Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2019, 57499 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2019, 57499 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
Gelet op de artikelen 116, tweede lid, 120, vijfde lid, 123, eerste en vierde lid, 124, eerste en tweede lid, 125, eerste lid, 125b, eerste lid, 129, eerste lid, 132, eerste en derde lid, 137, vijfde lid, en 180a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 113, 114, 117, vierde, vijfde en achtste lid, 120, 124, eerste lid, 131, vierde lid, en 166a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 85b, tweede lid, en 85d, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 11a, tweede lid, 19, eerste lid, 22, 26, 28 eerste lid, en 36a, tweede en derde lid, van het Besluit bekostiging WPO, de artikelen 10b, tweede lid, 30, eerste lid, 31, 33a, eerste en derde lid, en 35 van het Besluit bekostiging WEC, de artikelen B 16b, B 16g, B 16l, B 21, C 11, eerste en tweede lid, en C 16.1 van het Besluit trekkende bevolking WPO, en artikel 3, derde lid, van de Regeling prestatiebox primair onderwijs 2015-2020;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
achterstandsscore als bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO;
basisschool als bedoeld in artikel 1 WPO;
nummer waaronder een school staat geregistreerd in de Basisregistratie Instellingen;
basisregistratie personen;
leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bekostiging WPO en artikel 1 van het Besluit bekostiging WEC;
formatiebasisbedrag als bedoeld in artikel 22, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WPO en artikel 31, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WEC;
formatieleeftijdsbedrag als bedoeld in artikel 22, onderdeel b, van het Besluit Bekostiging WPO en artikel 31, onderdeel b, van het Besluit bekostiging WEC;
instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede of derde volzin, WEC;
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 WPO;
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 WVO;
school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 WEC, niet zijnde een instelling;
speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 WPO;
hoofd- of nevenvestiging van een basisschool;
Wet op de expertisecentra;
Wet op het primair onderwijs;
Wet op het voortgezet onderwijs.
1. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober 2018 en de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren respectievelijk van de schoolleiding van basisscholen, bedoeld in artikel 120, zesde lid, WPO, bedragen:
a. geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd: 39,62 jaar;
b. genormeerde gemiddelde personeelslasten leraar: € 69.609,98;
c. genormeerde gemiddelde personeelslasten schoolleiding: € 84.920,95.
2. Het formatiebasisbedrag respectievelijk het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit bekostiging WPO, is voor basisscholen:
a. formatiebasisbedrag: € 33.641,95;
b. formatieleeftijdsbedrag: € 907,83.
3. Het bedrag per leerling respectievelijk het verhogingsbedrag, bedoeld in artikel 120, eerste lid, WPO bedraagt voor:
Bedrag per leerling |
Verhogingsbedrag |
|
---|---|---|
a. leerlingen van 4 t/m 7 jaar |
€ 2.001,70 |
€ 54,02 |
b. leerlingen vanaf 8 jaar |
€ 1.392,78 |
€ 37,58 |
4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van basisscholen ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,962%. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van de schoolleiding van basisscholen ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,911%.
5. In de genormeerde gemiddelde personeelslasten, bedoeld in het eerste lid is een verlaging van 0,724% verwerkt op basis van de gemiddelde inkomsten waarop de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in de WPO gedurende het schooljaar aanspraak maken vanwege uitkeringen of toelagen als bedoeld in artikel 137, vijfde lid, WPO.
Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in de in de eerste kolom genoemde artikelen van het Besluit bekostiging WPO, is het bedrag, genoemd in de tweede respectievelijk de derde kolom bij het desbetreffende artikel:
Artikel |
Basisbedrag |
Leeftijdsbedrag |
---|---|---|
23, eerste lid, (zeer kleine scholen) |
€ 108.803,65 |
€ 2.444,51 |
24, tweede lid, onderdeel a, (kleine scholen voet) |
€ 72.357,11 |
€ 1.952,56 |
24, tweede lid, onderdeel b,(kleine scholen verminderingsbedrag) |
€ 501,27 |
€ 13,53 |
1. Het bedrag per eenheid achterstandsscore bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, bedraagt € 532,35.
2. Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag per schoolgewicht, bedoeld in artikel 28, eerste lid van het Besluit bekostiging WPO zoals dat luidde op 31 december 2018, bedraagt € 1.692,19 en € 45,66.
3. Het bedrag per gewichtenleerling in een impulsgebied, bedoeld in artikel 28a, tweede lid van het Besluit bekostiging WPO zoals dat luidde op 31 december 2018, bedraagt € 2.000,00.
4. Het bedrag zoals bedoeld in artikel 36a, tweede lid, onderdeel H van het Besluit bekostiging WPO bedraagt € 320,19.
5. Het percentage ten behoeve van de overgangsbekostiging onderwijsachterstandenbestrijding in het geval de uitkomst van ‘A – B’ negatief is, bedoeld in artikel 36a, tweede lid, onderdeel C, van het Besluit bekostiging WPO, bedraagt 49,00%.
6. Het percentage zoals bedoeld in artikel 36a, derde lid van het Besluit bekostiging WPO bedraagt 0,000%.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool die op basis van de op 11 februari 2019 door het CBS gepubliceerde achterstandsscore voor het schooljaar 2019–2020 een hogere aanvullende bekostiging bedoeld in artikel 28 en 36a van het Besluit bekostiging WPO zou ontvangen dan de op basis van de op 15 juli 2019 door het CBS gepubliceerde herziene achterstandsscore, ontvangt bijzondere bekostiging voor personeel.
2. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het verschil tussen de berekende aanvullende bekostiging bedoeld in artikel 28 en 36a van het Besluit bekostiging WPO op basis van de op 11 februari 2019 gepubliceerde achterstandsscore en de op 15 juli 2019 gepubliceerde achterstandsscore.
3. Het bedrag per eenheid achterstandsscore op basis van de op 11 februari 2019 gepubliceerde achterstandsscore bedraagt € 540,10.
4. Het bevoegd gezag van een basisschool die volgens opgave van het bevoegd gezag aan DUO op 1 augustus 2019 is ontstaan uit een fusie van twee of meer scholen, waarbij sprake is van substantiële fusie-instroom zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Regeling bijzondere bekostiging bij fusie en opheffing van scholen in het primair onderwijs en beleidsregel interpretatie samenvoeging in WPO en WEC, maakt geen aanspraak op de bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in de in de eerste kolom genoemde artikelen van het Besluit bekostiging WPO, is het bedrag, genoemd in de tweede kolom bij het desbetreffende artikel:
Artikel |
Bedrag |
---|---|
3a, vierde lid, (aanvang bekostiging) |
€ 14.153,49 |
29, vierde lid, (groei) |
€ 3.390,02 |
Het bedrag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, is voor scholen met een aantal leerlingen dat op de teldatum niet hoger is dan 97 leerlingen € 18.215,97 en voor scholen met een aantal leerlingen dat op de teldatum hoger is dan 97 leerlingen € 33.526,94.
1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 129 WPO, bestaat voor basisscholen, waaronder begrepen de school voor varende kinderen, uit een basisbedrag en een bedrag per leerling:
basisbedrag: |
€ 18.666,17 |
bedrag per leerling: |
€ 745,71 |
2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor basisscholen met minder dan 145 leerlingen wordt verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de uitkomst van de berekening: € 43.033,77 minus (het aantal leerlingen vermenigvuldigd met € 296,82).
3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt voor basisscholen met minder dan 195 leerlingen verhoogd met € 6.031.
4. Het bedrag per leerling ten behoeve van de schoolbegeleiding, bedoeld in artikel 180a WPO, bedraagt € 60,23 en is begrepen in het bedrag per leerling, genoemd in het eerste lid.
5. Voor de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid wordt het aantal leerlingen vastgesteld overeenkomstig artikel 121 WPO.
1. Het bedrag per formatieplaats, bedoeld in artikel B 16b, en artikel C 11, eerste en tweede lid, van het Besluit trekkende bevolking WPO is € 69.609,98.
2. De aanvullende bekostiging voor schoolleiding, bedoeld in artikel B 16g van het Besluit trekkende bevolking bedraagt € 18.215,97 per school.
3. Het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel B 16l van het Besluit trekkende bevolking bedraagt € 47.397,36 per school.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool waaraan een afdeling internationaal georiënteerd basisonderwijs is verbonden, ontvangt op aanvraag bekostiging voor personeel en voor materiële instandhouding.
2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt vanaf 11 ingeschreven leerlingen op 1 oktober 2018 op de afdeling, bedoeld in het eerste lid, de in de onderstaande tabel opgenomen bedragen.
aantal leerlingen |
Bedrag personeel |
Bedrag materiële instandhouding |
---|---|---|
11 t/m 20 |
€ 15.049,61 |
€ 446,23 |
21 t/m 30 |
€ 22.574,60 |
€ 669,34 |
31 t/m 40 |
€ 30.099,61 |
€ 892,46 |
41 t/m 50 |
€ 37.631,15 |
€ 1.115,78 |
51 t/m 60 |
€ 45.156,14 |
€ 1.338,89 |
61 t/m 70 |
€ 52.681,15 |
€ 1.562,00 |
71 t/m 80 |
€ 60.205,75 |
€ 1.785,12 |
81 t/m 90 |
€ 67.730,76 |
€ 2.008,23 |
91 t/m 100 |
€ 75.255,76 |
€ 2.231,35 |
101 t/m 110 |
€ 82.780,37 |
€ 2.454,46 |
111 t/m 120 |
€ 90.305,36 |
€ 2.677,58 |
121 t/m 130 |
€ 97.829,97 |
€ 2.900,69 |
131 t/m 140 |
€ 105.354,97 |
€ 3.123,80 |
141 t/m 150 |
€ 112.886,90 |
€ 3.347,12 |
151 t/m 165 |
€ 120.411,51 |
€ 3.570,24 |
166 t/m 180 |
€ 127.936,51 |
€ 3.793,35 |
181 t/m 195 |
€ 135.461,51 |
€ 4.016,47 |
196 t/m 210 |
€ 142.986,12 |
€ 4.239,58 |
vervolgens per 15 leerlingen verhogen met |
€ 7.525,00 |
€ 223,11 |
3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid moet bij DUO zijn ontvangen voor 1 juli 2019 en een gelijkluidend exemplaar daarvan moet worden ingediend gelijktijdig met de jaarstukken 2018. Aanvragen die op of na 1 juli 2019 bij DUO worden ontvangen worden in ieder geval afgewezen.
4. Voor de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl.
5. Het bevoegd gezag van een basisschool met een afdeling internationaal georiënteerd basisonderwijs ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding indien het aantal leerlingen in die afdeling ten opzichte van de datum waarop voor het laatst bekostiging op basis van dit artikel is toegekend zodanig is toegenomen dat het leerlingenaantal in een hogere categorie als bedoeld in de tabel in het tweede lid is komen te vallen.
6. Voor de aanvraag, bedoeld in het vijfde lid, wordt gebruik gemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl.
7. Het bevoegd gezag kan ten hoogste eenmaal per maand een aanvraag als bedoeld in het vijfde lid indienen. Een aanvraag die wordt ontvangen op of na 1 juli 2020, wordt afgewezen.
8. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
9. Indien de toename samenvalt met de eerste schooldag van het schooljaar 2019–2020 en de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend, ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van 1 augustus 2019. Indien de toename op een later tijdstip plaatsvindt en de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend, ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum, waarop de toename heeft plaatsgevonden.
10. De bekostiging, bedoeld in het vijfde lid is gebaseerd op de bedragen uit bovenstaande tabel. Dit bedrag wordt gedeeld door 12 en vermenigvuldigd met het aantal resterende maanden van het schooljaar waarvoor de bekostiging is toegekend.
1. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober 2018 en de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren respectievelijk van de schoolleiding van speciale scholen voor basisonderwijs, bedoeld in artikel 120, zesde lid, van de WPO, bedragen:
a. geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd: 40,94 jaar;
b. genormeerde gemiddelde personeelslasten leraar: € 75.680,82;
c. genormeerde gemiddelde personeelslasten schoolleiding: € 91.560,18.
2. Het formatiebasisbedrag respectievelijk het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit bekostiging WPO, is voor speciale scholen voor basisonderwijs:
a. formatiebasisbedrag: € 32.542,21;
b. formatieleeftijdsbedrag: € 1.053,70.
3. Het bedrag per leerling respectievelijk het verhogingsbedrag, bedoeld in artikel 120, eerste lid, WPO is:
a. bedrag per leerling: € 1.470,91;
b. verhogingsbedrag € 47,63.
4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van speciale scholen voor basisonderwijs ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,962%. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van de schoolleiding van speciale scholen voor basisonderwijs ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,911%.
5. In de genormeerde gemiddelde personeelslasten, bedoeld in het eerste lid is een verlaging van 0,724% verwerkt op basis van de gemiddelde inkomsten waarop de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in de WPO gedurende het schooljaar aanspraak maken vanwege uitkeringen of toelagen als bedoeld in artikel 137, vijfde lid, WPO.
Het bedrag per leerling respectievelijk het verhogingsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van die school, bedoeld in artikel 120, vierde lid, WPO is:
a. bedrag per leerling € 2.102,23;
b. verhogingsbedrag € 68,07.
Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 28, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO, is:
a. basisbedrag € 1.304,94;
b. leeftijdsbedrag € 42,25.
1. Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 3a, vierde lid, van het Besluit bekostiging WPO, is € 15.260,03.
2. Het bedrag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO, is voor scholen met een aantal leerlingen dat op de teldatum niet hoger is dan 99 leerlingen € 18.577,36 en voor scholen met een aantal leerlingen dat op de teldatum hoger is dan 99 leerlingen € 34.456,72.
1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 129 WPO, voor speciale scholen voor basisonderwijs bestaat uit een bedrag dat wordt berekend volgens de formule ‘basisbedrag + A + B’, waarin:
basisbedrag = |
€ 13.869,76 |
A = het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met |
€ 993,77 |
B = het aantal cumi-leerlingen, vermenigvuldigd met |
€ 194,34 |
2. Het bedrag per leerling ten behoeve van de schoolbegeleiding, bedoeld in artikel 180a WPO, bedraagt € 60,23 en is begrepen in het bedrag, genoemd in het eerste lid, onder A.
3. Voor de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid wordt het aantal leerlingen vastgesteld overeenkomstig artikel 121 WPO.
1. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober 2018 en de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren, onderwijsondersteunend personeel, respectievelijk van de schoolleiding van scholen voor speciaal, voortgezet speciaal en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 117, twaalfde lid, WEC, bedragen:
a. geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd: 41,45 jaar;
b. genormeerde gemiddelde personeelslasten leraar: € 73.230,01;
c. genormeerde gemiddelde personeelslasten onderwijsondersteunend personeel: € 41.748,17;
d. genormeerde gemiddelde personeelslasten schoolleiding: € 91.547,44.
2. Het formatiebasisbedrag respectievelijk het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 31, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit bekostiging WEC, is voor de scholen, bedoeld in het eerste lid:
a. formatiebasisbedrag: € 25.448,05;
b. formatieleeftijdsbedrag: € 1.152,76.
3. Het bedrag per school en per leerling, respectievelijk de vermenigvuldigingsbedragen, bedoeld in artikel 117, achtste lid, WEC, worden vastgesteld zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Basisbedrag |
Leeftijdsbedrag |
|
---|---|---|
vast bedrag per school |
€ 29.860,74 |
€ 1.352,65 |
per leerling SO jonger dan 8 |
€ 1.437,81 |
€ 65,13 |
per leerling SO 8 jaar en ouder |
€ 1.000,11 |
€ 45,30 |
per leerling VSO |
€ 1.946,78 |
€ 88,19 |
4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van scholen voor speciaal, voortgezet speciaal en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,962%. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van het onderwijsondersteunend personeel van deze scholen ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,911% en de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van de schoolleiding van deze scholen ten opzichte van het schooljaar 2018–2019 bedraagt 0,911%.
5. In de genormeerde gemiddelde personeelslasten bedoeld in het eerste lid, is een verlaging van 0,724% verwerkt op basis van de gemiddelde inkomsten waarop de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in de WEC gedurende het schooljaar aanspraak maken vanwege uitkeringen of toelagen als bedoeld in artikel 131, vierde lid, WEC.
Het bedrag per leerling, bedoeld in de artikel 117, vierde lid, van de WEC, artikel 132, vierde lid, van de WPO en artikel 85b, derde lid, WVO, is per categorie onderverdeeld naar onderwijstype en leeftijd van de leerlingen, weergegeven in onderstaande tabel.
categorie 1/l |
categorie 2/m |
categorie 3/h |
|
---|---|---|---|
per leerling SO jonger dan 8 |
€ 10.146,22 |
€ 14.771,75 |
€ 22.610,97 |
per leerling SO 8 jaar en ouder |
€ 9.285,85 |
€ 16.031,30 |
€ 23.870,53 |
per leerling VSO |
€ 10.371,38 |
€ 18.210,16 |
€ 22.563,53 |
Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Besluit bekostiging WEC is:
a. basisbedrag: € 979,75;
b. leeftijdsbedrag: € 44,38.
1. Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 3a van het Besluit bekostiging WEC, is € 15.257,91.
2. Het bedrag, bedoeld in artikel 35, van het Besluit bekostiging WEC, onderverdeeld in speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs alsmede naar onderwijssoort en aantal leerlingen, is weergegeven in onderstaande tabel.
aantal leerlingen |
SO of VSO |
SOVSO |
MG SO of VSO |
MG SOVSO |
---|---|---|---|---|
1 tot en met 49 |
€ 21.131,43 |
€ 21.131,43 |
€ 39.448,86 |
€ 39.448,86 |
50 of meer |
€ 39.448,86 |
€ 57.766,29 |
€ 39.448,86 |
€ 57.766,29 |
1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 124 WEC, bestaat voor de scholen in deze paragraaf uit een bedrag dat wordt berekend volgens de formule ‘A+B’, waarin:
A = het aantal SO-leerlingen en VSO-leerlingen, vermenigvuldigd met € 745,71;
B = het aantal cumi-leerlingen, vermenigvuldigd met € 152,06.
2. Het bedrag per leerling ten behoeve van de schoolbegeleiding, bedoeld in artikel 166a WEC, bedraagt € 60,23 en is begrepen in het bedrag, genoemd in het eerste lid, onder A.
Het bedrag per leerling verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren vermenigvuldigde bedrag, bedoeld in de in de eerste kolom genoemde artikelen van het Besluit bekostiging WPO, is het bedrag, genoemd in de tweede kolom bij het desbetreffende artikel.
Artikel |
Bedrag |
---|---|
31, eerste lid, (ondersteuningsvoorzieningen) |
€ 179,36 |
32, eerste lid, (overdracht bij toename) |
€ 3.420,77 |
32, tweede lid, en 33, eerste volzin (overdracht en overgang naar ander swv) |
€ 4.888,98 |
33, tweede volzin (overgang naar ander swv na 1 oktober) |
€ 8.309,75 |
Aan het samenwerkingsverband PO, waarvan de som der achterstandsscores van de vestigingen binnen het samenwerkingsverband 1 of meer is, wordt een bedrag van € 12,68 per achterstandsscore toegekend.
Het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 132, derde lid, WPO, is € 369,81
Het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 85b, tweede lid, WVO, is € 592,13.
Het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 125b, eerste lid onder b, WPO en artikel 85d, eerste lid onder b, WVO, wordt weergegeven in onderstaande tabel.
basisbedrag |
|
---|---|
per leerling SO <8 |
€ 4.137,50 |
per leerling SO >=8 |
€ 2.877,94 |
per leerling VSO |
€ 5.602,10 |
De voor het schooljaar 2018–2019 vastgestelde bedragen als bedoeld in de artikelen XIII, eerste lid en XV, eerste lid, van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533), worden verhoogd met 0,962%.
De basisbedragen respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 117, eerste lid WEC, is het bedrag, genoemd in de tweede respectievelijk de derde kolom in onderstaande tabel.
bedrag |
verhogingsbedrag |
|
---|---|---|
per leerling SO jonger dan 8 |
€ 1.437,81 |
€ 65,13 |
per leerling SO 8 jaar en ouder |
€ 1.000,11 |
€ 45,30 |
per leerling VSO |
€ 1.946,78 |
€ 88,19 |
1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 124 WEC, is voor de instellingen in deze paragraaf € 745,71 per leerling.
2. Het bedrag per leerling ten behoeve van de schoolbegeleiding, bedoeld in artikel 166a WEC, bedraagt € 60,23 en is begrepen in het bedrag, genoemd in het eerste lid.
De bedragen als bedoeld in artikel 117, vijfde lid WEC, worden in onderstaande tabel per instelling weergegeven.
BRIN-nr |
Naam instelling |
ondersteuningsbedrag |
---|---|---|
25GP |
Visio Onderwijsinstelling Noord |
€ 3.367.273,03 |
25GR |
Bartimeus OWI voor Visueel Gehandicapte Leerlingen |
€ 10.836.156,13 |
25HD |
Koninklijk Instituut tot Onderwijs van Slechtziende en Blinden |
€ 6.130.913,24 |
25HE |
Onderwijsinstelling Sensis |
€ 12.843.420,74 |
01JO |
Koninklijke Auris Groep |
€ 69.993.265,54 |
08ZP |
Zuid |
€ 24.066.973,51 |
17GW |
Koninklijke Kentalis |
€ 103.045.011,48 |
20WR |
VierTaal |
€ 26.772.765,84 |
1. Artikel 1 van de Algemene termijnenwet is van toepassing op dit hoofdstuk.
2. Indien de peildatum, bedoeld in de artikelen 34 tot en met 36, valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, wordt als peildatum de eerstvolgende schooldag aangehouden.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool die voor 1 april 2020 wordt bezocht door 3 of meer kinderen in de eerste 4 verblijfsjaren op een reguliere basisschool en die verblijven in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt vanaf 3 ingeschreven schipperskinderen de in de onderstaande tabel opgenomen bedragen die worden gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal maanden waarvoor de bekostiging wordt toegekend.
Aantal schipperskinderen |
Bedrag personeel |
Bedrag MI |
---|---|---|
3 tot en met 6 |
€ 15.168,01 |
€ 415,06 |
7 tot en met 10 |
€ 22.553,63 |
€ 622,70 |
11 tot en met 14 |
€ 29.946,21 |
€ 830,12 |
15 tot en met 18 |
€ 37.331,83 |
€ 1.037,76 |
En vervolgens telkens in een bandbreedte van 4 leerlingen, te beginnen vanaf 19 leerlingen, te verhogen met |
€ 7.385,62 |
€ 207,63 |
3. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de school;
b. de datum waarop de kinderen zijn of worden toegelaten tot de school;
c. het totaal aantal schipperskinderen dat de school bezoekt in de periode waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt gevraagd; en
d. de periode waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt gevraagd.
4. Het bevoegd gezag verklaart door indiening van de aanvraag dat in de leerlingenadministratie de school of scholen waarvan de kinderen afkomstig zijn, onder vermelding van de betreffende schoolsoort met vermelding van het aantal verblijfsjaren, is opgenomen.
5. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
6. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere en aanvullende bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft voor de periode na 1 april 2020.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool die voor 1 april 2020 wordt bezocht door 4 of meer leerlingen met een culturele achtergrond van de Roma en Sinti, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
2. De bekostiging voor zowel personeel als voor materiële instandhouding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 3.202 per ingeschreven leerling met een culturele achtergrond van de Roma of Sinti. Dit bedrag wordt gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal maanden waarvoor de bekostiging wordt toegekend.
3. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de school;
b. het totaal aantal leerlingen met een culturele achtergrond van de Roma en Sinti dat de school zal bezoeken in de periode waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt gevraagd; en
c. de periode waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt gevraagd.
4. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
5. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere en aanvullende bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
6. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft voor de periode na 1 april 2020.
7. Het bevoegd gezag verklaart door indiening van de aanvraag dat in de leerlingenadministratie voor ieder van de in de aanvraag opgenomen leerlingen een verklaring van de ouders over de culturele achtergrond van de Roma en Sinti van de leerling aanwezig is. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van het op www.duo.nl beschikbaar gestelde ouderverklaringsformulier.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool waar:
a. leerlingen zijn ingeschreven die verblijven in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend of leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WPO, waarvoor als gevolg van de wijziging van de gewichtenregeling een lager gewicht is vastgesteld dan het geval zou zijn geweest indien de gewichtenregeling was toegepast, zoals deze luidde voor 1 augustus 2006, en
b. het schoolgewicht daardoor lager is vastgesteld, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging, indien de aanvraag voor 1 oktober 2019 is ontvangen.
2. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de school;
b. het aantal leerlingen op 1 oktober 2018 waarvoor het gewicht 0,4 zou zijn vastgesteld, indien dit van toepassing was gebleven, onder vermelding van het gewicht dat daadwerkelijk voor deze leerlingen is vastgesteld;
c. het aantal leerlingen op 1 oktober 2018 waarvoor het gewicht 0,7 zou zijn vastgesteld, indien dit van toepassing was gebleven, onder vermelding van het gewicht dat daadwerkelijk voor deze leerlingen is vastgesteld.
3. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool, waar gedurende een periode van maximaal één jaar voorafgaand aan de aanvraag ten minste 10 leerlingen uit een ‘Blijf van mijn lijf huis’ zijn ingeschreven, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
2. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de school;
b. het aantal ‘Blijf van mijn lijf huis’ leerlingen dat gedurende de periode van maximaal één jaar voor de aanvraag de basisschool heeft bezocht; en
c. de ingangsdatum en de einddatum van de door het bevoegd gezag gekozen periode van maximaal 12 maanden, bedoeld in onderdeel b.
3. Het bevoegd gezag verklaart door indiening van de aanvraag dat in de leerlingenadministratie een overzicht is opgenomen van het aantal ‘Blijf van mijn lijf huis’ leerlingen dat gedurende de periode van maximaal één jaar voor de aanvraag de basisschool heeft bezocht met de data van in- en uitschrijving.
4. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
5. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere en aanvullende bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000
− die ingeschreven staat op een basisschool, en;
− die door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, en;
− deze heeft verkregen op grond van artikel 8, onderdelen c, d, f, g, h of j van die wet, onderscheidenlijk van wie ten minste één van de ouders of voogden door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 en deze heeft verkregen op grond van artikel 8, onderdelen c, d, f, g, h of j van die wet, of;
− in het bezit is gesteld van een verklaring van het centraal orgaan asielzoekers, waaruit blijkt dat de vreemdeling, dan wel een of beide ouders of voogden in afwachting is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 8 onderdelen c, d, f, g, h, j Vreemdelingenwet 2000 en daarom niet beschikt over het document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet, en;
− aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland;
vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000, niet zijnde een asielzoeker,
− die ingeschreven staat op een basisschool, en;
− die door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, onderscheidenlijk van wie ten minste één van de ouders of voogden door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000; dan wel die in het bezit is van een paspoort of identiteitsbewijs waaruit blijkt dat hij of zij burger is van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, dan wel waarvan ten minste één van de ouders in het bezit is van een paspoort of identiteitsbewijs waaruit blijkt dat hij of zij burger is van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, en;
− aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland.
2. Het bevoegd gezag van een basisschool waar de eerste opvang in het onderwijs wordt verzorgd voor ten minste 4 asielzoekers en/of overige vreemdelingen, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
3. De bijzondere en de aanvullende bekostiging heeft betrekking op een periode van drie maanden, met als peildata:
a. de eerste schooldag voor de periode augustus tot en met oktober;
b. 1 november voor de periode november tot en met januari;
c. 1 februari voor de periode februari tot en met april;
d. 1 mei voor de periode mei tot en met juli.
Het bevoegd gezag dient ter verkrijging van de bijzondere en de aanvullende bekostiging een aanvraag in die indien de peildatum de eerste schooldag betreft door DUO moet zijn ontvangen voor 30 september 2019 en indien de peildatum niet de eerste schooldag betreft binnen vier weken na de peildatum. De aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft die is ontvangen na deze termijn.
4. Een basisschool die niet eerder eerste opvang van vreemdelingen respectievelijk eerste opvang van asielzoekers of overige vreemdelingen verzorgde, komt in aanmerking voor een eenmalige aanvulling op de bijzondere bekostiging van € 12.068.
5. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de basisschool;
b. indien de peildatum de eerste schooldag betreft het aantal ingeschreven asielzoekers en het aantal ingeschreven overige vreemdelingen op de eerste schooldag, en het aantal asielzoekers dat op 1 oktober van het voorgaande schooljaar aan de basisschool stond ingeschreven of indien de peildatum niet de eerste schooldag betreft het aantal ingeschreven asielzoekers en het aantal ingeschreven overige vreemdelingen op de peildatum; en
c. in geval van toepassing van het vierde lid, een verklaring dat de basisschool niet eerder de eerste opvang van vreemdelingen respectievelijk de eerste opvang van asielzoekers of overige vreemdelingen heeft verzorgd.
6. Het bevoegd gezag verklaart door indiening van de aanvraag dat in de leerlingenadministratie voor ieder van de in de aanvraag opgenomen asielzoekers en overige vreemdelingen één of meerdere bewijsstukken aanwezig zijn waaruit blijkt dat de school in aanmerking komt voor de toekenning van bijzondere en aanvullende bekostiging op basis van dit artikel.
7. Van alle asielzoekers en overige vreemdelingen die meetellen voor de in de aanvraag opgegeven aantallen leerlingen dienen de gegevens uit de BRP, zoals geregistreerd in het basisregister onderwijs, als uitgangspunt. In het geval de registratie in de BRP ontbreekt of afwijkt van de door het bevoegd gezag van de basisschool aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeleverde gegevens, verklaart het bevoegd gezag door de indiening van de aanvraag tevens dat één of meerdere bewijsstukken, waarmee de opgegeven datum van binnenkomst in Nederland kan worden aangetoond, in de administratie van de basisschool aanwezig zijn.
8. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
9. De in het tweede lid bedoelde bekostiging wordt berekend volgens de formules:
Indien de peildatum de eerste schooldag betreft en
• indien Ap groter is dan At:
(Ap – At) x € 10.071,39 x 3/12, met dien verstande dat ingeval er op of voor de peildatum groeibekostiging als bedoeld in artikel 29 van het Besluit bekostiging WPO aan het desbetreffende bevoegd gezag is toegekend, voor het aantal leerlingen waarvoor de groeibekostiging tot en met de peildatum is toegekend, dan wel indien dit kleiner is voor (Ap – At), een aftrek plaatsvindt van € 3.390,02 per leerling, welk bedrag wordt vermenigvuldigd met 3/12, verhoogd met At x (€ 3.104,60 + € 85,14) x 3/12 en verhoogd met Vp x (€ 3.104,60 + € 85,14) x 3/12
• indien Ap niet groter is dan At:
Ap x (€ 3.104,60 + € 85,14) x 3/12 verhoogd met Vp x (€ 3.104,60 + € 85,14) x 3/12;
waarin:
Ap = het aantal op de eerste schooldag ingeschreven leerlingen dat asielzoeker is;
At = het aantal op 1 oktober van het voorgaande schooljaar ingeschreven leerlingen dat op de eerste schooldag asielzoeker is;
Vp = het aantal op de eerste schooldag ingeschreven leerlingen dat overige vreemdeling is.
Indien de peildatum niet de eerste schooldag betreft:
Ap x € 10.071,39 x 3/12, met dien verstande dat ingeval er op of voor de peildatum groeibekostiging als bedoeld in artikel 29 of 30 van het Besluit bekostiging WPO aan het desbetreffende bevoegd gezag is toegekend, voor het aantal leerlingen waarvoor de groeibekostiging tot en met de peildatum is toegekend, dan wel indien dit kleiner is voor Ap, een aftrek plaatsvindt van € 3.390,02 per leerling, welk bedrag wordt vermenigvuldigd met 3/12, verhoogd met Vp x (€ 3.104,60 + € 85,14) x 3/12;
waarin:
Ap = het aantal op de peildatum ingeschreven leerlingen dat asielzoeker is;
Vp = het aantal op de peildatum ingeschreven leerlingen dat overige vreemdeling is.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder asielzoeker: vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000,
− die ingeschreven staat op een basisschool, en;
− die door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, en;
− deze heeft verkregen op grond van artikel 8, onderdelen c, d, f, g, h of j van die wet, onderscheidenlijk van wie ten minste één van de ouders of voogden door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 en deze heeft verkregen op grond van artikel 8, onderdelen c, d, f, g, h of j van die wet, en;
− die aantoonbaar één jaar of langer en korter dan twee jaar woonachtig is in Nederland.
2. Het bevoegd gezag van een basisschool waar onderwijs wordt verzorgd voor asielzoekers ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
3. De bijzondere en de aanvullende bekostiging heeft betrekking op een periode van drie maanden, met als peildata:
a. de eerste schooldag, voor de periode augustus tot en met oktober;
b. 1 november, voor de periode november tot en met januari;
c. 1 februari, voor de periode februari tot en met april;
d. 1 mei, voor de periode mei tot en met juli.
Het bevoegd gezag dient ter verkrijging van de bijzondere en de aanvullende bekostiging een aanvraag in die indien de peildatum de eerste schooldag betreft door DUO moet zijn ontvangen voor 30 september 2019 en indien de peildatum niet de eerste schooldag betreft binnen vier weken na de peildatum. De aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft die is ontvangen na deze termijn.
4. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de basisschool; en
b. het aantal ingeschreven asielzoekers volgens dit artikel op de peildatum.
5. Het bevoegd gezag verklaart door indiening van de aanvraag dat in de leerlingenadministratie voor ieder van de in de aanvraag opgenomen asielzoekers bewijsstukken worden opgenomen waarmee kan worden aangetoond dat de school in aanmerking komt voor de toekenning van bijzondere en aanvullende bekostiging op basis van dit artikel.
6. Van alle asielzoekers die meetellen voor de in de aanvraag opgegeven aantallen leerlingen dienen de gegevens uit de BRP, zoals geregistreerd in het basisregister onderwijs, als uitgangspunt. In het geval de registratie in de BRP ontbreekt of afwijkt van de door het bevoegd gezag van de basisschool aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeleverde gegevens, verklaart het bevoegd gezag door de indiening van de aanvraag tevens dat één of meerdere bewijsstukken, waarmee de opgegeven datum van binnenkomst in Nederland kan worden aangetoond, in de administratie van de basisschool aanwezig zijn.
7. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
8. De in het tweede lid bedoelde bekostiging bedraagt per asielzoeker € 1.538 vermenigvuldigd met 3/12.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
bekostigde speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de WPO;
leerling die ingeschreven staat op een school, die de school geregeld bezoekt en die door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, onderscheidenlijk van wie ten minste één van de ouders of voogden door de Minister van Justitie en Veiligheid in het bezit is gesteld van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, en aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vreemdeling mede verstaan: leerling die ingeschreven staat op een school, die de school geregeld bezoekt en van wie uit het paspoort of ander identiteitsbewijs blijkt dat hij zelf of één van zijn ouders of voogden burger is van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, en die op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in Nederland verblijft en aantoonbaar nog geen jaar woonachtig is in Nederland.
3. Het bevoegd gezag van een school waar de eerste opvang in het onderwijs wordt verzorgd voor ten minste 4 vreemdelingen die korter dan 1 jaar in Nederland verblijven, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
4. De bijzondere en de aanvullende bekostiging heeft betrekking op een periode van drie maanden, met als peildata:
a. de eerste schooldag voor de periode augustus tot en met oktober;
b. 1 november voor de periode november tot en met januari;
c. 1 februari voor de periode februari tot en met april;
d. 1 mei voor de periode mei tot en met juli.
Het bevoegd gezag dient ter verkrijging van de bijzondere en de aanvullende bekostiging een aanvraag in die indien het de peildatum de eerste schooldag betreft door DUO moet zijn ontvangen voor 30 september 2019 en indien het een andere peildatum betreft binnen vier weken na de peildatum. De aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft die is ontvangen na deze termijn.
5. Een school die niet eerder eerste opvang van vreemdelingen verzorgde, komt in aanmerking voor een eenmalige aanvulling op de bijzondere bekostiging van € 12.068.
6. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de school;
b. het aantal vreemdelingen dat op de peildatum korter dan 1 jaar in Nederland is;
c. de periode waarvoor de bekostiging wordt gevraagd;en
d. in geval van toepassing van het vijfde lid, een verklaring dat de school niet eerder de eerste opvang van vreemdelingen heeft verzorgd.
7. Het bevoegd gezag verklaart door indiening van de aanvraag dat in de leerlingenadministratie voor ieder van de in de aanvraag opgenomen vreemdelingen bewijsstukken aanwezig zijn waaruit blijkt dat de school in aanmerking komt voor de toekenning van bijzondere en aanvullende bekostiging op basis van dit artikel.
8. Van vreemdelingen die meetellen voor de in de aanvraag opgegeven aantallen leerlingen dienen de gegevens uit de BRP, zoals geregistreerd in het basisregister onderwijs, als uitgangspunt. In het geval de registratie in de BRP ontbreekt of afwijkt van de door het bevoegd gezag van de school aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeleverde gegevens, verklaart het bevoegd gezag door de indiening van de aanvraag tevens dat één of meerdere bewijsstukken waarmee de opgegeven datum van binnenkomst in Nederland kan worden aangetoond, in de administratie van de school aanwezig is.
9. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag.
10. De in het derde lid bedoelde bekostiging bedraagt per ingeschreven vreemdeling € 3.104,60 voor personeel en € 85,14 voor materiële instandhouding, welke bedragen worden vermenigvuldigd met 3/12.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder asielzoekerskind: een leerling die verblijft in een procesopvanglocatie, zijnde de verblijfplaats van vreemdelingen tijdens de rust- en voorbereidingstermijn voorafgaand aan de algemene asielprocedure en gedurende de algemene asielprocedure door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, dan wel leerling die verblijft in een gezinslocatie voor gezinnen met minderjarige kinderen die geen recht meer hebben op verstrekkingen conform de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen.
