Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 28 oktober 2019, kenmerk 1604278-197705-MEVA, houdende regels voor subsidiëring van opleidingsactiviteiten in de ziekenhuiszorg (Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg 2020–2022)

De Minister voor Medische Zorg,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

activiteitenverslag:

een verslag waar een werknemersvertegenwoordiging mee heeft ingestemd en waarvan de opbouw overeenkomt met de opbouw van het jaarplan, behorend bij het strategisch opleidingsplan en dat:

  • a. een overzicht bevat van het gerealiseerde jaarplan waarvoor subsidie is verstrekt;

  • b. de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering beschrijft van het gerealiseerde jaarplan waarvoor subsidie is verstrekt;

  • c. de met het jaarplan gerealiseerde doelstellingen, resultaten of producten beschrijft;

  • d. voor zover van toepassing, beschrijft in hoeverre is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en

  • e. voor zover van toepassing, een vergelijking bevat van het gerealiseerde jaarplan met het voorgenomen jaarplan en een toelichting op de verschillen geeft.

financieel verslag:

een verslag dat

  • a. volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de kosten en opbrengsten van het gerealiseerde jaarplan waarvoor de subsidie is verleend;

  • b. aansluit bij de begroting en de nodige informatie geeft om de subsidie vast te stellen;

  • c. per post is voorzien van een toelichting, en

  • d. vergezeld gaat van een controleverklaring, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol, bekend gemaakt op de website www.dusi.nl/subidies/verbeteren-kwaliteit.

geneeskundige geestelijke gezondheidszorg:

zorg zoals psychiaters en klinisch-psychologen die plegen te bieden, en de eerstelijnspsychologische zorg;

instelling:

privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld, die een organisatorisch verband in stand houdt;

jaarplan:

een overzicht van het geheel van opleidingsactiviteiten voor het subsidiejaar, uit te voeren door een instelling, ten behoeve van personen werkzaam voor de instelling dat dient als concrete uitwerking van het strategisch opleidingsplan en waarmee de werknemersvertegenwoordiging heeft ingestemd;

jaarrekening:

jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

minister:

Minister voor Medische Zorg;

opleidingsactiviteiten:

activiteiten ten behoeve van opleiden, leren en ontwikkelen;

operationele kosten:

kosten bedoeld in artikel 5, vierde lid, onder b, en c;

organisatorisch verband:

organisatorisch verband voor medisch specialistische zorg, bedoeld in artikel 1.2, onder 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi of de audiologische centra, bedoeld in artikel 1.2, onder 2, van dat besluit;

personeelskosten:

kosten, bedoeld in artikel 5, vierde lid onder a en d, bestaande uit de som van de volgende onderdelen,

  • 1°. lonen en salarissen;

  • 2°. sociale lasten;

  • 3°. Pensioenpremies.

strategisch opleidingsplan:

een met een werknemersvertegenwoordiging afgestemd actueel strategisch opleidingsplan waarin in ieder geval de inhoudelijke prioriteiten wat betreft het opleiden van personeel zijn opgenomen;

subsidiejaar:

kalenderjaar ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt;

verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten:

de verklaring waarin de subsidieontvanger aantoont:

  • a. dat het jaarplan waarvoor de subsidie is verstrekt is voorzien van een korte toelichting,

  • b. dat aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen is voldaan,

  • c. wat het totale bedrag is van de gerealiseerde kosten van de opleidingsactiviteiten waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk verricht zijn.

Zvw-omzet:

som van de volgende onderdelen van de bedrijfsopbrengsten van het organisatorisch verband die met het verlenen van zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet in het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar zijn behaald zoals deze zijn verantwoord in de jaarrekening over dat jaar:

  • 1°. Beschikbaarheidbijdragen Zorg;

  • 2°. Beschikbaarheidbijdragen Opleidingen;

  • 3°. Opbrengsten Zorgverzekeringswet.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderregeling

Op deze regeling zijn de definities van het activiteitenverslag, het financieel verslag, de verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, instelling en minister, bedoeld in artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, niet van toepassing. Artikel 7.2, eerste lid, onder b, artikel 7.5, tweede lid, onder b en artikel 10.1 van deze Kaderregeling zijn evenmin van toepassing.

