Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 april 2018, nr. 2018-0000071068, tot vaststelling van de rekenmethodieken voor weergave van ouderdomspensioen in scenario's

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 7e, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 14 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden een aantal artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 14a. Rekenmethodiek weergave in scenario’s

Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 14b tot en met 14h wordt verstaan onder:

a. berekeningsdatum:

de eerste dag van het kwartaal vanaf welke de rekenmethode wordt uitgevoerd over het aantal toekomstige jaren;

b. scenarioset:

de scenarioset, bedoeld in artikel 23b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, voor het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt;

c. scenarioprijsinflatie:

de veronderstelde prijsinflatie die voor ieder jaar in elk scenario in de scenarioset wordt vermeld;

d. uitkeringsovereenkomst:

uitkeringsovereenkomst of uitkeringsregeling;

e. premieovereenkomst:

premieovereenkomst of premieregeling;

f. kapitaalovereenkomst:

kapitaalovereenkomst of kapitaalregeling;

g. rekenmethodes:

de toegelaten rekenmethodes, bedoeld in de onderdelen h en i, die door uitvoerders gebruikt kunnen worden;

h. generieke rekenmethode:

rekenmethode voor alle soorten pensioenovereenkomsten en pensioenuitkeringen;

i. rekenmethode 1:

rekenmethode voor uitkeringsovereenkomsten en vastgestelde uitkeringen; en

j. pensioenbedrag:

de hoogte van de op basis van een rekenmethode in een scenario op te bouwen of opgebouwde ouderdomspensioenrechten en ouderdomspensioenaanspraken op jaarbasis, op A jaren vanaf de berekeningsdatum, waarbij het aantal jaren A wordt bepaald door het moment, gerekend vanaf de berekeningsdatum, waarvoor het pensioenbedrag wordt berekend.

Artikel 14b. Uitvoering rekenmethodiek

  • 1. Voor een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt voor het moment, bedoeld in artikel 14a, onderdeel j, een pensioenbedrag berekend voor een verwacht scenario, een optimistisch scenario en een pessimistisch scenario. De status van deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op de berekeningsdatum is bepalend bij de toepassing van de rekenmethode.

  • 2. Bij de berekeningen voor een deelnemer of gewezen deelnemer wordt uitgegaan van de pensioenleeftijd in de pensioenregeling. Indien het moment waarvoor de pensioenbedragen worden berekend de individuele pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet is en deze afwijkt van de pensioenleeftijd, dan wordt de berekening eerst uitgevoerd op basis van de pensioenleeftijd en vindt vervolgens een herrekening plaats van het pensioenbedrag naar een pensioenbedrag op de individuele pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet op basis van de ten tijde van de berekening gebruikte vervroegingfactoren en uitstelfactoren.

  • 3. Voor de berekening op het individuele niveau worden een wijziging van het pensioengevend salaris en een op een looninflatie gebaseerde wijziging van andere premie- en pensioengrondslag bepalende grootheden, gebaseerd op de scenarioprijsinflatie.

Artikel 14c. Berekeningen generieke rekenmethode

  • 1. De generieke rekenmethode berekent het pensioenbedrag op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid in elk scenario van de scenarioset.

  • 2. Bij toepassing van de generieke methode wordt het in elk scenario van de scenarioset berekende pensioenbedrag gecorrigeerd voor de scenarioprijsinflatie over de A jaren.

  • 3. Het pensioenbedrag voor een verwacht scenario, een optimistisch scenario en een pessimistisch scenario wordt als volgt bepaald:

    • a. het 50e percentiel van de pensioenbedragen van alle scenario’s, is het pensioenbedrag voor het verwacht scenario;

    • b. het 95e percentiel van de pensioenbedragen van alle scenario’s, is het pensioenbedrag voor het optimistisch scenario;

    • c. het 5e percentiel van de pensioenbedragen van alle scenario’s, is het pensioenbedrag voor het pessimistisch scenario.

Artikel 14d. Berekeningen generieke methode uitkeringsovereenkomsten

  • 1. Bij het toepassen van de generieke rekenmethode bij een uitkeringsovereenkomst wordt voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in elk scenario van de scenarioset een pensioenbedrag bepaald op basis van de op de berekeningsdatum opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten en, voor de deelnemer, ook de toekomstige tijdsevenredige pensioenopbouw met medeneming van de aanpassing van het pensioen voor elk jaar van de A jaren in dat scenario.

  • 2. De aanpassing van het pensioen kan zijn: toeslagverlening, vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten of een aanpassing in het kader van een pensioenregeling gebaseerd op een eindloonstelsel gedurende de opbouwfase.

  • 3. Voor fondsen volgt de aanpassing van het pensioen uit een doorrekening van de haalbaarheidstoets met de scenarioset die van toepassing is op de berekeningsdatum. Voor andere pensioenuitvoerders volgt de aanpassing van het pensioen uit een zo realistisch mogelijke projectieberekening die eveneens gebaseerd is op dezelfde scenarioset en dezelfde berekeningsdatum.

  • 4. Indien bij een uitkeringsovereenkomst het premieniveau voor een bepaalde periode wordt vastgelegd en in verband daarmee de opbouw van pensioen in enig jaar kan worden aangepast, wordt in de doorrekening van het pensioenbeleid daarmee rekening gehouden.

Artikel 14e. Berekeningen generieke methode premieovereenkomsten

  • 1. Bij het toepassen van de generieke rekenmethode bij een premieovereenkomst in de opbouwfase gevolgd door een variabele pensioenuitkering vanaf pensioendatum, wordt voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in elk scenario van de scenarioset een pensioenbedrag bepaald op basis van de beleggingsportefeuille op de berekeningsdatum en, voor een deelnemer, ook de toekomstige premies in de opbouwfase en, indien van toepassing, de uitkeringen in de uitkeringsfase in de periode van A jaren.

  • 2. Bij een premieovereenkomst in de opbouwfase gevolgd door een vastgestelde uitkering vanaf pensioendatum, wordt voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in elk scenario van de scenarioset een pensioenbedrag bepaald:

    • a. in het geval van een deelnemer of gewezen deelnemer, voor de opbouwfase op basis van het eerste lid, en, indien van toepassing, vanaf de pensioendatum op basis van de uit de opbouwfase voortkomende pensioenrechten op pensioendatum met medeneming van de aanpassing van het pensioen voor elk jaar van de A jaren in dat scenario vanaf de pensioendatum; en

    • b. in het geval van een gepensioneerde op basis van de pensioenrechten op de berekeningsdatum met medeneming van de aanpassing van het pensioen voor elk jaar van de A jaren in dat scenario vanaf de berekeningsdatum.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid geldt het volgende:

    • a. op de aanpassing van het pensioen is artikel 14d, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing; en

    • b. indien het moment op A jaren vanaf de berekeningsdatum gelegen is na de pensioendatum dan wordt in het geval van toepassing van het eerste lid voor de opbouwfase voor A jaren gelezen het aantal jaren vanaf berekeningsdatum tot de pensioendatum.

  • 4. Bij een premieovereenkomst in de opbouwfase en een variabele pensioenuitkering in de uitkeringsfase geldt voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met de beleggingsportefeuille op de berekeningsdatum voor elk scenario in de scenarioset het volgende:

    • a. de waarde van de beleggingsportefeuille wordt op basis van de scenarioset en conform de specifieke kenmerken van de pensioenregeling op jaarbasis ontwikkeld vanaf de berekeningsdatum over A jaren met medeneming in enig jaar van onder andere de toevoeging van premie en de onttrekking van uitkeringen, kosten en risicopremies waarbij, als het niet een geheel jaar is, de ontwikkeling in dat jaar naar evenredigheid wordt toegepast; en

    • b. een omzetting van de waarde van de beleggingsportefeuille in volgens de regeling te verkrijgen pensioenrechten geschiedt op basis van de in dat scenario voorkomende marktrente en specifieke factoren van de pensioenregeling die het tarief bepalen van die omzetting.

  • 5. De beleggingsportefeuille, bedoeld in het vierde lid, is opgedeeld in de twee beleggingscategorieën waarop de scenarioset wordt toegepast, risicovrije vastrentende waarden en zakelijke waarden. De vastrentende waarden worden onderverdeeld in risicovrije vastrentende waarden en zakelijke waarden op basis van de tabel in artikel 23a, vijfde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Alle niet vastrentende waarden worden ingedeeld in de categorie zakelijke waarden.

  • 6. In het geval van een kapitaalovereenkomst zijn het eerste tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

    • a. voor premieovereenkomst wordt gelezen kapitaalovereenkomst;

    • b. in de opbouwfase voor de beleggingsportefeuille op de berekeningsdatum en de waardeontwikkeling daarvan wordt gelezen het volgens de kapitaalovereenkomst opgebouwde kapitaal en de ontwikkeling daarvan; en

    • c. in de uitkeringsfase in het geval van een variabele uitkering de waarde van de beleggingsportefeuille voor de deelnemer en de gewezen deelnemer volgens het vierde lid ontwikkeld wordt vanaf de pensioendatum over de resterende jaren tot A jaren vanaf de berekeningsdatum.

Artikel 14f. Uitgangspunten berekening rekenmethode 1

  • 1. Bij rekenmethode 1 wordt voor elk scenario in de scenarioset en voor elk jaar in dat scenario het volgende bepaald:

    • a. de aanpassing van het pensioen, uitgedrukt als een percentage van dat pensioen, waarbij de aanpassing kan zijn toeslagverlening of vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;

    • b. de koopkrachtfactor, door de aanpassing voor dat jaar en de scenarioprijsinflatie voor dat jaar als volgt te bepalen: (1 + aanpassing) / (1 + scenarioprijsinflatie);

    • c. de cumulatieve koopkrachtfactor, door de vermenigvuldiging van de koopkrachtfactoren over de voorgaande jaren tot en met dat jaar; en

    • d. de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw.

  • 2. In een pensioenregeling gebaseerd op een eindloonstelsel gedurende de opbouwfase wordt in de aanpassing in ieder geval toeslagverlening ter hoogte van de scenarioprijsinflatie meegenomen.

  • 3. De aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw is voor uitkeringsovereenkomsten waarbij het premieniveau voor een bepaalde periode wordt vastgelegd en in verband daarmee de opbouw van pensioen in enig jaar kan worden aangepast, de aangepaste pensioenopbouw voor dat jaar uitgedrukt als een percentage van de oorspronkelijke opbouw. Voor andere uitkeringsovereenkomsten is dit percentage 100%.

  • 4. Uit de factoren, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, worden drie rekenmethodescenario’s afgeleid. Elk rekenmethodescenario bevat voor elk jaar in de scenarioset telkens twee getallen:

    • a. bij het verwacht rekenmethodescenario is het eerste getal het 50e percentiel van de cumulatieve koopkrachtfactoren in dat jaar van alle scenario’s en het tweede getal de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw voor dat jaar afkomstig uit hetzelfde scenario dat dit 50e percentiel bepaalt;

    • b. bij het optimistisch rekenmethodescenario is het eerste getal het 95e percentiel van de cumulatieve koopkrachtfactoren in dat jaar van alle scenario’s en het tweede getal de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw voor dat jaar afkomstig uit hetzelfde scenario dat dit 95e percentiel bepaalt;

    • c. bij het pessimistisch rekenmethodescenario is het eerste getal het 5e percentiel van de cumulatieve koopkrachtfactoren in dat jaar van alle scenario’s en het tweede getal de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw voor dat jaar afkomstig uit hetzelfde scenario dat dit 5e percentiel bepaalt.

  • 5. Als er bij de factoren, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en d, onderscheid wordt gemaakt tussen de groepen deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden of deelgroepen hiervan, dan worden de drie rekenmethodescenario’s opgesteld voor elke groep.

  • 6. Voor fondsen volgt de aanpassing en de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw uit een doorrekening van de haalbaarheidstoets met de scenarioset die van toepassing is op de berekeningsdatum. Voor andere pensioenuitvoerders volgen deze factoren uit een zo realistisch mogelijke projectieberekening die eveneens gebaseerd is op dezelfde scenarioset en dezelfde berekeningsdatum.

Artikel 14g. Berekeningen rekenmethode 1

  • 1. In rekenmethode 1 wordt voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met het verwachte, optimistische en pessimistische rekenmethodescenario, bedoeld in artikel 14f, vierde lid, het pensioenbedrag als volgt berekend:

    • a. het op de berekeningsdatum opgebouwde ouderdomspensioen wordt vermenigvuldigd met de cumulatieve koopkrachtfactor in jaar A van het rekenmethodescenario;

    • b. voor de jaren vanaf de berekeningsdatum tot en met jaar A worden voor elk jaar j de volgende drie grootheden met elkaar vermenigvuldigd:

      • 1°. het op te bouwen ouderdomspensioen in jaar 1, op jaarbasis;

      • 2°. het eerste getal, bedoeld in artikel 14f, vierde lid, in jaar A van het rekenmethodescenario gedeeld door het eerste getal, bedoeld in artikel 14f, vierde lid, in jaar j van het rekenmethodescenario, en

      • 3°. het tweede getal, bedoeld in artikel 14f, vierde lid, in jaar j van het rekenmethodescenario; en

    • c. het in onderdeel a berekende bedrag en de in onderdeel b berekende bedragen worden bij elkaar opgeteld.

