De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 60, derde lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004,
artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit Wfsv, artikel 673, derde lid, van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek, artikel 31, vierde lid, van de Participatiewet, artikel
2, eerste en tweede lid, en artikel 3, eerste en tweede lid, van het Remigratiebesluit,
artikel 38f, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel
3.1, vierde lid, van de Wet tegemoetkomingen loondomein;
Besluit:
ARTIKEL I VASTSTELLING PERCENTAGE BESLUIT BIJSTANDVERLENING ZELFSTANDIGEN 2004
Het percentage, genoemd in artikel 6, tweede lid, van het Besluit bijstandverlening
zelfstandigen 2004, wordt vastgesteld op 18%.
ARTIKEL II WIJZIGING BEDRAG BOEK 7 BURGERLIJK WETBOEK
In artikel 673, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt ‘€ 81.000,–’
vervangen door ‘€ 83.000,–’.
ARTIKEL III WIJZIGING REGELING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ
De Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9 wordt ‘in het kalenderjaar 2019’ vervangen door ‘in het kalenderjaar
2020’.
B
In artikel 11 komt de tabel te luiden:
bij een netto inkomen per maand
|
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
|
gelijk aan of meer dan
|
en minder dan
|
€
|
0,00
|
€
|
605,71
|
8,00%
|
x ink
|
|
€
|
605,71
|
€
|
654,15
|
5,24%
|
x ink
|
|
€
|
654,15
|
€
|
766,96
|
8,00%
|
x ink
|
– € 18,07
|
€
|
766,96
|
€
|
1472,84
|
8,00%
|
x ink
|
– € 0,88
|
€
|
1472,84
|
|
|
5,13%
|
x ink
|
– € 0,56
|
C
In artikel 12 komt de tabel te luiden:
bij een netto inkomen per maand
|
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
|
gelijk aan of meer dan
|
en minder dan
|
€
|
0,00
|
€
|
560,11
|
8,00%
|
x ink
|
|
€
|
560,11
|
€
|
604,90
|
5,01%
|
x ink
|
|
€
|
604,90
|
€
|
1227,16
|
8,00%
|
x ink
|
– € 18,07
|
€
|
1227,16
|
€
|
1307,26
|
7,28%
|
x ink
|
– € 16,44
|
€
|
1307,26
|
|
|
8,00%
|
x ink
|
– € 25,90
|
D
In artikel 13 komt de tabel te luiden:
bij een netto inkomen per maand
|
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
|
gelijk aan of meer dan
|
en minder dan
|
€
|
0
|
|
|
8,00%
|
x ink
|
|
E
De onderdelen a tot en met c van artikel 14, eerste lid, komen te luiden:
a. alleenstaande
|
5,86 %
|
x ink
|
|
|
b. gehuwden, waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt
|
6,17 %
|
x ink
|
|
|
c. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot
jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid,
van de Algemene Ouderdomswet, indien:
|
|
|
|
– het inkomen € 1.158,09 of meer bedraagt
|
6,17 %
|
x ink
|
– € 15,61
|
|
– het inkomen lager is dan € 1.158,09
|
6,17 %
|
x ink
|
|
|
ARTIKEL IV WIJZIGING REGELING WFSV
De Regeling Wfsv wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel d wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma
een regel toegevoegd, luidende:
2. Na onderdeel e wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
Aan artikel 3.37 worden twee leden toegevoegd, luidende:
-
5. Het quotumpercentage, bedoeld in artikel 38f, eerste lid, van de Wfsv bedraagt voor
de sector overheid voor het kalenderjaar 2020: 2,35 procent.
-
6. De berekeningen overeenkomstig de formule in artikel 38f, tweede lid, van de Wfsv,
die tot het quotumpercentage, bedoeld in het vijfde lid, hebben geleid, zijn als volgt:
ARTIKEL V WIJZIGING REMIGRATIEREGELING
Bijlage 2, behorend bij artikel 5 van de Remigratieregeling, wordt vervangen door
de bijlage bij deze regeling.