Artikel 3 Doel van de regeling

  • 1. De minister kan in de periode van 2020 tot en met 2022 aan een instelling een subsidie verstrekken ten behoeve van een organisatorisch verband met een toelating als bedoeld in artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen voor het verlenen van zorg waarop aanspraak bestaat ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt ten behoeve van een organisatorisch verband dat in het kader van de Zorgverzekeringswet uitsluitend geneeskundige geestelijke gezondheidszorg verleent.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt voor onderwijs waarvoor onderwijsinstellingen reeds financiering ontvangen krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

  • 1. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van opleidingsactiviteiten die passen binnen het jaarplan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt voor activiteiten ten behoeve van:

  • 3. De opleidingsactiviteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn subsidiabel voor zover zij worden verricht in het subsidiejaar waarvoor de subsidie wordt verleend.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten bestaan uit personeelskosten en operationele kosten.

  • 2. Voor de personeelskosten wordt gerekend met een standaard uurtarief op basis van FWG 45, trede 6, voor de ziekenhuizen, en schaal 7, trede 7, voor de universitair medische centra. Voor de operationele kosten wordt gerekend met een opslag van 30% op dat standaard uurtarief.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de aanvrager kiezen voor een aanvraag op basis van de werkelijke kosten.

  • 4. De kosten gemoeid met de activiteiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, komen in aanmerking voor subsidie indien het een van de volgende kostencategorieën betreft:

    • a. personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleidingsactiviteiten deelnemen;

    • b. rechtstreeks met het jaarplan verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleidingsactiviteiten, zoals reiskosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

    • c. kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

    • d. de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.

  • 5. Accommodatie- en verblijfskosten komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 6 Aanvraag tot verlening

  • 1. In afwijking van artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. een strategisch opleidingsplan;

    • b. een jaarplan met bijbehorende begroting;

    • c. een verklaring van een werknemersvertegenwoordiging waaruit blijkt dat deze met de documenten, genoemd onder b, heeft ingestemd;

    • d. een jaarrekening van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

  • 2. Voor de aanvraag wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 3. De aanvraag wordt ondertekend door een persoon die bevoegd is de instelling te vertegenwoordigen.

  • 4. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 1 november in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar ontvangen.

  • 5. Een aanvraag die na de termijn, bedoeld in het vierde lid, wordt ontvangen, wordt afgewezen.

  • 6. Op verzoek van de minister legt de instelling een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd over.

  • 7. De subsidie wordt voorts in ieder geval geweigerd indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

  • 8. Alleen wanneer instemming, bedoeld in het eerste lid, onder c, wegens zwaar moverende redenen niet mogelijk is, kan de minister besluiten dat kan worden volstaan met een jaarplan dat met een werknemersvertegenwoordiging is afgestemd.

  • 9. In afwijking van het vierde lid wordt de aanvraag van de subsidie ten behoeve van het jaar 2020 uiterlijk 19 december 2019 om 12.00 uur CET ontvangen. De bijbehorende verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt uiterlijk 13 februari 2020 om 12:00 uur CET ontvangen.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor het subsidiejaar 2020 voor de ziekenhuizen en de klinieken € 161.104.000.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het subsidiejaar 2020 voor de universitair medische centra € 39.416.000.

Artikel 8 Verdeling in geval van overschrijding ziekenhuizen en klinieken

  • 1. In geval van overschrijding van het subsidieplafond wordt het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag voor de ziekenhuizen en de klinieken verdeeld en krijgt het organisatorisch verband in eerste instantie het aangevraagde bedrag toegewezen tot het maximum van de formule

    (A / B) * C = D, waarbij wordt verstaan onder:

    • A: de Zvw-omzet van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar van het organisatorisch verband ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt;

    • B: de som van de Zvw-omzet van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar van alle organisatorische verbanden ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt;

    • C: het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag;

    • D: het maximum bedrag van de subsidie voor het organisatorische verband.

  • 2. Indien na toepassing van bovenstaande formule het subsidieplafond niet volledig wordt benut, wordt het resterende bedrag verdeeld over de instellingen waarvan het aangevraagde bedrag hoger is dan de uitkomst van de formule, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij een verdeling als bedoeld in het tweede lid, geldt de volgende formule (A / E) * F = G, waarbij wordt verstaan onder:

    • A: de Zvw-omzet van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar van het organisatorisch verband ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt;

    • E: de som van de Zvw-omzet van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar van alle organisatorische verbanden die vallen onder de instellingen waarvan het aangevraagde bedrag hoger is dan de uitkomst van de formule onder het eerste lid;

    • F: het uit hoofde van het subsidieplafond resterende beschikbare bedrag;

    • G: het aanvullende beschikbare subsidiebedrag voor het organisatorische verband.

  • 4. De systematiek beschreven in het tweede en derde lid wordt repeterend toegepast totdat het volledige subsidieplafond is bereikt.

  • 5. De minister kan afwijken van de Zvw-omzet, bedoeld in artikel 1, voor zover toepassing hiervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 9 Verdeling in geval van overtekening universitair medische centra

  • 1. Het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag voor de universitair medische centra wordt op dezelfde wijze verdeeld als bedoeld in artikel 8, eerste tot en met vierde lid.

  • 2. In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt voor de universitair medische centra verstaan onder:

    • A: de personeelskosten van het organisatorisch verband ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt, van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

    • B: de som van de personeelskosten van alle organisatorische verbanden ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt.

  • 3. In afwijking van artikel 8, derde lid, wordt voor de universitair medische centra verstaan onder:

    • A: de personeelskosten van het organisatorisch verband ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt, van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

    • E: de som van de personeelskosten van alle organisatorische verbanden die vallen onder de instellingen waarvan het aangevraagde bedrag hoger is dan de uitkomst van de formule zoals vermeld in artikel 8, eerste lid.

  • 4. De personeelskosten, bedoeld in het tweede lid onder A, en het derde lid, onder A, bestaan uit de som van de volgende onderdelen van de bedrijfslasten van het desbetreffende organisatorisch verband in het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar:

    • lonen en salarissen;

    • sociale lasten;

    • pensioenpremies.

Artikel 10 Verantwoording

De minister kan afwijken van de definitie van activiteitenverslag, genoemd in artikel 1, en besluiten dat ter verantwoording kan worden volstaan met een activiteitenverslag dat met een werknemersvertegenwoordiging is afgestemd indien instemming met het activiteitenverslag wegens zwaar moverende redenen niet mogelijk is.

Artikel 11 Meldingsplicht

  • 1. De subsidieontvanger meldt schriftelijk aan de minister indien aannemelijk is geworden dat meer dan 15% van het verleende subsidiebedrag niet kan worden besteed.

  • 2. De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 12 Vaststelling

De minister kan gedurende het subsidiejaar het besluit tot subsidieverlening ambtshalve wijzigen in verband met de ontwikkeling in de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 13 Aanvullende verplichtingen bij beschikking

De minister kan bij de verstrekking van de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in artikel 4:38 en 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 15 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg 2020–2022.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding regeling

Als gevolg van meerdere ontwikkelingen, zoals de vergrijzing, de toenemende technische mogelijkheden en de toename van patiënten met meerdere aandoeningen, wordt de patiëntenzorg in de ziekenhuizen steeds complexer. Dit vraagt van ziekenhuizen om een constante investering in de kwaliteit van alle personen werkzaam voor de instelling. Doel van de onderhavige subsidieregeling is de instellingen te stimuleren de benodigde investeringen in het personeel te realiseren.

