Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 maart 2020, nummer WBV 2020/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5. Middelen van bestaan

De vreemdeling moet voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen beschikken over voldoende middelen van bestaan.

De middelen van bestaan moeten, anders dan bepaald in paragraaf B1/4.3.2 Vc, voor de vreemdeling voldoende zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet in ieder geval de volgende omstandigheden van de vreemdeling meewegen:

  • de duur van het voorgenomen verblijf;

  • het reisdoel;

  • de persoonlijke omstandigheden; en

  • de aard van het gebruikte vervoermiddel.

Een vreemdeling die zelfstandig reist, moet in staat zijn te voorzien in de kosten van zijn verblijf en onderdak. Voor Nederland geldt een bedrag van ten minste € 55 per persoon per dag. Het bedrag van € 55 is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang van de vreemdeling is gewaarborgd. De IND hanteert dit bedrag als richtsnoer en betrekt daarbij de hierboven genoemde omstandigheden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent onder voorwaarden toegang aan een vreemdeling van wie niet zeker is dat hij in staat is over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis/reis naar een derde land. De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om een van de andere voorwaarden genoemd in artikel 6, eerste lid, SGC te weigeren;

  • b. de ambtenaar belast met de grensbewaking heeft geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor kort verblijf (zie vrije termijn A1/6 Vc);

  • c. de vreemdeling stelt op verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is, door het deponeren van een retourticket of een garantiesom;

  • d. de vreemdeling stelt op verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring.

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd de vreemdeling een meldplicht op te leggen met toepassing van artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de toegangsverlening onder voorwaarden door middel van model M20.

Een vreemdeling heeft van rechtswege verblijf in de vrije termijn als de vreemdeling voldoet aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden en aan die voorwaarden blijft voldoen. De vrije termijn bedraagt 90 dagen.

De vreemdeling mag in het kader van verblijf in de vrije termijn aantonen dat hij voldoende middelen van bestaan heeft uit inkomsten uit hier te lande te verrichten werkzaamheden of te verlenen diensten. Voor bepaalde werknemers is een tewerkstellingsvergunning vereist, zie hiervoor B5 Vc. De duur van de te verrichten werkzaamheden of diensten mag niet langer zijn dan de duur van de vrije termijn.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag aan de vreemdeling vragen om zekerheid te stellen als de ambtenaar belast met de grensbewaking dat bij binnenkomst van de vreemdeling niet heeft gedaan.

B

Paragraaf A1/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2. Toegang onder voorwaarden

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang onder voorwaarden aan:

  • een vreemdeling die kort verblijf beoogt;

  • een niet-MVVplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt en kort verblijf beoogt.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan aan de vreemdeling die de toegang onder voorwaarden is verleend niet:

  • de toegang op grond van artikel 6, eerste lid, SGC weigeren;

  • tegenwerpen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening als blijk van de verleende toegang aan de vreemdeling. Deze aantekeningen zien in ieder geval op:

  • het stellen van zekerheid (zie A1/4.6 Vc);

  • het opleggen van een meldplicht aan de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de aantekeningen door middel van het aanbrengen van de sticker ‘Doorlating onder voorwaarden’ in het geldige document voor grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst het inreisstempel half op en half onder het laminaat van de sticker.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft kennis van de toegang onder voorwaarden door een formulier (zie model M20) te zenden aan de eenheidsleiding van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een garantverklaring, als die is afgegeven, met deze kennisgeving mee.

De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt de door de vreemdeling overgelegde verklaringen mee als een niet-visumplichtige vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt bij het opleggen van de meldplicht dat de vreemdeling zich binnen drie dagen moet aanmelden bij de vreemdelingenpolitie in de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Als de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet in staat is te voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking in het geldig document voor grensoverschrijding de volgende aantekening: ‘aanmelden uiterlijk op ... (datum)’.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft onmiddellijke kennis aan de ambtenaren van de KMar belast met het toezicht op vreemdelingen, evenals aan de vreemdelingenpolitie als de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken.

Aan de buitengrens aangevraagd visum voor doorreis binnen Schengengebied

In artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode en artikel 35 Visumcode zijn bepalingen opgenomen op basis waarvan toegang wordt verleend aan vreemdelingen die als passagier van een vliegtuig onvoorzien landen op een vliegveld in het Schengengebied en die niet in het bezit zijn van vereiste reisvisum of doorreisvisum voor toegang in het Schengengebied.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan een Schengenvisum verlenen aan visumplichtige vreemdelingen die door omstandigheden buiten hun wil hun reis niet kunnen voortzetten. Conform artikel 35 Visumcode dient de vreemdeling te voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 Schengengrenscode met uitzondering van de voorwaarde opgenomen in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Schengengrenscode. Een onderbreking van de reis, die plaatsvindt wegens onafhankelijke omstandigheden, zoals weersomstandigheden of technische storingen is een omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Visumcode.

De terugkeer van de aanvrager naar zijn land van herkomst of verblijf, of zijn doorreis door andere landen dan lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Visumcode, wordt zeker geacht als

  • de vreemdeling vertrekt uit het Schengengebied van de luchthaven die op zijn vliegticket genoemd staat;

  • de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en tickets op grond waarvan zijn doorreis en toegang tot het land van bestemming vaststaat.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor de bepalingen van artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode en artikel 35 van de Visumcode bedoeld zijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt in het geval van toegangsverlening aan de vreemdeling een visum voor de duur die noodzakelijk is om te vertrekken uit het Schengengebied.

Clausuleregeling voor onverwacht verblijf binnen Nederland

Onder de voorwaarden die zijn opgesomd in artikel 6, vijfde lid, onder c, Schengengrenscode kan de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang verlenen voor de duur die noodzakelijk is om de door- of terugreis van de vreemdeling per eerstvolgende gelegenheid te kunnen voortzetten. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in artikel 2.6 VV.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor artikel 6, vijfde lid, onder c, Schengengrenscode bedoeld is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt in het geval van toegangsverlening aan de vreemdeling op grond van de Clausuleregeling een afzonderlijke verklaring aan de vreemdeling.

(Model 21A).

De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst een Clausulestempel voorzien van het verbalisantennummer van de afgevende ambtenaar en de datum van de (vermoedelijke) uitreis in het document voor grensoverschrijding. In de uitsparing van de Clausulestempel wordt bij inreis tevens een inreisstempel geplaatst.

De verklaring moet door de vreemdeling bij uitreis bij de ambtenaar belast met de grensbewaking van één van de daartoe aangewezen luchthavens binnen Nederland worden ingeleverd. In de uitsparing van de Clausulestempel wordt bij uitreis een uitreisstempel geplaatst in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling.

Territoriaal beperkt visum

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan eveneens conform de voorwaarden van artikel 25 van de Verordening (EG) Nr.810/2009 (Visumcode) een territoriaal beperkt visum verlenen met een geldigheidsduur die noodzakelijk is om de doorreis te kunnen voortzetten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor deze regeling voor het beperkt territoriaal visum bedoeld is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking beperkt de territoriale geldigheid van de toegang wanneer het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet geldig is voor België of Luxemburg. In dat geval geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking aan voor welke Beneluxlidsta(a)t(en) de toegang geldig is.

Zieke zeelieden

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt zonder voorafgaande machtiging een niet-visumplichtige zeeman in het bezit van een bijzonder doorlaatbewijs, mits zijn identiteit op enigerlei wijze kan worden aangetoond, als de vreemdeling:

  • in een ziekenhuis behandeld moet worden; en

  • niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost moet in alle gevallen waarin een zieke zeeman in het bezit wordt gesteld van een bijzonder doorlaatbewijs, de eenheidsleiding van de politieregio waaronder de gemeente valt waarin het ziekenhuis staat, schriftelijk informeren. Het hoofd van de grensdoorlaatpost moet de maatregelen treffen die in A1/7.3 Vc zijn opgenomen als de zieke zeeman lijdt aan een ziekte die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren.

C

Paragraaf A5/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4 Minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Algemeen

Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.

Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen.

Alleenstaande minderjarigen

Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:

  • a. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van of veroordeeld voor een misdrijf;

  • b. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of

  • c. Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen twee weken gerealiseerd worden. Indien de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, geldt een termijn van vier weken waarbinnen het vertrek gerealiseerd moetworden.

Ad a en b

In deze gevallen geldt de beperking dat uitzetting of overdracht van de alleenstaande minderjarige vreemdeling uiterlijk binnen twee of vier weken moet worden gerealiseerd. Voor de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gelden de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor een volwassen vreemdeling gelden.

Ad c

Bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is in de onder c bedoelde gevallen alleen mogelijk als redelijkerwijs mag worden verwacht dat de uitzetting of overdracht uiterlijk binnen respectievelijk twee of vier weken kan worden gerealiseerd. De bewaring duurt in deze gevallen in beginsel niet langer dan deze twee of vier weken.

De bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling mag in deze gevallen uitsluitend langer dan twee of vier weken duren als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet; of

  • het feit dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als een van deze situaties zich voordoet, is de duur van de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gebonden aan de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor volwassen vreemdelingen gelden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling in bewaring wordt gehouden op grond van artikel 59 Vw en er is sprake van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de alleenstaande minderjarige vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd. In dat geval gelden de wettelijke termijnen genoemd in dat artikel. De alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt aansluitend opnieuw op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld op het moment dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling opnieuw verwijderbaar is geworden. De onder c bedoelde termijn vangt op dat moment opnieuw aan.

Toezicht omvat alle mogelijke vormen van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en de toezichthouders als bedoeld in de artikelen 46 en 47 van de Vreemdelingenwet in het kader van de uitoefening van hun taken. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt voor het eerst in het toezicht aangetroffen als er niet eerder sprake is geweest van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en een toezichthouder in de hiervoor bedoelde zin. Er is in ieder geval sprake van een situatie waarin de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen als er bij de toezichthouders geen gegevens van de vreemdeling bekend zijn. Omdat van de alleenstaande minderjarige vreemdeling die voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen vaak weinig gegevens bekend zijn waardoor vertrek in veel gevallen niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd, geldt voor hen dat bewaring mogelijk is indien vertrek binnen vier weken kan worden gerealiseerd. Voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die al wel eerder in het toezicht is aangetroffen of die bijvoorbeeld in de opvang verblijft, geldt dat bewaring slechts mogelijk is indien het vertrek binnen een termijn van twee weken kan worden gerealiseerd, tenzij sprake is van de onder a of b bedoelde situatie.

Zie voor het beleid omtrent het uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die tezamen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.

Bewaring op grond van artikel 59 en 59a Vw van gezinnen met minderjarigen

Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid Vw artikel 59a Vw kan slechts dan worden opgelegd indien sprake is van de volgende omstandigheden:

Bij alle familieleden moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b Vb. In aanvulling daarop moet uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor die vertrekprocedure is vermeden of belemmerd dan wel een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.

Termijn

Bewaring wordt alleen proportioneel geacht indien verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Indien sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Indien er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Indien bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.

D

Paragraaf B2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Working Holiday Scheme (WHS) / Working Holiday Programme (WHP)

Nederland heeft met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay (WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (WHS) een overeenkomst gesloten op grond waarvan jongeren uit deze landen of gebieden onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in Nederland mogen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, en omgekeerd. Met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Taiwan, Uruguay, Australië en Nieuw-Zeeland is de overeenkomst op basis van een Memorandum of Understanding (MoU). Met Japan is de overeenkomst op basis van een Note Verbale. Voor de buitenlandse deelnemers heeft het verblijf het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. De jongeren mogen niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn. Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in de landen en gebieden van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor de Nederlandse jongeren.

Incidentele arbeid

De uitwisselingsjongere dient zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, mag de uitwisselingsjongere overeenkomstig artikel 1j, onderdeel b, BuWav werken zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Voorwaarde daarbij is dat het hoofddoel van het verblijf in Nederland – culturele uitwisseling – voorop blijft staan. Het werk mag dus alleen van incidentele aard zijn.

Weigeren / intrekken verblijfsvergunning

De IND kan de vergunning in ieder geval weigeren of intrekken wegens het niet (meer) voldoen aan de voorwaarden als er sprake is van strijdigheid met het MoU. De IND beoordeelt per geval of daar sprake van is.

Beroep op algemene middelen

De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.

Studeren

Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan om een korte studie dan wel een cursus te volgen.

E

Paragraaf B2/2.1.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.2. WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan en Uruguay

WHP Hongkong

Per 1 januari 2019 heeft Nederland met Hongkong een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het Nederlandse Consulaat-Generaal in Hongkong.

WHP Zuid-Korea

Het WHP met Zuid-Korea is gecontinueerd per 1 oktober 2018 voor de duur van in beginsel 2 jaar.

Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Seoel. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Argentinië

Per 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een MoU betreffende een WHP afgesloten voor een periode van in beginsel 2 jaar. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires.

WHP Japan

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Japan een Note Verbale uitgewisseld betreffende een WHP. Jaarlijks wordt een maximum van 200 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Tokyo. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Taiwan

Per 1 april 2020 treedt het tussen Nederland en Taiwan afgesloten MoU aangaande het WHP in werking. Dit MoU is afgesloten tussen het Netherlands Trade and Investment Office (NTIO) te Taipei en het Taipei Representative Office in the Netherlands. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Taiwanese jongeren verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het NTIO in Taipei.

WHP Uruguay

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Uruguay een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Uruguayaanse jongeren verstrekt door de IND. In Uruguay is er geen Nederlandse ambassade. Een aanvraag kan derhalve alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires (Argentinië).

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU of Note Verbale) WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan of Uruguay af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de financiële middelen heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen;

  • het quotum voor het aantal inwilligingen van het WHP Zuid-Korea, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay dan wel Argentinië is bereikt.

F

Paragraaf B2/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Uitwisseling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder o, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de verblijfsvergunning wordt verleend op grond van de internationale overeenkomsten met Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay en Australië: ’TWV niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan'.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in het kader van uitwisseling (niet zijnde au pair) in Nederland wil verblijven het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid aanhef en onder o, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste één jaar.

G

Paragraaf B4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘lerend werken’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Wanneer een GVVA niet is vereist dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van maximaal één jaar.

H

Paragraaf B4/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘seizoenarbeid’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de GVVA met een geldigheidsduur van maximaal 24 weken. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.

I

Paragraaf B5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’. Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.5 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Voorschrift

Op grond van artikel 10 Wav kan aan de afgifte van een GVVA een voorschrift worden verbonden.

Geldigheidsduur verblijfsvergunning regulier arbeid in loondienst – algemeen

Op grond van artikel 14, vijfde lid, Vw, verleent de IND de GVVA voor de duur van maximaal één jaar. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.

Indien de GVVA wordt verleend met toepassing van artikel 8, derde lid, onder b en c, Wav verleent de IND de GVVA voor maximaal drie jaar. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.

Op grond van artikel 14, vijfde lid, Vw verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan voor de duur van één jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:

  • voor de duur van maximaal één jaar,

  • of voor de duur van maximaal vijf jaar indien de vreemdeling vrij is op de

  • arbeidsmarkt.

De IND hanteert in de hieronder genoemde situaties de volgende beleidsregels ten aanzien van de geldigheidsduur.

Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip

Op grond van artikel 14, vijfde lid, Vw verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal één jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in ieder geval:

  • voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet; of

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst,

  • maar voor maximaal één jaar.

Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op grond van een zetelovereenkomst

Op grond van artikel 14, vijfde lid, Vw verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal één jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal vijf jaar.

J

Paragraaf B5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘grensoverschrijdende dienstverlening’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1e, tweede lid, Buwav, met een maximum van twee jaar.

K

Paragraaf B5/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Bewijsmiddelen

Grensoverschrijdende dienstverlening

Als de werkzaamheden van de vreemdeling voor aanvang daarvan bij het

online meldloket bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) via www.postedworkers.nl zijn gemeld door de werkgever, beschouwt de IND deze melding als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling met de arbeid in loondienst zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst met de dienstverlener;

  • loonspecificaties; en

  • een werkgeversverklaring van de dienstverlener.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de dienstverlener te verblijven en gerechtigd is daar in dienst van de dienstverlener arbeid te verrichten:

  • een verblijfsvergunning van het land van vestiging; en

  • een werkvergunning van het land van vestiging.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de terugkeer van de vreemdeling naar het land van bestendig verblijf is gewaarborgd:

  • een verblijfsvergunning;

  • een werkvergunning; en

  • een arbeidsovereenkomst met de dienstverlener.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en werkvergunning van het land van bestendig verblijf mag niet zijn verstreken op de dag na het beëindigen van de gemelde werkzaamheden in Nederland.

L

Paragraaf B5/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent of verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan vijf jaar.

M

Paragraaf B6/3.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1.3. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder j, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’.

Op grond van artikel 3.103a, zesde lid, Vb vermeldt de IND aanvullend op het verblijfsdocument: ‘Onderzoekersmobiliteit’.

N

Paragraaf B6/3.3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3.6. Overplaatsing binnen een onderneming

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder g, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van de duur van de overplaatsing, maar met een maximale geldigheidsduur van drie jaar in geval van een leidinggevende of specialist en één jaar in geval van een trainee-werknemer.

Indien sprake is van lange-termijnmobiliteit, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de overplaatsing, maar met een maximale geldigheidsduur die gelijk is aan de duur van de door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor overplaatsing binnen een onderneming.

O

Paragraaf B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.8.1. Familie- of gezinsleven

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:

  • echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of

  • minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.

De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:

  • erkenner;

  • biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);

  • adoptiefouder(s);

  • pleegouder(s);

  • opvangouder(s);

  • stiefouder(s);

  • grootouder(s);

  • oom/ tante;

  • neef/nicht;

  • minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;

  • minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of

  • meerderjarige broer of zus,

als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).

De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:

  • Jongvolwassen is;

  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;

  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en

  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.

De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

P

Paragraaf B7/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.

Arbeidsmarktaantekening

Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.

In afwijking hiervan wordt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een:

  • kennismigrant;

  • houder van een Europese blauwe kaart;

  • vergunninghouder in het kader van overplaatsing binnen een onderneming; of

  • onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onderdeel p, VV wordt de aantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.

Als de referent in het bezit is van een GVVA, dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van vijf jaar.

In geval van langetermijnmobiliteit van onderzoekers verleent de IND aan de gezinsleden van de onderzoeker, mits zij in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor verblijf als partner of minderjarig kind zoals afgegeven door een andere lidstaat binnen de Europese Unie, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent.

Q

Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Bewijsmiddelen

Middelen

Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt in ieder geval een geboorteakte als bewijsmiddel dat sprake is van juridisch ouderschap.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van een identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie

  • a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent.

    De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie.

    De IND beschouwt het Statement of approval van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een Verdragsadoptie (Haags Adoptieverdrag).

    De IND beschouwt de beginseltoestemming op naam van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een niet-Verdragsadoptie.

    De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

    De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

    De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

    • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

    • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

    • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

  • b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

    • een instemmingsverklaring van de ouders; of

    • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

    De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

Voor de bewijsmiddelen van gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel wordt verwezen naar C2/4.1.2.

R

Paragraaf B8/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid met een geldigheidsduur van 1 jaar.

S

Paragraaf B8/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6. Amv die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken

6.1. Beleidsregels

Op grond van artikel 3.48 Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is alleenstaand;

  • de vreemdeling is (nog) minderjarig;

  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.

Ad 1. Alleenstaand

De IND verleent de verblijfsvergunning niet aan de minderjarige vreemdeling in één van de volgende gevallen:

  • de vreemdeling reist met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland in;

  • de vreemdeling reist met zijn eventuele in het buitenland toegewezen voogd Nederland in;

  • de ouder(s) van de vreemdeling bevind(t)(en) zich al in Nederland; of

  • de in het buitenland toegewezen voogd bevindt zich al in Nederland.

De IND beschouwt een minderjarige vreemdeling als alleenstaand, als zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn en niet zijn gehuwd.

Ad 2. Minderjarigheid

De IND beoordeelt de minderjarigheid naar Nederlands recht op grond van artikel 1:233 BW.

Als de IND twijfelt aan de leeftijd van de betrokken vreemdeling en deze zijn gestelde leeftijd niet met bescheiden kan aantonen, kan de IND de vreemdeling in de gelegenheid stellen een leeftijdsonderzoek te laten verrichten. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek zijn nader uitgewerkt in C 1/2/2 en C1/3. Als een verricht leeftijdsonderzoek niet met voldoende zekerheid tot een conclusie over de minder- of meerderjarigheid leidt, kan de IND de vreemdeling binnen één à twee jaar opnieuw oproepen voor een leeftijdsonderzoek.

Ad 5. Adequate opvang

De IND verstaat onder adequate opvang in het land van herkomst: iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de vreemdeling bevinden.

De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • a. in het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;

  • b. uit feiten en omstandigheden komt naar voren dat een ander familielid dan in a. gesteld of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;

  • c. opvang in een (particuliere) opvanginstelling is voorhanden en de IND beschouwt deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar;

  • d. uit het landgebonden asielbeleid volgt dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang;

  • e. op grond van algemene informatie blijkt dat de algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn.

Ad a.

Bij het zoeken naar een vorm van opvang die voor een amv als adequaat mag worden beschouwd, zal primair worden getracht om de minderjarige met de ouder(s) te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat.

Ad c. d. en e.

Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat indien de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:

  • onderdak tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaar zal bereiken, tenzij de opvang dient tot het overbruggen van een beperkte periode, waarna de minderjarige door zijn eigen familie, of door anderen bij wie er sprake is van adequate opvang, kan worden opgevangen;

  • beschikbaarheid van voedsel, kleding en hygiëne;

  • toegang tot onderwijsvoorzieningen; en

  • aanwezigheid van medische verzorging.

6.2. Vertrek kan buiten de schuld van de amv niet worden gerealiseerd binnen de maximale termijn van drie jaar na de eerste verblijfsaanvraag
6.2.1. Vertrek kan buiten de schuld van de minderjarige vreemdeling niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na de eerste verblijfsaanvraag (ambtshalve verlening zonder nader onderzoek)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ambtshalve zonder nader onderzoek worden verleend, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;

  • uit de verklaringen van de vreemdeling komt naar voren dat er geen familieleden of andere personen zijn die adequate opvang kunnen bieden, naar wie de vreemdeling kan terugkeren;

  • de vreemdeling heeft tijdens de procedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land niet gefrustreerd;

  • bekend is dat in het algemeen geen adequate opvang beschikbaar is en aangenomen wordt dat deze niet binnen afzienbare tijd beschikbaar komt, in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan. In een dergelijke situatie wordt aangenomen dat het de DT&V niet zal lukken om binnen de termijn van drie jaar een vorm van adequate opvang te vinden.

6.2.2. Vertrek kan buiten de schuld van de amv niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na de eerste verblijfsaanvraag (verlening na nader onderzoek)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan drie jaar na indiening van de eerste verblijfsaanvraag worden verleend, als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • De vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;

  • de vreemdeling heeft zich actief ingezet om zijn eigen terugkeer te realiseren. Zo heeft hij zich actief ingezet om zijn eigen identiteit en nationaliteit aan te tonen, een (vervangend) reisdocument te verkrijgen (indien nodig) en contact te leggen met familie of andere personen of organisaties in het land van herkomst naar wie hij zou kunnen terugkeren;

  • in nader onderzoek is vastgesteld dat er geen sprake is van adequate opvang;

  • er is op het moment van beoordeling geen zicht op feitelijk vertrek naar het land van herkomst.

