Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2019, 65567 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2019, 65567 | beleidsregel |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
De bijlage bij het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 8 januari 2019 tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma DHI 2019–2023)1 wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
1. Aanvragen voor subsidie in de tweede openstelling van het Subsidieprogramma DHI 2019–2023 worden ingediend vanaf 15 januari 2020 tot en met 31 december 2020 aan de hand van een door de minister beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de op dat formulier gevraagde bescheiden2.
2. Voor aanvragen bedoeld in het eerste lid geldt een subsidieplafond van € 5 miljoen voor het ondersteunen van Nederlandse MKB-ondernemingen die zich richten op nieuwe activiteiten in opkomende en ontwikkelde markten en € 4 miljoen voor activiteiten in ontwikkelingslanden.
3. De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden, bepaalt de minister de volgorde van behandeling van op dezelfde dag ontvangen aanvragen door middel van loting.
4. Aanvragen die in 2019 in de eerste openstelling zijn ingediend en waarop voor 1 januari 2020 nog niet is beslist, gelden als aanvragen voor subsidieverstrekking ten laste van het subsidieplafond, genoemd in het tweede lid.
5. Per aanvrager kan slechts sprake zijn van een samenloop van ten hoogste twee subsidies in het kader van de onderhavige beleidsregels en het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 26 februari 2016, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsvoorbereidingsstudies)3.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, De directeur-generaal Internationale Samenwerking, K. van der Heijden
De directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen, H. Schuiling
Economische groei en werkgelegenheid zijn onlosmakelijk verbonden met handhaving van de Nederlandse positie in de internationale handels- en investeringsstromen. Ruim 30% van ons inkomen wordt in het buitenland verdiend, handel bedraagt 72% van het BNP en levert 2,2 miljoen voltijdbanen op. De ambitie van overheid en bedrijfsleven is handhaving van de positie op ‘traditionele’ markten en versterking van de positie op ‘nieuwe’ markten. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) is sterk afhankelijk van de binnenlandse markt en het is cruciaal dat ook zij kunnen internationaliseren en profiteren van groeikansen.
Onbekendheid met buitenlandse markten en de complexiteit daarvan vormen barrières die risico’s en kosten met zich mee brengen. Nederlandse MKB-ondernemingen kunnen daardoor kansen mislopen, mede omdat banken en investeerders het risico in bepaalde landen (opkomende markten) hoog inschatten en voorzichtig zijn met financieren en investeren. Dit terwijl er ondanks eventuele extra risico’s juist kansen zijn voor Nederlandse ondernemingen om bedrijfsactiviteiten uit te breiden naar het buitenland. Daarnaast bepaalt de omvang van de MKB-onderneming de financiële slagkracht van een onderneming om zich op nieuwe markten te begeven. Kleine ondernemingen hebben niet altijd de financiële middelen om hun product op een nieuwe markt te introduceren.
In het geval van ontwikkelingslanden kunnen deze Nederlandse ondernemingen een belangrijke en positieve impuls geven aan verdere lokale ontwikkeling. Export en investeringen kunnen een bijdrage leveren aan duurzame economische groei en lokale werkgelegenheid, aan overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en aan verbetering van lokale productiekracht.
De minister heeft daarom besloten met het Subsidieprogramma DHI 2019–2023 (hierna DHI) om economische activiteiten van Nederlandse ondernemingen te financieren die een bijdrage leveren aan het slechten van bovengenoemde barrières, waardoor kansen gecreëerd worden om nieuwe activiteiten op nieuwe markten te ontplooien. Met DHI wordt een bijdrage geleverd aan de uitvoering van de SDG-agenda4.
De minister heeft de uitvoering van DHI opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal DHI uitvoeren namens de minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
In DHI wordt verstaan onder:
de MKB-onderneming die de subsidie aanvraagt;
een buitenlandse organisatie die als gastheer optreedt voor een uit te voeren demonstratieproject, dan wel een investerende buitenlandse afnemer die overtuigd dient te worden middels een haalbaarheidsstudie, dan wel een buitenlandse samenwerkingspartner waarmee een Nederlandse onderneming een investeringsproject wil opzetten;
de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb. 2013, L 352/1;
land waar het project plaats vindt, met dien verstande dat doelland slechts kan zijn:
• wat betreft aanvragers, gevestigd in Europees Nederland: landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden alsmede Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
• wat betreft aanvragers, gevestigd op Aruba, Curaçao of Sint Maarten: landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden;
• wat betreft aanvragers, gevestigd op Bonaire, Sint Eustatius of Saba: landen buiten het Koninkrijk der Nederlanden alsmede Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
land of regio waar export gerealiseerd kan worden als gevolg van het project;
de levering aan een buitenlandse afnemer van Nederlandse goederen en diensten, waarbij de omvang van de export wordt bepaald door de in Nederland toegevoegde waarde;
de landen met een focus op private sector ontwikkeling, zoals vermeld op: www.rvo.nl/dhi;
de landen, als zodanig aangeduid op de landenlijst van de DGGF website 5;
een onderneming behorende tot de bedrijfssector als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003, Pb 2003 L 124/36, betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen;
Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
een in Nederland gevestigde entiteit met rechtspersoonlijkheid die economische activiteiten verricht en die staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. ‘Economische activiteiten verrichten’ houdt in goederen of diensten op de markt aanbieden;
de landen vermeld op de landenlijst van de DGGF website 6;
een positieve bijdrage leverend aan minimaal één van de volgende aspecten, waarbij geldt dat de score op ten minste één van deze aspecten positief moet zijn en de score op de overige aspecten ten minste neutraal:
• Groei van de lokale werkgelegenheid;
• Duurzame overdracht van kennis en vaardigheden, technologie en innovatie;
• Het verbeteren van de lokale productiekracht van de betrokken lokale onderneming;
alle landen met uitzondering van Nederland en de landen van DGGF;
de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;
een demonstratieproject, haalbaarheidsstudie of investeringsvoorbereidingsproject;
een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband bestaande uit partners met eigen rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.
DHI geeft mede invulling aan het beleid gericht op internationalisering van het Nederlandse MKB. Internationaal ondernemen is een belangrijk element in het streven naar duurzame economische groei in Nederland.
DHI geeft tevens invulling aan de synergie tussen handel enerzijds en hulp anderzijds binnen de agenda van de Minister voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waarin stimulering van internationalisering van het MKB en bijdrage aan lokale en inclusieve economische groei samengaan. Met name voor ontwikkelingslanden geldt dat gezocht wordt naar ontwikkelingsrelevante economische activiteiten van het Nederlandse MKB dat daar marktkansen ziet.
De hoofddoelstelling van DHI is:
Het verhogen en versterken van het aantal Nederlandse ondernemingen dat succesvol internationaliseert door in een vroege fase te onderzoeken of een export/investeringsproject haalbaar is of om te demonstreren dat een bepaald exportproduct of technologie toepasbaar is. Hiermee wordt tevens een positieve bijdrage geleverd aan de lokale ontwikkeling van ontwikkelingslanden waar deze internationaliseringen plaatsvinden.
Specifieke doelstellingen van DHI zijn:
− Het vergroten van het aantal Nederlandse ondernemingen dat zich (sterker) positioneert in nieuwe markten door het wegnemen van (financiële)knelpunten als verdere stap in de internationalisering van deze ondernemingen;
− Het vergroten van de Nederlandse export;
− Het vergroten van de Nederlandse investeringen in het buitenland.
En via bovenstaande 3 doelstellingen het leveren van een bijdrage aan duurzame lokale economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden, in de vorm van groei van de lokale werkgelegenheid, duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technologie en verbetering van lokale productiekracht.
Met DHI wil de Minister Nederlandse MKB ondernemingen ondersteunen bij het voorbereiden op export en investeringen in het buitenland.
Subsidies in het kader van DHI zijn bedoeld voor individuele Nederlandse MKB-ondernemingen en samenwerkingsverbanden namens welke een penvoerder een subsidie aanvraagt.
Een samenwerkingsverband bestaat in elk geval uit twee of meer exporterende of investerende Nederlandse ondernemingen, waaronder ten minste een MKB-onderneming. De penvoerder moet een Nederlandse MKB-onderneming zijn en een substantieel aandeel in het project hebben.
Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dan kunnen ook grotere ondernemingen in aanmerking komen voor subsidie zover dit binnen dat samenwerkingsverband noodzakelijk is voor het MKB waarmee zij samenwerken en als in die samenwerking het accent op het MKB ligt.
Aanvragers moeten:
a. Nederlandse binnen het project exporterende en/of in het buitenland investerende (MKB-) ondernemingen zijn;
b. Substantiële omzet hebben gerealiseerd, waarbij de gemiddelde jaaromzet over de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag ten minste € 100.000 bedraagt, of onderbouwd aannemelijk kunnen maken in staat te zijn de eigen bijdrage voor de uitvoering van het project en voor het vervolg van het realiseren van de export of investering te kunnen bekostigen;
c. Minimaal 3 werknemers hebben of, indien dat niet het geval is, aantoonbaar aannemelijk kunnen maken dat de capaciteit structureel gewaarborgd is.
Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dan geldt het vereiste c uitsluitend voor de penvoerder.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de individuele aanvrager dan wel de penvoerder aantonen dat hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele) misdragingen en andere ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft te voorkomen, in voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de gevolgen daarvan te mitigeren.
Als een aanvrager over wil gaan tot concrete planvorming en overweegt individueel of namens een samenwerkingsverband een aanvraag voor subsidie in te gaan dienen, dan zal er een verplicht adviestraject plaatsvinden aan de hand van een daartoe ingediende ‘quick scan’. Meer informatie hierover staat op www.rvo.nl/dhi.
Met de verwerking van een verzoek om advies is tot twee weken gemoeid. Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO adviseur aan de potentiële aanvrager. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de potentiële aanvrager om wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van DHI moeten de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd gericht zijn op het bereiken van het doel in paragraaf 4.1. en betrekking hebben op activiteiten in niet meer dan één land, tenzij overwegingen van effectiviteit of doelmatigheid zich daar in betekenende mate tegen verzetten.
Er kan subsidie worden aangevraagd voor de projecten onder 4.5.1, 4.5.2 en 4.5.3.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat het noodzakelijk is dat meerdere demonstratie-, haalbaarheids- en/of investeringsvoorbereidingsprojecten, niet zijnde deelprojecten, tezamen door een samenwerkingsverband worden uitgevoerd en deze vanwege de onderling samenhang en effectieve uitvoering niet los van elkaar te zien zijn, kunnen deze projecten in een aanvraag worden gebundeld door een penvoerder. Voor de toepassing van artikel 5 van dit besluit geldt een besluit tot verstrekking van subsidie op een dergelijke aanvraag als één subsidie.
Het demonstreren van een Nederlands(e) product, technologie of dienst of dienst in een doelland in een reële praktijksituatie, waarbij:
− er sprake is van een introductie van een product, technologie of dienst op een voor de onderneming nieuwe doelmarkt;
− het de onderneming niet of niet op korte termijn lukt om zonder overheidsondersteuning de nieuwe markt te betreden door onbekendheid met die betreffende buitenlandse markten en de complexiteit daarvan;
− de inzet van de demonstratie is dat de toegevoegde waarde van het product, de technologie of de dienst in een reële praktijksituatie wordt aangetoond aan potentiële afnemers;
− de omvang en duur niet groter zijn dan noodzakelijk om de toegevoegde waarde van het product, de technologie of de dienst aan te tonen;
− er sprake moet zijn van een noodzaak om het product, de technologie of de dienst in het land te demonstreren om deze te kunnen introduceren;
− voldoende bijgedragen wordt aan de positionering van de betreffende Nederlandse onderneming(en) in het land;
− er sprake moet zijn van het demonstreren onder een brede groep potentiële afnemers in de betreffende markt;
− onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat binnen 3 jaar na uitvoering van de demonstratie de betrokken ondernemingen gezamenlijk export met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag zullen realiseren, of in het geval van projecten in ontwikkelingslanden met een omvang van ten minste vijfmaal het subsidiebedrag en met een substantiële ontwikkelingsrelevantie.
Een onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van een door een buitenlandse potentiële afnemer te nemen investeringsbesluit en waarmee wordt bepaald of het technisch en/of commercieel haalbaar is een concrete investering in het doelland uit te voeren. Het is mogelijk om in één studie twee investeringen voor twee potentiële afnemers te onderzoeken. Een kleine test kan onderdeel uitmaken van het project indien de situatie dat noodzakelijk maakt.
Waarbij geldt dat:
− een buitenlandse potentiële afnemer door middel van een studie overtuigd moet worden dat de beoogde investering in Nederlandse kapitaalgoederen en diensten technisch en/of commercieel in het land haalbaar is. Deze afnemer geeft door middel van een intentieverklaring aan dat er een voornemen bestaat tot samenwerking met de betrokken Nederlandse onderneming(en) bij de totstandkoming van de investering;
− vóór aanvang van de studie voldoende duidelijkheid bestaat over de omvang van de markt, de beoogde opzet van de investering, de locatie, de exploitatie, de financiering en de lokale impact. De studie heeft als doel om de details rond de voorgenomen investering helder te krijgen. In de studie wordt de beoogde investering ontworpen op hoofdlijnen (basic design);
− de studie resulteert in een rapport in de vorm van een businessplan of een projectplan, op basis waarvan de buitenlandse potentiële afnemer een investeringsbesluit kan nemen;
− er een noodzaak moet zijn dat de betrokken Nederlandse onderneming(en) een haalbaarheidsstudie uitvoert/uitvoeren waarmee de buitenlandse potentiële afnemer in staat wordt gesteld een investeringsbesluit te nemen;
− onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat de beoogde investering leidt tot export van Nederlandse producten, technologieën of diensten door de betrokken Nederlandse onderneming(en) met een omvang van ten minste tienmaal het subsidiebedrag, of in het geval van studies in ontwikkelingslanden met een omvang van ten minste vijfmaal het subsidiebedrag en met een substantiële ontwikkelingsrelevantie.
Een project dat wordt uitgevoerd door een Nederlandse onderneming met substantiële activiteiten in Nederland die de intentie heeft om te investeren in het buitenland. Met investeren wordt bedoeld dat in het doelland een nieuwe productie- of dienstenfaciliteit, niet zijnde een verkoopkantoor, wordt neergezet of een bestaande productie- of dienstfaciliteit, niet zijnde een verkoopkantoor, wordt uitgebreid. De investering dient logischerwijze voort te vloeien uit de huidige activiteiten, core business en strategie van de Nederlandse onderneming. Een kleine proefproductie kan onderdeel uitmaken van het project indien de situatie dat noodzakelijk maakt.
Waarbij verder geldt dat:
− het project moet worden uitgevoerd door de betrokken Nederlandse onderneming(en) om duidelijk te krijgen dat de voorgenomen investering technisch en/of commercieel haalbaar is. De uitkomst is een compleet, gedetailleerd en, in het geval dat een proefproductie een onderdeel van het project is, gevalideerd businessplan waarmee de Nederlandse investeerder financiering voor zijn investering kan proberen te verkrijgen;
− vóór aanvang van het project bestaat voldoende duidelijkheid over de omvang van de markt, de beoogde opzet van de investering, de locatie, de exploitatie, de benodigde financiering en de lokale impact. Het project heeft als doel de details rond de voorgenomen investering nader helder te krijgen of te valideren. Tijdens het project wordt de beoogde investering ontworpen op hoofdlijnen (basic design) en/of zijn uitgangspunten in het businessplan in de praktijk gevalideerd;
− onderbouwd en aannemelijk gemaakt moet worden dat binnen 3 jaar na uitvoering van het project de aanvrager een investering zal doen met een omvang ten minste vijfmaal het subsidiebedrag;
− voor een project in opkomende en ontwikkelde markten moet sprake zijn van een positieve substantiële impact op de Nederlandse aanvragers en daarmee op de Nederlandse economie;
− er bij een project in een ontwikkelingsland sprake moet zijn van een substantiële ontwikkelingsrelevantie.
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten :
a. Onderzoek en ontwikkeling;
b. Verkoopactiviteiten, algemene promotionele activiteiten, activiteiten gerelateerd aan algemeen promotiemateriaal en activiteiten gericht op marktonderzoek;
c. Demonstratie van de betreffende technologie op een beurs of het tentoonstellen ervan aan één potentiële afnemer;
d. Activiteiten die leiden tot een verlies aan arbeidsplaatsen in Nederland;
e. Activiteiten met betrekking tot een product, technologie of dienst, waarvan het prototype nog niet voldoende is getest;
f. Activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken, hierbij moet gedacht worden aan:
− Projecten waarbij vooraf of tijdens het project de gedemonstreerde technologie wordt verkocht. Een demonstratieproject is slechts bedoeld om een technologie of dienst te demonstreren;
− Projecten waarbij in het kader van een proefproductie al een aanzienlijke investering wordt gedaan.
g. Leningen op revolverende financiering aan derde partijen.
Voorts wordt geen subsidie verleend voor steenkolenprojecten en voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland.
De activiteiten in het kader van DHI moeten worden uitgevoerd binnen een maximale termijn van:
− 3 jaar voor een demonstratieproject;
− 2 jaar voor een haalbaarheidsstudie en investeringsvoorbereidingsproject.
De subsidie bedraagt per aanvraag ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van:
− € 200.000 voor demonstratieprojecten;
− € 100.000 voor haalbaarheidsstudies;
− € 100.000 voor investeringsvoorbereidingsprojecten.
In het geval van projecten gericht op fragiele staten of focuslanden geldt een subsidiepercentage van ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten, tot bovengenoemde maximale bedragen.
De subsidie valt onder de de-minimisverordening. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.
De eigen bijdrage aan het project van MKB onderneming of de partners van het samenwerkingsverband wordt gefinancierd met middelen die niet verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Voor projecten die onderdeel uitmaken van een gebundelde aanvraag als bedoeld in paragraaf 4.5 gelden per project die hierboven genoemde maxima.
Ten aanzien van de met het project gemoeide kosten geldt dat er sprake moet zijn van minimaal € 50.000 aan subsidiabele kosten.
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
– voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd wordt geen subsidie verleend;
– voor kosten die niet direct zijn gerelateerd aan de uitvoering van de activiteiten wordt geen subsidie verleend;
– voor kosten gemaakt voor indiening van de aanvraag wordt geen subsidie verleend;
– voor kosten voor projectmanagement geldt een maximum van 10% van het totaal aantal opgevoerde dagen onder tijdsbesteding in Nederland en het buitenland;
– voor de inhuur van experts, bijvoorbeeld ZZP-ers, wordt een maximum uurtarief van € 87,50 gehanteerd. Een expert is een medewerker die over aantoonbare expertise beschikt op het onderdeel waarop deze in een project functioneel wordt ingezet, niet zijnde ondersteunende werkzaamheden en blijkend uit de cv;
– de interne kosten (eigen uren en, in geval van hardware, de kostprijs) van de aanvrager dan wel de penvoerder en zijn partners worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
– kosten in landen buiten Europa worden aan lokale maatstaven getoetst;
– een financiële bijdrage van derden (bijvoorbeeld van de buitenlandse klant of van een overheidspartij) in de kosten van het project leidt tot een even zo grote verlaging van de subsidiabele kosten.
a. De subsidiabele kosten betreffen loonkosten, welke worden berekend als volgt: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken medewerkers in loondienst bij de aanvrager dan wel de penvoerder en/of partners ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermenigvuldigd met een maximaal uurtarief van € 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. In afwijking op dit maximum uurtarief wordt het uurtarief voor personeel van de aanvrager dan wel de penvoerder en/of partners in het buitenland naar lokale maatstaven vastgesteld tot het maximale uurtarief.
b. Deze kosten kunnen in ieder geval worden vermeerderd met:
• De kosten van het gebruik van hardware, gebouwen en/of software. Voor het bepalen van de economische afschrijving worden vaste afschrijvingstermijnen gehanteerd:
− Hardware (machines, installaties): 5 jaar;
− Gebouwen: 30 jaar;
− Software: 3 jaar;
• De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs van het product/goed, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten;
• Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op basis van economy class;
• Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates (DSA-lijsten) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geldend op de startdatum van de activiteiten: Bijlage I behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Reisregeling buitenland 7;
• Kosten derden: tot een maximum van 40% van de totale projectkosten voor wat betreft demonstratieprojecten en van 25% voor wat betreft haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsprojecten.
c. In aanvulling op de hierboven genoemde reis- en verblijfskosten kunnen voor fragiele staten ook extra reis- en verblijfkosten vanwege de risico’s, verzekering en negatief reisadvies subsidiabel zijn, mits goed onderbouwd in de aanvraag.
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
− kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
− financieringskosten en rentevergoedingen;
− omzetbelasting;
− kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;
− kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.
− kosten voor productontwikkeling;
− kosten voor marktonderzoek;
− licentiekosten;
− kosten voor daadwerkelijke certificering van een product, technologie of dienst;
− kosten voor aanpassing van het/de betreffende product, technologie of dienst, voor zover deze niet specifiek zijn, niet direct gerelateerd zijn aan het doel van het project en daarvoor niet noodzakelijk zijn en niet in redelijke verhouding tot de totale projectkosten staan;
− kosten voor het ontwikkelen van trainingsprogramma’s.
Voordat een individuele Nederlandse MKB onderneming of een penvoerder een aanvraag voor subsidie in het kader van DHI doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend in de Nederlandse of Engelse taal met gebruikmaking van een daartoe op www.rvo.nl/dhi beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO.
De aanvraag bevat in ieder geval:
− Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
− Indien van toepassing: Partnerformulieren;
− Projectplan;
− Begroting waarbij ook de financiering van het eigen aandeel (per partner) inzichtelijk wordt gemaakt (projectuitgaven versus projectinkomsten);
− Ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring voor zowel de aanvrager als, in het geval van een samenwerkingsverband, de partners van het samenwerkingsverband, niet zijnde derden;
− Voor een project in een ontwikkelingsland een bijlage over de ontwikkelingsrelevantie van het project;
− Voor haalbaarheidsstudies: een intentieverklaring van de buitenlandse potentiële afnemer;
− Voor demonstratieprojecten: een intentieverklaring van de gastheer als het demonstratieproject wordt uitgevoerd bij een externe organisatie die als gastheer optreedt;
− Voor investeringsvoorbereidingsprojecten: een intentieverklaring van een onderneming in het doelland als deze onderneming mede zal gaan investeren in het investeringsproject;
− Indien van toepassing: ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
Tevens moet de aanvrager, en indien van toepassing de partners, verklaren dat zij op de hoogte zijn en zullen handelen naar de OESO richtlijnen (www.oesorichtlijnen.nl) en dat zij hiernaar handelen. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan (www.fmo.nl/exclusion-list), met dien verstande dat onder “wapens en munitie” wordt verstaan hetgeen in de Wet wapens en munitie daaronder wordt verstaan.
In aanvulling hierop gelden in specifieke gevallen ook de IFC Performance Standards en de OECD-FAO Guidance for Responsible Agricultural Supply Chains. Aanvragers en wanneer van toepassing ook deelnemers dienen te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven. De aanvrager dient feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen onverwijld te melden bij RVO.nl.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de aanvrager het risico op afwijzing van de aanvraag.
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van DHI. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in DHI zijn neergelegd.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen, worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de hierna volgende criteria, waaraan eveneens per criteria in voldoende mate moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. De volgende criteria zijn van toepassing, met dien verstande dat een gebundelde aanvraag, als bedoeld in paragraaf 4.5, zowel wordt beoordeeld op het geheel als op de daarin gebundelde projecten:
Beleidsmatig
− De mate waarin er sprake is van een nieuwe doelmarkt voor de aanvrager;
− De mate waarin het uitvoeren van het DHI-project nut en noodzaak van overheidsondersteuning rechtvaardigt;
− De mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project in het geval van ontwikkelingslanden voldoende ontwikkelingsrelevant is en in het geval van aanvragen voor demonstratieprojecten en haalbaarheidsstudies onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project tot export door de Nederlandse aanvragers leidt;
− De mate waarin in het geval van aanvragen voor demonstratieprojecten en haalbaarheidsstudies gericht op ontwikkelde en opkomende markten onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project tot export door de Nederlandse aanvragers leidt, en in het geval van aanvragen voor investeringsvoorbereidingsprojecten gericht op ontwikkelde en opkomende markten aantoonbaar aannemelijk wordt gemaakt dat het project een substantiële positieve impact heeft op de Nederlandse aanvragers en daarmee op de Nederlandse economie.
Doelmarkt
− De mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat er sprake is van een realistisch exportpotentieel op de doelmarkt en de mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat het project leidt tot het substantieel vergroten van de export naar die doelmarkt door de betrokken Nederlandse ondernemingen, dan wel, in het geval van investeringsvoorbereiding, de mate waarin onderbouwd aannemelijk wordt gemaakt dat de beoogde investering daadwerkelijk gaat plaatsvinden;
− De vraag hoe reëel het is dat de doelmarkt de betreffende technologie/dienst kan bekostigen/financieren, dan wel dat de uiteindelijke investering gefinancierd kan worden;
− De (politieke) haalbaarheid van de activiteiten in het doelland.
Organisatie
− De mate waarin het project en de beoogde export of investering logisch aansluiten bij de reguliere activiteiten en/of strategie van de aanvrager;
− De mate waarin de aanvrager over voldoende (aantoonbaar) relevante ervaring en kennis beschikt om het project succesvol te kunnen uitvoeren en daarna de beoogde export of investering te kunnen realiseren;
− De mate waarin de continuïteit van de aanvrager en de betreffende activiteiten zijn gewaarborgd, rekening houdend met de financiële en organisatorische capaciteiten van de aanvrager.
Uitvoering
− De mate waarin doelstellingen, knelpunten en beoogde resultaten voldoende duidelijk, reëel, meetbaar en tijdgebonden zijn;
− De mate waarin het projectplan en het activiteitenplan voldoende duidelijk, logisch en gespecificeerd zijn;
− De mate waarin de activiteiten lokaal geborgd zijn dan wel de mate waarin er lokaal maatregelen zijn genomen om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt opgezet en uitgevoerd;
− De mate van redelijkheid en noodzakelijkheid van de projectbegroting;
− De mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.
MVO
− De mate waarin het project in overeenstemming is met de IMVO richtlijnen en beschreven is dat het project geen negatieve effecten heeft op onderwerpen als milieu, arbeidsomstandigheden en land- en mensenrechten;
− De mate waarin de belangrijkste IMVO risico’s in kaart zijn gebracht en er maatregelen zijn geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren. Indien enkele project specifieke MVO onderwerpen bij aanvraag nog onzeker zijn dan dienen deze minimaal onderdeel te zijn van de studie.
RVO kan bij de beoordeling extern advies inwinnen.
DHI kent jaarlijkse openstellingen. De beschikbare middelen worden verdeeld door behandeling van de aanvragen in volgorde van binnenkomst. Mochten op één dag binnengekomen aanvragen in geval van honorering de voor de betreffende openstelling beschikbare middelen overtreffen, dan wordt de volgorde van behandeling bepaald door middel van loting.
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in DHI of indien het subsidieplafond zou worden overschreden.
Aanvragen ten behoeve van transacties in een land waarop een sanctieregime van de Veiligheidsraad en/of van de EU van toepassing is, zullen met extra zorg beoordeeld worden. In geen geval mag de beoogde transactie leiden tot overtreding of ontduiking van de sancties of tot ondergraving van het Nederlandse beleid t.a.v. het onder sancties vallende land. Het VR- en EU-sanctiebeleid wordt – uiteraard – in alle gevallen gehandhaafd. Vigerend exportbeleid en restricties die hieruit voortvloeien, zoals betreffende export van strategische en ‘dual use’ goederen, worden in alle gevallen gehandhaafd.
Voorts kan de verlangde subsidie worden geweigerd indien verstrekking niet verenigbaar is met het beleid ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen, de buitenlandse handel en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memories van toelichting bij de begrotingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer met de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van beleidsregels of uit andere geschikte vormen van bekendmaking of mededeling.
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid.
In de subsidieverleningsbeschikking zal aan de subsidieverlening in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet (geheel) kan uitvoeren. Alsmede dat de projectpartners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid 8, noch voor het project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De aanvrager dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze organisaties onverwijld te melden bij RVO.nl.
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 3,4% bedraagt.
De gekozen methodiek voor het soort projecten onder DHI is de resultaatketen. Deze fungeert tevens als basis voor de monitoring en evaluatie. De resultaatketen beschrijft de logische stappen tussen de input van het project en korte- en langetermijneffecten die ermee worden beoogd. De resultaatketen bestaat uit de volgende hieronder beschreven afzonderlijke stappen.
Input |
Activiteiten |
Output |
Outcome |
Impact |
---|---|---|---|---|
Projectbudget |
Demonstratieprojecten (D) Haalbaarheidsstudies (H) Investeringsvoorbereidingsprojecten (I) |
D: Introductie van de betreffende technologie in het doelland gerealiseerd H: Rapport t.b.v. te nemen investeringsbesluit door buitenlandse potentiële afnemer opgesteld I: Businessplan om financiering voor het beoogde project te verkrijgen opgesteld |
De tot stand gekomen positionering van Nederlandse ondernemingen in nieuwe markten In het geval van ontwikkelingslanden ook: groei van werkgelegenheid, overdracht van kennis en vaardigheden bij eigen personeel en in de keten en versterking van productiekracht van betrokken lokale ondernemingen |
Vergroting van Nederlandse export Vergroting van de Nederlandse investeringen In het geval van ontwikkelingslanden ook: positieve bijdrage aan duurzame lokale ontwikkeling |
elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C 105), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-65567.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.