Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden derde wijziging

Logo Zuid-Holland

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

 

Gelet op

artikel 53 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

artikel 30 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden;

 

gezien de besluiten van

 

de raad van de gemeente Delft op 7 november 2019 en het college van burgemeester en wethouders nummer 4035667 (onder voorbehoud van toestemming door de gemeenteraad) genomen voor of op 29 oktober 2019;

de mededeling namens het college van burgemeester en wethouders van Den Haag dat voor 1 januari 2020 het betreffende besluit niet zal worden genomen;

de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg op 8 oktober 2019 en het college van burgemeester en wethouders nummer 1273 op 8 oktober 2019

de raad van de gemeente Midden-Delfland op 19 november 2019 en het college van burgemeester en wethouders nummer 2019-36994/19Z.003692 genomen op of voor 25 november 2019;

de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op 21 november 2019 en het college van burgemeester en wethouders op 26 november 2019;

de raad van de gemeente Rijswijk op 24 november 2019 en het college van burgemeester en wethouders (onder voorbehoud van toestemming van de gemeenteraad) op 27 augustus 2019

de mededeling namens het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar dat voor 1 januari 2020 het betreffende besluit niet zal worden genomen;

de raad van de gemeente Westland op of voor 24 september 2019 en het college van burgemeester en wethouders (onder voorbehoud van toestemming van de gemeenteraad) genomen op 9 juli 2019 gepubliceerd in Gemeenteblad 2019 nr. 306661;

de mededeling namens het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer dat voor 1 januari 2020 het betreffende besluit niet zal worden genomen;

provinciale staten van Zuid-Holland op 13 november 2019 nummer 7219 en gedeputeerde staten (onder voorbehoud van instemming door Provinciale Staten) op 24 september 2019

 

waarbij de besluiten van de raden en provinciale staten de toestemming behelzen voor de besluiten van de onderscheidenlijke colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten;

 

constateren dat daarmee met de vereiste tweederde meerderheid is besloten tot

 

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden derde wijziging

 

Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer,

 

Overwegende dat:

de Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren en de Aanpassingswet Wnra in werking zullen treden;

als gevolg daarvan aanpassingen in de gemeenschappelijke regeling vereist zijn;

als gevolg van eerdere wetswijzigingen andere aanpassingen in de gemeenschappelijke regeling vereist zijn;

 

gelet op artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

artikel 30 van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden en

het voorstel van het Algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Haaglanden van 26 juni 2019,

 

B E S L U I T:

de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden, als volgt te wijzigen:

 

Artikel I

Artikel 1 onder d komt luiden:

gemeenten: de rechtspersonen waartoe de colleges van burgemeester en wethouders behoren;

Artikel 1 onder e komt luiden:

deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende colleges van burgemeester wethouders en gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland;

 

Artikel II

Artikel 8 komt te luiden:

 

Artikel 8 Incompatibiliteiten

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de hoedanigheid van ambtenaar bij één van de gemeenten, de provincie Zuid-Holland dan wel bij de omgevingsdienst.

  • 2.

    Met een ambtenaar worden voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel gelijkgesteld zij die op basis van een andere overeenkomst dan een arbeidsovereenkomst werkzaamheden of diensten verrichten voor één van de gemeenten, de provincie Zuid-Holland dan wel de omgevingsdienst.

 

Artikel III

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1.

    Alle bevoegdheden in het kader van de regeling, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen, behoren aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 57a van de Wet en naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval bevoegd tot het besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappijen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dit bijdraagt aan de behartiging van het belang als genoemd in artikel 2 dan wel aan de uitvoering van de taken als genoemd in artikel 4.

 

Artikel IV

  • A.

    Artikel 13 aanhef komt te luiden:

    Het dagelijks bestuur is naast het uitoefenen van de taken en bevoegdheden genoemd in hoofdstuk IV afdeling 3 paragraaf 5 van de Wgr belast met :

  • B.

    In artikel 13 vervallen de onderdelen a, b, g, i, j en k.

 

Artikel V

  • A.

    Artikel 22 eerste lid komt te luiden:

    Het dagelijks bestuur wijst de secretaris aan. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.

  • B.

    In artikel 22 tweede en achtste lid wordt “algemeen” vervangen door “dagelijks”.

     

Artikel VI

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23 Overig personeel

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bepaalt onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten worden aangegaan.

  • 2.

    Waar wordt aangesloten bij een regeling of overeenkomst inzake arbeidsvoorwaarden waarin wordt gesproken van “gemeenteraad”, “college” dan wel “hoofd van de dienst” of daarmee naar de strekking vergelijkbare termen, wordt voor de toepassing in het kader van deze regeling respectievelijk gelezen: algemeen bestuur, dagelijks bestuur, secretaris.

 

Artikel VII Slotbepalingen

  • A.

    De artikelen II, V en VI treden in werking gelijktijdig met het in werking treden van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.

  • B.

    De overige artikelen treden in werking per 1 december 2019.

  • C.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden derde wijziging.

 

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

 

secretaris,

drs. H.M.M. Koek

 

voorzitter,

drs. J. Smit

 

Nota van toelichting

 

Algemeen

Als gevolg van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen, onderdeel van de wet van 9 juli 2014 (Staatsblad 2014, 306) en de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Staatsblad, 2017, 213) is een aantal bepalingen in de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden (hierna: GR ODH) niet meer conform de geldende regelgeving.

Met deze aanpassing wordt de GR ODH daarmee weer in overeenstemming gebracht. Daarnaast bevat dit voorstel enige verbeteringen van redactionele aard.

Qua redactie blijft het streven de tekst van de GR ODH compact te houden waar dat kan. Het letterlijk overnemen van teksten uit de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is dan ook zoveel mogelijk beperkt. Daarmee wordt tevens voorkomen dat een wijziging van de Wgr leidt tot de noodzaak de GR ODH aan te passen.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel I

In artikel 51 Wgr is geregeld dat de bestuursorganen een gemeenschappelijke regeling kunnen treffen. Artikel 2 Ambtenarenwet 2017 geeft aan dat de rechtspersonen overheidswerkgever in de zin van die wet zijn. De termen in de definitiebepaling zijn met dit onderscheid (bestuursorgaan / rechtspersoon) in overeenstemming gebracht.

 

Artikel II

Uit de systematiek van de Ambtenarenwet 2017 volgt dat ambtenaren een arbeidsovereenkomst hebben. De terminologie van het artikel is daarmee in overeenstemming gebracht.

 

Artikel III

Alleen gemeenten kunnen lid zijn van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten). Deze vereniging kan in het kader van het afsluiten van een CAO met vakbonden optreden als werkgeversvereniging.

Voorheen konden niet-gemeenten, zoals gemeenschappelijke regelingen, zich door middel van een aansluitovereenkomst bij de VNG aansluiten bij de CAO-gemeenten.

 

In de VNG-ledenbrief van 21 mei 2018 (kenmerk: TAZ/U201900419/Lbr:19/039) wordt geconcludeerd dat het systeem met de aansluitovereenkomsten bij nader inzien geen zekerheid biedt met betrekking tot het overgangsrecht Wnra en dat geen gebruik kan worden gemaakt van de cao bepalingen waarin wordt afgeweken van ¾ dwingend recht. Het systeem met aansluitingsovereenkomsten wordt daarom niet voortgezet. Organisaties (zoals ODH) die hun medewerkers dezelfde arbeidsvoorwaarden willen blijven bieden als in de CAO Gemeenten, kunnen naar verwachting binnenkort lid worden van een (nog op te richten) werkgeversvereniging voor niet-gemeenten.

Om een dergelijke werkgeversvereniging op te richten of daarvan lid te worden is volgens artikel 55a eerste lid Wgr (sinds 1 januari 2015) verplicht om deze niet-delegeerbare bevoegdheid van het algemeen bestuur op te nemen in de GR. Het tweede lid van dit artikel strekt daartoe; de ongewijzigde huidige tekst van het artikel is nu tot eerste lid genummerd.

 

Artikel IV

De betreffende bevoegdheden zijn opgenomen in artikel 57b van de Wet gemeenschappelijke regelingen aangaande de bevoegdheid van het dagelijks bestuur. Dat betekent dat ze niet meer bij gemeenschappelijke regeling overeengekomen kunnen worden. De in te trekken onderdelen wijken tekstueel af van de wet.

 

Artikel V

  • A

    Dit onderdeel is onder huidig recht in strijd met artikel 57b aanhef en onder d Wgr. In de aanhef van het artikel staat “in ieder geval”. Dit betekent dat er geen ambtenaar door een ander orgaan van de GR dan het dagelijks bestuur kan worden benoemd, geschorst of ontslagen. Met de overgang van aanstelling naar arbeidsovereenkomst wijzigt het bevoegd orgaan niet.

    Met het in werking treden van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren en de bijbehorende aanpassingswet Wnra zal artikel 57a onder d Wgr vervallen en de bevoegdheid tot het aangaan van de arbeidsovereenkomst gebaseerd blijven op het huidige artikel 57a onder e Wgr. Dat is de algemene bevoegdheid van het dagelijks bestuur om besluiten ter voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen te nemen. Op grond van die bevoegdheid kan het dagelijks bestuur besluiten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten.

    NB. De minister van BZK heeft in de Aanpassingswet Wnra in artikel 2.13 onder C opgenomen dat het huidig artikel 57a onder e Wgr vervolgens verletterd gaat worden tot 57a onder d Wgr.

    Civielrechtelijk is de omgevingsdienst de werkgever, dat wil zeggen: het openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid.

    Voor de tekst van dit artikellid is aansluiting gezocht bij artikel 99 Provinciewet en artikel 102 Gemeentewet zoals die artikelen zullen luiden na inwerking treden van de Aanpassingswet Wnra.

  • B

    Gezien bovenstaande wettelijke bevoegdheidstoedeling aan het dagelijks bestuur, komen ook de daarvan afgeleide bevoegdheden toe aan het dagelijks bestuur.

     

Artikel VI

Uit de systematiek van de Ambtenarenwet 2017 volgt dat geen aanstelling meer wordt verleend maar een, al dan niet collectieve, arbeidsovereenkomst wordt aangegaan.

 

Het tweede lid van artikel 23 geeft in geval van aansluiten bij een CAO voor gemeenten de benaming van de overeenkomstige organen binnen de omgevingsdienst. Het huidige artikel 23 derde lid heeft de zelfde strekking.

 

Artikel VII

  • A

    Zowel de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren als de bijbehorende Aanpassingswet Wnra bevat een bepaling over inwerking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat tijdstip kan voor verschillende artikelen uit die wetten verschillend worden vastgesteld. De tekst van dit artikelonderdeel heeft tot doel het in werking treden van de met de invoering van de Wnra samenhangende wijzigingen van de GR ODH gelijktijdig met die van het belangrijkste artikel van de Wnra te laten geschieden.

  • B

    De overige artikelen hangen niet samen met de invoering van de Wnra en kunnen op een vast tijdstip in werking treden.

  • C

    Iedere deelnemer aan de gemeenschappelijke regeling moet zijn eigen besluit tot wijzigen nemen.

 

Naar boven