Het belang van deze investeringen is met de huidige personeelsopgave onverminderd groot. In het hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg 2019–2022 is daarom afgesproken om de middelen, eerder beschikbaar voor de Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg tot en met 2022, beschikbaar te houden voor de ontwikkeling van het ziekenhuispersoneel. Deze afspraak is een voortzetting van eerdere afspraken uit het zorgakkoord 2013 en het hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg uit 2018.

Voor 2019 is dit gedaan met de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg. Voor de resterende periode 2020–2022, wordt de regeling voortgezet.

De subsidie is bestemd voor activiteiten ten behoeve van opleiden van werknemers van instellingen. Voor deze subsidie komen in aanmerking de algemene en categorale ziekenhuizen, universitair medisch centra, revalidatiecentra, dialysecentra, epilepsiecentra, radiotherapeutische instellingen, audiologische centra en de zelfstandige behandelcentra.

Voor deze Subsidieregeling is in 2020 in totaal € 200.520.000,- beschikbaar.

Deze Subsidieregeling is niet de enige maatregel gericht op het opleiden van medewerkers. Via de beschikbaarheidsbedragen worden de opleidingen van medisch specialisten, gespecialiseerd verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel gefinancierd. Op het zorg- en welzijnsbrede Stagefonds Zorg kunnen werkgevers een beroep doen voor de begeleiding van stagiairs. Het SectorplanPlus is eveneens een stimuleringsmaatregel voor de gehele sector om nieuwe medewerkers extra opleiding te kunnen bieden. Het spreekt voor zich dat met de onderhavige Subsidieregeling geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die al anderszins met overheidsmiddelen wordt gefinancierd.

Opleidingsactiviteiten

In het kader van de onderhavige Subsidieregeling wordt onder opleiden tevens leren en ontwikkelen in de brede zin van het woord verstaan. Hieronder vallen (niet uitputtend) onder andere trainingen voor het gebruik van nieuwe apparatuur, applicaties, toepassing van nieuwe behandelingen, andere manieren om het patiëntcontact te verbeteren, etc. Ook kwalificerende opleidingen kunnen eronder vallen, zoals de opleiding tot hbo verpleegkundige. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat kosten niet al anderszins vergoed worden. Het kan gaan om de kosten die een werkgever maakt voor medewerkers (zoals bijvoorbeeld collegegeld, boekengeld) en de kosten voor de werkgever (zoals bijvoorbeeld verletkosten, interne begeleidingskosten, externe kosten). De regeling stelt geen eisen aan de vorm van de opleiding. Opleidingsactiviteiten kunnen plaatsvinden in een formele omgeving, zoals een klaslokaal, en er kan sprake zijn van leren op de werkplek.

Instellingen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor hun personeels- en opleidingsbeleid en de investeringen die ze doen in de medewerkers. Zij hebben ook het beste inzicht in de noodzakelijke investeringen en verschillen wat betreft de huidige (opleidings-)status van de medewerkers en de toekomstige uitdagingen waarvoor de instelling zich gesteld ziet. De Subsidieregeling voorziet er dan ook in dat de instellingen zoveel mogelijk ruimte krijgen om eigen afwegingen te maken over de wijze waarop de subsidiemiddelen ingezet worden.

Wijzigingen voor 2020–2022

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de regeling voor 2019 zijn als volgt:

  • Voor het bepalen van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening dient de aanvrager een jaarrekening mee te sturen over het tweede jaar voorafgaande aan het subsidiejaar (artikel 6, eerste lid, onder d).

  • Voor de verantwoording vervalt de eis van een rapport van feitelijke bevindingen als onderdeel van het financieel verslag.

  • Voor de onderbouwing van personeelskosten geldt een standaard uurtarief. Dit standaard uurtarief is het uitgangspunt. Deoperationele kosten zijn vastgesteld op 30% vanhet standaard uurtarief.

Voor de hoogte van het uurtarief wordt uitgegaan van de loonschalen in de cao’s voor ziekenhuizen en umc’s voor de basisverpleegkundige als grootste beroepsgroep.

Het uurtarief voor ziekenhuizen is vastgesteld op de loonschaal 45, trede 6 (Functiewaardingssyteem voor de Gezondheidszorg (FWG)). Voor universitair medische centra is het uurtarief vastgesteld op loonschaal 7, trede 7.

De keuze voor het uurtarief is in overleg met de NVZ, NFU en ZKN tot stand gekomen. De gekozen salarisschalen betreffen het salaris van een basisverpleegkundige, als meest voorkomende en gemiddelde beroepsgroep.

De operationele kosten zijn de kosten zoals gedefinieerd in het tweede lid van artikel 5, onder b en c, ten behoeve van het opleidingstraject.

Voor een aanvraag, vermenigvuldigt de aanvrager het uurtarief met het aantal deelnemers en het aantal uren dat de deelnemers en opleiders aan het opleidingsactiviteit hebben besteed.

Als alternatief op een aanvraag op basis van het bovengenoemde standaard tarief, kan een aanvrager subsidie aanvragen op basis van werkelijk gemaakte kosten (artikel 5, derde lid).

Aanvraag en verantwoording

Op deze Subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) grotendeels van toepassing. In de Subsidieregeling wordt op enkele punten hiervan afgeweken. Wanneer in deze Subsidieregeling op de Kaderregeling geen uitzondering is gemaakt, gelden derhalve de bepalingen uit die regeling. Voor de aanvraag en de verantwoording betekent dit op hoofdlijnen het volgende.

Instellingen kunnen een aanvraag doen op basis van een jaarplan, vergezeld van een strategisch opleidingsplan en een begroting. Een jaarplan is een inhoudelijk geheel van opleidingsactiviteiten. Een instelling kan deze opleidingsactiviteiten naar eigen inzicht groeperen in thema’s of projecten.

De betrokkenheid van medewerkers zelf is van groot belang. Daarom wordt bij het jaarplan met bijbehorende begroting gevraagd om instemming van medewerkers. In veel instellingen zal dit via een ondernemingsraad gaan. Als er geen sprake is van een ondernemingsraad of een ingestelde werknemersvertegenwoordiging zal een personeelsvergadering moeten worden gehouden, waarbij de leden van de personeelsvergadering instemmen met de vertaling van het strategisch opleidingsplan in een jaarplan met een bijbehorende begroting. Alleen wanneer instemming met het jaarplan en de bijbehorende begroting wegens zwaar moverende redenen niet mogelijk is, kan worden volstaan met een jaarplan dat met een werknemersvertegenwoordiging is afgestemd.

Instellingen die een aanvraag indienen op basis van het standaard uurtarief (artikel 5, tweede lid) geven in hun aanvraag per opleidingstraject een begroting op basis van het standaard uurtarief (p), vermenigvuldigd met het aantal uren (q).

Instellingen die een aanvraag indienen op basis van werkelijk gemaakte kosten maken in hun aanvraag per opleidingstraject een onderscheid tussen interne loonkosten, interne overige kosten en externe kosten.

De ontvanger van een subsidie van meer dan € 125.000 legt verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag.

Een werknemersvertegenwoordiging van het organisatorisch verband dient in te stemmen met het activiteitenverslag. Ook hier geldt dat alleen wanneer instemming van de werknemersvertegenwoordiging op het activiteitenverslag wegens zwaar moverende redenen niet mogelijk is, kan worden volstaan met een verklaring dat het verslag met werknemersvertegenwoordiging is afgestemd.

Van instellingen wordt verwacht dat ze meewerken aan de beleidsevaluatie van deze Subsidieregeling. Hiermee wordt belangrijke informatie verzameld om na te gaan in hoeverre met deze regeling de doelstellingen gerealiseerd worden en in hoeverre de regeling hiertoe aanpassing behoeft. Daarbij gaat het onder andere om informatie met betrekking tot de uitgevoerde activiteiten, de relatie tussen deze activiteiten en het strategisch opleidingsplan en de met de uitgevoerde activiteiten gerealiseerde doelstellingen. Ten slotte worden de noodzakelijke gegevens gepubliceerd.

Gevolgen voor de regeldruk

Voor de berekening van de administratieve lasten in onderstaande tabel, is uitgegaan van de aanvullende activiteiten als gevolg van de vereisten voor de verantwoording. De uitvoering van de activiteiten uit het jaarplan laten we achterwege. Voor het totaalbedrag is uitgegaan van 190 aanvragende instellingen.

Om voor de subsidie in aanmerking te komen moet de instelling een aanvraag doen tot verlening van de subsidie vergezeld van een strategisch opleidingsplan, een jaarplan (1). De aanvraag moet door een persoon die bevoegd is de instelling te vertegenwoordigen worden ondertekend.

De subsidieontvanger moet een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie voeren waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan. De administratie en de daartoe horende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling bewaard (2).

Na afloop van het subsidiejaar dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling. Hieruit moet blijken dat er voldaan is aan de voorwaarden en de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie. Aanvragen tot vaststelling gaan vergezeld van een activiteitenverslag (3) en een financieel verslag (4).

Voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000, een verklaring inzake kosten en opbrengsten gevraagd (5). Naar schatting geldt dit voor ongeveer de helft van de aanvragen. In de onderstaande tabel hebben we daarom een onderscheid gemaakt. Subsidies van minder dan € 25.000 komen in deze regeling vrijwel niet voor, en zijn daarom voor de berekening van de administratieve lasten buiten beschouwing gelaten.

Subsidie

Taak

Uitgevoerd per instelling

Tarief p/u* in €

Eenheid (uren)

Kosten (€)

> 125.000

1, 3, 4

Bestuurder

91

2

182

1, 3, 4

Hoge managers

91

16

1.456

1, 2, 3, 4

Hoog opgeleide kenniswerker

60

48

2.880

1, 2, 3

Administratief personeel

60

40

2.400

Totaal per instelling

       

6.918

Totaal 85 instellingen

       

588.030

25.000 – 125.000

1, 5

Bestuurder

91

2

182

1, 5

Hoge managers

91

12

1.092

1, 2, 5

Hoog opgeleide kenniswerker

60

24

1.440

1, 2, 5

Administratief personeel

60

40

2.400

Totaal

       

5.114

Totaal 85 instellingen

       

434.690

Totaal 190 instellingen

       

1.022.720

* Bron CBS: bruto uurloon plus gemiddeld opslag voor werkgeverslasten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In de Subsidieregeling wordt een onderscheid gemaakt tussen een instelling en een organisatorisch verband. Dit onderscheid is van belang omdat een instelling (de juridische eenheid waaraan de subsidie verstrekt wordt) kan bestaan uit meerdere organisatorische verbanden, waarbij het kan voorkomen dat het ene verband wel onder de regeling valt en het andere niet. De subsidie is alleen bedoeld voor organisatorische verbanden die medische specialistische zorg verlenen en voor audiologische centra. Dit zijn zorgaanbieders die een toelating in de zin van de WTZi nodig hebben.

Het gevraagde jaarplan met begroting is gebaseerd op en sluit dus aan op het strategisch opleidingsplan. Instellingen moeten ook ten behoeve van het subsidiejaar een strategisch opleidingsplan aanleveren.

Het activiteitenverslag moet onder andere de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering beschrijven van het gerealiseerde jaarplan waarvoor subsidie is verstrekt. De instelling hoeft dit niet te doen voor iedere afzonderlijke activiteit, zoals de cursus injecteren voor medewerker A. Het activiteitenverslag moet een algemeen beeld geven. Dit kan – afhankelijk van de indelingen in de opleidingsplannen en jaarplannen – per thema of project zijn.

Bij de definitie van financieel verslag wordt onder opbrengsten de financiële opbrengsten (niet zijn de kwalitatieve opbrengsten) verstaan.

Artikel 2

Binnen de Subsidieregeling wordt deels gebruik gemaakt van de bepalingen van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. In artikel 2 staan de definities en bepalingen uit de Kaderregeling die niet van toepassing zijn vermeld. In de algemene toelichting is hier ook op ingegaan.

Artikel 3

In het eerste lid is het doel van de Subsidieregeling omschreven. De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.

Op grond van deze Subsidieregeling wordt geen subsidie verstrekt voor bekostigd onderwijs. Dit ziet op onderwijs waarvoor onderwijsinstellingen reeds financiering ontvangen krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs.

Artikel 4

De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor opleidingsactiviteiten die passen binnen het jaarplan van het strategische opleidingsplan. Hierbij gaat het om activiteiten gericht op het opleiden van personeel, het leren door personeel en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van opleiden. Hieronder vallen onder andere activiteiten rondom planning, organisatie, ontwikkeling, coördinatie en uitvoering van en facilitaire ondersteuning bij opleiden. Voorts is opgenomen voor welke activiteiten geen subsidie wordt verstrekt zodat dubbelfinanciering wordt voorkomen. Alleen activiteiten die plaatsvinden tussen 1 januari en 31 december van het subsidiejaar 2020, 2021 dan wel 2022 zijn subsidiabel.

Artikel 5

De subsidiabele kosten bestaan uit personeelskosten en operationele kosten. Voor de onderbouwing van personeelskosten geldt een standaard uurtarief als uitgangspunt. Deze is voor ziekenhuizen vastgesteld op FWG loonschaal 45, trede 6, en voor universitair medische centra op loonschaal 7, trede 7. De operationele kosten zijn vastgesteld op 30% van het standaard uurtarief. In de aanvraag wordt het standaard uurtarief vermenigvuldigd met het aantal deelnemers en het aantal bestede uren door de deelnemers en opleiders (tweede lid).

Als alternatief op een aanvraag op basis van een standaard uurtarief, kan een organisatie ervoor kiezen om subsidie aan te vragen op basis van werkelijk gemaakte kosten (artikel 5, derde lid).

De inkoop van producten of diensten buiten de organisatie, zoals een adviesdienst voor het ontwerp van een opleidingstraject, dient op marktconforme, transparant en non-discriminatoire wijze te gebeuren.

Onder accommodatie- en verblijfskosten vallen de kosten voor een overnachting, diner en ontbijt. Dergelijke kosten mogen niet met de KIPZ-gelden worden betaald.

Artikel 6

Artikel 6 beschrijft de aanvraagprocedure. Bij de aanvraag moet een jaarplan, een strategisch opleidingsplan met bijbehorende begroting en een verklaring van de werknemersvertegenwoordiging worden gevoegd. Uit deze verklaring moet blijken dat de werknemersvertegenwoordiging met het opleidingsplan en het jaarplan heeft ingestemd.

Een begroting behelst een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van het jaarplan. De begrotingsposten worden opgedeeld in externe kosten, interne loonkosten, interne overige kosten.

Een subsidieaanvraag moet uiterlijk op 1 november in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar worden ontvangen. Een subsidieaanvraag ten behoeve van 2020 moet uiterlijk op 19 december 2019 voor 12.00 uur CET worden ontvangen. Een aanvraag die na deze uiterlijke datum van ontvangst wordt ontvangen, wordt afgewezen. Zo volgt uit lid 4, 5 en 10.

Ingevolge lid 6 moet de verklaring van de werknemersvertegenwoordiging uiterlijk acht weken na de uiterste ontvangstdatum van de aanvraag zijn ontvangen.

Artikel 7

Het subsidieplafond voor 2020 bedraagt € 200.520.000. Hiervan is € 39.416.000 gereserveerd voor de UMC’s. Een bedrag van € 161.104.000 is bestemd voor de overige ziekenhuizen en klinieken. Indien het totaal aangevraagde subsidiebedrag van de aanvragen per categorie (ziekenhuizen en klinieken; UMC’s) lager is dan het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag, krijgen de aanvragende instellingen het door hen aangevraagde bedrag volledig toegekend, mits de aanvraag aan alle overige eisen voldoet.

Artikel 8

In het geval van overtekening wordt het bedrag evenredig verdeeld op basis van objectieve criteria. Uitgangspunt is het aandeel van de Zvw-omzet (op basis van de jaarrekening over het tweede jaar voorafgaand aan de aanvraag) van de aanvrager in de totale Zvw-omzet van alle aanvragers (taartpuntsystematiek). Een tweetal scenario’s is denkbaar.

  • 1) Alle ziekenhuizen vragen meer aan dan waar zij recht op hebben op basis van de taartpuntsystematiek.

    In dit geval krijgt iedere instelling een bedrag toegekend dat gelijk is aan het aandeel van de Zvw omzet van dat ziekenhuis in de totale Zvw omzet van alle ziekenhuizen. De uitkomst is in dat geval gelijk aan de verdeling van het beschikbare bedrag zoals die geldt in de huidige regeling (de taartpuntsystematiek).

  • 2) Een deel van de ziekenhuizen vraagt meer aan, een deel vraagt minder aan dan waarvoor zij in aanmerking komen op basis van de taartpuntsystematiek.

    In dit geval worden de middelen eerst verdeeld op basis van de taartpuntsystematiek. Als er instellingen minder subsidiegeld aanvragen dan waarvoor zij in aanmerking komen, wordt het resterende beschikbare subsidiebedrag herverdeeld over de instellingen die meer subsidiegeld hebben aangevraagd, volgens dezelfde taartpuntsystematiek. Deze systematiek wordt net zo lang herhaald totdat het beschikbare bedrag volledig is verdeeld.

Wanneer het totaalbedrag van de aanvragen lager ligt dan het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag, krijgen de aanvragende instellingen het totale bedrag dat zij hebben aangevraagd, mits de aanvraag aan alle overige eisen voldoet.

Artikel 10

Conform hoofdstuk 7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS dienen de volgende documenten te worden aangeleverd ter verantwoording:

Hoogte subsidie

Wijze van verantwoording

Subsidies tot € 25.000

Geen stukken overleggen; wel bewaren om over te leggen bij een eventuele steekproef

Subsidies van € 25.000 tot € 125.000

een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten

Subsidies vanaf € 125.000

Activiteitenverslag + financieel verslag

   

De verantwoording van het aantal bestede uren door de deelnemers en de opleiders uren kan als volgt:

  • De verklaring van deelname aan een traject (handtekening werknemer en leidinggevende).

  • De verklaring van geven van een traject (handtekening interne docent en opdrachtgever).

  • (indien beschikbaar in een organisatie) Een uitdraai van een leer management- of roostersysteem waar het aantal deelnemers/trajecten uit blijkt.

Artikel 11

Een instelling wordt geacht in staat te zijn tijdig relevante omstandigheden die kunnen leiden tot een wijziging in het subsidiebedrag te melden.

De instelling dient te melden zodra aannemelijk is geworden dat meer dan 15% van het aangevraagde bedrag niet kan worden besteed. De melding dient in ieder geval binnen het lopende subsidiejaar gedaan te worden.

Als een instelling zijn meldingsplicht niet naleeft, kan dit leiden tot een korting op de subsidie, conform de Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS.

Artikel 12

De minister kan besluiten om het subsidieplafond aan te passen aan de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden, dit betreft een correctie op basis van een wijziging van de arbeidskostenontwikkeling (ova). Dit vindt plaats middels een wijziging van het besluit tot subsidieverlening.

Artikel 13

De minister kan andere subsidieverplichtingen opleggen die strekken tot de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Dergelijke verplichtingen kunnen variëren van eisen met betrekking tot de uitvoering van de subsidie, tot de verplichting de administratie op een bepaalde wijze in te richten.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020 en vervalt met ingang van 1 januari 2023. De Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg 2019 (Stcrt. 2018, 67824) vervalt per 1 januari 2020.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins

Naar boven