Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2019, 2019-0000018842, tot wijziging van de Regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ en enkele andere regelingen in verband met aanpassing van het stopbeleid van het beeld van de uitvoering

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 77, derde lid, van de Participatiewet, 54, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en 54, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘bedoeld in de artikelen 54, tweede lid, van de IOAW, of 54, tweede lid, van de IOAZ’ vervangen door ‘bedoeld in de artikelen 54, eerste lid, van de IOAW, of 54, eerste lid, van de IOAZ’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het eerste en tweede lid kan worden afgezien van opschorting als op het moment waarop over opschorting wordt beslist het beeld van de uitvoering alsnog juist en volledig is ontvangen.

B

In artikel 7b, eerste lid, wordt ‘bedoeld in de artikelen 54, tweede lid, van de IOAW en 54, tweede lid, van de IOAZ, wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar’ vervangen door ‘bedoeld in de artikelen 54, eerste lid, van de IOAW en 54, eerste lid, van de IOAZ, wordt voor 1 maart van het kalenderjaar’.

ARTIKEL II

Aan artikel 4 van de Regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het derde lid kan worden afgezien van opschorting als op het moment waarop over opschorting wordt beslist het beeld van de uitvoering alsnog juist en volledig is ontvangen.

ARTIKEL III

Artikel 1 van de Regeling participatiebudget vervalt.

ARTIKEL IV Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang 1 maart 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 februari 2019

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

TOELICHTING

Behalve de definitieve jaarcijfers met betrekking tot specifieke uitkeringen, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) ook voorlopige realisatiecijfers nodig. De colleges van burgemeester en wethouders (hierna: gemeenten) verstrekken die cijfers jaarlijks via het Beeld van de uitvoering (hierna: BvdU). Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de minister het BvdU heeft ontvangen voor 1 maart. Doet een gemeente dit niet, dan worden de maandbetalingen vanaf maart opgeschort tot dat de gemeente alsnog aan haar informatieverplichting voldoet. De aangehouden betalingen worden dan nabetaald. Opschortingen geschieden altijd met volle maanduitkeringen.

De aan een gemeente toegekende budgetten (zoals op grond van artikel 69 Participatiewet) worden niet in een keer uitbetaald maar in maandelijkse termijnen (zie artikel 5, eerste lid, van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ en artikel 4, eerste lid van de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004), waarbij de betalingen geschieden omstreeks de vijftiende van de maand. Met de betaling in maandtermijnen hangt samen dat mutaties in de betalingen (waaronder opschortingen) ook maandelijks verwerkt worden en als het ware worden opgespaard tot de datum van administratieve verwerking bereikt is; dat zal omstreeks de 7e of 8e dag van de maand zijn, ingeval van de BvdU’s derhalve omstreeks 7/8 maart.

De wijziging van voornoemde regelingen is uitdrukkelijk niet bedoeld als uitnodiging aan gemeenten om de uiterste termijn (voor 1 maart) te negeren, maar als mogelijkheid voor SZW om van opschorting af te zien indien de redelijkheid daartoe aanleiding geeft. Die redelijkheid is aan de orde indien op het moment van de besluitvorming over opschorting van de betaling het BvdU alsnog juist en volledig is ontvangen. Het opschorten is een besluit. Het afzien van opschorting is geen besluit.

Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 op twee onderdelen technisch aan te passen. Ten eerste wordt de uiterste ontvangsttermijn in overeenstemming gebracht met de termijn zoals deze sinds 1 januari 2016 is geformuleerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ (Stcrt. 2015, 43757). Ten tweede zijn in de artikelen 3 en 7b twee identieke verwijzingen verbeterd.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 1 van de Regeling participatiebudget te laten vervallen. De Wet participatiebudget is per 2015 ingetrokken, waarmee de grondslag voor het artikel is vervallen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Naar boven