Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 19 februari 2019, nr. IENW/BSK-2019/23784, houdende vaststelling van regels inzake de onafhankelijkheid van leden van de raad van commissarissen of de raad van bestuur en andere personen in dienst van beheerders of spoorwegondernemingen (Regeling onverenigbare functies infrastructuurbeheerders of spoorwegondernemingen)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 7, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU L 2012, 343/32) en artikel 16a, derde lid, van de Spoorwegwet;

BESLUIT:

Artikel 1

Het is een beheerder of een spoorwegonderneming verboden om een persoon tezelfdertijd bij de desbetreffende organisatie te benoemen of werkzaam te laten zijn:

  • a. als lid van de raad van bestuur van een infrastructuurbeheerder en als lid van de raad van bestuur van een spoorwegonderneming;

  • b. als persoon die belast is met het nemen van besluiten betreffende de essentiële functies van een infrastructuurbeheerder en als lid van de raad van bestuur van een spoorwegonderneming;

  • c. indien er een raad van commissarissen is ingesteld, als lid van de raad van commissarissen van een infrastructuurbeheerder en als lid van de raad van commissarissen van een spoorwegonderneming.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling onverenigbare functies infrastructuurbeheerders of spoorwegondernemingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling is één van de onderdelen van de nadere uitwerking van de marktpijler van het Vierde Spoorwegpakket. Deze regeling bevat de nadere uitwerking van artikel 16a van de Spoorwegwet1 en vormt samen daarmee de implementatie van artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU L 2012, 343/32), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU L 2016, 352/1). Artikel 7, derde lid, bevat een opsomming van werkzaamheden en benoemingen bij een infrastructuurbeheerder die in ieder geval onverenigbaar zijn met functies bij spoorwegondernemingen en binnen een verticaal geïntegreerde onderneming. Met deze regeling wordt dit artikellid één-op-één geïmplementeerd, met uitzondering van onderdeel d. Dat onderdeel heeft betrekking op de benoembaarheid van bestuurders en commissarissen binnen een verticaal geïntegreerde onderneming2. In Nederland bestaat geen verticaal geïntegreerde onderneming en het is ook niet de verwachting dat deze zal ontstaan.

Er is voor gekozen om de norm te richten tot de organisaties (infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen) en niet tot de desbetreffende personen. Dat beperkt het aantal normadressanten en maakt het toezicht voor de Autoriteit Consument en Markt (hierna: de ACM) eenvoudiger. Indien een organisatie een persoon benoemt of werkzaam houdt op het moment dat die persoon een onverenigbare functie uitoefent, dan overtreedt die organisatie artikel 1 van deze regeling en kan de ACM handhavend optreden. Het is aan deze organisaties om in hun interne regelingen en hun personeelsbeleid de nodige waarborgen in te bouwen zodat die situatie zich niet zal voordoen.

Artikel 1, onderdeel b, heeft (mogelijke) gevolgen voor de interne organisatie van ProRail (de huidige infrastructuurbeheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur). Personen die besluiten nemen over essentiële functies, kunnen verleid worden om bepaalde spoorwegondernemingen gunstiger te behandelen dan andere. Dat moet in elk geval worden voorkomen door te vereisen dat personen die belast zijn met het nemen van dergelijke besluiten geen lid zijn van de raad van bestuur van een spoorwegonderneming. ProRail dient aan te kunnen tonen dat deze belangenverstrengeling wordt voorkomen. De wijze waarop ProRail dat doet is aan haar zelf. Een mogelijkheid is om daartoe interne regelingen op te stellen.

Toezicht en handhaving

Op grond van artikel 70, tweede lid, van de Spoorwegwet is de ACM belast met het toezicht op de naleving van deze regeling. Op grond van artikel 76, tweede lid, van de Spoorwegwet kan de ACM ter handhaving van deze regeling een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen.

Gevolgen, overleg, toetsen en consultatie

Deze regeling leidt niet tot een toename van regeldruk voor burgers of bedrijven. In theorie kunnen ProRail of spoorwegondernemingen binnen de reikwijdte van deze bepalingen komen te vallen. Naar huidig inzicht heeft deze regeling geen gevolgen voor personen die op dit moment benoemd zijn als commissaris of bestuurder van ProRail, dan wel belast zijn met het nemen van besluiten over essentiële functies. De ontwerpregeling is getoetst door het adviescollege toetsing regeldruk (hierna het ATR). Dit heeft niet geleid tot opmerkingen van het ATR.

Een ontwerp van deze regeling is besproken met vertegenwoordigers van ProRail en de ACM. Tevens is ProRail gevraagd een uitvoerbaarheidstoets uit te voeren op een ontwerp van deze regeling. De ACM is gevraagd een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uit te voeren. ProRail heeft geen opmerkingen over de (ontwerp)regeling, de ACM heeft aangegeven de (ontwerp)regeling voldoende uitvoerbaar en handhaafbaar te vinden.

Een ontwerp van deze regeling is van 28 september tot en met 9 november 2018 op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd. Die publicatie heeft niet geleid tot reacties over de ontwerpregeling.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt. Daarmee wordt voor deze regeling afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, in verband met de dwingende implementatietermijn van de marktpijler van het Vierde Spoorwegpakket. Om die reden wordt ook afgeweken van de termijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding van een regeling.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Zoals dat luidt als gevolg van de wijziging op grond van de Wet van 30 januari 2019 houdende wijziging van de Spoorwegwet, de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2016, L 138/44), richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PbEU 2016, L 352/1) en tevens ter goede uitvoering van verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PbEU 2016 L 138/1) en van verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands personenvervoer per spoor (PbEU 2016, L 354/22).

X Noot
2

Voor een toelichting op de verticaal geïntegreerde onderneming wordt verwezen naar de memorie van toelichting op het wetsvoorstel voor de hiervoor genoemde wet (Kamerstukken II 2017-2018, 34 914, blz. 70).

Naar boven