6.3. Verlening en intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s, ambtshalve of op aanvraag.

Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s kan op elk moment na indiening van de eerste verblijfsaanvraag verleend worden, vanaf het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

De IND verleent geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die tijdens de verblijfsprocedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land frustreert.

Intrekking

Op grond van artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw beziet de IND de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s op intrekking als:

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • de vreemdeling niet voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op het moment van het eerste onderzoek meerderjarig was; of

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op dat moment meerderjarig is.

6.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, tweede lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s met een geldigheidsduur van vijf jaar.

T

Paragraaf B8/8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van één jaar.

U

Paragraaf B8/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening, en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B8/9.1.1 Vc onder de beperking: ‘medische behandeling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de medische behandeling voor maximaal één jaar.

V

Paragraaf B8/10.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon en haar ouders onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de broer(s) en/of zus(sen) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ (bij de hoofdpersoon).

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening van de hoofdpersoon, haar ouders en de broer(s) en/of zus(sen) ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de hoofdpersoon en haar ouders met een geldigheidsduur van één jaar. Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de broer(s) en/of zus(sen) met de geldigheidsduur van één jaar.

W

Paragraaf B8/12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van één jaar.

X

Paragraaf B9/19 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

19. Verlenging en intrekking

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar.

De IND trekt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet in en wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling niet langer voldoet aan de beperking waaronder de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend. Onder de oorspronkelijke verblijfsvergunning verstaat de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die voorafging aan de verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Afhankelijke gezinsleden oud-Nederlanders

De IND merkt de aanvraag van de afhankelijke gezinsleden van oud-Nederlanders om opnieuw te worden toegelaten tot Nederland aan als een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als:

  • de aanvraag tegelijk met de aanvraag van de oud-Nederlander is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie van de oud-Nederlander is beëindigd; en

  • de afhankelijke gezinsleden voorafgaand aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.

Dit geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.

Als de IND verblijfsrecht van de oud-Nederlander niet beëindigt, dan beëindigt de IND evenmin het verblijfsrecht van de afhankelijke gezinsleden als de afhankelijke gezinsleden niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en niet samenwonen met de oud- Nederlander.

Y

Paragraaf B11/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder)

In aanvulling op artikel 3.29a, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. de vreemdeling investeert een bedrag van minimaal € 1.250.000 in een in Nederland gevestigd(e):

    • a. innovatieve onderneming;

    • b. contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere innovatieve onderneming(en);

    • c. fonds dat volgens het Ministerie van Economische Zaken past binnen de SEED regeling; of

  • 2. het te investeren bedrag is gestort op een bankrekening van een Nederlandse bank of een bank van een EU-lidstaat met een vestiging in Nederland die onder toezicht staan van De Nederlandsche Bank;

  • 3. de investering heeft volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie;

  • 4. de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU) heeft aangegeven dat de vreemdeling niet gekoppeld kan worden aan een verdachte transactie en

  • 5. niet is gebleken dat de vreemdeling investeert in onroerend goed voor bewoning.

Ad 1 en 3

De RVO adviseert de IND of de investering in een innovatieve onderneming (voorwaarde 1 sub a) of de investering in een contractueel samenwerkingsverband (voorwaarde 1 sub b) een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie.

  • 1. Een investering door de vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder) in een (innovatieve) onderneming.

    De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

    • A. Primaire toets Vereist: J J J, anders volgt negatief advies

      Algemene criteria voor de investering in een onderneming

      De onderneming is ingeschreven bij de

      J/N

      Nederlandse Kamer van Koophandel.

       

      Aard investering(sovereenkomst) is positief voor de Nederlandse economie.

      J/N

      De continuïteit van de onderneming na de investering is aangetoond.

      J/N

    • B. Secundaire toets Vereist: minimaal twee keer J anders volgt negatief advies

      Criteria voor de effecten van de investering

      Arbeidscreatie

      minimaal 10 fte (exclusief aanvrager) binnen 5 jaar, waarvan 60% binnen 3 jaar

      J/N

      Innovativiteit:

      Er is sprake van innovativiteit bij aanwezigheid van minstens één van onderstaande drie aspecten

      1. Het product of de dienst is nieuw voor Nederland. 2. Er is sprake van nieuwe technologie bij productie, distributie, marketing. 3. Er is sprake van een innovatieve organisatorische opzet en werkwijze. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld (niet uitputtend opgesomd):

      – Activiteiten die in het kader van het Topsectorenbeleid worden gestimuleerd. - Zelf ontwikkelde nieuwe producten of diensten.

      – Originele aanpak energiebesparing.

      – Originele aanpak duurzaamheidsproblematiek.

      – Slimme en creatieve aanpassingen of combinaties ten behoeve van sectoroverschrijdende toepassingen.

      – Nieuwe product-marktcombinaties.

      – Creatieve of vernieuwende marktbenadering.

      – Sociale innovatie.

      – Introductie maatschappelijk verantwoord ondernemen.

      J/N

      Niet-financiële inbreng van de vreemdeling in de onderneming

      Er is sprake van toegevoegde waarde als de investeerder aan één of meer van onderstaande aspecten voldoet:

      – Actief oprichter/eigenaar met voor de onderneming relevante opleiding op masterniveau of hoger (diploma vereist en IDW erkende opleiding)

      – Actief oprichter/eigenaar en tenminste vijf jaar (aantoonbare) uitgebreide ondernemerschapservaring

      – Actief oprichter/eigenaar en tenminste vijf jaar (aantoonbare) relevante werkervaring op senior niveau

      – Actief oprichter/eigenaar die tenminste vijf (aantoonbare) opdrachtgevers inbrengt handelspartners of

      J/N

      De beoogde investering heeft toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie als alle delen van onderdeel A positief worden beoordeeld en ten minste twee van onderdeel B positief worden beoordeeld.

  • 2. Een investering in een contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere innovatieve ondernemingen.

    De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

    • Een check of het contractueel samenwerkingsverband staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

    • Het beoordelen van het contractueel samenwerkingsband en de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. Daarbij wordt getoetst volgens het bovenstaand toetsingskader voor investering in een onderneming.

    • Er wordt beoordeeld naar rato van de inbreng van de vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder).

  • 3. De investering in een fonds dat volgens het Ministerie van Economische Zaken past binnen de SEED regeling heeft toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.

Ad 4.

De IND vraagt -ten behoeve van de FIU-toets- de vreemdeling om toestemming om onderzoek te laten verrichten in het buitenland of dat het vermogen waaruit geïnvesteerd wordt een mogelijk criminele herkomst heeft.

De IND wijst de aanvraag om een verblijfsvergunning af als de vreemdeling geen toestemming geeft.

De IND verzoekt de te toetsen of ten aanzien van de vreemdeling verdacht verklaarde transacties bekend zijn.

De IND verstrekt daartoe de volgende gegevens aan de FIU:

  • persoonsgegevens van de vreemdeling; en

  • gegevens omtrent het te investeren vermogen.

De IND verleent de verblijfsvergunning niet of trekt deze in als de FIU meldt dat gebleken is dat de vreemdeling betrokken is bij één, of meerdere, als verdacht verklaarde transactie(s). Als de FIU meldt dat geen informatie uit het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan worden verkregen met betrekking tot het vermogen van de vreemdeling, wordt de verblijfsvergunning evenmin verleend.

Ad 5.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet of trekt deze in als de vreemdeling investeert in onroerend goed voor bewoning.