ARTIKEL VI WIJZIGING WET TEGEMOETKOMINGEN LOONDOMEIN
Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet tegemoetkomingen loondomein komt
te luiden:
ARTIKEL VII
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.
TOELICHTING
Algemeen
Per 1 januari 2020 zijn allerlei bedragen in de SZW-regelgeving herzien. In deze verzamelregeling
zijn de nieuwe bedragen gepubliceerd, zoals voorgeschreven door de genoemde regelgeving.
De wijzigingen van alle bedragen zijn zo veel mogelijk gebundeld. Naast deze verzamelregeling
is op 3 december 2019 een verzamelmededeling gepubliceerd (Stcrt. 2019, 65478). Daarnaast wordt er nog een tweede mededeling gepubliceerd.
Artikelsgewijs
Artikel I Vaststelling percentage Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz)
Het in artikel 6, tweede lid, van het Bbz genoemde percentage wordt op grond van artikel
60, derde lid, van het Bbz, zodanig vastgesteld dat dit gelijk is aan het gemiddeld
bedrag, dat voor personen jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd over de algemene
bijstand, verschuldigd is aan loonbelasting en premies volksverzekeringen, uitgedrukt
als een percentage van de algemene bijstand verhoogd met deze loonbelasting en premies.
Op basis van deze berekening is het percentage verlaagd van 19 naar 18 procent.
Artikel II Wijziging bedrag Boek 7 Burgerlijk Wetboek
Op grond van artikel 7:673, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt de hoogte
van het bedrag genoemd in het tweede lid van dat artikel, betreffende de hoogte van
de maximale transitievergoeding, jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële
regeling gewijzigd overeenkomstig de ontwikkeling van de marktcontractlonen. In de
Macro-Economische Verkenningen (MEV) is deze ontwikkeling van de marktcontractlonen
voor het komende jaar geraamd. Daarbij wordt het bedrag afgerond op het naaste veelvoud
van € 1.000,–.
De ontwikkeling van de contractlonen wordt blijkens de MEV geraamd op 2,5%.1 Momenteel is het bedrag € 81.000,–. Bij verhoging met 2,5% resulteert dit in een
bedrag van € 83.025,–. Dit bedrag wordt afgerond op het naaste veelvoud van € 1.000,–.
Met de onderhavige regeling wordt daarom met ingang van 1 januari 2020 het bedrag
van € 81.000,– gewijzigd in € 83.000,–.
Artikel III Wijziging Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ
In paragraaf 6 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ zijn formules opgenomen
voor de aanspraak op vakantietoeslag over inkomen in 2020. Deze formules worden jaarlijks,
overeenkomstig artikel 38, vierde lid, van de Participatiewet, geactualiseerd vanwege
de wijzigingen in de fiscaliteit.
Artikel IV Wijziging Regeling Wfsv
Met deze regeling wordt het quotumpercentage over 2020 voor de sector overheid vastgesteld
op 2,35 procent. Het quotumpercentage is berekend met toepassing van de formule in
artikel 38f, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De
quotumheffing is geactiveerd voor de sector overheid voor quotumtekorten over het
jaar 2018 en verder2 en is van toepassing op alle overheidswerkgevers met 25 of meer werknemers. Bij de
berekening van het quotumpercentage gaat het om de verhouding tussen het aantal banen
dat conform de banenafspraak moet worden ingevuld door mensen uit de doelgroep ten
opzichte van het totale aantal banen in de sector overheid.
Het quotumpercentage wordt op grond van artikel 38f, eerste lid, van de Wfsv bij ministeriële
regeling vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover
het quotumtekort wordt bepaald. De waarden van zes van de acht variabelen zijn eerder
vastgesteld in artikel 2.32 van het Besluit Wfsv en artikel 3.35 van de Regeling Wfsv.
