Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 november 2019, nr. FEZ/ 17725846, houdende wijziging van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren onder meer in verband met de indexatie van de bezoldigingsmaxima voor het jaar 2020 en doorvoering van enkele technische verbeteringen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

In overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 2.6, eerste lid, en 2.7, eerste en tweede lid, van de Wet normering topinkomens;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING NORMERING TOPINKOMENS OCW-SECTOREN

De Regeling normering topinkomens OCW-sectoren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de begripsomschrijving van ‘wet’ ‘Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector’, vervangen door ‘Wet normering topinkomens’.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Voor universiteiten, zoals bedoeld in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a, b, h en i, geldt het aantal complexiteitspunten van 9 als minimumaantal.

2. Artikel 3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Per klasse geldt het volgende bezoldigingsmaximum:

    Klasse

    Bezoldigingsmaximum

    A (4 complexiteitspunten)

    € 119.000

    B (5 – 6 complexiteitspunten)

    € 132.000

    C (7 – 8 complexiteitspunten)

    € 143.000

    D (9 – 12 complexiteitspunten)

    € 157.000

    E (13 – 15 complexiteitspunten)

    € 170.000

    F (16 – 17 complexiteitspunten)

    € 183.000

    G (18 – 20 complexiteitspunten)

    Het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

C

Artikel 5b wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 134.000’ vervangen door ‘€ 139.000’.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 161.000’ vervangen door ‘€ 167.000’.

D

In deel 2 van de bijlage, behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren wordt aan het slot van de eerste alinea een zin toegevoegd, luidende:

Bij de toepassing van de berekeningswijze onder 2A tot en met 2D worden de totale baten in het jaar van oprichting, fusie of splitsing telkens geëxtrapoleerd naar een geheel jaar.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2020.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Aanleiding

In de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren dient een aantal punten gewijzigd te worden. Samengevat gaat het om de volgende wijzigingen:

  • 1. Indexatie van de maxima van de bezoldigingsklassen voor de onderwijssectoren en de maxima voor de cultuurfondsen.

  • 2. Minimum aantal complexiteitspunten voor universiteiten.

  • 3. Bij oprichting, fusie en splitsing lopende het jaar worden de baten omgerekend naar een volledig kalenderjaar.

2. Indexatie van de maxima van de bezoldigingsklassen voor de onderwijssectoren en de maxima voor de cultuurfondsen

2.1. Vaststelling bezoldigingsmaximum sector onderwijs bezoldigingsklasse G

Het maximum van bezoldigingsklasse G – de onderwijsklasse met de grootste complexiteit – is voor topfunctionarissen in het onderwijs gelijk aan het algemeen bezoldigingsmaximum (artikel 2.3 van de WNT). Doordat er bij het maximum van bezoldigingsklasse G een dynamische verwijzing naar het algemeen bezoldigingsmaximum is opgenomen, verandert deze automatisch als het algemeen bezoldigingsmaximum verandert. Op 10 oktober 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bekendgemaakt dat het algemeen bezoldigingsmaximum voor 2020 wordt vastgesteld op € 201.000.1 Het maximum van bezoldigingsklasse G volgt deze ontwikkeling.

2.2 Vaststelling bezoldigingsmaximum sector onderwijs bezoldigingsklasse A tot en met F en cultuurfondsen

De bezoldigingsmaxima voor bezoldigingsklasse A tot en met F en de cultuurfondsen worden per 1 januari 2020 verhoogd met de percentuele verhoging van het algemeen bezoldigingsmaximum.

Tussen het in het kalenderjaar 2019 geldende WNT-maximum (€ 194.000) en het geïndexeerde maximum voor 2020 (niet afgerond € 200.208) bestaat een verschil van 3,2%. De bezoldigingsmaxima van de klassen A tot en met F die gelden voor de onderwijsinstellingen, worden per 1 januari 2020 met het gelijke percentage geïndexeerd en vervolgens afgerond naar boven op een duizendvoud in euro’s. Daarmee blijft de opbouw van de sectorale bezoldigingsmaxima in evenwicht.

Bijvoorbeeld de indexering van het bezoldigingsmaximum van € 115.000 voor klasse A met 3,2% leidt tot een bedrag van € 118.680. Afgerond naar boven op een duizendvoud van laatstgenoemd bedrag is dit € 119.000. De bezoldigingsmaxima voor 2020 (afgezet tegen 2019) zijn:

Onderwijs

Cultuurfondsen

Klasse

Maximum 2019

Maximum 2020

Klasse

Maximum 2018

Maximum 2019

A

€ 115.000

€ 119.000

1

€ 134.000

€ 139.000

B

€ 127.000

€ 132.000

2

€ 161.000

€ 167.000

C

€ 138.000

€ 143.000

     

D

€ 152.000

€ 157.000

     

E

€ 164.000

€ 170.000

     

F

€ 177.000

€ 183.000

     

G

€ 194.000

€ 201.0001

     
X Noot
1

Dit bedrag kan wijzigen als gebruik gemaakt wordt van artikel 7.4 van de WNT.

Met deze wijziging worden de maxima voor klassen A tot en met F en de cultuurfondsen geïndexeerd in lijn met de verhoging van het algemeen bezoldigingsmaximum. Het hanteren van lagere maxima voor minder complexe instellingen draagt bij aan een terughoudend bezoldigingsbeleid waar OCW voor staat.

3. Minimaal aantal complexiteitspunten universiteiten

In de regeling wordt opgenomen dat universiteiten2 zich minimaal 9 complexiteitspunten mogen toekennen. Universiteiten zullen zichzelf hierdoor minimaal in bezoldigingsklasse D mogen indelen.

Hiertoe is besloten naar aanleiding van de constatering dat (de bedoeling van de) Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs (WHW) rondom de benoeming van de rector botst met de maximale bezoldigingsklasse voor een minder complexe universiteit. De WHW impliceert dat de rector van een universiteit hoogleraar moet zijn. De bezoldiging van een hoogleraar niveau 1 (€ 156.264) ligt echter hoger dan het WNT-maximum van een minder complexe universiteit. Het is wenselijk dat een rector ten minste de bezoldiging passend bij het hoogleraarschap kan behouden. In de regeling wordt daarom opgenomen dat universiteiten minimaal 9 complexiteitspunten mogen toekennen. Daarmee vallen universiteiten ten minste in bezoldigingsklasse D, waarvan het maximum correspondeert met dat van een hoogleraar 1. Dit is van belang voor universiteiten die vanwege hun geringe complexiteit in een lagere bezoldigingsklasse vallen.

De bezoldigingsklasse die voor een instelling geldt, geldt in principe voor alle topfunctionarissen. Het is aan de Raad van Toezicht om de geboden ruimte waar nodig in te zetten bij het werven en aanstellen van een rector magnificus. Ook voor de andere topfunctionarissen mag ervan uit worden gegaan dat een verantwoord bezoldigingsbeleid wordt gevoerd binnen de ruimte die wordt geboden.

4. Oprichting, fusie en splitsing lopende het jaar

In de regeling wordt de bezoldigingsklasse (en daarmee het bezoldigingsmaximum) onder andere bepaald aan de hand van het driejaarsgemiddelde van de totale baten per kalenderjaar. Voor onderwijsinstellingen die niet op 1 januari worden opgericht of fuseren of splitsen, heeft dit tot gevolg dat in het eerste jaar de baten relatief laag zijn. Hierdoor kunnen minder complexiteitspunten worden toegekend, wat leidt tot een lagere bezoldigingsklasse. Pas na vijf jaar worden de lagere baten niet meer meegenomen bij het vaststellen van het driejaarsgemiddelde van de totale baten per kalenderjaar. De rekenkundige uitwerking van de regeling zorgt dus tijdelijk voor een lager bezoldigingsmaximum dan wat op grond van de bestuurlijke complexiteit redelijk is.

Om dit probleem te verhelpen wordt in de regeling opgenomen dat onderwijsinstellingen die lopende het jaar opgericht worden of (juridisch) fuseren of splitsen, voor de toepassing van het batencriterium3 de baten omrekenen naar een volledig kalenderjaar. De totale (omgerekende) baten zorgen ervoor dat onderwijsinstellingen complexiteitspunten mogen toekennen die recht doen aan de bestuurlijke complexiteit van de onderwijsinstelling. Indien een rechtspersoon na fusie of splitsing blijft voortbestaan worden de baten van die rechtspersoon vanaf het moment van fusie of splitsing geëxtrapoleerd naar een volledig kalenderjaar.

De totale (omgerekende) baten voor onderwijsinstellingen die in het lopende jaar zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst kunnen aan de hand van de volgende formule worden berekend:

Y= (a / b) * 365

Waarin:

Y = de totale (naar een volledig kalenderjaar omgerekende) baten

a = baten in het lopende kalenderjaar

b = resterende aantal dagen in het kalenderjaar vanaf het moment dat de onderwijsinstelling is opgericht, gefuseerd of gesplitst

365 = het totale aantal kalenderdagen in het betreffende kalenderjaar; in een schrikkeljaar bedraagt dit aantal 366

Voorbeeld. Een per 1 augustus 2018 opgerichte onderwijsinstelling mag de baten van augustus tot en met december van dat jaar extrapoleren naar het volledige kalenderjaar, wat ook doorwerkt in de berekening van de jaren daarna. In het geval de betreffende onderwijsinstelling per 1 augustus officieel is opgericht4 en dus 153 kalenderdagen in bedrijf is geweest (van augustus tot en met december) en daarin in totaal € 2,5 miljoen aan baten heeft gegenereerd, zou voor de toepassing van het criterium onder 1A (totale baten inclusief rentebaten) gerekend mogen worden met € 5,96 miljoen. Rekenkundig ziet dit er als volgt uit:

€ 5.964.052,29 = (€ 2.500.000 / 153) * 365

5. Gevolgen voor de uitvoering

De conceptregeling is ter consultatie voorgelegd aan de koepelorganisaties in het onderwijs, de bestuurdersverenigingen in het onderwijs, de toezichthoudersverenigingen in het onderwijs, de vakbonden in het onderwijs, de NPO, de Federatie Cultuur, de Vereniging van Nederlandse Orkesten en de betrokken ministeries. Daarnaast is de conceptregeling ter uitvoeringstoets voorgelegd aan het EAUT-panel5, aan DUO en via DUO aan de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Auditdienst Rijk (ADR).

In de externe consultatie is door enkele partijen aandacht gevraagd voor het minimaal aantal complexiteitspunten voor universiteiten. In de regeling is daarop scherper geformuleerd dat het aantal van negen complexiteitspunten het minimumaantal is voor universiteiten. In de toelichting van de regeling is benadrukt dat de wijziging is gericht op een passende bezoldiging voor de rector magnificus, waarbij een verantwoord bezoldigingsbeleid past voor de overige bestuursleden.

Ook is aandacht gevraagd voor het berekenen van de complexiteitspunten bij oprichting, fusie of splitsing lopende het jaar. Deze wijziging werd zo begrepen dat er geen terugwerkende kracht zou worden gegeven aan de bepaling terwijl de oprichting, fusie of splitsing ook in eerdere jaren kan hebben plaatsgevonden. Het regelen van terugwerkende kracht is echter niet nodig omdat de tekst van de regeling reeds ruimte biedt voor herberekening van de totale baten in een eerder jaar. Door in het gegeven voorbeeld uit te gaan van oprichting in 2018, is dit verduidelijkt.

Tevens werd erop gewezen dat de formulering meer expliciet moet worden beperkt tot juridische fusies en splitsingen, waarbij ook aandacht nodig is voor de situatie dat een oorspronkelijke rechtspersoon blijft voortbestaan. De toelichting is op die punten aangevuld.

Uit de uitvoeringstoetsen blijkt dat de regeling uitvoerbaar wordt geacht.

6. Administratieve lasten

Met deze wijziging van de regeling worden geen (nieuwe) informatieverplichtingen gecreëerd of geschrapt. De regeling heeft daarmee, los van kennisnamekosten, geen gevolgen voor de administratieve lasten.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt op 1 januari 2020 in werking en wordt, in afwijking van de afspraken rond de invoeringstermijn van twee maanden die is neergelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving (AR 4.17) – zoals bepaald in artikel 2.7, lid 2 WNT – uiterlijk in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de bedragen betrekking hebben, vastgesteld en gepubliceerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

Met de Evaluatiewet WNT is de citeertitel van de WNT gewijzigd.6 In plaats van ‘Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector’ is de citeertitel ‘Wet normering topinkomens’. De begripsbepaling in deze regeling wordt daarop aangepast.

Artikel I, onderdelen C en D (artikelen 3, derde en vierde lid en 5b)

Het bezoldigingsmaximum voor klasse A tot en met F voor onderwijsinstellingen en voor de cultuurfondsen is voor 2020 geïndexeerd met 3,2% (hetzelfde percentage als voor indexering van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT) en is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen bezoldigingsmaximum afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen die voor 2019 van toepassing waren.

In artikel 3, derde lid, is geregeld dat universiteiten minimaal 9 complexiteitspunten kunnen toekennen bij de berekening van de bezoldigingsklasse. Daarmee komen zij minimaal in klasse D. Zie hierover verder de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel E (Deel 2 van de bijlage, behorende bij artikel 3, tweede lid)

Met de aanvulling in deel 2 wordt in technische zin geregeld dat instellingen bij oprichting, fusie of splitsing gedurende het jaar de baten in dat betreffende jaar omrekenen naar een volledig kalenderjaar. Daardoor correspondeert de bezoldigingsklasse vanaf het moment van oprichting, fusie of splitsing met de bestuurlijke complexiteit.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
2

De universiteiten, bedoeld in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a, b, h en i.

X Noot
3

Criterium 1A van de bijlage bij de OCW-regeling, gelezen in samenhang met deel 2 van de bijlage.

X Noot
4

Statutaire datum van oprichting.

X Noot
5

Ex Ante UitvoeringsToets: extern WNT-panel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met onder meer accountants.

Naar boven