Advies Raad van State inzake Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019 (Trb. 2019, 139)

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 1 november 2019

Afdeling Verdragen

MINBUZA-2019.709881

Aan de Koning

Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019 (Trb. 2019, 139)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 17 oktober 2019, no. 2019002203, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde protocol rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 oktober 2019, nr. W12.19.0325/III, bied ik U hierbij aan. De tekst van het advies is tevens hieronder opgenomen.

Bij Kabinetsmissive van 17 oktober 2019, no.2019002203, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019 (Trb. 2019, 139), met toelichtende nota.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het verdrag en adviseert het verdrag te overleggen aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

Het protocol geeft de afdeling advisering van de Raad van state geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Ik moge U, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het protocol vergezeld van de toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok.

Advies Raad van State

No. W12.19.0325/III

’s-Gravenhage, 30 oktober 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 17 oktober 2019, no.2019002203, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019 (Trb. 2019, 139), met toelichtende nota.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het verdrag en adviseert het verdrag te overleggen aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay en het Administratief Akkoord daarbij, ondertekend te Montevideo op 11 oktober 2005; ’s-Gravenhage, 2 september 2019 (Trb. 2019, 139)

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Nederland en Uruguay hebben door onderhandelingen een akkoord bereikt over de wijziging van het op 11 oktober 2005 te Montevideo tot stand gekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay (Trb. 2005, 303) (hierna: het Verdrag) en het Administratief Akkoord daarbij (hierna: het Administratief Akkoord) middels een Protocol tot wijziging van het Verdrag en het Administratief Akkoord daarbij (hierna: het Protocol). Met het Protocol worden het Verdrag en het Administratief Akkoord in overeenstemming gebracht met maatregelen ter herziening van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, een pakket van hervormingen om de houdbaarheid van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel te verbeteren. Het Protocol ziet onder meer op toepassing van het woonlandbeginsel in de sociale zekerheid, aanpassingen in de materiële werkingssfeer ten behoeve van de toepassing van Titel II van het Verdrag, alsmede de medeverzekering van gezinsleden van gedetacheerde werknemers. De wijzigingen van het Verdrag en het Administratief Akkoord zijn afgestemd met de betrokken uitvoeringsorganen.

Naar het oordeel van de regering bevatten de bepalingen van het Protocol een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen:

In de artikelen I tot en met V van het Protocol zijn materiële bepalingen opgenomen. Het gaat daarbij om zaken als begripsomschrijving, een andere vormgeving van de materiële werkingssfeer, introductie van het woonlandbeginsel en medeverzekering van gezinsleden van gedetacheerde werknemers.

Artikel VI dat overgangsbepalingen vastlegt en onder meer voorziet in eerbiedigende werking van bestaande situaties alsmede in een overgangsperiode van zes maanden voor toepassing van het woonlandbeginsel bij ongewijzigde situatie.

Woonlandbeginsel

Op basis van de op 1 juli 2012 in werking getreden Wet van 29 maart 2012 houdende wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met aanpassing van de hoogte van de uitkering aan het woonland (Stb. 2012, 198) (hierna: Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid) wordt de hoogte van bepaalde uitkeringen afgestemd op het niveau van de kosten van levensonderhoud van het woonland van de uitkeringsgerechtigde. Dit heeft tot gevolg dat de uitkering zoals die in het woonland tot uitbetaling komt, een percentage (tot maximaal 100%) bedraagt van de uitkering waarop de gerechtigde recht zou hebben indien de gerechtigde in Nederland zou hebben gewoond of verbleven. Het geldende percentage wordt de woonlandfactor genoemd. In Uruguay bedraagt de woonlandfactor, zoals vastgesteld in de bijlage bij de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012, voor 2019 80%. Het woonlandbeginsel zal thans conform de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid worden toegepast op nabestaandenuitkeringen op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en op één specifiek deel van de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-WGA-vervolguitkering). Daarbij gaat het om uitkeringen die een sociaal minimuminkomen moeten garanderen. Het Protocol maakt het mogelijk om het woonlandbeginsel toe te passen op Nederlandse uitkeringen die in Uruguay worden uitbetaald. Het Protocol bevat een overgangsbepaling waardoor deze maatregel gedurende een overgangsperiode van zes maanden geen gevolgen heeft voor personen die reeds een uitkering ontvangen en wiens situatie ongewijzigd blijft.

Overige wijzigingen

Verstrekkingen bij ziekte vallen momenteel niet onder de materiële werkingssfeer ten behoeve van de toepassing van Titel II van het Verdrag. Normaliter is echter de volledige socialezekerheidswetgeving van één Verdragsluitende Partij van toepassing op personen voor wie men op grond van Titel II de toepasselijke socialezekerheidswetgeving moet vaststellen. De voorgestelde wijziging voorziet hierin.

Tot slot wordt mede ter vermindering van administratieve lasten van bedrijven de medeverzekering van gezinsleden van de gedetacheerde werknemer in het Verdrag opgenomen. Op de echtgenoot/echtgenote en kinderen die een gedetacheerde werknemer vergezellen zal eveneens de socialezekerheidswetgeving van toepassing zijn van het land waar vandaan de werknemer wordt gedetacheerd. Dit geldt echter alleen voor zover de gezinsleden zelf geen werkzaamheden verrichten op het grondgebied van het land waarnaar de gedetacheerde werknemer is uitgezonden.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I – Begripsomschrijvingen

Vanwege de wijziging van de materiële werkingssfeer aan Nederlandse zijde wordt de begripsomschrijving in onderdeel ‘e’ van artikel 1, eerste lid, van het Verdrag aangepast. In verband met het feit dat ziekteverzekering (verstrekkingen) onder de materiële werkingssfeer van Titel II wordt gebracht, wordt in de begripsomschrijving als bevoegd orgaan toegevoegd: de zorgverzekeraars.

Artikel II – Materiële werkingssfeer

Met deze wijziging in artikel 2, eerste lid, onder B, wordt allereerst de zinsnede ‘takken van sociale zekerheid’ vervangen door ‘takken van sociale verzekeringen’. Op die manier is duidelijk dat sociale bijstand niet onder de materiële werkingssfeer valt en daarmee is uitgezonderd van export. Voor wat betreft de materiële werkingssfeer vallen aan Nederlandse zijde kinderbijslagen alleen onder het Verdrag voor de toepassing van Titel II (toepasselijke wetgeving). Daarnaast wordt aan Nederlandse zijde voor de toepassing van Titel II (toepasselijke wetgeving) onderdeel h. ziekteverzekering (verstrekkingen) toegevoegd aan het eerste lid van artikel 2 van het Verdrag. Op die manier is de volledige socialezekerheidswetgeving van één Verdragsluitende Partij van toepassing op personen voor wie men op grond van Titel II de toepasselijke socialezekerheidswetgeving moet vaststellen. Het nieuwe derde lid van artikel 2 verduidelijkt dat het Verdrag niet geldt voor regelingen over prestaties aan slachtoffers van oorlogshandelingen of de gevolgen daarvan.

Artikel III – Betaling van prestaties

Dit onderdeel betreft aanpassing van de exportbepaling in artikel 5 van het Verdrag. Hiermee wordt bepaald dat, waar de Nederlandse wetgeving dit vereist, het woonlandbeginsel wordt toegepast. Hierdoor is het mogelijk om bij export naar Uruguay de hoogte van bepaalde Nederlandse uitkeringen af te stemmen op het niveau van de kosten van levensonderhoud aldaar. Het woonlandbeginsel wordt thans toegepast op de nabestaanden- en de WIA-WGA-vervolguitkering.

Artikel IV – Bijzondere bepalingen

Deze bepaling regelt de medeverzekering van gezinsleden van gedetacheerden. Met de toevoeging van een negende lid aan artikel 7 wordt op de echtgenoot/echtgenote en kinderen die een gedetacheerde werknemer vergezellen, eveneens de socialezekerheidswetgeving van toepassing van het land waar vandaan de werknemer wordt gedetacheerd, mits de gezinsleden van gedetacheerden zelf niet als werknemer of zelfstandige werkzaam zijn op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel V – Gedetacheerde werknemers

Met de wijziging van artikel 4 van het Administratief Akkoord worden in de afgegeven verklaring van toepasselijke wetgeving tevens de echtgenoot/echtgenote en kinderen van de gedetacheerde werknemer vermeld die hem vergezellen en voor zover zij onderworpen blijven aan dezelfde wetgeving. De verklaring toont aan dat deze gezinsleden zijn meeverzekerd met de gedetacheerde werknemer.

Artikel VI – Overgangsbepaling

Dit artikel voorziet in een aantal overgangsbepalingen vanaf de datum van inwerkingtreding van het Protocol. Het eerste lid van artikel VI van het Protocol regelt dat bestaande situaties op basis van Titel II van het Verdrag blijven doorlopen onder de voorwaarden van het ongewijzigde Verdrag. Nieuwe situaties worden beoordeeld onder de voorwaarden van het gewijzigde Verdrag.

Het tweede lid van artikel VI van het Protocol bevat een overgangsbepaling voor het woonlandbeginsel. Hierin wordt geregeld dat voor gerechtigden die op de eerste dag van inwerkingtreding van het Protocol reeds recht hebben op een uitkering deze volledige uitkering behouden gedurende een periode van zes maanden volgend op de datum van inwerkingtreding van het Protocol. Daarna geldt ook voor hen dat het woonlandbeginsel zal worden toegepast.

Artikel VII – Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de schriftelijke kennisgeving van de voltooiing van de interne goedkeuringsprocedures vereist voor de inwerkingtreding van het Protocol. Het Protocol treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand volgend op de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving.

IV. Koninkrijkspositie

Voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het Protocol, evenals het Verdrag en het Administratief Akkoord daarbij, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Naar boven