Het totaal aantal banen bij werkgevers die quotumheffing verschuldigd zijn in de sector
overheid (variabele D) en het aantal gerealiseerde extra banen voor arbeidsbeperkten
bij kleine werkgevers (variabele H) zijn echter variabel en moeten jaarlijks worden
vastgesteld. Deze regeling voorziet daarom tevens in de vaststelling van variabelen
D en H voor de sector overheid voor het kalenderjaar 2020. Door het aantal banen jaarlijks
vast te stellen sluit de berekening zoveel mogelijk aan bij de actuele situatie op
de arbeidsmarkt.
Om variabele D te bepalen moet het totaal aantal banen bij grote werkgevers in de
sector overheid worden bepaald en het aantal banen van uitgeleend personeel in de
sector overheid. Bij bedrijven die personeel mogen uitlenen, bijvoorbeeld uitzendbureaus
en sw-bedrijven, speelt het volgende. Ze krijgen een nulquotum over het personeel
dat ze uitlenen, waardoor het quotumpercentage voor deze bedrijven niet voor uitgeleend
personeel geldt. Voor het personeel dat ze niet uitlenen, geldt het reguliere quotumpercentage.
Met ingang van 1 juli 20173 is daarom op grond van artikel 38f, derde lid, van de Wfsv in het Besluit Wfsv geregeld
dat het aantal banen van uitgeleend personeel in mindering gebracht moet worden op
het totaal aantal banen bij grote werkgevers. Op basis van deze berekening heeft UWV
variabele D voor de sector overheid bepaald op 1.087.495,314 banen.
Variabele H weerspiegelt het aantal gerealiseerde extra banen bij kleine werkgevers
in de sector overheid. Variabele H wordt bepaald door het aantal banen bij kleine
overheidswerkgevers eind 2018 te verminderen met het aantal banen bij overheidswerkgevers
ten tijde van de nulmeting eind 2012. Gebleken is dat het aantal banen bij kleine
overheidswerkgevers sinds 2012 met 284,10 is afgenomen. Variabele H bedraagt daarom
-284,10. Een mogelijke verklaring voor deze afname is dat overheidswerkgevers die
voorheen ‘klein’ waren, door groei of fusie nu in de categorie ‘groot’ vallen. In
deze gevallen is er slechts sprake van een administratieve verschuiving van waar de
banen meetellen.
De formule voor de berekening van het quotumpercentage op grond van artikel 38f, tweede
lid, van de Wfsv luidt als volgt:
De variabelen van de formule voor het quotumpercentage voor 2020 zijn ingevolge artikel
2.32 van het Besluit Wfsv en artikel 3.35 van de Regeling Wfsv:
-
• Variabele A = 13.504: Het aantal banen vervuld door mensen met een arbeidsbeperking
bij grote werkgevers in de sector overheid op grond van de nulmeting.
-
• Variabele B = 16.250: Het aantal extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking
dat grote overheidswerkgevers moeten realiseren in 2019. Bij de vaststelling van de
16.250 banen is rekening gehouden met het feit dat werkgevers gedurende 2020 de tijd
hebben om het extra aantal banen te realiseren. Dit is gedaan door uit te gaan van
een gewogen gemiddelde waarbij de extra banen uit 2020 voor 50% worden meegeteld.
-
• Variabele C = 1.331: Het gemiddeld aantal verloonde uren van mensen met een arbeidsbeperking
in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen. 1.331 verloonde uren per
jaar komen overeen met gemiddeld 25,5 uur per week.
-
• Variabele D = 1.087.495,31: Het totaal aantal banen bij grote werkgevers in de sector
overheid.
-
• Variabele E = 1.623: Het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer bij grote
werkgevers in de sector overheid. 1.623 verloonde uren per jaar komen overeen met
gemiddeld 31,1 uur per week.
-
• Variabele F = 1.089: Het aantal mensen met een arbeidsbeperking, bedoeld in artikel
38b, tweede lid, voor de sector overheid in 2020. Het betreft het aantal mensen met
een medische beperking die is ontstaan voor hun 18e verjaardag of tijdens hun studie, die zonder een voorziening niet in staat zijn het
wettelijk minimumloon te verdienen, maar met een voorziening wel.
-
• Variabele G = 1.331: Het gemiddeld aantal verloonde uren van mensen met een arbeidsbeperking,
bedoeld in artikel 38b, tweede lid, in de sector overheid. 1.331 verloonde uren per
jaar komen overeen met gemiddeld 25,5 uur per week.
-
• Variabele H = -284,10: Het aantal gerealiseerde extra banen voor arbeidsbeperkten
bij werkgevers als bedoeld in artikel 34, vierde en zesde lid, in de sector overheid
onderscheidenlijk de sector niet-overheid.
Dit leidt tot de volgende formule voor de berekening van het quotumpercentage:
Het quotumpercentage voor grote werkgevers in de sector overheid in 2020 bedraagt
op grond hiervan 2,35 procent. Dit betekent dat van alle verloonde uren van grote
werkgevers in de sector overheid 2,35 procent ingevuld moet worden door mensen met
een arbeidsbeperking.
Onderdeel A
In artikel 3.35, onderdeel d, wordt de waarde van variabele D voor de sector overheid
voor het kalenderjaar 2020 toegevoegd. In onderdeel f van dit artikel wordt de waarde
van variabele H toegevoegd voor 2020. Voor de berekening van de hoogte van de variabelen
D en H wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel B
In artikel 3.37 van de Regeling Wfsv wordt het quotumpercentage voor de sector overheid
voor het kalenderjaar 2020 toegevoegd. Het quotumpercentage voor 2020 wordt vastgesteld
op 2,35%. Omdat de quotumheffing voor de sector overheid is geactiveerd vanaf 1 januari
2018, moet op grond van artikel 38f, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen
voorafgaand aan ieder kalenderjaar het quotumpercentage worden vastgesteld. Het gaat
daarbij om het percentage van de verloonde uren dat bij de betreffende werkgever door
arbeidsbeperkten moet worden vervuld op grond van de banenafspraak.
Artikel V Wijziging Remigratieregeling
De wijziging van de Remigratieregeling betreft de wijziging van de bij de regeling
behorende bijlage 2. In deze bijlage zijn de brutobedragen van de remigratie-uitkeringen
opgenomen.
In bijlage 2 van deze regeling zijn de gewijzigde bedragen voor een remigratie-uitkering
opgenomen. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Remigratiebesluit worden de
brutobedragen van de remigratie-uitkeringen jaarlijks aangepast aan de hand van de
helft van het percentage waarmee in het voorafgaande kalenderjaar de bijstandsnormen
zijn gewijzigd. De bedragen zijn in de berekening geïndexeerd aan de hand van de helft
van de stijging van de bijstandsnorm voor gehuwden (inclusief vakantie-uitkering)
die geldt op 31 december van het voorgaande jaar ten opzichte van dezelfde norm die
geldt op 31 december in het jaar daarvoor.
Artikel VI Wijziging Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)
Uitgangspunt van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) is dat het
lage-inkomensvoordeel (LIV) terecht komt bij de werkgevers die werknemers in dienst
hebben of nemen die een minimumloon van 100% tot en met 125% van het wettelijk minimumloon
verdienen. Het doel is om het arbeidsmarktperspectief van laaggeschoolde werknemers
te vergroten en daarmee de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te
stimuleren.
Op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wtl worden de uurloongrenzen, genoemd
in artikel 3.1, eerste lid, Wtl bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar geïndexeerd overeenkomstig
de wijziging van het wettelijk minimumloon per 1 januari van het betreffende jaar.
Dit betekent dat de aan het begin van het jaar vastgestelde uurloongrenzen voor het
gehele betreffende jaar van toepassing zijn.
Per 1 januari 2020 bedraagt het wettelijk minimummaandloon € 1653,60. Het wettelijk
minimumloon per 1 januari 2019 was € 1615,80. De indexeringsfactor is dan 1,02339.
Deze rekenregel resulteert in de volgende uurloongrenzen5:
Koppeling aan het WML
|
Uurloongrens
|
100% WML
|
€ 10,29
|
125% WML
|
€ 12,87
|
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees