Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen vanwege enkele wijzigingen in pensioenregelgeving

Nader Rapport

3 december 2018

2018-0000429515

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen vanwege enkele wijzigingen in pensioenregelgeving

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 13 november 2018, nr. 2018002014, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 21 november 2018, nr. W12.18.0349/III, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om op verzoek van De Nederlandsche Bank een technische wijziging toe te voegen aan het ontwerpbesluit en de nota van toelichting. Het betreft een aanpassing van artikel 33 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen over verstrekking van controleverklaringen langs elektronische weg.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Advies Raad van State

No. W12.18.0349/III

’s-Gravenhage, 21 november 2018

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 13 november 2018, no.2018002014, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen vanwege enkele wijzigingen van pensioenregelgeving, met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Ontwerpbesluit van ... tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen vanwege enkele wijzigingen van pensioenregelgeving

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 08 november 2018, nr. 2018-0000179326;

Gelet op de artikelen 51, elfde lid, 52a, zesde lid, 151, zevende lid, en 179, eerste lid, van de Pensioenwet en de artikelen 62, elfde lid, 63a, zesde lid; 146, zevende lid, en 174, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [niet invullen],

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd

A

In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt ‘51, tiende lid’ vervangen door ‘51, elfde lid’ en wordt ‘62, tiende lid’ vervangen door ‘62, elfde lid’.

B

Aan artikel 9e wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Voor weergave van ouderdomspensioen in scenario’s wordt gebruik gemaakt van een navigatiemetafoor die op een herkenbare plek in het pensioenregister is weergegeven. Een navigatiemetafoor bevat ten minste drie pijlen en de volgende bedragen en teksten:

    • a. de opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten;

    • b. de op te bouwen pensioenaanspraken en de pensioenrechten bij een pessimistisch scenario, met gebruik van de tekst ‘Als het tegenzit, ontvangt u minder: € <bedrag>’;

    • c. de op te bouwen pensioenaanspraken en de pensioenrechten bij een verwacht scenario, met gebruik van de tekst ‘Verwacht eindresultaat: € <bedrag>’; en

    • d. de op te bouwen pensioenaanspraken en de pensioenrechten bij een optimistisch scenario, met gebruik van de tekst ‘Als het meezit, ontvangt u meer <bedrag>’.

C

Artikel 9f vervalt.

D

Na artikel 14d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14da. Uitzondering op verplichting tot uitvraag voorkeur
  • 1. De verplichting om de voorkeur van een gewezen deelnemer voor een vaste of variabele uitkering uit te vragen, bedoeld in artikel 14d, vijfde lid, geldt niet indien op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 van de Pensioenwet dan wel artikel 78 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde bedrag, en voldaan is aan het tweede, derde of vierde lid.

  • 2. Indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018 geldt de verplichting niet, indien de uitvoerder op grond van artikel 70a van de Pensioenwet dan wel artikel 81a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling probeert over te gaan tot waardeoverdracht van de aanspraken van de gewezen deelnemer of dit tenminste vijf maal jaarlijks tevergeefs heeft geprobeerd.

  • 3. Indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2018 geldt de verplichting niet tot de start van de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 17f, tweede lid, indien de uitvoerder voornemens is voor de aanspraken van de gewezen deelnemer een opgave te vragen als bedoeld in artikel 17f, eerste lid, onderdeel a.

  • 4. Indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2018 geldt de verplichting niet vanaf de start van de uitvoering van het plan, indien waardeoverdracht van de aanspraken van de gewezen deelnemer is opgenomen in het plan.

E

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘52, zesde en zevende lid,’ vervangen door ‘52, zesde lid, 52, zevende lid, met uitzondering van de regels over de beleggingen en het beleggingsbeleid,’ en wordt ‘52a, derde tot en met zesde lid,’ vervangen door ‘52a, derde tot en met vijfde lid, 52a, zesde lid, met uitzondering van de regels over de beleggingen en het beleggingsbeleid,’.