Middelen van bestaan

Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘vermogende vreemdeling’ neemt de IND aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Z

Paragraaf B11/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2. vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder)

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een investering van minimaal € 1.250.000 doet in een onderneming in Nederland:

  • een verklaring van de Nederlandse vestiging van de bank die beschikt over een vergunning van De Nederlandsche Bank of gebruik maakt van een Europees paspoort, waaruit blijkt dat het te investeren bedrag van minimaal € 1.250.000 in Nederland is gestort.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij investering in een onderneming:

  • de investeringsovereenkomst die door betrokken partijen (investeerder en onderneming) is ondertekend en waaruit het doel van de investering blijkt;

  • als de onderneming korter dan drie jaar geleden is opgericht, een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

    • persoonlijke gegevens en achtergrond van het ondernemingsmanagement (opleiding, ervaring);

    • het product of de dienst;

    • een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;

    • beschrijving van prijsbeleid/-opbouw met alle kosten daarin verdisconteerd;

    • organisatie;

    • balans;

    • exploitatieoverzichten (realisaties en prognoses);

    • omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen;

    • specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

  • door een onafhankelijke externe partij geverifieerde jaarrekeningen van de afgelopen drie jaren of als de onderneming korter dan drie jaar geleden is opgericht de beschikbare jaarrekeningen;

  • investeringsplan van de onderneming waarin het doel van de investering wordt beschreven (kan geïntegreerd worden in het ondernemingsplan of in de investeringsovereenkomst);

  • gegevens waaruit blijkt wat de verwachte effecten van de investering zijn in omvang en tijd met betrekking tot de vermogenspositie, omzet, resultaat (netto winst), werkgelegenheid en/of innovatie, zowel technologisch als niet-technologisch (bijv. patenten, octrooien);

  • bewijsstukken waaruit de niet-financiële eigen inbreng en mate van actieve betrokkenheid van de vermogende vreemdeling bij de onderneming blijkt zoals specifieke kennis, specifieke werkervaring, referenties, patenten, netwerk en afnemers.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij investering in een contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere onderneming(en):

  • de overeenkomst tussen de deelnemers aan het samenwerkingsverband waaruit de omvang en de voorwaarden blijken;

  • een fondsplan waaruit blijkt wat de aard van de organisatie en de investeringen is, en welke voorwaarden daaraan verbonden zijn;

  • bewijs van continuïteit van het contractuele samenwerkingsverband zoals jaarrekeningen;

  • bewijsmiddelen zoals beschreven bij investering in een onderneming.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling deelneemt aan een fonds dat past binnen de SEED regeling:

  • Een bewijs van deelname aan het fonds; en

  • een verklaring waaruit blijkt dat het SEED fonds is erkend door het Ministerie van Economische Zaken; of

  • een verklaring waaruit blijkt dat het fonds geen SEED erkenning heeft gekregen maar volgens het Ministerie van Economische Zaken wel past binnen de SEED regeling.

AA

Paragraaf B12/2.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7.1. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en e, RWN)

2.7.1.1. Algemene beleidsregels

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

De vreemdeling:

  • is meerderjarig;

  • verbleef op het moment waarop het Nederlanderschap werd verkregen ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland;

  • heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst; en

  • dient de aanvraag in binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d of e, RWN. Het moet hierbij gaan om het afleggen van een verklaring van afstand in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN zou worden ingetrokken.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een periode van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

AB

Paragraaf C1/4.4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf C2/4.1.2 en komt te luiden:

4.1.2 Bewijsmiddelen

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw, moet zijn identiteit en familierechtelijke relatie in beginsel aantonen door het overleggen van de volgende officiële documenten:

  • een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouders aantoont.

Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw een of meerdere van de hierboven genoemde officiële documenten niet kan overleggen, moet hij of de referent de reden(en) hiervan kenbaar maken. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.

Tevens stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen ten aanzien van zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie te overleggen. Dit kunnen andere, niet- officiële, indicatieve bewijsmiddelen zijn.

Indien de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of substantiële indicatieve documenten overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan. De IND stelt de vreemdeling daarmee alsnog in de gelegenheid zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Dit onderzoek kan bestaan uit een gehoor en/of DNA onderzoek.

Indien het ontbreken van officiële documenten niet aan de vreemdeling toe te rekenen is en de vreemdeling substantiële indicatieve documenten overlegt die voor de IND dusdanig overtuigend zijn dat de identiteit en/of familierechtelijke relatie op basis hiervan alsnog aangenomen kan worden, zal nader onderzoek in beginsel niet nodig zijn.

Contra-indicaties

De IND biedt in beginsel geen nader onderzoek aan als er sprake is van een contra-indicatie. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als:

  • de verklaringen van de vreemdeling en/of referent over (het ontbreken van) officiële documenten tegenstrijdig zijn;

  • valse of vervalste documenten zijn overgelegd;

  • anderszins onjuiste of misleidende informatie is verstrekt.

Ook als zich een contra-indicatie voordoet, worden overige verklaringen of bewijsmiddelen betrokken bij de beoordeling of nader onderzoek wordt aangeboden.

In alle gevallen geldt dat zolang de identiteit niet vast staat of niet aannemelijk is gemaakt, niet wordt toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of de feitelijke gezinsband met referent.

Nader onderzoek

In het gehoor biedt de IND de vreemdeling de gelegenheid om met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen de identiteit of familierechtelijke relatie aan te tonen.

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

Belang van het kind

De IND biedt nader onderzoek aan als

  • de identiteit van een meereizende of achterblijvende ouder van het minderjarige kind niet kan worden vastgesteld, en

  • aannemelijk is gemaakt dat het minderjarige kind – als gevolg van een afwijzing van zijn aanvraag – in schrijnende omstandigheden alleen achterblijft in het land van herkomst of een derde land.

Van schrijnende omstandigheden is in ieder geval geen sprake als het minderjarige kind duurzaam wordt opgevangen in een ander gezin of bij familie.

AC

Paragraaf C2/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2. Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap

Algemeen

Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA).

Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.

De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:

  • als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én

  • de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:

  • a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de bescherming of de bijstand verleent;

  • b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;

  • c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.

Ad c.

De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;

  • het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.

In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,

  • hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.

Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.

Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag

De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.

Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).

Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

Risicogroepen

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.

Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden;

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.

Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

De IND beoordeelt op basis van algemeen beschikbare informatie, afgelegde verklaringen en eventueel ondersteunend bewijs of de vreemdeling problemen staan te wachten bij terugkeer en of die problemen zo ernstig zijn dat deze moeten worden beschouwd als daden van vervolging als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de kwalificatierichtlijn. Wat betreft de vraag of van de vreemdeling terughoudendheid mag worden verwacht, wordt verwezen naar hetgeen hieronder gesteld is ten aanzien van godsdienst, seksuele gerichtheid en politieke overtuiging.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met, of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van, deze activiteiten van de vreemdeling; en

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:

  • godsdienst;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.

Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Sociale groep – vrouwen

De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals bedoeld in artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.

Sociale groep – seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid.

In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van de vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld verklaringen van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het feitelijk uiten van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. De IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND beoordeelt vervolgens of de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou leiden.

Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een wijze die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van deze uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de seksuele gerichtheid wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze waarop de vreemdeling deze wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven aan de seksuele gerichtheid conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In die situatie kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook als een deel van de verklaring (het uiten van de gerichtheid op een wijze die verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet aannemelijk wordt beschouwd. Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden. Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

Politieke overtuiging

De omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en a, Vw.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:

  • a. of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. De IND beoordeelt of deze politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor de vreemdeling om zijn identiteit of morele integriteit te behouden;

  • b. de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en de wijze waarop hij voornemens is daar na terugkeer uiting aan te (blijven) geven;

  • c. of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;

  • d. of de wijze waarop hij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan zijn politieke overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 VV; en

  • e. of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere uitingen.

De IND verlangt in het geval van fundamentele politieke overtuiging geen terughoudendheid indien de (voorgenomen) activiteiten samenhangen met deze fundamentele politieke overtuiging. Is geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging, dan verlangt de IND wel terughoudendheid.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen bij terugkeer naar zijn land van herkomst vanwege deze uitingen of handelingen die een voortvloeisel zijn van een fundamentele politieke overtuiging voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

De IND beoordeelt, ook indien geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of elders verrichte politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen.

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.

Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Het enkele feit dat een vreemdeling, die weigert zijn militaire dienst te vervullen, bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger is op zich onvoldoende om dit als vervolging aan te merken.

Artikel 3.36 lid 2, onder b en c, VV is alleen van toepassing indien is vastgesteld dat artikel 3.36 lid 2, onder e niet van toepassing is. Dat wil zeggen dat de IND, indien de vreemdeling een beroep doet op het feit dat hij dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te hebben moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven, eerst toetst of de vreemdeling op deze grond vluchteling is. Als gebleken is dat daarvan geen sprake is, wordt pas getoetst aan onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel gewetensbezwaren).

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig vorenstaande een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • 1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 lid 2, onder e, VV aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.

    Bij de beoordeling van de aannemelijkheid dienen alle omstandigheden van het geval betrokken te worden, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en de situatie van betrokkene.

    De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. Indien sprake is van een conflict dat door de internationale gemeenschap is veroordeeld of indien door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan omtrent schendingen van de fundamentele normen, wordt in beginsel aangenomen dat, zo er al geen duidelijke informatie is over reeds gepleegde oorlogsmisdrijven, de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd. De bewijslast wordt voor de vreemdeling daarentegen verzwaard, indien het land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat door het land van herkomst oorlogsmisdrijven worden gepleegd dan wel dat de kans daarop groot is. De bewijslast wordt voor de vreemdeling ook verzwaard indien in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar worden geacht en actief (strafrechtelijk) worden vervolgd.

    • De vreemdeling dient te behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden voor de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. Indien een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn, betrekt de IND de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zou (moeten) hebben gemaakt. Daarnaast beoordeelt de IND wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zou zijn.

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. Als de vreemdeling een ander middel daartoe had, dan kan bescherming op grond van artikel 3.36 lid 2, onder e VV niet worden ingeroepen. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid had om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming bestond, dat wil zeggen in hoeverre het de vreemdeling toen al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.

  • 2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval derhalve de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de dienstweigering of desertie, met name een behandeling in de zin van artikel 3.36 lid 2, onder b en c, van het Voorschrift Vreemdelingen.

  • 3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.

De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.

Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

AD

Paragraaf C2/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3. Ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw

Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, en artikel 3.37b VV.

Het reëel risico op ernstige schade kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.

Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie

Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in en land van herkomst is, hoe eerder de IND kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.

De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:

  • is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op ernstige schade;

  • behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;

  • komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 290, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;

  • heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt ernstige schade, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.

De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw, aan de hand van vorenstaande volgorde.

Uitzonderlijke situatie

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU) indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.

Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de vraag of er een veiligheidsstructuur aanwezig is;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.

Systematische blootstelling

Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Kwetsbare minderheidsgroepen

De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep.

Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).

In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van een risicogroep (zie paragraaf C2/3.2 Vc).

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor ernstige schade daden als hier bedoeld.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen, die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep, in de naaste omgeving van de vreemdeling aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:

  • sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;

  • de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

Individuele kenmerken

Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.

Eerdere confrontatie met wandaden

Indien de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid onder b, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 31, vijfde lid, Vw.

In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van richtlijn 2011/95/EU.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.

De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:

  • de autoriteiten van het land van herkomst;

  • door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;

  • door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen:

  • de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;

  • substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;

  • marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;

De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.

De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.

Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/3 Vc). Artikel 3.37c VV is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:

  • de veiligelandenexceptie als bedoeld in paragraaf C2/6.1 tot en met 6.3 Vc;

  • een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf C2/5 tot en met C2/8 Vc.

Genitale verminking

De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;

  • artikel 3.37c VV niet van toepassing is;

  • artikel 3.37d VV niet van toepassing is.

De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen.

De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.

In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:

  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw; en,

  • andere familieleden.

Medische omstandigheden

Uitzetting kan in verband met de medische situatie onder bijzondere omstandigheden leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. De IND toetst de vraag of sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek verleend moet worden op grond van artikel 64 Vw. Er zal in deze situatie geen asielvergunning verleend worden, behoudens de situaties zoals omschreven in het in A3/7.6 neergelegde overgangsrecht. Voor de geldende beleidsregels en het overgangsrecht, zie paragraaf A3/7 Vc. Indien er geen ambtshalve toets plaatsvind, maar het meeromvattend asielbesluit ook als terugkeerbesluit moet worden aangemerkt, toetst de IND – in het kader van dat terugkeerbesluit – eveneens of er sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen.

AE

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

4.1.1 Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, en vierde lid Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘de referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorden en dat die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken. In deze paragraaf zijn de beleidsregels die toezien op de feitelijke gezinsband per gezinslid neergelegd.

De referent onderbouwt de feitelijke gezinsband met documenten en verklaringen conform paragraaf C2/4.1.2 Vc. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning en of de referent de gezinsleden heeft genoemd in de asielprocedure.

Biologische minderjarige kinderen

Als sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, zie paragraaf B7/3.8.1 Vc, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin, tenzij het kind zelfstandig woont en in eigen levensonderhoud voorziet.

De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

Meerderjarige kinderen

De IND neemt aan dat sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, zie paragraaf B7/3.8.1 Vc, als het meerderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.

Indien de vreemdeling en de referent de gestelde gezinssituatie niet aannemelijk maken, neemt de IND geen gezinsleven aan.

De referent is een amv

Als referent kan ingevolge artikel 29, tweede lid onder c van de Vw, de vreemdeling optreden die een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG. De term ‘minderjarige’ in bovengenoemde definitie moet als volgt worden uitgelegd. Als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een asielaanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, merkt de IND deze vreemdeling tot 3 maanden na inwilliging van die asielaanvraag aan als minderjarige, ook al heeft de vreemdeling op dat moment de leeftijd van 18 jaar bereikt. Het verzoek om nareis ten behoeve van de ouder(s) van deze vreemdeling moet binnen deze 3 maanden zijn ingediend.

Voor het vaststellen van de feitelijke gezinsband wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.1 Vc onder ‘biologische minderjarige kinderen’ dan wel ‘meerderjarige kinderen’. Mede gelet op artikel 32, eerste lid, aanhef onder e Vw, geldt bij de beoordeling van feiten en omstandigheden die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan het beleid voor meerderjarige kinderen. De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • De identiteit en de familierechtelijke relatie van het pleegkind en zijn/haar biologische ouders;

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van de referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

Het pleegkind komt niet in aanmerking voor nareis indien er een positieve verplichting onder artikel 8 EVRM bestaat om de biologische ouder te herenigingen met het pleegkind in Nederland.

De voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband zijn voor adoptie- en pleegkinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als:

  • De achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het kind feitelijk verzorgt, en het kind derhalve niet ten laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De achterblijvende biologische ouder die het recht heeft om het kind te verzorgen en het kind derhalve niet te laste van de referent komt, toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland.

  • De referent recente officiële documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het gezag over de kinderen is belegd bij een andere volwassene dan de achterblijvende biologische ouder én de gezaghebbende volwassene toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland;

  • De referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen; of

  • De referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.

Daarnaast dient het kind te voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

De IND beschouwt een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Indien een huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, dan toetst de IND of aan de voorwaarden voor partnerschap wordt voldaan.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e) alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Ook voor andere casusposities geldt dat zolang sprake is van een polygame situatie, bepaalde gezinsleden niet in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.2 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van niet uit artikel 29 tweede lid Vw voortvloeiende aspecten (waaronder een gevaar voor de openbare orde) geldt dat het toepasselijke wettelijke kader afhankelijk is van de gekozen procedure (mvv-procedure of asielprocedure).

In geval van het niet verlenen of het intrekken van een mvv, geldt het reguliere kader van artikel 16 Vw en de daaruit voortvloeiende regelgeving (zoals genoemd in hoofdstuk B1 Vc). In geval van het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning geldt het asielkader van artikel 30b Vw en het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C1 Vc.

Hoewel voor mvv- dan wel asielprocedures een ander wettelijk kader geldt, gelden wel dezelfde (materiële) beleidsregels, zoals opgenomen in de paragrafen C2/7.10 en C2/10.3 Vc.

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

AF

Het model M117-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2020.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 maart 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos Wnd Directeur-Generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M117-C Aanwijzing ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet 2000

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

Het referentiebedrag is een richtbedrag waarmee grensautoriteiten en Buitenlandse Zaken bij het verlenen van toegang of bij het afgeven van visa aan derdelanders rekening mee moeten houden. Afhankelijk van de (persoonlijke) omstandigheden, de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel en eventuele huisvesting bij familieleden of vrienden kan van dit bedrag worden afgeweken.

Het referentiebedrag dat door Nederland wordt gehanteerd wordt gewijzigd van € 34 naar € 55 per persoon per dag. Het referentiebedrag van 34 was sinds 1998 niet gewijzigd. Er heeft in deze periode geen inflatiecorrectie plaatsgevonden. Met de huidige standaarden in Nederland, bijvoorbeeld voor kosten voor verblijf, onderhoud, vermaak en dergelijke, wordt dit niet meer beschouwd als een realistisch bedrag. Het bedrag van €  55 is tot stand gekomen door een fictieve indexering over de jaren na 1998 toe te passen op het oude bedrag. Het gewijzigde referentiebedrag komt hiermee ook meer in de buurt van de referentiebedragen die omringende landen hanteren.

B

De wijziging in de tekst betreft een correctie van het artikelnummer in de tekst onder “Clausuleregeling voor onverwacht verblijf binnen Nederland”. Dit moet luiden: artikel 6, vijfde lid, onder c van de Schengengrenscode.

C

Met deze wijziging is een beperkte uitbreiding beoogd van situaties waarin een alleenstaande minderjarige vreemdeling in bewaring kan worden gesteld. De wijziging is reeds aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2019 (kenmerk: TK 2018-2019, 19 637, nr. 2530, 1). Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die voor het eerst in het toezicht worden aangetroffen, zonder dat sprake is van de situatie dat de vreemdeling wordt verdacht van of veroordeeld is voor een misdrijf, en waarbij er sprake is van een risico op onderduiken, kunnen in de praktijk veelal niet in bewaring worden gesteld, omdat zij niet vallen onder de reikwijdte van de beleidsmatige criteria voor inbewaringstelling van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In de praktijk gaat het vooral om inklimmers, waarbij het in veel gevallen niet mogelijk is om binnen twee weken adequate opvang in het land van herkomst en het daadwerkelijke vertrek te realiseren. De reden hiervoor is dat nog geen gegevens bekend zijn op basis waarvan de ‘warme’ overdracht aan familie of een adequate opvanginstelling in het land van herkomst kan worden geregeld. Dit is wel het geval bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen die al in de opvang verblijven. Met deze groep zijn immers al gesprekken gevoerd waaruit de noodzakelijke gegevens konden worden verkregen.

D, E, F

Het Working Holiday Program (WHP) is een cultureel uitwisselingsprogramma. Onder bepaalde voorwaarden kunnen jongeren van 18 tot en met 30 jaar een verblijfsvergunning aanvragen om maximaal 1 jaar in één van de deelnemende landen te wonen. Het hoofddoel en de basis van een WHP is kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving. Deze basis staat in een internationale overeenkomst tussen landen of gebieden.

Nederland had al een WHP overeenkomst afgesloten met de volgende landen of gebieden: Argentinië, Australië, Canada, Hongkong, Nieuw-Zeeland en Zuid-Korea. Met ingang van 1 april 2020 worden Japan, Taiwan en Uruguay hieraan toegevoegd.

G, H, I, J, L, M, N, R, T, U, V, W, X

De verwijzingen in deze paragrafen naar artikel 3.4, eerste lid, Vb en artikel 3.58, eerste lid, Vb blijken na de implementatie van de ICT-richtlijn niet aangepast te zijn. Er is door de implementatie van deze richtlijn een nieuwe beperking toegevoegd aan artikel 3.4, eerste lid, Vb en een nieuwe geldigheidsduur aan artikel 3.58, eerste lid, Vb, die onder g zijn komen te vallen. Hierdoor heeft er een verlettering plaatsgevonden van de rijen g tot en met s. Daarnaast bleek in sommige paragrafen de verwijzing onvolledig te zijn. Middels dit wijzigingsbesluit worden de juiste en volledige verwijzingen opgenomen.

K

Het Besluit van 3 december 2019 tot wijziging van het ‘Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (BagwEU)’, houdende regels over de persoonsgegevens die in verband met transnationale dienstverrichting worden verwerkt en de meldingsplicht voor dienstverrichters (Stb. 2019, 464), is per 1 maart 2020 in werking getreden (Stb. 2020, 57). Per deze datum zijn werkgevers uit een ander EER-land of Zwitserland verplicht hun werkzaamheden in Nederland aan te kondigen via het online meldloket (www.postedworkers.nl). Dit meldloket is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De werkgevers moeten onder meer melding maken van de werknemers die hier tijdelijk komen werken. De opdrachtgever in Nederland is verplicht om te controleren of de buitenlandse werknemer correct is aangemeld. Wanneer een derdelands werknemer uit een andere EU-lidstaat voor langer dan 3 maanden door zijn werkgever naar Nederland wordt gedetacheerd (via artikel 1e van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen), dan moet voor deze werknemer een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening worden aangevraagd. De IND moet in dat geval bij de SVB kunnen checken of de betreffende werknemer aldaar is aangemeld bij het digitale meldloket via www.postedworkers.nl. Met de meldingsplicht op grond van de BagwEU is de notificatieplicht bij het UWV voor grensoverschrijdende dienstverlening voor derdelands werknemers komen te vervallen.

O

De aanpassing van paragraaf B7/3.8.1 Vc sluit beter aan bij de gedachte van de wetgever wanneer er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8EVRM tussen een meerderjarig kind en de ouder. Door deze aanpassing kan per zaak individueel worden nagegaan of het jongvolwassen kind zelfstandig een gezin heeft gevormd. De jongvolwassene kan zelfstandig een gezin vormen door het aangaan van een relatie of huwelijk, danwel door de feitelijke zorg te dragen voor een (buitenechtelijk) kind. De IND houdt bij gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel rekening met omstandigheden die niet noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven. Dit wordt ook expliciet genoemd in paragraaf C2/4.1.1 Vc, welke paragraaf ook is gewijzigd. De paragrafen B7/3.8.1 en C2/4.1.1 Vc sluiten nu beter aan op elkaar.

P

Per 1 januari 2020 is in artikel 3.1, derde lid, onder p, VV een nieuwe arbeidsmarktaantekening toegevoegd. Hiermee is geregeld dat familie- of gezinsleden van buitenlandse zelfstandigen kunnen werken zonder in het bezit te hoeven zijn van een tewerkstellingsvergunning.

Q

In paragraaf B7/5 staat onder het kopje ‘minderjarige kinderen’ dat de IND een geboorteakte beschouwt als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent. Hoe invulling wordt gegeven aan de feitelijke gezinsband blijkt echter niet uit de geboorteakte. Wel kan uit de geboorteakte worden afgeleid wie de juridische ouders zijn van het kind. Daarom is besloten om in de eerste alinea ‘gezinsband’ te wijzigen in ‘juridisch ouderschap’. Daarmee is de geboorteakte een bewijsmiddel om aan te tonen dat sprake is van een juridisch kind van de hoofdpersoon als bedoeld in artikel 3.14 aanhef en onder c, Vb. Door de toevoeging van ‘in ieder geval’ in de eerste alinea kan de derde alinea komen te vervallen.

Daarnaast is een verwijzing naar paragraaf C2/4.1.2 opgenomen (was C1/4.4.6). In deze paragraaf staat hoe gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel hun familierechtelijke relatie, identiteit en feitelijke gezinsband, dan wel familie- en gezinsleven in het kader van artikel 8EVRM kunnen aantonen.

S

Met deze wijziging wordt aansluiting gezocht op geldende wetgeving in Nederland, namelijk dat gehuwde minderjarigen juridisch niet als meerderjarig worden beschouwd. Reden is dat kindhuwelijken in Nederland niet worden erkend. Hiermee wordt ook niet langer aangenomen dat adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is indien in het betreffende land de echtgeno(o)t(e) aanwezig is met wie de vreemdeling niet erkend traditioneel is gehuwd.

Tevens wordt met deze wijziging het beleid aangepast met betrekking tot de maximale termijn van drie jaar waarin de amv in onzekerheid verkeert. Het herijkte amv-beleid is op 1 juni 2013 in werking getreden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 27 062, nr. 75 / WBV 2013/9). Het doel van de herijking is om de amv eerder en duurzaam duidelijkheid te bieden en het stapelen van procedures te voorkomen.

In het voorgaande beleid is opgenomen dat de maximale termijn van drie jaar opnieuw begint te lopen na indiening van een nieuwe verblijfsaanvraag. Dit is evenwel niet conform de bedoeling van het beleid, zoals opgenomen in de toelichting, dat de maximale termijn drie jaar is na de eerste asielaanvraag. Met de wijziging begint een maximale termijn van drie jaar te lopen vanaf het moment van de eerste verblijfsaanvraag. Door deze maximale termijn wordt de periode waarin een amv in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsperspectief begrensd. Een belangrijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor een vergunning buitenschuld is dat de amv actief medewerking verleent aan terugkeer.

Y

De NVP heeft aangegeven niet meer betrokken te willen zijn bij deze regeling. Derhalve wordt de rol van de NVP in deze regeling beëindigd.

Z

De NVP heeft aangegeven niet meer betrokken te willen zijn bij deze regeling. Derhalve wordt de rol van de NVP in deze regeling beëindigd.

AA

Bij Rijkswet van 10 februari 2017, gepubliceerd in Stb 2017, 52 en in werking getreden op 1 maart 2017 (Stb 2017, 67), is artikel 15, eerste lid, onderdeel e RWN geschrapt, onder vernummering van onderdeel f tot onderdeel e. De verwijzing in B12/2.7.1 naar het vervallen onderdeel f wordt daarom gewijzigd in een verwijzing naar het nieuwe onderdeel e.

AB

Paragraaf C2/4.4.6 Vc is verplaatst en hernummerd (paragraaf C2/4.1.2 Vc) zodat deze eenvoudig vindbaar is onder hoofdstuk C2/4.1 Vc over artikel 29 tweede lid Vw. Een aantal alinea’s is vanuit paragraaf C2/4.1 Vc verplaatst naar deze paragraaf omdat deze teksten toezien op bewijsmiddelen, en derhalve hier beter passen.

Daarnaast is een aantal uitspraken verwerkt in de paragraaf. Dit betreffen de volgende uitspraken: HvJ 13 maart 2019 ECLI:EU:C:2019:192 & ABRvS 16 september 2019 ECLI:NL:RVS:2019:3147. Hierbij is in het bijzonder meegenomen dat de IND ook altijd indicatieve documenten en verklaringen betrekt in de beslissing, en dat er in sommige gevallen alsnog nader onderzoek wordt opgestart. Als een contra-indicatie aanleiding is om geen aanvullend onderzoek aan te bieden, wordt dit gemotiveerd.

AC

In paragraaf C2/3.2 Vc (onder het gelijknamige kopje) is het beleid voor refugié sur place verduidelijkt mede in het licht van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook onder het kopje‘politieke overtuiging’ is verduidelijkt welke factoren een rol spelen bij de beoordeling of aan iemand een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend. Tevens is verduidelijkt dat van de vreemdeling niet verlangd mag worden dat hij terughoudendheid betracht als het gaat om fundamentele politieke opvattingen. Daarbij is van belang of het gaat om handelingen of uitingen die bijzonder belangrijk zijn voor hem om zijn identiteit of morele integriteit te behouden.

AD

In paragraaf C2/3.3 Vc is bij de wegingsfactoren of er sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU het criterium opgenomen of er een veiligheidsstructuur in het land van herkomst of een bepaald gebied in dit land van herkomst aanwezig is. Dit is in lijn met bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals onlangs bevestigd in recente uitspraken van december 2019 (o.a. 201904651/1).

AE

In paragraaf C2/4.1.1 Vc is het huidige beleidskader verduidelijkt.

De aanpassingen in deze paragraaf bestaan uit het verplaatsen van alinea’s over bewijsmiddelen naar paragraaf C2/4.1.2 Vc, het schrappen van dubbele teksten, het verhelderen van complex taalgebruik, en het implementeren van jurisprudentie.

Voor het bepalen of sprake is van gezinsleven wordt verwezen naar het beleidskader van artikel 8 EVRM dat nader is uitgewerkt in paragraaf B7/3.8.1 Vc. Dit kader is immers gelijk voor minderjarige en meerderjarige (pleeg/adoptie) kinderen, partners en echtgenoten.

Daarnaast is het niet noemen van de gezinsleden tijdens de asielprocedure geen afwijzingsgrond die voortvloeit uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Wel kan dit worden meegewogen bij de vraag of er sprake is een feitelijke gezinsband. Dit kan ook duiden op signalen van mensensmokkel of oneigenlijk gebruik van de nareisprocedure.

Ook de zinsnede over schijnhuwelijken is geschrapt. Indien er sprake is van een schijnhuwelijk, wordt er niet voldaan aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Bij een schijnhuwelijk is nooit sprake van een feitelijke gezinsband.

Naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS van 31 oktober 2019 ECLI:NL:RVS:2019:3682, is de nareis op nareis alinea geschrapt.

De alinea over minderjarige kinderen uit een vorige relatie van de referent is geschrapt, omdat dit betrekking heeft op dezelfde situatie als die van minderjarige kinderen waarbij een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is vereist.

De alinea voor meerderjarige kinderen is vrijwel geheel geschrapt. Hierbij wordt verwezen naar het beleidskader van artikel 8 EVRM wat nader is uitgewerkt in paragraaf B7/3.8.1 Vc. Er zijn hierbij geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. De contra-indicaties zijn anders omschreven zodat er per zaak individueel gemotiveerd en beslist kan worden of er sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM dan wel of de feitelijke gezinsband is verbroken. Daarnaast is benadrukt dat de bewijslast voor het aantonen van de feitelijke gezinsband, op de referent en de vreemdeling rust. Het beleid ten aanzien van meerderjarige kinderen kan pas worden toegepast, als de feiten omtrent de gezinssituatie zijn aangetoond. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de jongvolwassene altijd feitelijk bij het gezin heeft behoord.

In de alinea over pleegkinderen is benadrukt dat altijd de familierechtelijke relatie en identiteit van de biologische ouder aangetoond moet zijn (ABRvS 16 september 2019 ECLI:NL:RVS:2019:3148). Verder is verduidelijkt dat indien de biologische ouders nog in beeld zijn, slechts onder zeer bijzondere omstandigheden sprake is van een pleegkind-pleegouder relatie.

In de alinea over de toestemmingsverklaring is verduidelijkt dat er altijd een toestemmingsverklaring is vereist indien de achterblijvende ouder het kind feitelijk verzorgt. Deze eis kan gesteld worden omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn en het UNHCR Handbook de toelating van het kind dat niet ten laste komt van de referent, niet voorschrijven. Het kind komt niet ten laste van de referent, als het kind feitelijk wordt verzorgd door de achterblijvende ouder. Tevens zijn de belangen van het kind beter geborgd door deze verduidelijking.

AF

Dit is een verwijzing naar het oude artikel 31, tweede lid, onder b Vw:

  • Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat:

    • (…)

      • b. de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen, bedoeld in artikel 55;

Die grond bestaat niet meer.

Verwezen dient te worden naar 30c, eerste lid Vw. We verwijzen daarbij niet enkel naar de c grond gezien de a en de b grond er (tenminste theoretisch) ook onder zouden kunnen vallen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, C. Riezebos Wnd. Directeur-Generaal Migratie

Naar boven