  • 2. Voor de gewezen deelnemer of de gepensioneerde is de grootheid in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° gelijk aan nul. Dit is ook het geval indien voor een deelnemer het pensioenbedrag berekend wordt voor alleen het op de berekeningsdatum opgebouwde ouderdomspensioen.

  • 3. Als A niet een geheel aantal jaren is, dan wordt het pensioenbedrag P als volgt berekend. Laat [A] het gehele aantal jaren zijn door het naar beneden op een geheel getal afronden van A. Met het volgens dit artikel berekende pensioenbedrag P0 op [A] jaren vanaf berekeningsdatum en het volgens dit artikel berekende pensioenbedrag P1 op [A]+1 jaren wordt het pensioenbedrag P als volgt bepaald: P = P0 + (P1 – P0) * (A – [A]).

Artikel 14h. Normen rekenmethodiek

  • 1. De pensioenuitvoerder kiest de rekenmethode die passend is gegeven de kenmerken van de pensioenuitvoerder en de pensioenregelingen die worden uitgevoerd.

  • 2. De onderbouwing van een doorrekening van de haalbaarheidstoets en van de projectieberekening, bedoeld in artikel 14d, derde lid, en artikel 14f, zesde lid, is gedegen en biedt voldoende inzicht in onder meer de gebruikte gegevens, veronderstellingen, grondslagen en modellering.

  • 3. De onderbouwing van de berekening volgens de generieke rekenmethode is gedegen en biedt voldoende inzicht in onder meer de gebruikte gegevens, veronderstellingen, grondslagen en modellering.

  • 4. De pensioenuitvoerder stelt procedures vast voor de uitvoering, vaststelling en verantwoording van de rekenmethodes.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 april 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

Centraal element in de communicatie van pensioenuitvoerders met hun deelnemers is het in te schatten pensioen op de pensioendatum. Dit bedrag is met onzekerheid omgeven; zo zijn de hoogte van de pensioenaanspraak en de mate waarin dit voor inflatie gecompenseerd wordt onzekere factoren. Voor de deelnemer is het belangrijk dat zijn of haar persoonlijke pensioenbedragen inzichtelijk worden gemaakt. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de Wet pensioencommunicatie1 zijn algemene risico’s ten aanzien van pensioen voor een deelnemer moeilijk te begrijpen; deelnemers schatten de toekomst vaak te optimistisch in en risico’s te laag. Daarom moeten pensioenrisico’s in de communicatie persoonlijk worden gemaakt. Het tonen van verschillende, zo realistisch mogelijke, uitkomsten van het te bereiken pensioen met behulp van scenariobedragen helpt om de risico’s individueel inzichtelijk en voor de deelnemer relevant te maken. De met de Wet Pensioencommunicatie gewijzigde Pensioenwet (en Wet verplichte beroepspensioenregeling) schrijft daarom voor dat pensioenuitvoerders de indicatie van het pensioen voor de deelnemer inzichtelijk maken in drie pensioenbedragen, gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario.

Bij de berekening van deze scenariobedragen wordt vooruit gekeken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een paar duizend toekomstscenario’s met macro-economische prognoses voor sleutelvariabelen voor de komende decennia (afhankelijk van onder andere de levensverwachting). Met deze elk kwartaal op de website van De Nederlandsche Bank (DNB) beschikbaar gestelde scenarioset, kan een pensioenuitvoerder berekenen in welke mate het lukt om de ambitie waar te maken. Wanneer blijkt dat een pensioenuitvoerder in bepaalde scenario’s geen toeslag kan verlenen, waar dat wel de ambitie is, of dat hij opgebouwde pensioenaanspraken of -rechten moet verlagen, dan zullen de effecten daarvan te zien zijn in de getoonde scenariobedragen. De scenariobedragen houden niet alleen rekening met de door de pensioenuitvoerder toekomstig te verlenen toeslag maar ook met de toekomstige inflatie in de scenario’s. Op deze manier wordt de communicatie over pensioen verder verbeterd en worden de doelen in de Wet pensioencommunicatie bevorderd.

Met de hier omschreven rekenmethodes worden koopkracht en risico’s voor de deelnemer persoonlijk zichtbaar aan de hand van drie berekende pensioenbedragen die gebaseerd zijn op een optimistisch, een verwacht en een pessimistisch scenario. De rekenmethodes worden in een ministeriële regeling vastgelegd, zodat het te bereiken pensioen door alle uitvoerders op vergelijkbare wijze wordt berekend en de bedragen voor de deelnemer optelbaar zijn. De rekenmethodes zijn namelijk gebaseerd op dezelfde grondslagen, zoals gelijksoortige deelnemersinformatie en dezelfde door DNB beschikbaar gestelde macro-economische scenarioset. Het opgebouwde en te bereiken pensioen van een deelnemer bij verschillende pensioenuitvoerders kan derhalve onderling eenvoudig worden vergeleken en worden opgeteld. Hierdoor kunnen deelnemers met de pensioencommunicatie gebaseerd op de scenariobedragen een realistisch en consistent totaaloverzicht krijgen van hun oudedagsvoorziening, bestaande uit AOW en pensioen.

De omschrijving van de rekenmethodes geeft aan op welke wijze pensioenuitvoerders berekeningen moeten uitvoeren om te komen tot scenariobedragen die gebruikt moeten worden bij verschillende vormen van pensioencommunicatie met deelnemers.

Risicohouding

De drie wettelijk voorgeschreven pensioenbedragen moeten rekening houden met onder meer toekomstige inflatie en toeslagverlening verleend door de pensioenuitvoerder en de eventualiteit dat pensioenaanspraken en -rechten verminderd moeten worden. De bedoeling van de Wet pensioencommunicatie is dat op deze manier meer inzicht ontstaat in de koopkrachteffecten en risico’s van pensioen. De pensioenbedragen worden uitgedrukt in termen van de huidige koopkracht door te corrigeren voor toekomstige inflatie. In artikel 1a, derde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is de risicohouding van fondsen voor premieovereenkomsten en variabele pensioenen gekoppeld aan deze pensioenbedragen in een verwacht en een pessimistisch scenario, waarover ook wordt gecommuniceerd aan deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Op grond van artikel 14d, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, is artikel 1a, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing op verzekeraars en premiepensioeninstellingen.

In deze regeling is opgenomen welke rekenmethodieken, gelet op artikel 7e, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, pensioenuitvoerders moeten gebruiken om genoemde pensioenbedragen te kunnen berekenen.

In artikel 36b van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is overgangsrecht opgenomen voor het vaststellen van de risicohouding. Tot het verplicht worden van de rekenmethodieken in deze ministeriële regeling wordt een tijdelijke regeling gebruikt. Deze is vergelijkbaar met de tijdelijke regeling informatieverstrekking, opgenomen in artikel 54 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, die in het kader van de Wet verbeterde premieregeling is ingevoerd. Voor de risicohouding is bij het overgangsrecht aangesloten op deze tijdelijke regeling. De tijdelijke regeling beoogt uitsluitend een indicatie te geven van het risico van een variabel pensioen ten opzichte van een vast pensioen en houdt onder andere geen rekening met inflatie.

Op het moment van het verplicht worden van de rekenmethodieken wordt bij de informatieverstrekking in het kader van het variabel pensioen rekening gehouden met toekomstige inflatie. Als de rekenmethodieken gebruikt worden voor de risicohouding voor premieovereenkomsten en variabele pensioenen, wordt ook dan rekening gehouden met toekomstige inflatie, zoals oorspronkelijk is bedoeld. Voor de risicohouding van een fonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling voor premieovereenkomsten en variabele pensioenen, geldt dat de rekenmethodiek van toepassing is vanaf 1 juli 2018. De verplichting om gebruik te maken van de tijdelijke regeling zal ook op dat tijdstip gewijzigd worden in de mogelijkheid deze te gebruiken tot 1 januari 2019. Pensioenuitvoerders kunnen voor het vaststellen van de risicohouding vanaf 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 dus zowel gebruik maken van de in deze regeling opgenomen rekenmethodieken als van de tijdelijke regeling. Vanaf 1 januari 2019 komt daarmee de tijdelijke regeling te vervallen. De in deze regeling opgenomen rekenmethodieken worden tot 1 januari 2019 alleen toegepast bij vaststelling van de risicohouding.

Uniform Pensioenoverzicht

Voor de berekeningen op grond van deze regeling ten behoeve van het Uniform Pensioenoverzicht in enig jaar is de berekeningsdatum 1 januari van dat jaar. Voor deze berekeningen wordt dus uitgegaan van de scenarioset voor het eerste kwartaal van dat jaar.

Voor fondsen kan het zijn dat de jaarlijkse haalbaarheidstoets, die zij moeten uitvoeren op grond van artikel 22 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, beschikbaar is voor de berekeningen op grond van deze regeling ten behoeve van het Uniform Pensioenoverzicht. Deze fondsen kunnen in beginsel de aanpassingen van het pensioen in elk scenario voor elk toekomstig jaar uit die jaarlijkse haalbaarheidstoets gebruiken. Immers in de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt ook uitgegaan van de scenarioset voor het eerste kwartaal. In artikel 14d, derde lid, en 14f, zesde lid, is de jaarlijkse haalbaarheidstoets dan te beschouwen als de daar bedoelde doorrekening van de haalbaarheidstoets.

Als tussen 1 januari van enig jaar en het moment van communicatie van het Uniform Pensioenoverzicht in dat jaar het pensioenbeleid significant wijzigt, dan zijn de bedoelde aanpassingen van het pensioen uit die jaarlijkse haalbaarheidstoets niet meer geschikt voor toepassing van artikel 14d, derde lid, en 14f, zesde lid. In dat geval vindt een doorrekening plaats van de haalbaarheidstoets zoals daar bedoeld.

Regeldruk

De hier beoogde wijzigingen hebben tot doel deelnemers met pensioencommunicatie gebaseerd op scenariobedragen een realistisch en consistent totaalbeeld te geven van hun oudedagsvoorziening. Daarmee krijgen deelnemers meer inzicht in de koopkrachteffecten en risico’s van pensioen. Een beter inzicht creëert voor deelnemers een duidelijk handelingsperspectief. De hier beoogde wijzigingen zijn van praktische aard voor pensioenuitvoerders en zijn van invloed op de regeldruk.

De generieke rekenmethode is een ‘principle based’ rekenmethode die pensioenuitvoerders kunnen gebruiken voor alle soorten pensioenovereenkomsten en voor alle soorten pensioenuitkeringen. De generieke rekenmethode is om die redenen aantrekkelijk. In deze methode moet echter voor elke deelnemer een paar duizend scenariobedragen berekend worden. Rekenmethode 1 zal voor uitvoerders die alleen uitkeringsovereenkomsten uitvoeren eenvoudiger uit te voeren zijn omdat de scenarioset alleen op het niveau van de regeling doorgerekend hoeft te worden en vervolgens slechts drie scenario’s per deelnemer. Voor premieovereenkomsten, en dus ook voor overeenkomsten in het kader van de met de Wet verbeterde premieregeling gewijzigde Pensioenwet (en Wet verplichte beroepspensioenregeling), worden de betreffende pensioenuitvoerders verplicht om de generieke rekenmethode te gebruiken. Voor uitkeringsovereenkomsten kunnen de betreffende uitvoerders kiezen tussen de generieke rekenmethode en rekenmethode 1. In beide rekenmethodes wordt voor fondsen de aanpassing van het pensioen gebaseerd op de uitvoering van hun haalbaarheidstoets. Verzekeraars, die uitkeringsovereenkomsten uitvoeren, kennen de haalbaarheidstoets als rekeninstrument echter niet. Uitvoering van de haalbaarheidstoets zou voor verzekeraars extra investeringen en dus uitvoeringskosten betekenen. Hen is het daarom toegestaan om een andere realistische projectieberekening te gebruiken die eveneens gebaseerd is op dezelfde scenarioset en dezelfde berekeningsdatum.

De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Administratieve lasten zijn de kosten die bedrijven, instellingen en burgers moeten maken om te voldoen aan de informatieverplichtingen, die voortvloeien uit de wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie, die door de overheid en/of de toezichthouders wordt verlangd. De inhoudelijke nalevingskosten zijn de kosten die gemaakt worden om aan de inhoudelijke eisen van de wet -en regelgeving te voldoen. Bij beide is een onderscheid tussen eenmalig en structureel van belang.

Deze ministeriële regeling brengt bepaalde inhoudelijke nalevingskosten mee voor pensioenuitvoerders, en geen administratieve lasten.

Naar aanleiding van een uitvraag hebben pensioenuitvoerders een inschatting gemaakt van de inhoudelijke nalevingskosten die het gevolg zouden zijn van de in deze ministeriële regeling beschreven rekenmethodes. Het gaat hierbij om het voldoen aan de inhoudelijke eisen zoals die gesteld zijn via de Wet pensioencommunicatie; door de pensioenuitvoerder bewerken en ter beschikking stellen van administratieve gegevens op niveau van de individuele pensioendeelnemer. Voor beide rekenmethodes moet op niveau van de pensioenregeling een paar duizend vectoren berekend worden met koopkrachtfactoren. Die zijn gebaseerd op berekende toeslag en inflatie in elk van de scenario’s. Uiteindelijk moeten drie eurobedragen berekend worden per deelnemer die behoren bij een optimistische, verwachte of pessimistische pensioenverwachting. Daartoe moet per regeling de noodzakelijke informatie verzameld worden, mogelijk op verschillende plekken in de administratie van de pensioenuitvoerder. IT-systemen moeten worden ingeregeld om dit mogelijk te maken. Voor pensioenuitvoerders gezamenlijk zouden de eenmalige kosten van invoering van deze rekenmethodes in totaal circa 23 mln euro bedragen. Daarna zouden de structurele kosten jaarlijks ruim 8 mln euro bedragen.

De nu voorliggende regeling tot vaststelling van de rekenmethodieken voor weergave van ouderdomspensioen in scenario's is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Met het advies van ATR (d.d. 28 maart 2018) is rekening gehouden in deze regeling. Hun advies is de regeling vast te stellen.

Artikelsgewijs

Artikel 14a Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In artikel 14a is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen die gebruikt worden bij de rekenmethodiek om koopkracht en risico in de persoonlijke pensioeninformatie te verwerken. Bij de omschrijvingen van de berekeningsdatum, de scenarioset en de scenarioprijsinflatie in de onderdelen a, b en c is zo ver mogelijk aangesloten bij de omschrijving van die begrippen (of vergelijkbare begrippen) zoals ze worden gebruikt voor de haalbaarheidstoets.

In artikel 14a, eerste lid, onderdeel a, is geregeld dat de berekeningsdatum de eerste dag is van een kwartaal. Hiermee wordt aangesloten bij de publicatie van de scenarioset, die door DNB voor elk kwartaal beschikbaar wordt gesteld.

In de onderdelen d, e en f is geregeld dat onder de begrippen uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst en premieovereenkomst ook wordt verstaan de uitkeringsregeling, kapitaalregeling en premieregeling zoals deze in de Wet verplichte beroepspensioenregeling heten.

In de onderdelen g, h en i worden de rekenmethodes omschreven. Er worden twee rekenmethodes onderscheiden waarmee de berekeningen voor weergave van ouderdomspensioen in scenario’s kunnen worden uitgevoerd: de generieke methode die gebruikt kan worden voor alle soorten pensioenovereenkomsten en pensioenuitkeringen en rekenmethode 1, die gebruikt kan worden voor uitkeringsovereenkomsten en vastgestelde uitkeringen. Van vastgestelde uitkeringen is sprake bij uitkeringsovereenkomsten en bij gepensioneerden die vanuit een premieovereenkomst of kapitaalovereenkomst een vastgestelde uitkering krijgen. De generieke methode is ook geschikt voor wisseling van het karakter van de regeling in één scenario; een premieovereenkomst in de opbouwfase en een vastgestelde uitkering in de uitkeringsfase langs één scenario. De generieke rekenmethode is meer ‘principle based’ en rekenmethode 1 is meer ‘rule based’.

De in onderdeel j bedoelde momenten (op A jaren vanaf de berekeningsdatum) waarvoor de berekeningen gemaakt worden kunnen bijvoorbeeld zijn de pensioendatum, 10 jaar na pensioendatum of voor een gepensioneerde 5 jaar na berekeningsdatum. Het zijn toekomstige momenten waarop een te berekenen pensioenbedrag in een verwacht scenario, een optimistisch scenario en pessimistisch scenario in een bepaalde communicatievorm gehanteerd zou kunnen worden. Bijvoorbeeld voor een op de berekeningsdatum 55½ jarige deelnemer in een pensioenregeling met pensioenleeftijd 68 jaar is het aantal jaren A gelijk aan 12½ voor het geval er nu over een pensioenbedrag op de pensioendatum gecommuniceerd moet worden. Het aantal jaren A is gelijk aan 17½ of bijvoorbeeld 22½ voor het geval er nu voor deze deelnemer een pensioenbedrag 5 jaar na pensioendatum of 10 jaar na pensioendatum moet worden gecommuniceerd.

Inherent aan de methode kan bij toepassing van rekenmethode 1 voor een deelnemer of een gewezen deelnemer het moment waarvoor de pensioenbedragen worden berekend, in ieder geval niet verder liggen dan de pensioendatum en is het aantal jaren A in die gevallen daarom niet groter dan het aantal jaren tot pensioeningang. Omdat de toeslagmaatstaf in de opbouwfase anders kan zijn dan in de uitkeringsfase en de verdeling van het aantal toekomstige jaren in het aantal jaren in de opbouwfase en het aantal jaren in de uitkeringsfase voor elke leeftijd verschillend is, zouden meer dan drie rekenmethodescenario’s nodig zijn dan nu in rekenmethode 1 zijn opgenomen. Bij de generieke rekenmethode speelt dit niet.

Artikel 14b Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In artikel 14b, eerste lid, wordt het doel van de rekenmethodes omschreven: het voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde berekenen van een pensioenbedrag voor een verwacht scenario, optimistisch scenario en pessimistisch scenario. De status van deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde betreft die per de berekeningsdatum. Voor de berekening in een scenario van het pensioenbedrag voor het individu blijft de status van deelnemer of gewezen deelnemer ongewijzigd tot de pensioendatum. Indien van toepassing, wijzigt die in dat scenario vanaf de pensioendatum in de status van gepensioneerde. De status van gepensioneerde blijft vanaf de berekeningsdatum ongewijzigd. Voor de berekening in een scenario van het pensioenbedrag voor het individu wordt uitgegaan van het in leven zijn van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op A jaren vanaf de berekeningsdatum.

Op grond van artikel 14b, tweede lid, is de pensioenleeftijd het uitgangspunt bij de berekeningen voor een deelnemer of gewezen deelnemer. Daarbij gaat het om de in de pensioenregeling opgenomen (standaard) pensioenleeftijd of pensioenrichtleeftijd. Deze pensioenleeftijd wordt steeds gebruikt voor de berekeningen ook als de individuele AOW-gerechtigde leeftijd eerder of later ligt. Indien de berekeningen gevraagd worden voor de, eerdere of latere, AOW-gerechtigde leeftijd van de (gewezen) deelnemer dan wordt de berekening op basis van de pensioenleeftijd als uitgangspunt genomen als zouden de uitkomsten op deze pensioendatum gevraagd worden en vindt er vervolgens een herrekening plaats met de ten tijde van de berekeningen geldende uitstel of vervroegingsfactoren. De AOW-gerechtigde leeftijd betreft de ten tijde van de berekeningen geldende, individuele, AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 14b, derde lid, regelt hoe in de berekening op het individuele niveau van het pensioenbedrag wordt omgegaan met de ontwikkeling van het pensioengevend salaris en de ontwikkeling van premie- en pensioengrondslag bepalende grootheden die gebaseerd zijn op looninflatie. In het geval van een wijziging van deze grootheden in een scenario, wordt die voor deze berekening gebaseerd op de scenarioprijsinflatie.

Artikel 14b, derde lid, is niet van toepassing voor een doorrekening van de haalbaarheidstoets en een projectieberekening als bedoeld in artikel 14d, derde lid, en artikel 14f, zesde lid. Een doorrekening van de haalbaarheidstoets vindt op geboortejaarniveau plaats en een projectieberekening mag ook op een dergelijk geaggregeerd niveau plaatsvinden. In deze berekeningen wordt uitgegaan van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid, waardoor het mogelijk is dat artikel 14b, derde lid, als uitgangspunt niet passend is. De aanpassingen, bedoeld in artikel 14d, eerste lid, en artikel 14e, tweede lid, volgen uit een dergelijke doorrekening van de haalbaarheidstoets of projectieberekening. Die aanpassingen worden vervolgens gebruikt in de berekening van het pensioenbedrag voor het individu waarvoor artikel 14b, derde lid, wel van toepassing is. Daarmee wordt voor alle regelingen en voor alle pensioenuitvoerders op het individuele niveau hetzelfde uitgangspunt gehanteerd.

Artikel 14c, 14d en 14e Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In de artikelen 14c, 14d en 14e is geregeld hoe de berekeningen in de generieke methode gebeuren.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitkeringsovereenkomsten (artikel 14d), premieovereenkomsten of kapitaalovereenkomsten met een variabele uitkering en premieovereenkomsten of kapitaalovereenkomsten met een vastgestelde uitkering (artikel 14e). Voor deelnemers en gewezen deelnemers wordt in de berekeningen zowel de al opgebouwde aanspraak betrokken als de toekomstige aanspraak. Indien de berekeningen alleen gebaseerd moeten zijn op de, op de berekeningsdatum, opgebouwde aanspraak of beleggingsportefeuille, dan wordt de toekomstige tijdsevenredige opbouw of toekomstige inleg van premie natuurlijk buiten beschouwing gelaten.

Artikel 14c Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Op grond van artikel 14c, eerste lid, berekent de generieke methode het pensioenbedrag op een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid in elk scenario van de scenarioset. Het gaat bij de pensioenbedragen die berekend worden om ouderdomspensioen, maar voor een zo realistisch mogelijke doorrekening worden de eventuele andere pensioensoorten (dan ouderdomspensioen) ook in de modellering betrokken.

Op grond van artikel 14c, tweede lid, worden de pensioenbedragen uitgedrukt in termen van de huidige koopkracht door te corrigeren voor de inflatie volgens de scenarioset. Op basis van de voor scenarioprijsinflatie gecorrigeerde pensioenbedragen worden de percentielen in het derde lid bepaald.

Artikel 14c, derde lid, bepaalt dat in de generieke methode voor het berekenen van het pensioenbedrag voor een verwacht scenario, een optimistisch scenario en pessimistisch scenario voor elke deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde een doorrekening van alle scenario’s plaatsvindt op basis waarvan het 50e, het 95e respectievelijk het 5e percentiel van de pensioenbedragen van alle scenario’s worden vastgesteld.

Artikel 14d Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In artikel 14d, eerste lid, wordt voor de deelnemer voor de toekomstige pensioenopbouw uitgegaan van de parttimegraad op de berekeningsdatum.

Op grond van artikel 14d, tweede lid, wordt bij de toepassing van de generieke methode bij uitkeringsovereenkomsten de aanpassing van het pensioen door toeslagen, kortingen of aanpassing als gevolg van een eindloonstelsel bepaald. Als er voor de aanpassing onderscheid wordt gemaakt tussen de groepen deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden of deelgroepen hiervan, dan wordt daarmee rekening gehouden.

Artikel 14d, derde lid, stelt dat aanpassingen van het pensioen voor een fonds volgen uit een doorrekening van de haalbaarheidstoets met de scenarioset die van toepassing is op de berekeningsdatum. Hierbij gaat het niet om de toetsing aan de door het fonds gekozen ondergrenzen en het proces daaromheen. Ook gaat het niet om een berekening vanuit een dekkingsgraad waarbij aan de vereisten van het vereist vermogen wordt voldaan, maar wordt gerekend vanuit de feitelijke financiële positie. Het gaat uitsluitend om de haalbaarheidstoets als rekeninstrument om op de berekeningsdatum de aanpassingen van het pensioen in elke scenario voor elk toekomstig jaar te bepalen en zoveel mogelijk aan te sluiten op dezelfde voor de haalbaarheidstoets gestelde normen en uitgangspunten. Op welke pensioenfondsbalans, onderliggende gegevens en rapportagedatum een dergelijke doorrekening van de haalbaarheidstoets wordt gebaseerd en hoe wordt omgegaan met de periode tussen de rapportagedatum en de berekeningsdatum volgt uit de systematiek hiervoor zoals bedoeld in artikel 30a van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, als zou in het kwartaal waarin de berekeningsdatum ligt sprake zijn van een fondsbesluit voor een nieuw uit te voeren pensioenregeling of een significante wijziging.

Bij een doorrekening van de haalbaarheidstoets wordt uitgegaan van een zo realistisch mogelijke berekening en worden alle scenario’s in de scenarioset op het niveau van geboortejaargroepen doorgerekend waardoor in elk scenario de aanpassingen van het pensioen voor elk toekomstig jaar in feite beschikbaar komen. Andere pensioenuitvoerders, zoals verzekeraars en premiepensioeninstellingen, zullen bij de toepassing van de generieke methode een zo realistisch mogelijke projectieberekening moeten uitvoeren om aanpassingen van het pensioen te kunnen bepalen. Ook hier mag een berekening plaatsvinden op het niveau van de populatie van deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden, bijvoorbeeld het niveau van geboortejaargroepen. Voor zover er bij de modellering van die berekening vereenvoudigingen worden gemaakt, zullen die toegelicht moeten kunnen worden en kan de pensioenuitvoerder laten zien dat die geen substantieel effect hebben op de uitkomsten. Met de in elk scenario voor elk toekomstig jaar beschikbare aanpassingen van het pensioen kan vervolgens voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde de doorrekening op het individuele niveau langs alle scenario’s in de scenarioset plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 14c, derde lid.

Als tussen de berekeningsdatum en het moment van communicatie van de pensioenbedragen het pensioenbeleid significant wijzigt, bijvoorbeeld in het geval van een wijziging van de regeling, een aanpassing van de toeslagmaatstaf of bijvoorbeeld als het beleggingsbeleid wordt aangepast, dan wordt bij een doorrekening van de haalbaarheidstoets en een projectieberekening daar nog rekening mee gehouden.

Op grond van artikel 14d, vierde lid, wordt rekening gehouden met de ‘gesplitste kortingsregeling’ indien die van toepassing is. Hiervan is sprake indien de premie voor een aantal jaren vast staat en de (nieuwe) opbouw kan worden verminderd indien in enig jaar de premie ontoereikend is.

Artikel 14e Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Bij toepassing van artikel 14e, eerste lid en tweede lid, wordt voor de deelnemer voor de toekomstige premies in de opbouwfase uitgegaan van de parttimegraad op de berekeningsdatum.

Artikel 14e, tweede lid, geeft de generieke methode de mogelijkheid om binnen één scenario te wisselen tussen een premieovereenkomst in de opbouwfase en een vastgestelde uitkering in de uitkeringsfase. Artikel 14e, derde lid, geeft aan dat een deelnemer en gewezen deelnemer waarbij het moment op A jaren vanaf de berekeningsdatum verder is gelegen dan de pensioendatum, de opbouwfase doorlopen vanaf berekeningsdatum tot de pensioendatum, waarop het eerste lid van toepassing is. In het eerste lid en het vierde lid, onderdeel a, wordt in dat geval voor het aantal jaren A gelezen het aantal jaren vanaf berekeningsdatum tot pensioendatum. Vanaf pensioendatum geldt dan de vastgestelde uitkering in de uitkeringsfase waarbij voor de jaarlijkse aanpassing van het pensioen aangesloten wordt op de systematiek voor een uitkeringsovereenkomst in artikel 14d, tweede en derde lid.

In artikel 14e, vierde lid, onderdeel a, is geregeld dat bij toepassing van de generieke methode bij een premieovereenkomst de waarde van de beleggingsportefeuille wordt ontwikkeld en welke elementen daarbij een rol spelen. Artikel 14e, vierde lid, onderdeel b, regelt de omzetting van de beleggingsportefeuille in pensioenrechten. Voor de waarde van de beleggingsportefeuille wordt niet alleen ouderdomspensioen aangekocht als de regeling bijvoorbeeld ook een nabestaandenpensioen biedt. Het tarief voor de omzetting moet voldoen aan de in de wet- en regelgeving gestelde eisen.

Artikel 14e, vijfde lid, regelt de wijze waarop de beleggingsportefeuille moet worden opgedeeld in de twee beleggingscategorieën voor toepassing van de scenarioset. Voor fondsen wordt deze uniforme modellering van de beleggingsportefeuille al toegepast bij de uitvoering van de haalbaarheidstoets. Als andere projectieberekeningen worden toegepast, wordt dezelfde uniforme modellering gebruikt.

Artikel 14e is van overeenkomstige toepassing op kapitaalovereenkomsten met dien verstande dat artikel 14e, zesde lid, regelt hoe de eerste vijf leden in dat geval gelezen moeten worden. Bij een kapitaalovereenkomst gaat het in de opbouwfase om een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een vastgestelde of variabele pensioenuitkering.

Artikel 14f en 14g Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In de artikelen 14f en 14g worden de uitgangspunten en de berekeningswijze gegeven van rekenmethode 1. Rekenmethode 1 is gebaseerd op de volgende twee notities: ‘Cijfers voor pensioencommunicatie, een uniforme rekenmethodiek voor koopkracht en risico’s van pensioen’ (13 juni 2013) en ‘Aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid uniforme rekenmethodiek voor koopkracht en risico’s van pensioen’ (1 augustus 2014). De op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde notities geven naast een gedetailleerde beschrijving van de methode ook een toelichting en de uitgangspunten waarop de methode is gebaseerd. Rekenmethode 1 is een methode voor uitkeringsovereenkomsten en vastgestelde uitkeringen.

Artikel 14f Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In artikel 14f, eerste lid, zijn vier grootheden opgenomen die in rekenmethode 1 voor elk scenario in de scenarioset en voor elk jaar in dat scenario worden bepaald: de aanpassing van het pensioen, de koopkrachtfactor, de cumulatieve koopkrachtfactor en de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw.

In het geval de berekeningsdatum niet 1 januari is, maar bijvoorbeeld 1 oktober (de eerste dag van het vierde kwartaal), dan is rekenmethode 1 niet gebaseerd op kalenderjaren maar op jaren vanaf 1 oktober tot de daaropvolgende 1 oktober. De grootheden in de scenarioset voor het vierde kwartaal zijn daar overigens ook op gebaseerd.

Op grond van artikel 14f, tweede lid, betreft de aanpassing van het pensioen in een eindloonstelsel in ieder geval de scenarioprijsinflatie. De berekeningswijze van de pensioenbedragen voor het individu in artikel 14g gaat er impliciet vanuit dat de jaarlijkse ontwikkeling van het pensioengevend salaris gelijk is aan de scenarioprijsinflatie, evenals de jaarlijkse ontwikkeling van de andere pensioengrondslag bepalende grootheden. Onder die veronderstelling is een eindloonregeling hetzelfde als een middelloonregeling met onvoorwaardelijke toeslagverlening gelijk aan de scenarioprijsinflatie. Die moet in het geval van een eindloonregeling naast een eventuele korting of compensatie in ieder geval in de aanpassing verwerkt worden.

In artikel 14f, derde lid, wordt met de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw geregeld dat in rekenmethode 1 rekening gehouden wordt met de “gesplitste kortingsregeling” als die van toepassing is. Is die niet van toepassing, dan is voornoemde aanpassingsfactor altijd 100%.

In artikel 14f, vierde lid, is geregeld dat uit de grootheden genoemd in het eerste lid drie rekenmethodescenario’s worden afgeleid waarbij voor elk jaar steeds twee getallen bepaald worden. Voor het vaststellen van de getallen geldt dat als bijvoorbeeld in jaar 14 van de scenarioset het 50e percentiel van de cumulatieve koopkrachtfactoren (het eerste getal) wordt bepaald door scenario 561, dan wordt het tweede getal bepaald door de aanpassingsfactor van de oorspronkelijke pensioenopbouw in jaar 14 van scenario 561.

In artikel 14f, vijfde lid, is bepaald dat rekening gehouden wordt met verschillende aanpassingen voor verschillende groepen. Zo kan bijvoorbeeld een verschil gemaakt worden tussen toeslagverlening van de deelnemers aan de ene kant en gewezen deelnemers en gepensioneerden aan de andere kant.

Op grond van artikel 14f, zesde lid, volgen de aanpassing en de aanpassingsfactor uit het eerste lid, onderdelen a en d, voor fondsen uit een doorrekening van de haalbaarheidstoets met de scenarioset die van toepassing is op de berekeningsdatum en voor andere pensioenuitvoerders uit een zo realistisch mogelijke projectieberekening. Zoals ook is toegelicht bij artikel 14d, derde lid, voor de generieke methode hoeft ook voor rekenmethode 1 in feite maar één doorrekening van alle scenario’s in de scenarioset plaats te vinden om deze aanpassingen voor elk jaar in elk scenario te bepalen. Overigens is de toelichting bij artikel 14d, derde lid, voor rekenmethode 1 ook van toepassing.

Artikel 14g Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In artikel 14g, eerste lid, is bepaald hoe met het verwachte, optimistische en pessimistische rekenmethodescenario in artikel 14f, vierde lid, het pensioenbedrag wordt berekend voor het verwachte, het optimistische respectievelijk het pessimistische scenario. Doordat in rekenmethode 1 eerst deze drie rekenmethodescenario’s worden bepaald (verwacht, optimistisch en pessimistisch), hoeven voor elke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde alleen deze drie rekenmethodescenario’s te worden doorgerekend in plaats van alle scenario’s in de scenarioset voor elke persoon zoals bij de generieke methode.

Met het in artikel 14g, eerste lid, onderdeel a, opgenomen ‘opgebouwde ouderdomspensioen’ wordt voor de deelnemer en de gewezen deelnemer de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraak bedoeld en voor de gepensioneerde het opgebouwde ouderdomspensioenrecht.

Het in artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 1°, opgenomen op te bouwen ouderdomspensioen in het eerste jaar is op grond van artikel 14g, tweede lid, voor gepensioneerden en gewezen deelnemers gelijk aan nul en dus zijn de bedragen die in het eerste lid, onderdeel b, berekend worden voor deze groepen allemaal gelijk aan nul.

Verder gaat het in artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 1°, om de opbouw van het ouderdomspensioen als zou over het gehele jaar gewerkt worden. In het op te bouwen ouderdomspensioen wordt verder de parttimegraad meegenomen en wordt die voor de toekomst constant verondersteld.

In artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 2°, wordt de cumulatieve koopkrachtfactor in jaar A van het rekenmethodescenario gedeeld door de cumulatieve koopkrachtfactor in jaar j van het rekenmethodescenario. In onderdeel b, 3°, van ditzelfde lid gaat het om de aanpassingsfactor oorspronkelijke pensioenopbouw in jaar j van het rekenmethodescenario.

Vanwege de noemer in de factor in artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 2°, in rekenmethode 1 over de gehele toekomstige periode in het eerste lid, onderdeel b, 1°, wordt uitgegaan van een constante pensioenopbouw op het huidige euro-niveau (de opbouw in het 1e jaar). Hierdoor wordt in rekenmethode 1 impliciet verondersteld dat de pensioengrondslag bepalende grootheden een jaarlijkse wijziging gelijk aan de scenarioprijsinflatie volgen.

In artikel 14g, derde lid, wordt geregeld dat een lineaire interpolatie plaatsvindt in het geval A niet een geheel aantal jaren is.

Artikel 14h Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

In artikel 14h, eerste lid, wordt gesteld dat de pensioenuitvoerder de rekenmethodiek kiest die passend is gegeven de kenmerken en pensioenregelingen die worden uitgevoerd. Zo zal bijvoorbeeld een pensioenuitvoerder die rekenmethode 1 wil toepassen zich onder meer af moeten vragen of de impliciete aanname zoals toegelicht bij artikel 14g, eerste lid, onderdeel b, 2°, past bij de regeling, als daarbij wordt uitgegaan van artikel 14b, derde lid. De pensioenuitvoerder moet afwegen welke rekenmethodiek, met de bijbehorende impliciete en expliciete uitgangspunten, het beste aansluit bij de specifieke situatie van de pensioenuitvoerder en de uit te voeren regelingen. Een pensioenfonds moet een afgewogen keuze maken voor een rekenmethode als onderdeel van het communicatiebeleid waarover het verantwoordingsorgaan een adviestaak heeft.

Op grond van artikel 14h, tweede en derde lid, is de onderbouwing van een doorrekening van de haalbaarheidstoets en van de projectieberekening, zoals bedoeld in de artikelen 14d, derde lid, en 14f, zesde lid, en van de berekening volgens de generieke methode gedegen en biedt deze zowel de pensioenuitvoerder als DNB voldoende inzicht.

Artikel 14h, vierde lid, regelt dat de pensioenuitvoerder ook de procedures vastlegt voor de uitvoering, vaststelling en verantwoording van de rekenmethodes.

Artikel II

Met ingang van 1 juli 2018 zullen de rekenmethodieken toegepast worden voor de vaststelling van de risicohouding door pensioenuitvoerders. De weergave van ouderdomspensioen in scenario’s is verplicht vanaf een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip. Vanaf dat tijdstip worden de in deze regeling opgenomen rekenregels dus ook gebruikt voor de weergave van ouderdomspensioen in scenario’s op onder meer de UPO’s en in het pensioenregister.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 34 008, nr. 3

Naar boven