2. Het bevoegd gezag van de basisschool waar op 1 oktober 2018 asielzoekerskinderen worden opgevangen, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.
3. De in het tweede lid bedoelde bekostiging bedraagt per asielzoekerskind € 931.
4. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. het BRIN-nummer van de school waar de asielzoekerskinderen worden opgevangen;
b. het aantal asielzoekerskinderen op 1 oktober 2018 onder het BRIN-nummer zoals opgenomen in de aanvraag; en
c. een verklaring van het bevoegd gezag dat voor het aantal asielzoekerskinderen zoals opgenomen in de aanvraag, tevens in de leerlingenadministratie documenten zijn opgenomen, waarin het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers de school noemt als opvang school voor deze kinderen.
5. De aanvraag moet door DUO zijn ontvangen voor 1 juli 2019. De aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft welke is ontvangen op of na deze datum.
6. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk in september 2019.
1. Het bevoegd gezag van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen met een vestiging die fungeert als gesloten justitiële inrichting waarbinnen het onderwijs georganiseerd moet worden, dan wel is verbonden aan een instelling voor gesloten jeugdzorg, ontvangt bijzondere bekostiging voor personeel.
2. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per vestiging € 37.552,35 en € 4.283,72 per leerling van de vestiging. Het aantal leerlingen van de vestiging is gelijk aan de door de Minister van Justitie en Veiligheid toegekende capaciteit als het een justitiële jeugdinrichting betreft, en is de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegekende capaciteit als het een instelling voor gesloten jeugdzorg betreft.
3. Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, ontvangt bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding, indien er op de eerste van de maand door de Minister van Justitie en Veiligheid, indien het een justitiële jeugdinrichting betreft, en door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, indien het een instelling voor gesloten jeugdzorg betreft, meer capaciteit, uitgedrukt in leerlingen, aan de vestiging is toegekend dan het aantal leerlingen van de vestiging op grond waarvan de personele bekostiging voor het schooljaar is bepaald. Onder personele bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, wordt mede verstaan, indien dit artikel reeds eerder is toegepast, de bijzondere bekostiging op grond van dit artikel.
4. De bijzondere bekostiging respectievelijk aanvullende bekostiging, bedoeld in het derde lid, bedraagt het verschil tussen de capaciteit, uitgedrukt in leerlingen, en het aantal leerlingen waarvoor personele bekostiging is toegekend, vermenigvuldigd met € 16.719,19 voor personeel en € 1.880,11 voor materiële instandhouding, gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal resterende maanden van het schooljaar waarvoor de bekostiging is toegekend.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder een leerling met een ernstige meervoudige beperking:
een leerling met een combinatie van een ernstige of zeer ernstige verstandelijke beperking (IQ tot 35), een lichamelijke beperking en bijkomende stoornissen, voor wie naast extra ondersteuning in het onderwijs ook extra zorg nodig is, die op 1 oktober 2018 ingeschreven stond op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voor wie het bevoegd gezag bekostiging categorie 3 (hoog) ontvangt.
2. Het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs waar op 1 oktober 2018 leerlingen met een ernstige meervoudige beperking waren ingeschreven, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel.
3. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruikgemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl en gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam, BRIN-nummer, postcode en plaats van de school; en
b. het aantal op 1 oktober 2018 ingeschreven leerlingen met een ernstige meervoudige beperking als bedoeld in het eerste lid.
4. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, dient uiterlijk op 15 september 2019 ontvangen te zijn. Aanvragen die na die datum worden ontvangen, worden afgewezen.
5. De in het tweede lid bedoelde bekostiging bedraagt per ingeschreven leerling met een ernstige meervoudige beperking maximaal € 4.000,00.
6. Voor de bijzondere bekostiging op grond van dit artikel is voor het schooljaar 2019–2020 een bedrag van maximaal € 5 miljoen beschikbaar.
7. Indien het bekostigingsplafond, bedoeld in het zesde lid, wordt overschreden, wordt het bedrag per leerling met een ernstige meervoudige beperking, bedoeld in het vijfde lid, verlaagd naar rato van het aantal leerlingen met een ernstige meervoudige beperking waarvoor de bekostiging wordt toegekend.
8. De Minister beslist uiterlijk in november 2019 op de aanvraag.
1. Het bevoegd gezag van een basisschool die per 1 augustus 2019 samengaat met een speciale school voor basisonderwijs, die wordt opgeheven met ingang van 1 augustus 2019 én waarvan blijkens de registratie in BRON ten minste de helft van de leerlingen op de eerste schooldag zijn ingeschreven op de basisschool, ontvangt op aanvraag de eerste zes schooljaren na samengaan bijzondere bekostiging voor personeel.
2. Een aanvraag voor de bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt per brief ingediend bij DUO en moet voor 30 september 2019 door DUO ontvangen zijn. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen, worden automatisch afgewezen. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:
a. naam en BRIN-nummer van de basisschool;
b. naam en BRIN-nummer van de op te heffen speciale school voor basisonderwijs; en
c. het BRIN-mutatieformulier waarmee de opheffing van de speciale school voor basisonderwijs wordt gemeld of een kopie van het BRIN-mutatie formulier waarmee de opheffing van de speciale school voor basisonderwijs is gemeld.
3. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, is voor het eerste schooljaar na de opheffing gelijk aan de som van de bekostiging op grond van artikel 120, tweede lid, onderdeel c, WPO en de aanvullende bekostiging op grond artikel 26, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO die de opgeheven speciale school voor basisonderwijs zou hebben ontvangen in het eerste schooljaar na de opheffing.
4. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, is voor het tweede tot en met zesde schooljaar na het samengaan gelijk aan de aanvullende bekostiging op grond van artikel 26, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO die de opgeheven speciale school voor basisonderwijs zou hebben ontvangen in het eerste schooljaar na de opheffing en telkens per schooljaar aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van speciale scholen voor basisonderwijs.
5. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk op 30 januari 2020.
Het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling prestatiebox primair onderwijs 2015-2020 is voor het schooljaar 2019–2020 € 196,47.
1. De gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, bedoeld in artikel 11a van het Besluit bekostiging WPO en artikel 10b van het Besluit bekostiging WEC, is de betrekkingsomvang aan de desbetreffende school van elke leraar op de school, vermenigvuldigd met diens leeftijd en vervolgens gedeeld door de som van de betrekkingsomvang van alle leraren op de school. Voor leraren ouder dan 50 jaar wordt voor de toepassing van de eerste volzin de leeftijd op 50 jaar vastgesteld. Indien de uitkomst van de berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd, bedoeld in de eerste volzin, lager is dan 30 wordt de gewogen gemiddelde leeftijd vastgesteld op 30. De in de eerste volzin bedoelde gewogen gemiddelde leeftijd wordt afgerond op 2 decimalen.
2. Onder leraar als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: elk personeelslid dat is aangesteld in een onderwijsgevende functie als bedoeld in artikel 151 van Rechtspositiebesluit WPO/WEC, zoals dat luidde op 31 juli 2005, met uitzondering van leraren in opleiding als bedoeld in artikel 191, onderdeel a, van dat besluit en personeelsleden die in dienst zijn of van wie de betrekkingsomvang is uitgebreid in verband met vervanging, voor zover de kosten van deze dienstbetrekking of uitbreiding van de betrekkingsomvang ten laste komen van de in artikel 183 WPO of artikel 169 WEC bedoelde rechtspersoon.
3. In geval van een samenvoeging is de gewogen gemiddelde leeftijd de som van de betrekkingsomvang van elke leraar van alle bij de samenvoeging betrokken scholen vermenigvuldigd met diens leeftijd en vervolgens gedeeld door de som van de betrekkingsomvang van alle leraren van alle bij de samenvoeging betrokken scholen. De tweede tot en met de laatste volzin van het eerste lid is van toepassing.
4. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd wordt vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde leeftijd van de scholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
5. Indien voor de mededeling van de gewogen gemiddelde leeftijd, bedoeld in artikel 11a van het Besluit bekostiging WPO en artikel 10b van het Besluit bekostiging WEC, gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd systeem voor de salarisverwerking, wordt de gewogen gemiddelde leeftijd vastgesteld op basis van de gegevens die in november voorafgaande aan die mededeling door dat systeem zijn verwerkt.
1. Tenzij in deze regeling anders is bepaald worden de bekostigingsbedragen, bedoeld in deze regeling, uitbetaald in maandelijkse termijnen van gelijke omvang.
2. De maandelijkse betaling van de bekostigingsbedragen voor personeelskosten, bedoeld in de artikelen 2, 3, 4, 6, 8, eerste en tweede lid, 10, 11, 12, 13, tweede lid, 15, 16, 17, 18, tweede lid, 26 en 28 vindt plaats op grond van de volgende percentages:
Augustus |
6,91% |
September |
6,91% |
Oktober |
6,91% |
November |
6,91% |
December |
6,91% |
Januari |
10,25% |
Februari |
9,20% |
Maart |
9,20% |
April |
9,20% |
Mei |
9,20% |
Juni |
9,20% |
Juli |
9,20% |
3. Het bekostigingsbedrag bedoeld in artikel 41 wordt uitbetaald in twee termijnen, te weten voor 45,4% in november 2019 en 54,6% in maart 2020.
4. De bekostigingsbedragen bedoeld in artikel 34, 35 en 36 worden telkens in één termijn uitbetaald.
De bijzondere en de aanvullende bekostiging, verstrekt op grond van deze regeling, kunnen worden besteed aan alle activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt aan de basisschool, speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs. voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een samenwerkingsverband PO, een samenwerkingsverband VO of een school als bedoeld in de WVO.
De Eerste Regeling bekostiging personeel PO 2019–2020 en vaststelling bedragen voor ondersteuning van leerlingen in het PO en VO 2019–2020 van 12 maart 2019, kenmerk PO/Fenv/1482131, wordt ingetrokken.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2019.
2. Deze regeling heeft betrekking op het schooljaar 2019–2020 en vervalt met ingang van 1 augustus 2029.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
In deze regeling voor het schooljaar 2019–2020 worden de al eerder vastgestelde prijzen en bedragen, die daarvoor noodzakelijk zijn, geactualiseerd. Gekozen is om de eerdere regeling voor 2019–2020 in te trekken en de regeling, nu met de geactualiseerde prijzen en bedragen, opnieuw te publiceren. Dit verdient de voorkeur boven een wijzigingsregeling, omdat die, vanwege de wijziging van veel prijzen en bedragen, moeilijk leesbaar zou zijn.
De belangrijkste inhoudelijke wijziging in deze regeling ten opzichte van eerdere regelingen is de invoering van de nieuwe verdeelsystematiek van de onderwijsachterstandsmiddelen. De nieuwe systematiek is formeel geregeld met het Besluit van 27 augustus 2018 tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO in verband met het aanpassen van de groeiregeling en van het onderwijsachterstandenbeleid in het primair onderwijs (Stb. 2018, 334). Voor een toelichting op de nieuwe systematiek wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het genoemde besluit en de brief ‘Nieuwe verdeling middelen onderwijskansenbeleid scholen en gemeenten’ aan de Tweede Kamer van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 27 020, nr. 88). Als gevolg van de nieuwe verdeelsystematiek is deze regeling, ten opzichte van de regeling over het voorgaande schooljaar, op enkele punten aangepast. Zo verdwijnt het basisbedrag en leeftijdsbedrag per eenheid schoolgewicht en het basisbedrag per gewichtenleerling in een impulsgebied. In de Tweede Regeling bekostiging personeel PO 2018–2019 en vaststelling bedragen voor ondersteuning van leerlingen in het PO en VO 2018–2019 zijn deze bedragen nog als onderdeel van artikel 3 vastgesteld. Er is in de onderhavige regeling voor gekozen om het bedrag per eenheid achterstandsscore in een apart artikel (artikel 4, eerste lid) op te nemen. Het gebruiken van achterstandsscores in plaats van schoolgewichten heeft ook gevolgen voor het bepalen van het budget voor schoolmaatschappelijk werk in het kader van veiligheid en opvang risicoleerlingen (artikel 21 in deze regeling). In de nieuwe situatie zal er een bedrag per eenheid achterstandsscore worden toegekend. Omdat de som van achterstandsscores hoger is dan de som van schoolgewichten, is het bedrag budgetneutraal aangepast.
Om schoolbesturen voldoende tijd te bieden om zich voor te bereiden op een andere hoogte van aanvullende bekostiging voor het onderwijsachterstandenbeleid is er voorzien in een overgangsregeling. Dit is geregeld in artikel 36a van het Besluit bekostiging WPO. Wanneer een school op basis van de nieuwe systematiek minder middelen ontvangt dan het vastgestelde bedrag op basis van de oude systematiek, worden vaste percentages gehanteerd voor het meenemen van het verschil tussen beide bedragen (in schooljaren 2019–2020, 2020–2021 en 2021–2022 respectievelijk 75%, 50% en 25%). Wanneer een school op basis van de nieuwe systematiek meer middelen zou ontvangen dan het vastgestelde bedrag op basis van de oude systematiek, worden de percentages voor het meenemen van het verschil tussen beide bedragen bij ministeriële regeling vastgelegd. Zo wordt voorkomen dat gedurende de overgangsperiode er minder middelen voor onderwijsachterstanden beschikbaar worden gesteld dan er beschikbaar zijn op de begroting. Het percentage voor schooljaar 2019–2020 is vastgesteld in artikel 4, vijfde lid, van deze regeling.
In de brief aan de Tweede Kamer van 12 juli 2019 (Kamerstukken II 2018–2019, 31 293, nr. 476) is gemeld dat de achterstandsscore die op 11 februari 2019 zijn gepubliceerd een technische correctie behoeven. Het CBS is er achter gekomen dat er één kenmerk op een andere manier wordt verwerkt dan in het onderzoek is vastgesteld, namelijk de verblijfsduur van de moeder in Nederland. Het CBS is gevraagd om de berekeningen hierop aan te passen. Op 15 juli 2019 zijn de herziene achterstandsscores gepubliceerd. Scholen die door de technische wijziging minder geld ontvangen worden eenmalig gecompenseerd. Dit geldt niet voor een school die uit een fusie is ontstaan op 1 augustus 2019 en waarbij sprake is van substantiële fusie-instroom, omdat daarvoor vanwege de fusie een nieuwe achterstandsscore wordt berekend. Dit wordt in het nieuwe artikel 4a geregeld.
De nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen heeft ook gevolgen voor de bijzondere bekostiging voor zigeunerkinderen (artikel 31) en asielzoekerskinderen gedurende het tweede jaar in Nederland (artikel 35). Op basis van deze regelingen kunnen scholen aanvullende bekostiging krijgen indien zij deze leerlingen onderwijs geven, voor zover scholen daar niet of niet volledig op basis van de oude systematiek voor werden bekostigd. In beide regelingen werd er een correctie gedaan indien de school voor de doelgroepleerling reeds middelen in het kader van de onderwijsachterstanden ontving. Nu niet meer bekend is welk gewicht een leerling heeft of welke leerling wordt bekostigd op grond van de nieuwe systematiek, moeten deze regelingen hierop aangepast worden. De bedragen zijn verlaagd om de regeling budgetneutraal uit te kunnen voeren. Daarnaast geldt voor de regeling voor zigeunerkinderen dat vanaf aankomend schooljaar van scholen wordt gevraagd om de aanvraag te staven met een ouderverklaring. Dit formulier zal via DUO beschikbaar worden gesteld en dient opgeslagen te worden in de eigen leerlingenadministratie.
De bijzondere bekostiging voor leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden (artikel 32) is ook gebaseerd op gewichten. Dit artikel is in 2006 opgenomen als overgangsregeling, omdat toen het aantal gewichten werd teruggebracht van vijf naar drie. Nu de gewichten verdwenen zijn, is ervoor gekozen om deze overgangsregeling te laten vervallen. Omdat de omvang van de bijzondere bekostiging is gebaseerd op peildatum 1 oktober 2018, en de gewichten op die datum nog bekend zijn, is het mogelijk om dit artikel voor het schooljaar 2019–2020 voor een laatste keer toe te passen. Na dit schooljaar, dus met ingang van schooljaar 2020–2021, zal dit artikel vervallen. Jaarlijks wordt er voor circa € 130.000 aanspraak op gemaakt door scholen. Dit budget wordt vanaf 2020–2021 toegevoegd aan het budget voor onderwijsachterstanden.
De intentie is om wijzigingen in de bedragen binnen een schooljaar zoveel mogelijk te beperken. Dat komt de duidelijkheid en daarmee de stabiliteit van het financieel beleid van bevoegde gezagsorganen en scholen ten goede. Daarom worden de bedragen voor personele bekostiging en voor het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid in eerste instantie in maart/april voorafgaande aan het schooljaar vastgesteld. Daarna kan in het begin van het schooljaar vanwege gewijzigde omstandigheden een aanpassing van de bedragen worden vastgesteld. De eventueel noodzakelijke aanpassingen van de bedragen gedurende het schooljaar worden daarna in principe ‘opgespaard’ tot een definitieve vaststelling tegen het einde van het schooljaar.
Om het aantal regelingen beperkt te houden, zijn de verschillende bekostigingsregelingen in deze regeling samengebracht. In de onderhavige regeling worden naast de lumpsumbedragen daarom ook de bedragen voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid vastgesteld. Ook het bijstellingspercentage van de correctiebedragen in het kader van de vereveningssystematiek ‘passend onderwijs’ wordt in deze regeling vastgesteld.
Op grond van de WPO en de WEC kan de minister bijzondere bekostiging voor personeelskosten toekennen aan scholen die zich in bijzondere omstandigheden bevinden. In deze regeling zijn de standaard bijzondere omstandigheden opgenomen op grond waarvan bijzondere bekostiging kan worden aangevraagd. Enige uitzondering hierop betreft de bijzondere bekostiging in verband met samenvoeging. Omdat de regeling hiervoor fors is uitgebreid, en een meerjarig karakter heeft gekregen, is deze opgenomen in een aparte regeling: de Regeling bijzondere bekostiging bij fusie en opheffing van scholen in het primair onderwijs en beleidsregel interpretatie samenvoeging in WPO en WEC.
De onderhavige regeling betreft de aanpassing van de bedragen aan het begin van het schooljaar 2019–2020.
Het bevoegd gezag van scholen waar zich bijzondere situaties voordoen, kan op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO of artikel 120, tweede lid, van de WEC een verzoek indienen voor bijzondere bekostiging. Bijzondere omstandigheden kunnen zich voordoen aan scholen die in een schooljaar worden geconfronteerd met bijzondere situaties die niet zijn geregeld in hoofdstuk 6 van deze regeling. Daarbij wordt er op gewezen dat situaties die onder een of meerdere onderdelen van deze regeling vallen, maar niet aan alle bij dat onderdeel genoemde voorwaarden voldoen, in elk geval niet als klemmend zullen worden aangemerkt en derhalve niet voor bijzondere bekostiging in aanmerking gebracht zullen worden.
Bij het indienen van een aanvraag op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO of artikel 120, tweede lid, van de WEC dient rekening te worden gehouden met het volgende:
• Uitgangspunt bij het toekenningbeleid is, dat basisscholen en scholen voor (v)so krachtens het Besluit bekostiging WPO respectievelijk het Besluit bekostiging WEC een op hun situatie toegesneden lumpsum krijgen toegekend, en dat slechts in uitzonderlijke situaties bijzondere bekostiging voor personeel en eventueel aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding wordt toegekend. Voor een goede beoordeling is het van belang dat aanvragen op de juiste wijze worden ingediend en dat indiening van overbodige aanvragen wordt voorkomen. Bezien wordt in hoeverre er sprake is van bijzondere omstandigheden en of de reguliere bekostiging niet toereikend geacht kan worden.
• Verzoeken om meer bijzondere en aanvullende bekostiging voor het huidige schooljaar dan er voor het voorgaande schooljaar aan bijzondere bekostiging is toegekend, terwijl de omstandigheden gelijk zijn gebleven, worden in elk geval voor het meerdere afgewezen.
• Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
• Aan toegekende bijzondere bekostiging in voorgaande schooljaren kunnen geen rechten worden ontleend voor het schooljaar 2019–2020.
• Verzoeken om bijzondere en aanvullende bekostiging op basis van een bepaalde peildatum (artikel 34, 35 en 36) die worden ingediend vóór bedoelde peildatum worden afgewezen, omdat dan de benodigde informatie niet kan worden vastgesteld.
• Onvolledige aanvragen die niet binnen een door DUO te bepalen termijn zijn aangevuld, worden buiten behandeling gelaten.
• Uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag ontvangt de aanvrager een beschikking.
• Aanvragen ontvangen na 1 juli 2020 worden afgewezen omdat deze aanvragen, gelet op de ingangsdatum bekostiging, niet leiden tot bekostiging in het schooljaar waarop de regeling van toepassing is.
Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan bijzondere bekostiging voor personeelskosten worden toegekend. Alleen zeer uitzonderlijke situaties zullen als bijzonder worden aangemerkt.
Niet ingewilligd worden in ieder geval verzoeken van basisscholen in verband met:
• Aanwezigheid van nevenvestigingen: deze worden al bekostigd op grond van de WPO;
• Bijzondere hoedanigheid van leerlingen: de bekostiging voor lichte en zware ondersteuning die de samenwerkingsverbanden ontvangen, wordt geacht daarin te voorzien. Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat dit ook geldt voor leerlingen met autisme.
Niet ingewilligd worden in elk geval verzoeken van (v)so scholen in verband met:
• Groei van het aantal leerlingen.
• Bijzondere hoedanigheid van leerlingen: de hoedanigheid van de leerlingen is er op zichzelf juist de oorzaak van dat zij tot een (v)so-onderwijssoort zijn toegelaten. Ook het feit dat leerlingen afkomstig zijn uit een internaat vormt niet een zodanig verzwarende factor dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 120, tweede lid, WEC. In het algemeen zal de problematiek van individuele leerlingen uiteenlopend kunnen zijn hetgeen niet specifiek voor één bepaalde (v)so-soort geldt. De beschikbare reguliere faciliteiten worden geacht voldoende ruimte te bieden om leerlingen de noodzakelijke individuele aandacht te geven.
• Aanwezigheid van nevenvestigingen: het lumpsumbudget wordt geacht voldoende mogelijkheid te bieden om een op de situatie afgestemde schoolorganisatie te realiseren.
Basisscholen die op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO voor de periode van 1 augustus 2019 tot 1 augustus 2020 bijzondere bekostiging wordt toegewezen in verband met personeelskosten van extra leraren, komen met inachtneming van artikel 116, tweede lid, van de WPO tevens in aanmerking voor een aanvulling op de vergoeding materiële instandhouding. Voor zover deze bedragen niet zijn opgenomen in deze regeling, wordt bij de toekenning uitgegaan van € 2.063,96 per fte op jaarbasis. Het aantal fte’s wordt berekend door de toegekende bijzondere bekostiging te delen door de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van deze regeling en de uitkomst, na deling door de factor 1,0811, af te ronden op 4 decimalen. Deze aanvullende bekostiging wordt vastgesteld naar evenredigheid van de periode waarover de bijzondere bekostiging wordt toegekend en naar rato van de berekende fte’s.
Het bevoegd gezag van de school dat meent dat zich een bijzondere situatie voordoet, kan een gemotiveerd verzoek indienen bij DUO/BEK onder vermelding van bijzondere bekostiging in verband met een bijzondere situatie. In de aanvraag moet in ieder geval worden vermeld:
• het BRIN-nummer van de school;
• waarom de school (nog steeds) in bijzondere omstandigheden verkeert en waarom het lumpsumbudget ontoereikend is;
• voor welke soort personeel de school bijzondere bekostiging vraagt en hoeveel fte’s;
• bij eerdere toekenning op grond van dezelfde of vergelijkbare omstandigheden datum en kenmerk van die beschikking.
In de regeling wordt steeds verwezen naar het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op www.duo.nl. Een aanvraag kan elektronisch worden ingediend via het formulier dat beschikbaar is na inloggen op het zakelijk portaal. Ook kan een schriftelijk verzoek worden ingediend.
Na hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen) worden in hoofdstuk 2 per schoolsoort zowel de lumpsumbedragen vastgesteld, als de bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. Hoofdstuk 3 bevat de aan de samenwerkingsverbanden primair onderwijs te verstrekken lumpsumbedragen personeel voor lichte ondersteuning en de aan de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs te verstrekken lumpsumbedragen personeel én materieel voor zware ondersteuning. In hoofdstuk 4 wordt het percentage vastgesteld waarmee het correctie bedrag in het kader van de zogenaamde verevening wordt bijgesteld. In hoofdstuk 5 staan de bedragen voor de instellingen cluster 1 en cluster 2. Hoofdstuk 6 bevat de bedragen en procedures voor de bijzondere bekostiging en in hoofdstuk 7 wordt het betaalritme bekend gemaakt. Hoofdstuk 8 bevat de slotbepalingen. Met de WPO, de WEC, het Besluit bekostiging WPO, het Besluit bekostiging WEC, de bedragen en de landelijk gewogen gemiddelde leeftijd die worden vastgesteld in deze regeling, het aantal leerlingen op de teldatum en de gewogen gemiddelde leeftijd van de school, kan per school het lumpsumbudget worden berekend.
Als gevolg van de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen, en de effecten die dat heeft voor andere regelingen voor bijzondere bekostiging (zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van deze regeling), nemen de administratieve lasten voor scholen en ouders van leerlingen af. Dit is reeds toegelicht in de nota van toelichting bij het Besluit van 27 augustus 2018 tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO in verband met het aanpassen van de groeiregeling en van het onderwijsachterstandenbeleid in het primair onderwijs (Stb. 2018, 334). Het gaat om een structurele lastenvermindering van circa € 15 miljoen voor scholen en circa € 0,9 miljoen voor ouders van leerlingen. In deze berekening is niet meegenomen het invullen van een ouderverklaring voor de aanvraag van bijzondere bekostiging van zigeunerkinderen (artikel 31). Gelet op het feit dat dit een beperkte groep is en het slechts een beperkte administratieve handeling is, zal de genoemde lastenvermindering voor de groep ouders in totaal heel beperkt wijzigen. De overige wijzigingen betreffen alleen wijzigingen van prijzen en bedragen en leiden dus niet tot wijziging van administratieve lasten in vergelijking met eerdere regelingen.
Ten opzichte van de Eerste Regeling bekostiging personeel PO 2019–2020 (nr. PO/FenV/1482131) zijn de prijzen aangepast vanwege de verwerking van de kabinetsbijdrage voor de loonbijstelling 2019 (3,13%).
De opgenomen prijsaanpassingen ten opzichte van de definitief vastgestelde bedragen voor het schooljaar 2018–2019 betreffen de verwerking van de oploop in het functiemixbudget en een actualisatie van het bedrag per leerling voor de werkdrukmiddelen. Ten opzichte van de definitief vastgestelde bedragen voor het schooljaar 2018–2019, is de aanpassing per 1 augustus 2019 voor de leraren 0,962% en 0,911%voor het onderwijsondersteunend personeel en voor de schoolleiding zijn er geen aanpassingen. De aanpassing van alle bedragen personeels- en arbeidsmarktbeleid bedraagt 0,962%.
Vanaf schooljaar 2019–2020 is het totale beschikbare bedrag voor het verminderen van de werkdruk circa € 340 miljoen voor Europees Nederland en Caribisch Nederland samen. Het bedrag per leerling (onderdeel van het bedrag per leerling voor personeels- en arbeidsmarktbeleid) is ten opzichte van schooljaar 2018–2019 met € 66,73 verhoogd naar € 225,00.
De opslag voor het Vervangingsfonds is per 1 augustus 2019 ongewijzigd vastgesteld op 4,026% van de loonkosten en ook de opslag voor het Participatiefonds is ongewijzigd vastgesteld op 1,00% van de loonkosten. De opslagen en percentages in de bekostiging worden normatief vastgesteld en komen daarom niet altijd overeen met de exacte kosten die individuele schoolbesturen op onderdelen moeten maken. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bedrijfsvoering.
In dit artikel wordt in het eerste lid het bedrag per achterstandsscore vastgesteld. In het tweede tot en met zesde lid worden de bedragen en percentages vastgesteld ten behoeve van de overgangsbekostiging vanwege de nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen. De overgangsbekostiging wordt mede bepaald op basis van het budget dat in de oude situatie zou zijn gekregen. Dit wordt voor schooljaar 2019–2020 vastgesteld op basis van de meest actuele bedragen, genoemd in het tweede, derde en vierde lid. Voor het schooljaar 2020–2021 en 2021–2022 zullen deze bedragen niet meer worden vastgesteld, maar zal er gewerkt wordt met het indexatiepercentage, bedoeld in artikel 36a, derde lid van het Besluit bekostiging WPO. Dit percentage (genoemd in artikel 4, zesde lid van deze regeling) is daarom nu op 0,000% vastgesteld.
Het CBS heeft vastgesteld door welke omgevingskenmerken het risico van een kind op een onderwijsachterstand wordt beïnvloed. Op 11 februari 2019 zijn de achterstandsscores gepubliceerd op basis waarvan de beschikking die scholen in april 2019 hebben ontvangen is gebaseerd. Het CBS is er na de publicatie achter gekomen dat er één kenmerk op een andere manier wordt verwerkt dan in het onderzoek is vastgesteld, namelijk de verblijfsduur van de moeder in Nederland. In het onderzoek naar de indicator heeft het CBS de verblijfsduur opgedeeld in drie categorieën: minder dan 5 jaar, 5 tot 10 jaar en 10 jaar of langer. Voor elk van deze categorieën heeft het CBS vastgesteld in hoeverre dit kenmerk bijdraagt bij de bepaling van het risico op een onderwijsachterstand. In de rapporten en in de berekeningen heeft het CBS echter andere categorieën aangehouden: minder dan 5 jaar, 5 tot 15 jaar en 15 jaar of langer. Hierdoor wordt de onderwijsscore van kinderen waarvan de moeder een verblijfsduur heeft in Nederland van 10 tot 15 jaar anders berekend. Daarnaast zijn de categorieën op een andere manier afgerond, waardoor de verblijfsduur anders wordt meegenomen in de berekening. Het CBS is gevraagd om dit bij de eerstvolgende berekeningen aan te passen, zodat de berekeningen volledig aansluiten bij de uitkomsten van het eerdere CBS-onderzoek naar de omgevingskenmerken die samenhangen met onderwijsachterstanden. Het CBS heeft de resultaten hiervan in juli gepubliceerd.
Het bevoegd gezag van een basisschool kan voor schooljaar 2019–2020 rekening hebben gehouden met het bedrag aanvullende bekostiging onderwijsachterstandenbeleid, zoals opgenomen in de beschikking van april 2019. Er zijn scholen voor wie dit bedrag lager wordt vastgesteld door de herziene achterstandsscores. Deze scholen worden hiervoor eenmalig gecompenseerd middels een vorm van bijzondere bekostiging, zodat zij alsnog het bedrag ontvangen zoals opgenomen in de beschikking van april 2019. In dit artikel wordt dit geregeld. De bijzondere bekostiging wordt in twaalf gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald.
Scholen die per 1 augustus 2019 zijn gefuseerd, en waarbij sprake is van substantiële fusie-instroom, komen niet in aanmerking voor deze eenmalige compensatie. In de beschikking van april 2019 is geen rekening gehouden met de fusie per 1 augustus 2019, omdat die nog niet ontstaan was. De beschikking voor schooljaar 2019–2020 wordt voor de fusieschool opnieuw vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de leerlingen van de scholen waarvan 50% of meer van het aantal leerlingen is overgegaan naar de fusieschool. Gezien het feit dat de achterstandsscore opnieuw berekend wordt voor de fusieschool, met een ander bedrag als uitkomst, kan de fusieschool rekening houden met een gewijzigd bedrag ten opzichte van de beschikking van april 2019.
Scholen die per 1 augustus 2019 zijn gefuseerd, maar waarbij geen sprake is van substantiële fusie-instroom omdat minder dan 50% van het aantal leerlingen van de bij de fusie betrokken scholen zijn overgegaan naar de fusieschool, komen wel in aanmerking voor de eenmalige compensatie. De beschikking voor schooljaar 2019–2020 wordt voor deze scholen namelijk niet opnieuw vastgesteld. In dat geval kan het bevoegd gezag van deze scholen wel rekening hebben gehouden met het bedrag in de beschikking van april 2019, net als het bevoegd gezag van scholen die niet bij een fusie zijn betrokken.
In de voor 2019–2020 vastgestelde bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid is een bedrag per leerling van € 225,00 meegenomen in het kader van de afspraken over de vermindering van de werkdruk in het primair onderwijs. Voor artikel 7 geldt ook dat het is aangepast in verband met de nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen. Voorheen was er binnen het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid een bedrag per schoolgewicht. De hiervoor beschikbare middelen zijn toegevoegd aan het totale budget voor onderwijsachterstanden en worden met de nieuwe verdeelsystematiek verdeeld. Daarmee vervalt het bedrag per schoolgewicht in het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
Een samenwerkingsverband PO ontving voorheen een bedrag per schoolgewicht van de vestigingen binnen het samenwerkingsverband. Met de nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstanden worden er achterstandsscores vastgesteld in plaats van schoolgewichten. Dit artikel is daarop aangepast. Het nieuwe bedrag is zodanig bepaald dat deze aanpassing budgetneutraal plaatsvindt.
In de voor 2019–2020 vastgestelde bedragen voor zware ondersteuning PO en VO, is een bedrag van € 13,43 meegenomen voor hoogbegaafde leerlingen.
De ondersteuningsbekostiging voor de cluster 2 instellingen is ten opzichte van de voor 2018–2019 vastgestelde bedragen in totaal met € 218.400,– verlaagd in verband met de bekostiging van het verblijf van cluster 2 leerlingen in het internaat in Haren. Zie de brief ‘Passend onderwijs: financiering doveninternaat Haren en uitvoering motie Rog/Ypma’ aan de Tweede Kamer van 26 oktober 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 31 497, nr.220).
Dit artikel zorgt er voor dat in gevallen waarin een indieningstermijn eindigt in een weekend of een feestdag ook de aanvragen die op maandag bij DUO bezorgd worden nog als tijdig aangemerkt kunnen worden. Daarnaast is voor de peildata in de artikelen 34, 35 en 36 geregeld dat als deze in een weekend of op een feestdag vallen de eerstvolgende schooldag als peildatum gehanteerd kan worden. Op een zaterdag, zondag en feestdagen kunnen namelijk geen nieuwe leerlingen worden ingeschreven.
Het bevoegd gezag hoeft alleen de gevraagde aantallen en gegevens op te sturen naar DUO. Het is niet de bedoeling om persoonsgegevens als bijlage mee te sturen. De in de regeling genoemde bewijsstukken moeten worden bewaard in de eigen schooladministratie. Voor de bijzondere bekostiging voor zigeunerkinderen (artikel 31) is nu geregeld dat er in de leerlingenadministratie een ouderverklaring over de culturele achtergrond van het kind aanwezig moet zijn. Dit formulier wordt via www.duo.nl beschikbaar gesteld.
Met de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek voor onderwijsachterstandsmiddelen worden er geen gewichten meer vastgesteld. Met de nieuwe systematiek is het niet mogelijk om te bepalen op basis van welke zigeunerkinderen een school middelen voor onderwijsachterstanden ontvangt. Daarom wordt nu één bedrag voor elk zigeunerkind vastgesteld. Het nieuwe bedrag is zodanig bepaald dat deze aanpassing budgetneutraal kan plaatsvinden.
De bijzondere bekostiging voor leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden is in 2006 opgenomen als overgangsregeling, omdat toen het aantal gewichten werd teruggebracht van vijf naar drie. Nu de gewichten verdwenen zijn, is ervoor gekozen om deze overgangsregeling te laten vervallen met ingang van schooljaar 2020–2021. Voor schooljaar 2019–2020 zal de regeling voor de laatste keer worden toegepast.
De bijzondere bekostiging op grond van dit artikel wordt uitsluitend bepaald op basis van het aantal nieuw ingeschreven leerlingen uit een ‘Blijf van mijn lijf huis’. De toe te kennen bijzondere bekostiging wordt vanaf 10 leerlingen gebaseerd op 0,2 fte (exclusief adv) en voor iedere 10 leerlingen meer, 0,1 fte extra.
De in deze artikelen genoemde bewijsstukken zijn bedoeld om de opgegeven datum van binnenkomst in Nederland aan te kunnen tonen indien er een controle wordt uitgevoerd. Als bewijsstuk kan gedacht worden aan een beschikking van de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, een rapportage van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of een registratieformulier van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers.
Met de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek voor onderwijsachterstandsmiddelen worden er geen gewichten meer vastgesteld. Met de nieuwe systematiek is het niet mogelijk om te bepalen op basis van welke asielzoekerskinderen een school middelen voor onderwijsachterstanden ontvangt. Daarom wordt nu één bedrag voor elke tweedejaars asielzoeker vastgesteld. Het nieuwe bedrag is zodanig bepaald dat deze aanpassing budgetneutraal kan plaatsvinden.
Om als vestiging verbonden aan een GJI-instelling voor bijzondere bekostiging op basis van dit artikel in aanmerking te komen dienen op de vestiging alleen leerlingen van de betrokken GJI-instelling ingeschreven te zijn. Indien ook andere leerlingen op deze vestiging zijn ingeschreven, wordt de vestiging geacht niet te voldoen aan de voorwaarden in dit artikel.
In het bedrag is per leerling een bedrag van € 15,78 opgenomen voor cultuureducatie.
Gelet op artikel 9.1, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt in artikel 44 van deze regeling bepaald dat de op grond van deze regeling verstrekte bekostiging vrij besteedbaar is (binnen de doelen waarvoor bekostiging aan de school wordt verstrekt). Dit is in lijn met het lumpsum-principe. Verantwoording vindt plaats overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-57499.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.