De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 9, derde lid, en 12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de artikelen 9, 10, tweede lid, 13, derde lid, 16, derde lid,
en 18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de artikelen 4, vierde
lid, en 6, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman, de artikelen 7, derde lid, en 10, vierde lid, van het Voorzieningenbesluit
ministers en staatssecretarissen en de artikelen 2.1.1, derde lid, 2.1.5, vierde lid,
2.1.6, derde lid, 2.2.6, vijfde lid, 2.4.1, tweede lid, 3.1.1, vierde lid, 3.1.5,
vierde lid, 3.1.6, derde lid, 3.2.5, derde lid, 3.2.6, vijfde lid, 3.4.1, derde lid,
4.1.1, derde lid, 4.1.5, vierde lid, 4.1.6, derde lid, 4.2.6, vierde lid, 4.4.1, tweede
lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;
Besluit:
TOELICHTING
1. Algemeen
De onderhavige regeling behelst het aanpassen van bedragen ten behoeve van diverse
wettelijk geregelde onkostenvergoedingen voor politieke ambtsdragers. Op grond van
bovenliggende regelgeving is sprake van een verplichting om de in de regeling opgenomen
bedragen elk jaar aan te passen aan de hand van de daarin voorgeschreven aanpassingssystematiek.
De verschillende bedragen moeten op 1 januari van ieder jaar dan wel jaarlijks worden
gewijzigd aan de hand van de verschillende in de regelgeving genoemde indexcijfers
zoals de consumentenprijsindex, de consumentenprijsindex voor restaurants, fastfood,
afhaalservice, cafés en accommodaties en het prijsindexcijfer autolease personenauto’s.
Daarnaast zijn enkele vergoedingen voor politieke ambtsdragers gekoppeld aan de indexcijfers
CAO-lonen overheid. Voorts zijn er vergoedingen van politieke ambtsdragers die, aan
de hand van een rekenregel, moeten worden gewijzigd omdat de vergoedingen voor dienstreizen
van het burgerlijk rijkspersoneel wijzigen.
2. Nieuwe indexatiemethode voor decentrale politieke ambtsdragers
Met ingang van 1 januari 2019 geldt voor burgemeesters, wethouders en raadsleden het
nieuwe Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: Rechtspositiebesluit
dpa), waarin de zeven voormalige, voor de verschillende politieke ambten van de decentrale
bestuursorganen, geldende rechtspositiebesluiten zijn gebundeld. In verband met de
verkiezingen van provinciale staten en de algemene besturen van de waterschappen is
het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa voor de commissarissen van de Koning, gedeputeerden
en statenleden, alsmede voor de voorzitters, dagelijks bestuurders en algemeen bestuurders
van de waterschappen niet op 1 januari, maar op 28 maart 2019 in werking getreden.
Een van de inhoudelijke wijzigingen in het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa, is de
aanpassing van de indexeringsbepalingen. Mede gelet op de verschillende inwerkingtredingsdata
van het nieuwe rechtspositiebesluit voor gemeenten, provincies en waterschappen, zijn
voor het jaar 2019 de vergoedingen echter nog geïndexeerd op basis van de oude systematiek
(artikel 5.1, eerste, tweede, vijfde, zesde, dertiende en veertiende lid, van het
Rechtspositiebesluit dpa). Bepaald is dat de nieuwe indexatiemethode in gaat per 1 januari
2020. In deze regeling wordt derhalve voor de eerste maal de nieuwe indexatiemethode
toegepast.
In het verleden werden voor de indexering van de bedragen bepaalde indexatiecijfers
gebruikt die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren vastgesteld voor
de maand september van het voorafgaande kalenderjaar. Aangezien dit voorlopige cijfers
waren die later nog door het CBS konden worden bijgesteld, is in het nieuwe Rechtspositiebesluit
dpa aansluiting gezocht bij indexcijfers die wel tijdig definitief zijn. Gekozen is
voor in beginsel dezelfde indexcijfers, maar dan zoals die één jaar daarvoor golden
(met andere woorden van de maand september in het tweede voorafgaande kalenderjaar).
Voor de indexatie van 2020 betekent dit dat wordt gekeken naar de indexcijfers van
september 2018 in vergelijking met de indexcijfers van september 2017.
3. Indexatiemethode voor bewindspersonen en parlement
Ook voor de leden van de Eerste en Tweede Kamer en bewindspersonen geldt dat bepaalde
bedragen per 1 januari van elk jaar worden geïndexeerd. De betreffende bedragen zijn
opgenomen in de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden
Eerste Kamer. De indexatiebepalingen in deze wetten zijn (vooralsnog) niet aangepast.
Voor 2020 betekent dit de indexatie van de bedragen voor Eerste en Tweede Kamerleden
en bewindspersonen geschiedt aan de hand van indexcijfers die door het CBS zijn vastgesteld
voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.
4. Gevolgen voor regeldruk
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de regeldruk met zich mee.
5. Inwerkingtreding
Artikel II indexeert een aantal bedragen en treedt in werking met ingang van 1 januari
2020. Daarmee is voldaan aan de vaste verandermomenten. Afgeweken is van de gebruikelijk
gehanteerde minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is een gevolg van het
feit dat de bedragen voor 2020 niet eerder beschikbaar waren. De doelgroepen zijn
bekend met de periodieke wijzigingen: de personen die de regeling uitvoeren zijn goed
in staat om deze op korte termijn door te voeren.
De artikelen I en III treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin deze regeling worden geplaatst. Omdat het gaat om het
met terugwerkende kracht herstellen van een verschrijving en per abuis niet eerder
geïndexeerde bedragen, is afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn.
Artikelsgewijs
Artikel I
In artikel 3.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, dat betrekking heeft
op de onkostenvergoeding voor raadsleden, is bij de indexatie per 1 januari 2019 per
abuis een verschrijving opgetreden. Dit heeft ertoe geleid dat in het Rechtspositiebesluit
dpa thans het bedrag van € 173,17 is opgenomen in plaats van € 173,40. Met de onderhavige
regeling wordt deze verschrijving met terugwerkende kracht hersteld.
Artikel II, nummers 1 en 5, 11 en 12, 44 tot en met 47, 14 tot en met 19, 27 tot en
met 30 en 38 tot en met 41
Onkostenvergoeding leden Eerste en Tweede Kamer en bewindspersonen
De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen voor leden van de Eerste Kamer
en Tweede Kamer worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de consumentenprijsindex,
geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar. De consumentenprijsindex
voor september 2019 is bepaald op 106,70. Voor 2018 was dit indexcijfer 103,95. Procentueel
is dat een verhoging van 2,6. Dit betekent dat het bedrag van de ambtstoelage per
1 januari 2020 wordt verhoogd met 2,6%.
Het betreft de volgende vergoedingen:
-
• de vergoeding voor leden van de Eerste en Tweede Kamer voor kosten verbonden aan de
uitoefening van het ambt (artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede Kamer en artikel 16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer:
artikel II, nummers 1 en 5);
-
• de vergoeding voor ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen
die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van
de vervulling van hun ambt (artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen: artikel II, nummers 44 tot en met 47);
-
• de vergoeding voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene
Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor
de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden
aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 6, tweede lid, van het
Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman:
artikel II, nummers 11 en 12).
Onkostenvergoeding decentrale politieke ambtsdragers
De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van
1 januari aangepast aan de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september
in het tweede voorafgaande kalenderjaar. De consumentenprijsindex voor september 2018
is vastgesteld op 103,95. Voor september 2017 is het indexcijfer vastgesteld op 102,03.
Procentueel is dat een verhoging van 1,9. Dit betekent dat deze bedragen voor het
jaar 2020 worden verhoogd met 1,9%.
-
• De ambtstoelage en overige ambtskosten voor de commissaris van de Koning en de gedeputeerde
die de commissaris waarneemt (artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummers 15, 16, 18 en 19) (in het vervallen Rechtspositiebesluit
commissarissen van de Koning waren dit vaste bedragen, waarop geen indexering wordt
toegepast);
-
• De onkostenvergoeding voor gedeputeerden (artikel 2.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummer 17);
-
• De onkostenvergoeding voor statenleden (artikel 2.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummer 14);
-
• De ambtstoelage voor burgemeesters (artikel 3.2.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummer 28) en wethouders die een burgemeester waarnemen (artikel
3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel II, nummer 30);
-
• De onkostenvergoeding voor wethouders (artikel 3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummer 29);
-
• De onkostenvergoeding voor raadsleden (artikel 3.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I en artikel II, nummer 27);
-
• De ambtstoelage voor een voorzitter van een waterschap (artikel 4.2.6, eerste lid,
van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel II, nummer 39) en een lid van het dagelijks
bestuur dat de voorzitter waarneemt (artikel 4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummer 41;
-
• De onkostenvergoeding van een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel
4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel II, nummer 40);
-
• De onkostenvergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap (artikel
4.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel II, nummer 38).
Artikel II, nummers 2, 4, 10 en 43
Dienstauto
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel
12a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel 13, tweede
lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit
rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel
7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.
Het in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane
kilometerprijs van een aan te schaffen dienstauto. Het bedrag wordt per 1 januari
van elk jaar gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer
jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof (zakelijke personenauto’s),
zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar
voorafgaand aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar
daaraan voorafgaand. De stijging van de normbedragen zoals die met dit besluit gestalte
krijgt is als volgt berekend. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2018 was
104,7. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2017 (zakelijke personenauto’s)
was 100,2.1 Het verschil is dus 104,7-100,2= 4,5. In een percentage uitgedrukt is de stijging
afgerond 4,5%. Het normbedrag voor 2019 was (niet afgerond) € 0,59656288 vermeerderd
met 4,5% wordt 0,62340821 (afgerond € 0,62). Het normbedrag wordt met ingang van 1 januari
2020 dus € 0,62.
Artikel II, nummers 3, 6 tot en met 9
Leden Eerste Kamer
Vergoeding voorziening arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden
Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding
waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid,
ouderdom en overlijden. Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de
hand van voor het overheidspersoneel geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms-
en nabestaandenpensioen. Met ingang van 1 januari 2020 bedraagt deze vergoeding € 3.500,45
(was € 3.167,28) (artikel II, nummer 3).
Vergoeding van verblijfskosten
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ontvangen
Kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte op grond
van het tweede lid afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het Kamerlid
of het door het Kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet vergoedingen
leden Eerste Kamer worden de bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd
overeenkomstig de procentuele wijziging van de voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst
met de Staat werkzaam zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen vergoeding
van reis- en verblijfskosten van dienstreizen.
De toepassing van genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen met ingang van
1 januari 2020 (artikel II, nummers 6 tot en met 9):
0 km: € 391,74 (was € 380,19 per jaar)
10 km: € 3.900,46 (was € 3.785,44 per jaar)
75 km: € 7.802,47 (was € 7.572,39 per jaar)
150 km en meer: € 12.679,20 (was € 12.305,31 per jaar)
Leden Tweede Kamer
Vergoeding verblijfskosten
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer
ontvangen Kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte
afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het Kamerlid of het door het Kamerlid
bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In artikel 8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is beschreven
hoe de betreffende bedragen tot stand komen. De toepassing van de in dit lid genoemde
rekenregel, in samenhang met artikel 9, eerste lid, leidt tot de volgende bedragen
met ingang van 1 januari 2020:
0 km: € 7.975,40 (was € 7.691,20 per jaar)
10 km: € 13.286,60 (was € 12.893,80 per jaar)
75 km: € 18.461,15 (was € 18.017,05 per jaar)
150 km: € 24.785,60 (was € 23.773,40 per jaar)
Artikel II, nummer 13, 20, 21 tot en met 26, 31 tot en met 36, 37 en 42
Statenleden, raadsleden, leden algemeen bestuur waterschap en commissieleden
Vergoeding voor de werkzaamheden en vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
Het (maximumbedrag) van de vergoeding voor de werkzaamheden toegekend aan raadsleden
en statenleden wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het door het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid inclusief bijzondere
beloningen. Met de komst van het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa is de wijze van indexering
aangepast. Eerder werden voor de indexering van de bedragen bepaalde indexcijfers
gebruikt die door het CBS waren vastgesteld voor de maand september van het voorafgaande
kalenderjaar. Aangezien dit voorlopige cijfers waren die later nog door het CBS konden
worden bijgesteld, is in het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa aansluiting gezocht indexcijfers
die wel tijdig definitief zijn. Gekozen is voor in beginsel dezelfde indexcijfers,
maar dan zoals die één jaar daarvoor golden (met andere woorden van de maand september
in het tweede voorafgaande kalenderjaar). Deze nieuwe indexatiemethode gaat in per
1 januari 2020. Voor de indexatie van 2020 betekent dit dat wordt gekeken naar de
indexcijfers van september 2018 in vergelijking met de indexcijfers van september
2017. De consumentenprijsindex voor september 2018 is uiteindelijk vastgesteld op
103,95. Voor september 2017 is het indexcijfer vastgesteld op 102,03. Procentueel
is dat een verhoging van 1,9. Dit betekent dat de vergoeding voor de werkzaamheden
voor raadsleden en statenleden voor het jaar 2020 worden verhoogd met 1,9%. Dit geldt
ook voor de vergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap die
geen lid zijn van het dagelijks bestuur en voor commissieleden van provincies en gemeenten
voor de vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen.
Concreet betekent dit dat het bedrag, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, van het
Rechtspositiebesluit dpa, wordt gewijzigd in € 1.234,57 (was € 1.200,95) (artikel
II, nummer 13).
Voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap wordt het bedrag, genoemd
in artikel 4.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, gewijzigd in € 506,48
(was € 492,68) (artikel II, nummer 37).
De vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden is bepaald in artikel 3.1.1, eerste
lid, van het Rechtspositiebesluit dpa. Ook deze bedragen worden verhoogd met 1,9%.