2. In het tweede lid wordt ‘63, zesde en zevende lid,’ vervangen door ‘63, zesde lid, 63, zevende lid, met uitzondering van de regels over de beleggingen en het beleggingsbeleid,’ en wordt ‘63a, derde tot en met zesde lid,’ vervangen door ‘63a, derde tot en met vijfde lid, 63a, zesde lid, met uitzondering van de regels over de beleggingen en het beleggingsbeleid,’.

F

Artikel 51a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De vermelding van artikel 135, eerste en vierde lid, met boetecategorie 1 vervalt.

b. In numerieke volgorde wordt ingevoegd:

135, eerste lid

2

135, vierde lid

1

c. De bij artikel 143 behorende boetecategorie wordt vervangen door boetecategorie 2.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De vermelding van artikel 130, eerste en vierde lid, met boetecategorie 1 vervalt.

b. In numerieke volgorde wordt ingevoegd:

135, eerste lid,

2

135, vierde lid,

1

c. De bij artikel 138 behorende boetecategorie wordt vervangen door boetecategorie 2.

3. In het vijfde lid wordt bij de bij artikel 13 behorende boetecategorie vervangen door boetecategorie 2.

G

Artikel 55 vervalt.

ARTIKEL II

In het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt na paragraaf 1a een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 1b. Afgescheiden vermogens
Artikel 1b. Overgang naar afgescheiden vermogen

Voor zover het vermogen van een fonds een afgescheiden vermogen bij een algemeen pensioenfonds wordt, is ten aanzien van dit afgescheiden vermogen sprake van voortzetting van de toepassing van het financieel toetsingskader zoals dit bij het fonds werd toegepast.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit is een aantal wijzigingen opgenomen van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Voor de volledigheid zij vermeld dat het onderhavige besluit niet van toepassing is op Caribisch Nederland.

Navigatiemetafoor met scenario’s op het pensioenregister

Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 62, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling dient de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te kunnen raadplegen op www.mijnpensioenoverzicht.nl (pensioenregister; MPO). Voor zover het ouderdomspensioen betreft wordt dit weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, De verplichte weergave in scenario’s vloeit voort uit de Wet pensioencommunicatie en de gefaseerde inwerkingtreding daarvan.

Artikel 9e, zesde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling geeft nadere invulling aan de wijze waarop deze pensioenaanspraken en pensioenrechten, weergegeven moeten worden; namelijk door gebruikmaking van een navigatiemetafoor. Een navigatiemetafoor met scenariobedragen dient per 30 september 2019 voor alle deelnemers op MPO te worden getoond en zal op een herkenbare plek op MPO worden weergegeven.

De drie pijlen in de gebruikte navigatiemetafoor starten vanuit hetzelfde punt. De bedragen die bij de drie scenario’s horen worden genoemd bij de uiteinden van de drie pijlen. De opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden genoemd aan het begin van de drie pijlen. De vaste teksten zijn:

  • Voor het pessimistische scenario: ‘Als het tegenzit, ontvangt u minder: € ’ <bedrag>

  • Voor het optimistische scenario: ‘Als het meezit, ontvangt u meer: € ’ <bedrag>

  • Voor het verwachte scenario: ‘Verwacht eindresultaat: € ’ <bedrag>

Op MPO zal één navigatiemetafoor te zien zijn voor de totale oudedagsvoorziening, dat betekent zowel AOW als aanvullend pensioen. De bedragen worden weergegeven in netto maandbedragen. Op de website van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zal een voorbeeld van een navigatiemetafoor te vinden zijn.

Uitvraag voorlopige keuze

In geval van een premie- of kapitaalovereenkomst wordt aan (gewezen) deelnemers op het daarvoor geschikte moment de voorlopige keuze voor een variabel of vast pensioen uitgevraagd. Deze voorlopige keuze is van belang voor de wijze waarop het pensioenkapitaal van de (gewezen) deelnemer wordt belegd door de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder moet deze voorlopige keuze ook voorleggen aan alle huidige en toekomstige gewezen deelnemers met een klein pensioen (pensioenaanspraak op jaarbasis < afkoopgrens conform artikel van de 66 Pensioenwet).

Sommige pensioenuitvoerders hebben relatief veel kleine slapende pensioenaanspraken in de administratie staan, waarvan de gewezen deelnemer niet kan worden bereikt of waarbij geen (automatische) waardeoverdracht kan plaatsvinden. In veel gevallen zal een pensioenuitvoerder het kleine pensioen op de pensioendatum afkopen, indien de gepensioneerde daarmee instemt. In dat geval zou de pensioenuitvoerder toch op basis van artikel 14d, vijfde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling de voorlopige keuze moeten uitvragen. Deze verplichte uitvraag door pensioenuitvoerders van de gewezen deelnemer met een klein pensioen leidt tot relatief hoge uitvoeringskosten. Kosten die hoog zijn in vergelijking tot de te verwachten uitkeringen van zo’n klein pensioen en kosten die dan ook door de andere deelnemers in die pensioenregeling moeten worden gedragen. Ook kan het zijn dat bij een dermate gering pensioenkapitaal geen variabele uitkering kan worden aangekocht. Met een uitvraag voor een voorlopige keuze kan dan de verkeerde indruk worden gewekt bij de gewezen deelnemer.

Vanwege het bovenstaande is in dit besluit geregeld dat de verplichting om de voorlopige voorkeur uit te vragen niet geldt als sprake is van een kleine aanspraak van een gewezen deelnemer en aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Daarbij is de uitzondering beperkt tot gewezen deelnemers, omdat deelnemers nog steeds aanspraken opbouwen en het kapitaal een grotere omvang zal krijgen. Door (automatische) waardeoverdracht wordt de kleine aanspraak van een gewezen deelnemer ook groter. Het verdient daarom de voorkeur dat de pensioenuitvoerder het kleine pensioen via een (automatische) waardeoverdracht overdraagt aan de nieuwe pensioenuitvoerder. De verplichte uitvraag geldt alleen niet als de pensioenuitvoerder tracht over te gaan tot waardeoverdracht van de aanspraken van de gewezen deelnemer.

Ten aanzien van de kleine pensioenen, waarbij de deelname vóór 1 januari 2018 is beëindigd, betekent dit dat de pensioenuitvoerder gebruik maakt van de eenmalige mogelijkheid om bestaande kleine pensioenen conform de regels van automatische waardeoverdracht over te dragen. De pensioenuitvoerder dient dan de bestaande pensioenaanspraken op te nemen in het plan van aanpak met de Stichting Pensioenregister.

Ten aanzien van de kleine aanspraken, waarbij de deelname is beëindigd op of na 1 januari 2018, betekent het dat de pensioenuitvoerder probeert de aanspraak door automatische waardeoverdracht over te dragen. De pensioenuitvoerder heeft na vijf mislukte pogingen de bevoegdheid om het kleine pensioen af te kopen, mits de gewezen deelnemer daarmee instemt. Indien het kleine pensioen dan nog steeds niet kan worden overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder blijft het kleine pensioen achter bij de oude pensioenuitvoerder. De uitzondering van artikel 14da van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling blijft gelden. Pensioenuitvoerders zijn niet verplicht om gebruik te maken van de uitzondering. De uitzondering betreft slechts een bevoegdheid.

Bevoegdheidsverdeling toezichthouders

Dit besluit bevat voorts een verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling tussen de toezichthouders AFM en De Nederlandsche Bank (DNB). De bevoegdheidsverdeling tussen de toezichthouders AFM en DNB is vastgelegd in artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het toezicht op de naleving van de artikelen 52, zevende lid, en 52a, zesde lid, van de Pensioenwet en artikel 63, zevende lid, en 63a, zesde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is toebedeeld aan AFM. Deze artikelen bevatten echter geen normen, maar een grondslag voor lagere regelgeving. De betreffende lagere regelgeving (artikel 14a tot en met 14e van het Besluit) ziet op de zorgplicht (voor beleggingen) bij premieovereenkomsten, premieregelingen en variabele uitkeringen. Een aantal onderdelen daarvan valt onder het prudentiële toezicht van DNB. Daarom is in het besluit verduidelijkt dat DNB toezicht houdt op de uitvoering van de lagere regelgeving voor zover het betreft de beleggingen en het beleggingsbeleid en AFM voor het overige.

Boeteregeling

In artikel 51a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is een indeling naar boetecategorie opgenomen. In de huidige regeling is vastgelegd dat op overtreding van het prudent person beginsel (artikel 135 van de Pensioenwet en artikel 130 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling) en de verplichting van een beheerste en integere bedrijfsvoering (artikel van de 143 Pensioenwet en artikel 138 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling) een boete van categorie 1 mogelijk is (maximaal € 10.000). Deze categorie is bedoeld voor minder ernstige overtredingen.

De eerste categorie is naar het oordeel van DNB te laag in verhouding tot het belang van de bovengenoemde wettelijke normen. Het prudent person beginsel en de verplichting tot beheerste en integere bedrijfsvoering zijn belangrijke normen in het financieel toetsingskader en in het toezicht op pensioenfondsen. Het niet voldoen aan deze normen raakt immers rechtstreeks aan de belangen van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Met de indeling in deze categorie kan de suggestie worden gewekt dat overtreding van de normen als ‘minder ernstig’ kan worden gezien.

De aard van de bepalingen en het belang daarvan voor het toezicht door DNB, rechtvaardigt ten minste een indeling in categorie 2. Daarom wordt in het onderhavige besluit de boetecategorie voor overtreding van zowel het prudent person beginsel als de verplichting tot een beheerste en integere bedrijfsvoering vervangen door categorie 2. Dit geldt ook voor de eisen ten aanzien van beleggingen in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (artikel 13 van genoemd besluit). Deze categorie betreft een basisbedrag van € 500.000 dat gelet op de ernst van de overtreding en de verwijtbaarheid van de overtreder met maximaal 50% verhoogd of verlaagd kan worden. DNB dient bij het vaststellen van de boete ook rekening te houden met de draagkracht van het pensioenfonds en de schade voor derden (onder wie de deelnemers en pensioengerechtigden van het fonds). Door de keuze voor een hogere boetecategorie kan een grotere generale en speciale preventie worden bereikt, waardoor pensioenuitvoerders eerder geneigd zullen zijn om aan de regelgeving te voldoen.

Gevolgen voor de regeldruk

Het terugdringen van de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals is een terugkerend thema. De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk.

Administratieve lasten zijn de lasten die voortvloeien uit informatieverplichtingen aan de overheid. Inhoudelijke nalevingskosten zijn de overige kosten die moeten worden gemaakt (bovenop de gebruikelijke kosten) om aan wet- en regelgeving te voldoen. Bij beide is eveneens een onderscheid tussen eenmalige en structurele kosten van belang.

Navigatiemetafoor met scenario’s

De gevolgen voor de regeldruk van de weergave van ouderdomspensioen in verschillende scenario’s is reeds in beeld gebracht in de toelichting bij de ministeriele regeling waarmee de rekenmethodes voor de scenario’s zijn vastgesteld (Regeling van 13 april 2018, Staatscourant 2018, nr. 22286). De onderhavige bepaling dat daarbij gebruik moet worden gemaakt van de navigatiemetafoor die op de website van AFM is opgenomen, heeft geen extra gevolgen voor de regeldruk.

Uitvraag voorlopige keuze

In dit besluit wordt geregeld dat de verplichting om de voorlopige voorkeur voor een variabele of vaste uitkering uit te vragen niet geldt als sprake is van een kleine aanspraak van een gewezen deelnemer en aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dit besluit heeft een positief effect op de regeldruk, aangezien de pensioenuitvoerder in bepaalde gevallen geen uitvraag meer hoeft uit te sturen. Het betreft derhalve een vermindering van nalevingskosten. Bij de introductie van de Wet verbeterde premieregeling in 2016 zijn de regeldrukkosten van de (voorlopige) uitvraag voor een vast of variabel pensioen overigens niet opgevoerd.

De uitvraag bij de keuze voor een vast of variabel pensioen betreft alleen de kleine pensioenen opgebouwd in een premie- of kapitaalovereenkomst. Bij pensioenfondsen en verzekeraars zijn op dit moment circa 1,5 miljoen kleine pensioenen die zijn opgebouwd in een premie- of kapitaalovereenkomst. Verder komen er jaarlijks 260.000 nieuwe kleine pensioenen bij, waarvan er bij benadering 80.000 worden opgebouwd in een premie- of kapitaalovereenkomst. Aangenomen wordt dat vanaf 2019 voor circa 39.500 kleine pensioenen per jaar de uitvraag komt te vervallen.

De kosten voor de uitvraag van de voorlopige keuze zijn door de pensioenuitvoerders berekend op 2,50 euro per uitvraag. Deze kosten omvatten de schriftelijke of elektronische informatie, porto en het beantwoorden van vragen (telefonisch of via website). Dit betekent dat de vermindering van de nalevingkosten voor pensioenuitvoerders kan worden berekend op circa 100.000 euro per jaar. Het berekende bedrag aan regeldrukvermindering wordt in de onderhavige nota van toelichting genoemd, maar wordt niet opgenomen in het regeldrukbeheersysteem, waarin de effecten van regeldruk nog gemonitord worden.

Voorts moet hierbij worden opgemerkt dat deze vermindering de komende jaren naar verwachting zal afnemen, omdat vanaf 1 januari 2019 kleine pensioenen kunnen worden meegenomen in de zogenaamde automatische waardeoverdracht op grond van de Wet waardeoverdracht klein pensioen. Het kleine pensioen wordt dan automatisch overgedragen naar de huidige pensioenuitvoerder en toegevoegd aan de reeds opgebouwde aanspraken. In de Wet waardeoverdracht kleine pensioenen is de aanname gedaan dat 60% van de bestaande kleine aanspraken zal worden overgedragen vanaf 1 januari 2019 (Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 3, p. 18).

Reactie op toezichttoetsen en advies

Het ontwerpbesluit is op 17 september 2018 voorgelegd aan de toezichthouders DNB en AFM voor een toezichttoets. Tevens is het ontwerpbesluit voor advies aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voorgelegd.

Toezichttoetsen AFM en DNB

Het ontwerpbesluit geeft DNB geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. De AFM heeft in de toezichttoets een voorstel gedaan voor verduidelijking van het onderdeel ‘navigatiemetafoor’. Dit betreft redactionele opmerkingen, die in het besluit en de nota van toelichting zijn overgenomen.

Advies ATR

Het ATR heeft geadviseerd om bij het onderdeel uitzondering voor kleine pensioenen m.b.t. de uitvraag voor vast of variabel pensioen de omvang van de regeldruk te berekenen. Deze berekening is opgenomen in de nota van toelichting in de paragraaf Gevolgen voor de regeldruk, evenals een redactionele aanpassing.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In het opschrift van hoofdstuk 2 is de vernummering van twee artikelen verwerkt.

Artikel I, onderdeel B (artikel 9e Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In artikel 9e van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn regels gesteld voor het pensioenregister.

In het zesde lid is geregeld dat voor de weergave van ouderdomspensioen in scenario’s een navigatiemetafoor wordt gebruikt.

Artikel I, onderdeel C (artikel 9f Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Artikel 9f van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling bevatte regels voor een gefaseerde invoering van artikel 9e die inmiddels gerealiseerd is. Artikel 9f is daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel D (artikel 14da Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Op grond van artikel 14d, vijfde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vraagt een uitvoerder van een premieovereenkomst de gewezen deelnemer naar zijn voorkeur voor een vaste of variabele uitkering zodra dit relevant is voor de beleggingen.

In artikel 14da van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld dat de uitvoerder de voorkeur niet hoeft uit te vragen bij een kleine pensioenaanspraak (uitkering van ouderdomspensioen zou op de pensioendatum niet meer dan € 474,11 bedragen) van een gewezen deelnemer die de uitvoerder door automatische waardeoverdracht probeert of heeft geprobeerd over te dragen aan een andere uitvoerder.

Voor de vraag of de uitvoerder probeert de aanspraak automatisch over te dragen wordt onderscheid gemaakt tussen aanspraken ontstaan vanaf 1 januari 2018 en voor 1 januari 2018.

Bij aanspraken ontstaan vanaf 1 januari 2018 (de deelneming van de gewezen deelnemer is geëindigd vanaf 1 januari 2018) geldt de verplichting tot uitvraag niet, op grond van het tweede lid, indien de uitvoerder probeert of heeft geprobeerd de aanspraak automatisch over te dragen. Een uitvoerder die meedoet aan automatische waardeoverdracht vraagt ten minste jaarlijks aan het pensioenregister een opgave van de uitvoerder waarbij de gewezen deelnemer actief pensioen opbouwt totdat de waardeoverdracht is gerealiseerd. Als de uitvoerder na vijf vergeefse jaarlijkse pogingen niet langer probeert de waarde over te dragen is er voor de uitvoerder nog steeds geen verplichting tot uitvraag van de voorlopige voorkeur, ook niet als deze uitvraag pas een aantal jaren later relevant zou zijn en dus, in beginsel zou moeten plaatsvinden. Hiervoor is aangesloten bij de regeling voor afkoop van kleine aanspraken ontstaan vanaf 1 januari 2018. Na vijf jaar vergeefs getracht te hebben de kleine aanspraak over te dragen kan de aanspraak worden afgekocht.

Bij aanspraken ontstaan voor 1 januari 2018 wordt in 2020 een plan van aanpak opgesteld voor de automatische waardeoverdracht van deze aanspraken. De verplichting tot uitvraag van de voorkeur van de gewezen deelnemer geldt dan niet, op grond van het derde lid, vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot de start van het plan van aanpak indien de uitvoerder voor de aanspraak het voornemen heeft deze in het plan van aanpak op te laten nemen en, op grond van het vierde lid, vanaf de start van het plan van aanpak indien de aanspraak van de gewezen deelnemer daarin is opgenomen. Indien de aanspraak alsnog niet in het plan van aanpak wordt opgenomen geldt de verplichting tot uitvraag weer vanaf de start van het plan van aanpak.

Artikel I, onderdeel E (artikel 36 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In artikel 36 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is de bevoegdheidsverdeling tussen DNB en AFM ten aanzien van de lagere regelgeving op grond van de artikelen 52 en 52a van de Pensioenwet en de artikelen 63 en 63a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling aangepast. Op grond van deze artikelen zijn in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling regels gesteld over de zorgplicht bij premieovereenkomsten, premieregelingen en variabele uitkeringen. Daarbij is verduidelijkt dat DNB toezicht houdt op de uitvoering van de lagere regelgeving voor zover het betreft de beleggingen en het beleggingsbeleid en AFM voor het overige.

Artikel I, onderdeel F (artikel 51a Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In artikel 51a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregelingen worden de boetecategorieën verhoogd van categorie 1 naar categorie 2 voor bepalingen die betrekking hebben op prudent beleggen en de beheerste en integere bedrijfsvoering.

Artikel I, onderdeel G (artikel 55 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling)

Artikel 55 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling bevatte uitgewerkt overgangsrecht en is vervallen.

Artikel II

In artikel 1b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is bepaald dat bij het vermogen van een fonds dat overgaat naar een afgescheiden vermogen van een algemeen pensioenfonds de toepassing van het financieel toetsingskader wordt voortgezet. Dit betekent dat maatregelen en instrumenten uit het financieel toetsingskader zoals die van toepassing waren op het vermogen bij het fonds, worden voortgezet bij dat afgescheiden vermogen, voor zover sprake is van een overdracht aan een collectiviteitskring waar nog geen pensioenregeling wordt uitgevoerd; een ‘lege’ kring. Zo zal een lopend herstelplan van toepassing blijven en wordt bij het afgescheiden vermogen hetzelfde jaarlijkse toetsmoment gehanteerd als voor de overgang naar het afgescheiden vermogen. Ook voor de toepassing van artikel 140 van de Pensioenwet dan wel artikel 135 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling tellen de jaarlijkse meetmomenten door. Het gaat hierbij om staande praktijk in de uitvoering. Als een fonds zowel een DB als een DC regeling had en de DB regeling een afgescheiden vermogen bij een algemeen pensioenfonds wordt geldt de regel voor dit deel.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven