrekking
tot de leerresultaten in de jaren 2011 tot en met 2013.
Alleen voor de havo is destijds een afweging gemaakt om een andere cesuur te hanteren,
waardoor de absolute norm voor de indicator ‘Bovenbouwsucces’ is vastgesteld op 80%.
Deze keuze laat over de afgelopen jaren een gunstige ontwikkeling zien. Het aantal
havo-afdelingen dat een ‘onvoldoende’ scoort is gedaald van 11% in 2016 naar 6% in
2019. Het is van belang om deze positieve ontwikkeling verder te stimuleren. Daartoe
wordt de absolute norm voor de indicator ‘Bovenbouwsucces’ voor de komende jaren vastgesteld
op 82%. Hiermee wordt een volgende stap gemaakt om de absolute norm voor de havo verder
te harmoniseren met de absolute normen die zijn vastgesteld voor de andere schoolsoorten
en leerwegen die voor de indicator ‘Bovenbouwsucces’ gelden.
Gelet op de ontwikkelingen en de leerresultaten voor die andere schoolsoorten en leerwegen
is aanpassing van de absolute norm voor de indicator ‘Bovenbouwsucces’ niet nodig.
De absolute normen blijven voor de andere schoolsoorten of leerwegen dus ongewijzigd.
b en c. vervallen van de correctiefactor LWOO en actualisatie van de apcg-tabel
Door de introductie van het Passend Onderwijs verandert (op termijn) de wijze waarop
samenwerkingsverbanden beoordelen of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs
(LWOO) is aangewezen. Samenwerkingsverbanden kunnen vooruitlopend op de wetswijziging
waarmee de landelijke criteria komen te vervallen sinds 1 januari 2016 kiezen voor
‘opting out LWOO’ waardoor ze zelf verantwoordelijk zijn voor het beleid voor het
LWOO. Hierdoor (en indien de nieuwe wettelijke systematiek in werking treedt) wordt
de LWOO-registratie niet langer landelijk geregistreerd.
Dit heeft gevolgen voor de LWOO-correctiefactor, die wordt gebruikt voor de indicatoren
‘Bovenbouwsucces’ en ‘Examencijfers’. Deze correctiefactor corrigeert voor leerresultaten
van een school voor leerlingen die in deze categorie vallen ten opzichte van de absolute
norm vanwege een specifieke achtergrond of ondersteuningsbehoeften. De leerlingenpopulatie
verschilt per vestiging, en het is daarom van belang dat bij de berekening van de
leerresultaten (op leerwegniveau van een vestiging) rekening kan worden gehouden met
de kenmerken van de leerlingen op die leerweg, omdat het van invloed is op de leerresultaten.
Die indicator is daarvoor afhankelijk van de omvang van de (landelijke en dus totale)
populatie van die groep leerlingen. Omdat de landelijke registratie voor het LWOO
in de nieuwe systematiek niet meer wordt gebruikt, komt de LWOO-correctiefactor te
vervallen.
De gevolgen van het vervallen van de correctiefactor LWOO zijn gering. De actualisatie
van de correctiefactor apcg ondervangt deze gevolgen voldoende.
Leerlingen die zijn aangewezen op LWOO zijn vaak woonachtig in een apcg-gebied.
Woont een leerling in een postcodegebied dat in een apcg-gebied ligt dan is de kans
groter dat de leerling te maken krijgt met bepaalde omgevingsfactoren waarvan wordt
aangenomen dat dit een extra inspanning verlangt van een school voor het geven van
onderwijs. Scholen ontvangen hiervoor ook (op basis van de leerplusregeling) extra
financiële middelen. Die financiële ondersteuning stelt de school in staat om deze
leerlingen een leeromgeving te bieden met een positieve invloed op de leerprestaties
en resultaten. Daarnaast wordt bij berekening van de gemiddelde leerresultaten rekening
gehouden met scholen die naar verhouding door veel van deze leerlingen worden bezocht,
door de apcg als correctiefactor op de indicatoren ‘Bovenbouwsucces’ en ‘Examencijfers’
te gebruiken.
d. introductie nieuw correctiefactor opstroom vmbo-t – havo en havo – vwo voor indicatoren
‘Bovenbouwsucces’ en ‘Examencijfers’
De indicator ‘Bovenbouwsucces’ wordt bepaald door het succesvol afronden van examens,
het overgaan naar een hoger leerjaar (binnen een schoolsoort / leerweg) en het opstromen
naar een hogere schoolsoort / leerweg. De opstroom van leerlingen van vmbo-(g)t naar
havo en van havo naar vwo is vaak niet eenvoudig en kan zodoende negatieve gevolgen
hebben voor de indicatoren ‘Bovenbouwsucces’ en ‘Examencijfers’ en zodoende op de
leerresultaten. Deze correctiefactor wordt daarom toegevoegd om de opstroom in de
bovenbouw te stimuleren doordat de gemiddelde leerresultaten van een schoolsoort en
leerweg worden gecorrigeerd voor leerlingen die opstromen.
3. Gevolgen van de wijzigingen
De wijzigingen van de norm en de correctiefactoren hebben gevolgen voor de uitkomsten
van het berekende oordeel van de leerresultaten. Via de website3 van de inspectie kan het totaalbeeld van de veranderingen van de norm en correctiefactoren
voor de beoordeling ‘onvoldoende en onvoldoende tenzij’ worden geraadpleegd.
Daarnaast heeft de Inspectie vanaf september 2019 schaduwpublicaties gepubliceerd
voor scholen. In de daarbij verstrekte onderwijsresultatenoverzichten hebben scholen
en besturen reeds kunnen zien hoe hun resultaten er in 2019 zouden uitzien op basis
van de door de Inspectie voorgestelde wijzigingen die vanaf 2020 gaan gelden. Hierdoor
zijn scholen en besturen in de gelegenheid gesteld zich voor te bereiden op de nieuwe
situatie vanaf maart 2020.
De uitkomsten van de berekening en beoordeling van de leerresultaten op basis van
de indicatoren en het oordeel op basis van de beslisregels, opgenomen in Bijlage B
(het berekende oordeel), vormen een belangrijk onderdeel dat door een inspecteur wordt
betrokken in het onderzoek en toezicht op de onderwijskwaliteit. Het berekende oordeel
is echter nog niet het definitieve oordeel van een inspecteur over de leerresultaten.
Voor het totale oordeel kijkt een inspecteur altijd naar het gehele beeld, dus niet
alleen naar de leerresultaten.
Er is zodoende ruimte voor een constructief gesprek tussen inspecteur en de school(leiding).
Daarbij kunnen ook bijzondere omstandigheden van een school, schoolsoort of leerweg
worden betrokken. Een inspecteur kan dergelijke omstandigheden eventueel mee laten
wegen in het oordeel. Van dergelijke omstandigheden kan sprake van zijn wanneer een
school aangeeft niet aan de leerresultatennormen te kunnen voldoen door – bijvoorbeeld
– de samenstelling van de leerlingenpopulatie.
Een inspecteur kan besluiten dat de school in staat wordt gesteld aan te tonen dat
met de betreffende leerlingen op een schoolsoort of leerweg een maximale leerwinst
wordt behaald. Met deze wijzigingsregeling wordt geregeld dat de procedure die voor
aanvullend onderzoek wordt beschreven in Bijlage B in deze situatie van overeenkomstige
toepassing is (zie ook de artikelsgewijze toelichting van artikel I, onderdeel G).
4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De wijzigingen zijn op voorstel van de Inspecteur Generaal van het Onderwijs opgesteld
en in goed overleg op ambtelijk niveau met de Inspectie opgesteld. De regeling is
in concept aan DUO en de Inspectie voorgelegd voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets.
De regeling is in lijn met het voorstel van de Inspectie. DUO ziet geen uitvoeringsconsequenties
van deze regeling.
5. Regeldruk
De wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten. De gegevens
die voor de berekening nodig zijn, zijn voor de Inspectie zijn reeds beschikbaar via
het basisregister onderwijs.
6. Inwerkingtreding en VVM
De regeling treedt in werking op de dag na publicatie van de regeling in de Staatscourant.
Hierbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en van de minimuminvoeringstermijn
van twee maanden. De leerresultaten over een bepaald schooljaar worden in maart van
het kalenderjaar dat volgt op het schooljaar door de Inspectie gepubliceerd. Omdat
de Inspectie de wijzigingen al in juli 2019 heeft aangekondigd en de gevolgen vanaf
augustus 2019 aan de scholen uitgebreid voor algemene raadpleging kenbaar heeft gemaakt,
hebben scholen een redelijke termijn gekregen om zich voor te bereiden op de inwerkingtreding.
Ook zijn scholen sinds augustus 2019 in de gelegenheid gesteld om aan de inspectie
vragen te stellen over de wijzigingen en de gevolgen daarvan. Dit heeft niet geleid
tot aanpassingen.
Om die reden wordt het afwijken van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden en
van de vaste verandermomenten niet bezwaarlijk geacht.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Deze wijziging houdt verband met de aanpassing van de absolute norm voor de indicator
Bovenbouwsucces en is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting (Onder 2.
Inhoudelijke wijzigingen, onder a).
Artikel I, onderdeel B
De wijziging onder 1 is een redactionele aanpassing.
De wijziging onder 2 is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting (Onder
2. Inhoudelijke wijzigingen, onder b en c).
De wijziging onder 3 is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting (Onder
2. Inhoudelijke wijzigingen, onder d).
De wijziging onder 4 betreft een aanpassing om te verduidelijken op welke wijze de
absolute normen voor de indicatoren worden herzien en voor welke jaren ze in ieder
geval gaan gelden. Dat is ten minste een periode van drie jaren. Na die drie jaren
wordt door de inspectie bezien of aanpassing van de absolute normen nodig is.
Artikel I, onderdeel C
Dit is een redactionele wijziging waarbij alleen ‘leerjaar’ wordt vervangen door ‘schooljaar’.
Artikel I, onderdeel D
De wijziging onder 1 is een redactionele wijziging.
De wijziging onder 2 is toegelicht in het algemeen deel van de toelichting (Onder
2. Inhoudelijke wijzigingen).
Artikel I, onderdeel E
De wijziging(en) onder:
-
1 en 3 houden verband met het wegvallen van de correctiefactor LWOO. Het actualiseren
van de apcg-gegevens en de introductie van de correctiefactor ‘Opstroom’ is in het
algemeen deel van de toelichting onder 2. Inhoudelijke wijzigingen toegelicht, onder
b en c, voor wat betreft de correctiefactor LWOO en ‘apcg’ en onder d voor de correctiefactor
‘opstroom’. De tabel waarin de correctiefactoren voor de indicator ‘Bovenbouwsucces’
per schoolsoort of leerweg worden weergegeven, is opnieuw vastgesteld. De kolom voor
de correctiefactor ’Instroom’ per schoolsoort of leerweg is ongewijzigd gebleven ten
opzichte van de waarden die in deze kolom zijn opgenomen bij de inwerkintreding van
de Regeling leerresultaten VO 2016.
-
2 betreft de aanpassing van de absolute norm van de correctiefactor “Bovenbouwsucces’
en wordt toegelicht in het algemeen deel van de toelichting (onder 2. Inhoudelijke
wijzigingen, onder a).
Artikel I, onderdeel F
De wijziging(en) onder:
-
1 betreft een redactionele wijziging.
-
2 betreft een redactionele wijziging. Abusievelijk werd in de toelichtende tekst een
andere correctiefactor (Instroom-leerlingen) genoemd dan die wordt gebruikt op basis
van de tabel.
-
3 wordt toegelicht in het algemeen deel van de toelichting, onder 2. Inhoudelijke wijzigingen,
onder b en c, voor wat betreft de correctiefactor LWOO en ‘apcg’ en onder d voor de
correctiefactor ‘opstroom’.
Artikel I, onderdeel G
Bij de beoordeling van de leerresultaten kan de inspecteur, in het kader van zijn
discretionaire bevoegdheid, bijzondere omstandigheden mee laten wegen. Indien niet
aan de leerresultatennorm kan worden voldaan, kan hij de school in staat stellen aan
te tonen dat met de leerlingen van een schoolsoort of leerweg een maximaal leerresultaat
wordt behaald. In dat geval is de procedure van het ‘aanvullend onderzoek’ van overeenkomstige
toepassing. Zie ook het algemeen deel van de toelichting, onder 3. Gevolgen van de
wijziging.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob