Beschikking van de Minister voor Rechtsbescherming van 18 oktober 2019, nr. 2727242, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, tot vaststelling van het percentage waarmee de bedragen voor levensonderhoud met ingang van 1 januari 2020 worden verhoogd (Beschikking wijzigingspercentage levensonderhoud 2020)

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

Besluit:

Artikel 1

Het percentage, bedoeld in artikel 402a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee bedragen voor levensonderhoud met ingang van 1 januari 2020 worden verhoogd, wordt vastgesteld op 2,5.

Artikel 2

Deze beschikking wordt aangehaald als: Beschikking wijzigingspercentage levensonderhoud 2020.

Deze beschikking zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 oktober 2019

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2020 zullen uitkeringen voor levensonderhoud weer automatisch worden aangepast. Het percentage waarmee de bestaande, vastgestelde of gewijzigde alimentaties zullen worden verhoogd, is vastgesteld op 2,5.

De wettelijke regeling van indexering der alimentaties

Ingevolge artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek worden de bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst vastgestelde bedragen voor levensonderhoud jaarlijks met ingang van 1 januari automatisch met een bepaald percentage gewijzigd. Bepalend voor dit percentage is de jaarlijkse stijging of daling van lonen. Het percentage is gelijk aan het procentuele verschil tussen het loonindexcijfer per de 30ste september onmiddellijk voorafgaande aan die eerste januari en het loonindexcijfer per 30 september in het jaar daarvoor. Het loonindexcijfer is nader omschreven in het Besluit van 28 september 1992, houdende begripsomschrijving van het indexcijfer der lonen (Stb. 1992, 507, voor het laatst gewijzigd bij besluit van 16 augustus 2003, Stb. 328). Bepalend is het indexcijfer van cao-lonen per maand (inclusief bijzondere beloningen), zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Bij de samenstelling van dit indexcijfer wordt behalve met de salarissen in het bedrijfsleven, ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de salarissen bij de overheid en met de ontwikkeling van de salarissen in andere sectoren.

Percentage geldend voor het jaar 2020

Voor de wijziging van de alimentaties die volgens de hiervoor beschreven wettelijke regelingen per 1 januari 2020 zal plaatsvinden, komen in aanmerking de indexcijfers per 30 september 2018 en per 30 september 2019. Deze bedragen 112,4 respectievelijk 115,2 hetgeen een procentueel verschil van 2,491 oplevert. Afronding ingevolge de wet op tienden van een procent met afronding van de vijf naar beneden, overeenkomstig artikel 402a lid 4 Boek 1 BW, betekent een verhoging van de alimentaties per 1 januari 2020 met 2,5%. Het percentage van de wijziging van de alimentaties dat zal gelden vanaf 1 januari 2020 is derhalve bepaald op 2,5.

Percentages, geldend voor de jaren tot 1975

Al naar gelang het jaar van vaststelling (1973, 1972, 1971 of 1970 of eerder), bedroeg het percentage van de op 1 januari 1974 ingegane verhoging: 12, 23, 40 en 54.

Percentage, geldend voor de jaren 1975 tot en met 2020

1975: 16

1976: 13

1977: 7

1978: 8

1979: 6

1980: 6

1981: 4

1982: 3

1 april 1983 – 31 december 1983: 6,4

1984: –

1985: 0,5

1986: 1,1

1987: 1,3

1988: 0,5

1989: 1

1990: 1,6

1991: 3,2

1992: 3,7

1993: 4,2

1994: 2,5

1995: 1,3

1996: 1,1

1997: 1,7

1998: 2,3

1999: 3,3

2000: 2,5

2001: 3,3

2002: 4,6

2003: 3,9

2004: 2,5

2005: 1,1

2006: 0,9

2007: 1,8

2008: 2,2

2009: 3,9

2010: 2,3

2011: 0,9

2012: 1,3

2013: 1,7

2014: 0,9

2015: 0,8

2016: 1,3

2017: 2,1

2018: 1,5

2019: 2

2020: 2,5

Deze percentages gelden voor de alimentaties die in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het percentage is vastgesteld, bestonden, zijn vastgesteld of gewijzigd. Onder ‘vaststellen of wijzigen’ vallen ook de wijzigingen die door voorafgaande indexering(en) tot stand zijn gekomen.

Uitzondering op de regel

In één geval geldt de wettelijke indexering in het geheel niet. Als namelijk vóór 1 januari 1973 de hoogte van de bedragen in de rechterlijke uitspraak of in de overeenkomst mede afhankelijk is gesteld van de ontwikkeling van het peil van het inkomen, de lonen of de prijzen, worden deze bedragen niet van rechtswege verhoogd met de vastgestelde percentages. Voor deze alimentatiebedragen blijft dan van kracht wat de rechter heeft bepaald of wat in de overeenkomst staat.

Uitsluiting van de indexering

Bij alimentaties die zijn vastgesteld na de inwerkingtreding van de wet (vanaf 1 januari 1973) kan men afwijken van de algemene indexeringsregeling. Er kunnen redenen zijn om niet mee te doen aan de aanpassing van rechtswege van de alimentatie en om liever vaste bedragen aan te houden. Indien de alimentatieplichtige bijvoorbeeld moet leven van een vast inkomen dat niet meegaat met het loon- en prijspeil, kan automatische stijging van de alimentatie voor betrokkene bezwaarlijk zijn. Men kan dan bij overeenkomst de indexering van rechtswege uitsluiten. Ook kan elk van beide partijen aan de rechter vragen de indexering uit te sluiten. Men kan de wettelijke indexering ook voor een bepaalde tijd uitsluiten, bijvoorbeeld voor één jaar. Daarvoor kan bijvoorbeeld reden zijn als de alimentatie aan het eind van het jaar werd vastgesteld en de alimentatieplichtige niet op korte termijn op inkomensverhoging kan rekenen of wanneer men de voorkeur geeft aan een andere vorm van automatische aanpassing van de alimentatie, bijvoorbeeld door die te koppelen aan wijzigingen in het salaris van de alimentatieplichtige, of aan een prijsindexcijfer. In artikel 402a Boek 1 BW is uitdrukkelijk vastgelegd dat de rechter die de wettelijke indexering uitsluit, daarbij tevens kan bepalen dat de alimentatie op een andere wijze dan door de wettelijke indexering zal worden aangepast. De rechter kan hiertoe overgaan op verzoek van de onderhoudsplichtige of de onderhoudsgerechtigde, maar ook ‘ambtshalve’, dat wil zeggen zonder dat hem daartoe formeel is verzocht. Aldus kan de rechter de wijziging van de alimentatie bijvoorbeeld koppelen aan de ontwikkelingen van het inkomen van de alimentatieplichtige, dus een zogenaamde ‘aanpassing op maat’ bewerkstelligen. Maar ook de alimentatieplichtige en de alimentatiegerechtigde kunnen in de overeenkomst waarbij zij de wettelijke indexering uitsluiten, in plaats daarvan zo’n speciaal aanpassingscriterium opnemen. In dat geval is de gang naar de rechter niet nodig.

Indien de rechter een ‘aanpassing op maat’ geeft, kan hij op verzoek tevens een regeling vaststellen omtrent de wijze en tijdstippen waarop de onderhoudsplichtige aan de onderhoudsgerechtigde gegevens dient te verschaffen ten behoeve van de aanpassing. Zo’n regeling kan eventueel ook later nog aan de rechter worden gevraagd. Ook kan een door de rechter vastgestelde ‘informatieregeling’ op verzoek alsnog door de rechter worden gewijzigd.

Mocht uitsluiting van de wettelijke indexering, bijvoorbeeld na verloop van tijd, onbillijke verschillen te zien geven met de algemene regeling, dan kan men de rechter verzoeken de uitsluiting ongedaan te maken. Daarna is de algemene regeling weer van toepassing. Indien de rechter een ‘aanpassing op maat’ heeft vastgesteld, zal de uitsluiting van de wettelijke indexering ook op andere gronden dan die genoemd in artikel 401 Boek 1 BW ongedaan kunnen worden gemaakt. Bijvoorbeeld indien gebleken is dat de regeling van aanpassing van de onderhoudsbijdrage overeenkomstig het individuele inkomen van de alimentatieplichtige, of overeenkomstig een ander criterium, tussen betrokkenen niet bevredigend functioneert.

Beroep op de rechter

De wettelijke indexering van alimentaties volgt de algemene ontwikkeling van het loonpeil. De individuele omstandigheden kunnen echter sterk afwijken van die algemene ontwikkeling. In zo’n geval kan men een beroep op de rechter doen om een vroegere rechterlijke uitspraak of een alimentatieovereenkomst aan te passen aan de veranderde omstandigheden. Uiteraard blijft het altijd mogelijk met de alimentatiegerechtigde een regeling te treffen. De gang naar de rechter is eerst dán noodzakelijk, indien men onderling niet tot overeenstemming kan komen.

In de gevallen, waarin men voor uitkeringen van levensonderhoud de hulp van de rechter wil inroepen, is de hulp van een advocaat noodzakelijk.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven