Behalve de definitieve jaarcijfers met betrekking tot specifieke uitkeringen, heeft
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) ook voorlopige
realisatiecijfers nodig. De colleges van burgemeester en wethouders (hierna: gemeenten)
verstrekken die cijfers jaarlijks via het Beeld van de uitvoering (hierna: BvdU).
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de minister het BvdU heeft ontvangen voor 1 maart.
Doet een gemeente dit niet, dan worden de maandbetalingen vanaf maart opgeschort tot
dat de gemeente alsnog aan haar informatieverplichting voldoet. De aangehouden betalingen
worden dan nabetaald. Opschortingen geschieden altijd met volle maanduitkeringen.
De aan een gemeente toegekende budgetten (zoals op grond van artikel 69 Participatiewet)
worden niet in een keer uitbetaald maar in maandelijkse termijnen (zie artikel 5,
eerste lid, van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ en artikel 4, eerste lid
van de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004), waarbij de
betalingen geschieden omstreeks de vijftiende van de maand. Met de betaling in maandtermijnen
hangt samen dat mutaties in de betalingen (waaronder opschortingen) ook maandelijks
verwerkt worden en als het ware worden opgespaard tot de datum van administratieve
verwerking bereikt is; dat zal omstreeks de 7e of 8e dag van de maand zijn, ingeval van de BvdU’s derhalve omstreeks 7/8 maart.
De wijziging van voornoemde regelingen is uitdrukkelijk niet bedoeld als uitnodiging
aan gemeenten om de uiterste termijn (voor 1 maart) te negeren, maar als mogelijkheid
voor SZW om van opschorting af te zien indien de redelijkheid daartoe aanleiding geeft.
Die redelijkheid is aan de orde indien op het moment van de besluitvorming over opschorting
van de betaling het BvdU alsnog juist en volledig is ontvangen. Het opschorten is
een besluit. Het afzien van opschorting is geen besluit.
Van de gelegenheid is gebruikt gemaakt om de Regeling financiering en verantwoording
IOAW, IOAZ en Bbz 2004 op twee onderdelen technisch aan te passen. Ten eerste wordt
de uiterste ontvangsttermijn in overeenstemming gebracht met de termijn zoals deze
sinds 1 januari 2016 is geformuleerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ
(Stcrt. 2015, 43757). Ten tweede zijn in de artikelen 3 en 7b twee identieke verwijzingen verbeterd.
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 1 van de Regeling participatiebudget
te laten vervallen. De Wet participatiebudget is per 2015 ingetrokken, waarmee de
grondslag voor het artikel is vervallen.