Concreet betekent dit dat de bedragen voor de vergoeding van de werkzaamheden per
maand per 1 januari 2020 als volgt bedragen (artikel II, nummers 21 tot en met 26):
|
Klasse
|
Inwonertal
|
Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 1 januari 2019
|
Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 1 januari 2020
|
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 990,55
|
€ 1.018,29
|
|
2
|
8.001 – 14.000
|
€ 990,55
|
€ 1.018,29
|
|
3
|
14.001 – 24.000
|
€ 990,55
|
€ 1.018,29
|
|
4
|
24.001 – 40.000
|
€ 990,55
|
€ 1.018,29
|
|
5
|
40.001 – 60.000
|
€ 1.288,33
|
€ 1.324,40
|
|
6
|
60.001 – 100.000
|
€ 1.507,54
|
€ 1.549,75
|
|
7
|
100.001 – 150.000
|
€ 1.711,54
|
€ 1.759,46
|
|
8
|
150.001- 375.000
|
€ 1.993,90
|
€ 2.049,73
|
|
9
|
375.001 – of meer
|
€ 2.427,48
|
€ 2.495,45
|
De vergoeding per vergadering voor provinciale commissieleden wordt, rekening houdend
met de procentuele verhoging van 1,9% per 1 januari 2020 vastgesteld op € 119,08 (was
€ 115,84) per vergadering (artikel 2.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel II, nummer 20).
De vergadering per vergadering voor gemeentelijke commissieleden bedraagt per 1 januari
2020 (artikel 3.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel II, nummers
31 tot en met 36):
|
Klasse
|
Inwonertal
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2019
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2020
|
|
1
|
Tot en met 10.000
|
€ 62,18
|
€ 63,92
|
|
2
|
10.001-20.000
|
€ 68,74
|
€ 70,66
|
|
3
|
20.001-50.000
|
€ 82,46
|
€ 84,77
|
|
4
|
50.001-100.000
|
€ 101,47
|
€ 104,31
|
|
5
|
100.001-250.000
|
€ 129,58
|
€ 133,21
|
|
6
|
250.001–
|
€ 164,28
|
€ 168,88
|
In artikel 4.4.1, van het Rechtspositiebesluit dpa is bepaald dat een commissielid
van een waterschap een vergoeding ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen
van de commissie. Deze vergoeding wordt per 1 januari 2020 vastgesteld op € 119,08
(was € 115,84) per vergadering (artikel II, nummer 42). Dit bedrag komt dus overeen
met de vergoeding aan provinciale commissieleden.
Artikel III, nummer 1 tot en met 3
In de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 februari
tot wijziging van enige wetten en besluiten in verband met de arbeidsvoorwaardenovereenkomst
voor het personeel in de sector Rijk 2018-2020 en tot wijziging van de Regeling rechtspositie
decentrale politieke ambtsdragers (Stcrt. 2019, 7580) zijn de bedragen voor de toelage voor de fractievoorzitters van gemeenteraad, provinciale
staten en de algemeen besturen van waterschappen – opgenomen in respectievelijk artikel
2.1.5, 3.1.5 en 4.1.5, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa – met ingang van
1 juli 2019 en 1 januari 2020 gewijzigd. Per abuis zijn bij die betreffende regeling
de maximumbedragen voor de toelage voor de fractievoorzitters, die eveneens worden
genoemd in het eerste lid van deze artikelen, niet gewijzigd. Van de mogelijkheid
wordt gebruikgemaakt ook deze maximumbedragen thans, met terugwerkende kracht, alsnog
te wijzigingen overeenkomstig de wijzigingen die voortvloeien uit de arbeidsvoorwaardenovereenkomst
voor het personeel in de sector Rijk 2018-2020.
Artikel III, nummer 4
In de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 februari
tot wijziging van enige wetten en besluiten in verband met de arbeidsvoorwaardenovereenkomst
voor het personeel in de sector Rijk 2018-2020 en tot wijziging van de Regeling rechtspositie
decentrale politieke ambtsdragers (Stcrt. 2019, 7580) is per abuis de mobiliteitstoelage voor burgemeesters, opgenomen in artikel 3.2.5,
eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, niet gewijzigd overeenkomstig de arbeidsvoorwaardenovereenkomst
sector Rijk 2018-2020. Thans wordt van de mogelijkheid gebruikgemaakt om de mobiliteitstoelage
met terugwerkende kracht alsnog te verhogen met ingang van 1 juli 2019.
Artikel IV
Artikel II indexeert een aantal bedragen voor het jaar 2020 en treedt in werking op
1 januari 2020. Aan de artikelen I en III wordt terugwerkende kracht verleend. Aan
artikel I wordt terugwerkende kracht verleend omdat bij de indexatie per 1 januari
2019 een verschrijving heeft plaatsgevonden waardoor een te lage onkostenvergoeding
voor raadsleden is vastgesteld. Dit wordt met de onderhavige regeling met terugwerkende
kracht hersteld. In artikel III wordt een aantal bedragen met terugwerkende kracht
verhoogd, een verhoging die per abuis niet eerder was geschied. Beide artikelen treden,
gezien hun herstellende karakter, in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops