Besluit van 21 januari 2019, nr. 2019000064 tot aanwijzing van een onroerende zaak ter onteigening in de gemeente Amsterdam krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor het verbreden en ondergronds leggen van de rijksweg A10 ter hoogte van het centrumgebied van de Zuidas en voor de reconstructie van gedeelten van de rijkswegen A2, A4 en A10 en knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel (project Zuidasdok), met bijkomende werken).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening van onroerende zaken plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken en kanalen, havenwerken en werken ten behoeve van de verbetering en verruiming van rivieren, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt mede begrepen werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: verzoeker) heeft Ons bij brief van 22 mei 2018, kenmerk RWS-2018/19249, verzocht, om ten name van de Staat over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van een onroerende zaak in de gemeente Amsterdam.

De onteigening wordt verzocht om het verbreden en ondergronds leggen mogelijk te maken van de Rijksweg A10 ter hoogte van het centrumgebied van de Zuidas alsmede de reconstructie van gedeelten van de rijkswegen A2, A4 en A10 en de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel, vanaf de kruising A4-Johan Huizingalaan (A4 km. 1,235) en kruising A10-Vlaardingenlaan (A10 km. 22,110) tot en met de A2 ten noorden en zuiden van het knooppunt Amstel (Nieuwe Utrechtseweg A2 km. 16,070 en richting Utrecht A2 km. 32,295) en de A10 ten oosten van het knooppunt Amstel (Ringweg Zuid A10 km. 15,100), met bijkomende werken, in de gemeenten Amsterdam en Ouder-Amstel.

Planologische grondslag

De onroerende zaak waarop het verzoek betrekking heeft, ligt in de gemeente Amsterdam. Voor de realisering van het werk in deze gemeente, alsmede in de gemeente Ouder-Amstel, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken, op 18 maart 2016 het Tracébesluit Zuidasdok vastgesteld. Bij besluit van 10 november 2016 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dit besluit gewijzigd. Tegen deze besluiten zijn beroepen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Bij tussenuitspraak van 26 april 2017, nrs. 201603613/1/R6 en 201603945/1/R6, heeft de Afdeling de beroepen gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat opgedragen om de in deze uitspraak en de in rechtsoverweging 89 in samenhang met de rechtsoverwegingen 52 en 60 omschreven gebreken te herstellen.

In verband met deze uitspraak heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op 14 augustus 2017 een gewijzigd Tracébesluit Zuidasdok vastgesteld. Bij uitspraak van 15 augustus 2018, nr. 201603613/4/R6, heeft de Afdeling vervolgens de tegen voornoemde besluiten van 18 maart 2016 en 10 november 2016 ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 18 maart 2016 en 10 november 2016 op nader omschreven onderdelen vernietigd en de beroepen tegen het besluit van 14 augustus 2017 ongegrond verklaard. Hiermee is het besluit van 14 augustus 2017 onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 21 juni 2018 tot en met 1 augustus 2018 in de gemeente Amsterdam en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in De Echo Amsterdam Zuid en in de Staatscourant van 20 juni 2018, nr. 33949.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De Zuidas in Amsterdam ontwikkelt zich tot internationale toplocatie voor wonen en werken in de metropoolregio Amsterdam. De uitstekende bereikbaarheid, kwalitatief hoogwaardige omgeving en economische aantrekkingskracht van Amsterdam vormen de grondslagen voor een succesvolle ontwikkeling. Daarmee wordt de internationale concurrentiekracht vergroot en de economische positie van Nederland in Europa en de rest van de wereld versterkt. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; Ministerie van Infrastructuur en Ruimte, maart 2012) is de ontwikkeling van de Zuidas als economische toplocatie en infrastructuurknooppunt door het rijk samen met andere overheden aangemerkt als gebiedsontwikkeling van nationaal belang.

Op en rond de Zuidas doen zich verschillende knelpunten en problemen voor. De rijksweg A10 Zuid (hierna: A10 Zuid) doorsnijdt de Zuidas. Tussen de rijbanen van deze weg ligt het station Amsterdam Zuid met diverse trein- en metrosporen. Op de A10 Zuid is sprake van problematische doorstroming van het verkeer tussen de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel. Deze doorstroming zal door de groei van het verkeer in de periode na 2020 en zonder maatregelen verder verslechteren. Het station Amsterdam Zuid moet daarnaast fors worden uitgebreid om de groei van het openbaar vervoer op te vangen. De ruimte daarvoor is echter beperkt door de ligging tussen de rijbanen van de A10 Zuid. De infrastructuurbundel, die bestaat uit de rijbanen van de A10 Zuid en de trein- en metrosporen met het station Amsterdam Zuid, belemmert tevens de realisatie van een (centrum)klimaat in de Zuidas. Tot slot zorgt deze bundel in de aangrenzende gebieden van de Zuidas voor toename van de geluidhinder en een sterke vermindering van de externe veiligheid en luchtkwaliteit.

Met het project Zuidasdok trachten het Rijk, ProRail en de gemeente Amsterdam de geschetste problemen op te lossen. Hierbij wordt de A10 Zuid in hoofdzaak verbreed van 2x3 rijstroken naar 2x6 rijstroken. Het doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer worden daarbij gescheiden en de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel worden met aansluitende rijksweggedeelten (A2, A4 en A10) aangepast. Ter hoogte van het centrum van de Zuidas wordt de A10 Zuid in twee tunnels aangelegd. Daardoor ontstaat ruimte om het station Amsterdam Zuid uit te breiden. De aanleg van de tunnel zorgt ook voor verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van de geluidsbelasting ter hoogte van het centrum van de Zuidas. Op deze wijze kan de Zuidas zich verder ontwikkelen tot een duurzaam gemengd stedelijk centrum voor wonen, werken en voorzieningen en kan de bereikbaarheid van de Zuidas en het noordelijk deel van de Randstad worden gewaarborgd.

De voorgenomen onteigening is noodzakelijk voor de verbreding en ondertunneling van de A10 Zuid en de aanpassing van de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel en gedeelten van de A2, A4 en A10. De uitbreiding van het station en de stedelijke ontwikkeling van de Zuidas vallen hier buiten.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de Staat (Infrastructuur en Waterstaat) de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaak die in het onteigeningsplan is begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaak minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de Staat een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaak, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat gunning van de opdracht voor de uitvoering van het werk in het eerste kwartaal van 2017 heeft plaatsgevonden. Eind 2017 is de voorbereiding gestart, bestaande uit onder meer het grondonderzoek. Na afronding van dit onderzoek, naar verwachting begin 2019, zal zo snel als mogelijk met de bouw worden gestart. Realisering zal in verschillende fasen plaatsvinden, het gehele werk dient in 2028 gereed te zijn. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. de Vereniging van Eigenaars Zuidcirkel Pilotenstraat, eigenares van de onroerende zaak met de grondplannummers 4.1 en 4.2;

  • 2. de afzonderlijke leden (appartementsgerechtigden) van de Vereniging van Eigenaars Zuidcirkel Pilotenstraat, te weten:

    • a. M.H. Vayani, houder van de appartementsrechten A1, A4, A6, A22, A23 en A49;

    • b. Arik Onroerend Goed B.V., houder van de appartementsrechten A2, A3, A24 en A25;

    • c. P.T. Halbertsma Holding B.V., houder van de appartementsrechten A5 en A48;

    • d. F.O. Holding B.V., houder van de appartementsrechten A7 en A39;

    • e. Jungen B.V. (volgens de zienswijze thans genaamd: Volendam Afbouw B.V.), houder van de appartementsrechten A8 en A31;

    • f. R.P. Bugter en S.G.J.M. Matton, mede namens de vennootschap onder firma V.O.F. Chem-Dry, houders van de appartementsrechten A9 en A32;

    • g. SinoVita B.V., houder van de appartementsrechten A10, A50 en A51;

    • h. Possen Mode voor Mannen B.V., houder van de appartementsrechten A11 en A34;

    • i. Lukas van den Heuvel Holding B.V., houder van de appartementsrechten A12 en A26;

    • j. A.L. Szakály, houder van de appartementsrechten A13 en A28 en

    • k. Mirukatijn Holding B.V., houder van de appartementsrechten A14, A21 en A27;

    • l. Roos Automatisering B.V., houder van de appartementsrechten A15 en A46;

    • m. L. Bijl, houder van de appartementsrechten A16 en A47;

    • n. R.N.R.C. Frazão en A.R.G. de Oliveira Frazão, houders van de appartementsrechten A17, A52 en A53;

    • o. Beheermaatschappij Groenen II B.V., houder van de appartementsrechten A18 en A35;

    • p. Koldeweij Holding B.V., houder van de appartementsrechten A19 en A36;

    • q. Sandra Bron Holding B.V., houder van de appartementsrechten A20, A33, A40 en A41.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 3 september 2018 te Amsterdam gehouden hoorzitting. De adviseur van alle reclamanten en reclamanten 1, 2c, 2g, 2n, 2o en 2q hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij merken op dat reclamanten eerder betrokken zijn geweest in een administratieve onteigeningsprocedure. Verzoeker heeft Ons bij brief van 5 januari 2017, kenmerk RWS-2016/466, verzocht om onder meer de onroerende zaak van reclamanten en de gedeelten met grondplannummers 4.1 en 4.2 ter onteigening aan te wijzen. Bij besluit van 4 september 2017, nr. 2014001448 (gepubliceerd in de Staatscourant van 27 september 2017, nr. 51836) hebben Wij op dit verzoek beslist. Verzoeker verzocht Ons voordien de onteigeningsprocedure ten aanzien van reclamanten niet door te zetten. Aangezien daarmee de noodzaak tot aanwijzing van de onroerende zaak van reclamanten en van de gedeelten met genoemde grondplannummers was komen te vervallen hebben Wij deze niet ter onteigening aangewezen. De door reclamanten ingebrachte zienswijzen zijn in verband daarmee niet in genoemd besluit besproken.

In hun thans naar voren gebrachte zienswijzen verwijzen reclamanten naar hun eerdere zienswijzen en de voorgeschiedenis in deze zaak. Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben Wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijzen van reclamanten 1 en 2

1.1

Reclamanten stellen zich op het standpunt dat hun appartementengebouw (een bedrijfsverzamelgebouw met bedrijfsunits, parkeerplaatsen en reclamemast), als gevolg van de aanleg van het werk niet gehandhaafd kan worden. Het gebouw moet worden geamoveerd omdat het dermate dicht op een nieuw aan te leggen parallelrijbaan en te bouwen fly-over komt te staan, dat een volstrekt onaanvaardbare en onveilige werk- en leefsituatie ontstaat. Reclamanten zijn zich ervan bewust dat dit onderdeel planologisch van aard is, maar wijzen erop dat de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan op de tegen het (gewijzigde) tracébesluit ingestelde beroepen. Mocht de Afdeling beslissen tot de door reclamanten gevraagde partiële vernietiging van het tracébesluit dan is er geen planologische onderlegger voor de onteigening van de gedeelten van hun onroerende zaak met de grondplannummers 4.1 en 4.2.

In de hoorzitting hebben reclamanten opgemerkt dat zij met verbazing kennis hebben genomen van het feit dat de Afdeling alsnog en toch sneller dan verwacht uitspraak op hun beroepen heeft gedaan. Reclamanten zijn teleurgesteld dat hun zaak daarbij uiterst summier is afgedaan en dat de Afdeling hun argumenten over de veiligheidssituatie ter hoogte van hun gebouw buiten inhoudelijke behandeling heeft gelaten. De motivering van de Afdeling overtuigt reclamanten niet. Het ondergronds leggen van de A10 zorgt weliswaar voor een verbetering van de luchtkwaliteit en een vermindering van de geluidsbelasting, waardoor de Zuidas zich verder kan ontwikkelen tot een duurzaam gemengd stedelijk centrum voor wonen, werken en voorzieningen, maar in dat verband wordt volgens reclamanten met twee maten gemeten. Door de aanleg van een fly-over op 13 meter hoogte en op iets meer dan 5 meter uit de dakrand van het appartementengebouw zal hier juist sprake zijn van een verslechtering van de verkeersveiligheid, geluidhinder en luchtkwaliteit.

Ad 1.1

Het gestelde over de verslechtering van de verkeersveiligheid, geluidhinder en luchtkwaliteit en over de aantasting van het werk- en leefklimaat in en nabij het appartementengebouw van reclamanten is, naar reclamanten zelf ook opmerken, planologisch van aard. Deze aspecten kunnen in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld maar hadden aan de orde kunnen komen in de daarvoor bestemde procedures op grond van de Tracéwet. Wij merken op dat reclamanten de genoemde aspecten ook naar voren hebben gebracht in hun beroepen tegen de besluiten van Onze Minister van 18 maart 2016, 10 november 2016 en 14 augustus 2017, hiervoor genoemd onder Planologische grondslag. Zoals uit het daar gestelde blijkt en ook door reclamanten nader in de hoorzitting naar voren is gebracht, heeft de Afdeling op 15 augustus 2018, nr. 201603613/4/R6, uitspraak gedaan op de beroepen van reclamanten. Daarbij heeft de Afdeling de beroepen tegen het door Onze Minister op 14 augustus 2017 vastgestelde gewijzigde tracébesluit Zuidasdok ongegrond verklaard. Hiermee is dit besluit onherroepelijk geworden. De Afdeling heeft onder meer geoordeeld dat Onze Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het veiligheidsrisico ter plaatse van het appartementengebouw niet dusdanig is dat dit tot een onaanvaardbaar risico zal leiden. Ook heeft de Afdeling niet de overtuiging verkregen dat gevreesd moet worden voor onaanvaardbare lichthinder. Wij merken op dat het niet aan Ons is om in onderhavige procedure uitspraken te doen over de inhoud van de uitspraak van de Afdeling of de wijze waarop de Afdeling de beroepen van reclamanten heeft afgehandeld dan wel over de inhoud van het gewijzigde tracébesluit.

1.2

Reclamanten zijn van mening dat de nu ingezette onteigeningsprocedure, net als die in 2017, prematuur is waardoor nut en noodzaak ontbreken. Zij wijzen op de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure van Rijkswaterstaat van 16 januari 2016 (hierna: Handreiking), waarin is gesteld dat voor het starten van een administratieve onteigeningsprocedure op grond van titel II van de onteigeningswet niet de eis wordt gesteld dat de planologische procedure van het te maken werk onherroepelijk is. Wel moet het werk waarvoor onteigening noodzakelijk is planologisch uitvoerbaar zijn. Daarbij wordt wel de eis gesteld dat duidelijk moet zijn dat de zienswijzen in de planologische procedure niet zullen leiden tot een ander ruimtebeslag van de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken.

Reclamanten zijn van mening dat het niet duidelijk is dat de beroepen die zij tegen het tracébesluit hebben ingesteld niet zullen leiden tot een ander ruimtebeslag. Integendeel, als hun gebouw op de lijst van de te amoveren objecten wordt geplaatst zal de grens van het tracébesluit moeten verschuiven en is er sprake van een groter ruimtebeslag. In dit licht loopt verzoeker niet alleen voor de muziek uit maar houdt hij zich ook niet aan de eigen beleidsregels zoals neergelegd in genoemde Handreiking.

Ad 1.2

Zoals onder Ad 1.1 opgemerkt, heeft de Afdeling bij uitspraak van 15 augustus 2018, nr. 201603613/4/R6, de beroepen van reclamanten tegen het besluit van Onze Minister van 14 augustus 2017 ongegrond verklaard. Gelet hierop kan aan het gestelde over de mogelijke wijziging van het ruimtebeslag of de kans dat het gebouw van reclamanten alsnog op de lijst van de te amoveren objecten wordt geplaatst verder voorbij worden gegaan. Overigens kon verzoeker naar Ons oordeel, gegeven het feit dat het gewijzigde tracébesluit Zuidasdok door Onze Minister op 14 augustus 2017 was vastgesteld, op 22 mei 2018 over gaan tot de indiening van het verzoek om onteigening.

1.3

Reclamanten wijzen erop dat de biedingen die verzoeker heeft gedaan zien op een aanbod tot verwerving van een gedeelte van 100 m2 van de erfpachtgrond voor de aanleg van de fly-over en een aanbod tot (tijdelijke) verwerving van een gedeelte van 141 m2 voor een benodigde werkstrook. Verzoeker wenst de werkstrook gedurende vijf jaar in gebruik te krijgen voor de uitvoering van het tracébesluit. Verzoeker stelt dat de aanbieding een volledige schadeloosstelling betreft van alle schades die een rechtstreeks gevolg zijn van de onteigening. Reclamanten betwijfelen dat ten zeerste. Daarna biedt verzoeker de individuele appartementseigenaren de kans om het desbetreffende appartementsrecht tegen marktwaarde te verkopen en dus volgens reclamanten niet op basis van een volledige schadeloosstelling.

Reclamanten menen verder dat het minnelijk overleg dat verzoeker met bestuur van de Vereniging van Eigenaren en haar leden heeft gevoerd gekwalificeerd moet worden als onvoldoende. Zij wijzen hierbij op het alternatief dat zij hebben voorgedragen. Daarover hebben zij 30 november 2017 een informele bespreking gevoerd met verzoeker en het project Zuidasdok. Het alternatief behelst het verschuiven van het huidige gebouw over een afstand van 17 meter. Verzoeker heeft op 5 december 2017 meegedeeld dat hij vooralsnog onvoldoende reden ziet om het alternatief nader uit te werken. Immers, het alternatief gaat uit van het amoveren van het gebouw, terwijl verzoeker vooralsnog blijft streven naar de verwerving en/of de huur van een gedeelte van de onroerende zaak. Tevens blijft verzoeker bereid de individuele units van reclamanten aan te kopen tegen marktwaarde, iets waarvan reclamanten vinden dat zij niets mee opschieten.

Ad 1.3

Dit onderdeel van de zienswijzen van reclamanten is naar Ons oordeel gedeeltelijk financieel van aard en heeft voor het overige betrekking op het minnelijk overleg.

Wij merken hierover op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoek om onteigening met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoek aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoek al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

Wij overwegen verder dat in een proces gericht op de minnelijke verwerving van gronden vooreerst van een onteigenende partij mag worden verwacht dat deze een aanbod tot schadeloosstelling doet dat is gericht op deze verwerving. Van de te onteigenen partij mag echter ook worden verwacht dat deze daartegenover zijn eis wat betreft de hoogte van de schadeloosstelling kenbaar maakt. Op basis van wederzijdse taxaties, die in het verdere overleg kunnen worden ingebracht en uitgewisseld, kan vervolgens verder worden onderhandeld, in welk kader beide partijen eventueel tot wijziging van hun standpunten met betrekking tot de schadeloosstelling kunnen komen.

In dit verband merken Wij het volgende op.

Uit de overgelegde stukken en het ingestelde onderzoek blijkt, dat verzoeker reclamanten voorafgaand aan de indiening van het onderhavige verzoek om onteigening meerdere biedingen heeft gedaan gericht op de huur dan wel de aankoop van de benodigde gedeelten van de onroerende zaak van reclamanten met de grondplannummers 4.1 en 4.2. Deze biedingen zijn gesplitst en, na voorafgaande taxatie, op onteigeningsbasis gedaan. Voorafgaand aan de indiening van het verzoek om onteigening, op 22 mei 2018, heeft verzoeker reclamanten bij brieven van 5 april 2018 opnieuw (en herhaalde) biedingen gedaan. Daarbij heeft verzoeker reclamanten een aanbod gedaan voor de huur van het gedeelte van de onroerende zaak dat tijdelijk nodig is voor de realisering van het werk. Voor het geval daarover geen overeenstemming zou kunnen worden bereikt heeft verzoeker reclamanten tevens een aanbod gedaan gericht op de aankoop van dit tijdelijk benodigde gedeelte, samen met het gedeelte dat permanent nodig is voor de realisering van het werk. Verzoeker heeft gevraagd om contact met hem op te nemen indien de wens zou bestaan tot de gehele aankoop van het (de) appartementsrecht(en). Zoals ook in de hoorzitting door verzoeker toegelicht, heeft verzoeker zich bereid verklaard om dit recht in dat geval tegen marktwaarde te verwerven. Er bestond immers volgens verzoeker geen aanleiding tot toekenning van een volledige schadeloosstelling nu de realisatie van het werk niet leidt tot een onaanvaardbaar werkklimaat ter plaatse en amovering van het appartementengebouw daarom niet noodzakelijk is.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat reclamanten de biedingen van verzoeker meerdere malen hebben afgewezen. Reclamanten wensten de uitspraak van de Afdeling op hun beroepen tegen het tracébesluit af te wachten en stellen zich op het standpunt dat hun appartementengebouw geheel dient te worden geamoveerd als gevolg van de onveilige situatie die ter plaatse na realisering van het werk zal ontstaan. In reactie op de biedingen van verzoeker van 5 april 2018 laten reclamanten verzoeker bij brief van 3 mei 2018 weten dat er in hun ogen sprake is van een herhaling van zetten. Om die reden volstaan reclamanten met een afwijzing van de biedingen onder verwijzing naar de eerder daarvoor aangevoerde redenen. Reclamanten wijzen er tevens op dat zij een alternatief hebben geboden waaraan verzoeker spijtig genoeg niet wenst mee te werken. Dit alternatief omvat het amoveren van het bestaande gebouw en het terugbouwen daarvan op dezelfde onroerende zaak van reclamanten, maar dan op veilige afstand van het te realiseren werk.

Wij overwegen hierover dat het gewijzigde tracébesluit Zuidasdok van 14 augustus 2017, zoals opgemerkt onder Ad 1.1, door de meergenoemde uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018 onherroepelijk is geworden. Op grond van dit besluit en deze uitspraak hoeft het gebouw van reclamanten niet te worden geamoveerd en bestaat er geen noodzaak om dit gebouw elders op de onroerende zaak van reclamanten terug te bouwen. Naar Ons oordeel kan hier dan ook verder voorbij worden gegaan aan hetgeen reclamanten over het (alternatief tot het) amoveren van het gebouw en het verschuiven daarvan hebben gesteld.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, in aanmerking nemend dat reclamanten niet wensten te onderhandelen over de hoogte van de schadeloosstelling alsmede in aanmerking nemend de opstelling van reclamanten over de veiligheidsrisico’s ter plaatse van hun appartementengebouw en hun wens tot het geheel amoveren van dat gebouw in combinatie met het terugbouwen daarvan elders op de onroerende zaak. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Het overleg met reclamanten zal worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

1.4

Het is reclamanten ondanks herhaalde verzoeken om meer informatie nog steeds niet duidelijk hoe de fly-over ter hoogte van het gebouw geconstrueerd wordt. Zij wijzen erop dat uit het dwarsprofiel dat bij de onteigeningsstukken is gevoegd niet blijkt of deze fly-over door een pijler of kolom wordt ondersteund en, zo ja, of deze dan wordt gerealiseerd op de grond die reclamanten in erfpacht hebben. Ook wijzen reclamanten op de wijze waarop de dakrand van hun appartementengebouw in het dwarsprofiel is ingetekend. Het lijkt alsof de fly-over op circa 6,20 m uit de gevel van het gebouw inclusief dakrand komt te liggen. In werkelijkheid steekt de dakrand 60 cm uit het gebouw, waardoor de afstand tussen de fly-over en het gebouw geen 6,20 m maar 5,60 m bedraagt.

Ad 1.4

Reclamanten merken terecht op dat uit de bij de onteigeningsstukken gevoegde dwarsprofieltekening niet blijkt of de te bouwen fly-over zal worden ondersteund door een pijler of kolom. Wij zijn echter van mening dat verzoeker bij de onteigeningsstukken voldoende inzicht heeft verschaft in de voorgenomen wijze van planuitvoering en dat verzoeker hiermee heeft voldaan aan het gestelde in de Handreiking. Zo heeft verzoeker bij zijn verzoek zowel situatietekeningen als een dwarsprofiel- en een grondtekening overgelegd die conform de Handreiking zijn opgesteld. De dwarsprofieltekening bevat een drietal doorsneden die op specifieke en nader in de situatietekeningen aangegeven plaatsen zijn getrokken. Of de te bouwen fly-over op die specifieke plaatsen zal worden ondersteund door een pijler of kolom blijkt daar niet uit, maar het aantal te plaatsen pijlers of kolommen en de exacte locatie daarvan is ook nog niet bekend. Verzoeker heeft in de hoorzitting toegelicht dat aanbesteding van het werk in dit geval plaatsvindt op basis van Design & Construct. De aannemer is daarbij verantwoordelijk voor de nadere uitwerking en detaillering van het te maken werk. Daarbij zal dan worden bepaald of en in welke mate er pijlers of kolommen noodzakelijk zijn en waar die moeten worden geplaatst. Tot een overschrijding van (de grens van) het tracébesluit zal dit echter niet leiden, het ruimtebeslag zoals dat in dat besluit is vastgelegd zal geen wijziging ondergaan. In dit verband wijzen Wij ook op hetgeen in de bij de onteigeningsstukken gevoegde zakelijke beschrijving (op pagina 7) wordt gesteld over het marktbeleid van verzoeker. Daarbij is opgemerkt dat het ontwerp van het werk als gevolg van de wijze van aanbesteding wijzigingen kan ondergaan, en gewezen op de zogeheten uitmeet- en flexibiliteitsbepaling zoals die is opgenomen in artikel 15 van het tracébesluit. Verzoeker heeft in de hoorzitting verder nog toegelicht dat de aannemer bepaalt of en in welke mate er pijlers of kolommen noodzakelijk onder de fly-over nodig zijn en waar die moeten worden geplaatst. Tot een overschrijding van (de grens van) het tracébesluit zal dit echter niet leiden, het ruimtebeslag zoals dat in dat besluit is vastgelegd zal geen wijziging ondergaan. De aanleg van de fly-over en het voor die aanleg (tijdelijk) benodigde werkterrein leidt ertoe dat de in onderhavige procedure betrokken gedeelten van de onroerende zaak noodzakelijk zijn.

Met betrekking tot het gestelde over de wijze van intekenen van de dakrand van het appartementengebouw van reclamanten in het dwarsprofiel merken Wij op dat reclamanten doelen op het in de dwarsprofieltekening opgenomen dwarsprofiel B-B. Hierin is aangegeven dat de afstand tussen de rand van de te bouwen fly-over en de rand van de gevel van het appartementengebouw van reclamanten 6.20 meter bedraagt. De dakrand valt daar inderdaad binnen. Dit is eveneens het geval in dwarsprofiel A-A in de dwarsprofieltekening, waarin de afstand van de rand van de fly-over tot de rand van de gevel 7.33 meter bedraagt.

1.5

Reclamanten merken op dat er, zoals ook voorafgaand aan de start van de onteigeningsprocedure in 2017, fouten zijn gemaakt bij het versturen van de aanbiedingen en de kennisgevingen omtrent de start van onderhavige procedure. In dit verband is specifiek opgemerkt dat mevrouw Szakály-Buvens niet is aangeschreven c.q. dat zij ten onrechte geen aanbod tot aankoop dan wel verhuur van de benodigde grond van verzoeker heeft ontvangen. Eveneens zijn meer in het algemeen onbekende huurders aangeschreven, zijn brieven naar verkeerde adressen gestuurd en zijn namen verkeerd gespeld.

De adviseur van reclamanten heeft Ons per e-mailbericht van 17 september 2018 een notitie gedateerd 11 september 2018 met bijlage gezonden. Hierin heeft zij nader uiteengezet ten aanzien van welke reclamanten naar haar oordeel gebruik is gemaakt van onjuiste adressen bij de aanbiedingen en kennisgevingen en ten aanzien van welke reclamanten namen verkeerd zijn gespeld. Ook heeft de adviseur meegedeeld dat de kennisgevingen in een tweetal gevallen niet aan alle bestuurders of eigenaren van de ondernemingen van reclamanten zijn gericht dan wel dat niet alle bestuurders of eigenaren in de adressering of aanhef van de kennisgeving zijn vermeld. Tot slot heeft de adviseur opgemerkt dat een van de reclamanten de kennisgeving mogelijk niet heeft ontvangen.

Ad 1.5

In het gestelde over het niet aanschrijven van mevrouw Szakály-Buvens en de omstandigheid dat verzoeker haar geen (separaat) aanbod tot aankoop dan wel verhuur van de benodigde grond heeft gedaan zien Wij geen aanleiding om het verzoek om onteigening af te wijzen. De heer Szakály is volgens de kadastrale registratie volledig eigenaar van de appartementsrechten A13 en A28. Verzoeker heeft zijn biedingen, naar hij in de hoorzitting heeft toegelicht, om die redenen aan de heer Szakály gericht. Het laatst heeft de heer Szakály, voorafgaand aan de indiening van het verzoek om onteigening, bij brief van 5 april 2018 een aanbod ontvangen gericht op de aankoop dan wel huur van de benodigde onroerende zaak. Ons is niet gebleken – en overigens is dit ook niet in de zienswijze gesteld – dat mevrouw Szakály-Buvens op een ander adres woonachtig is dan de heer Szakály. Gelet daarop mag er naar Ons oordeel vanuit worden gegaan dat de biedingen van verzoeker mevrouw Szakály-Buvens hebben bereikt. In deze zin overwegen Wij ook dat er vanuit mag worden gegaan dat de kennisgeving over de start van de onderhavige onteigeningsprocedure mevrouw Szakály-Buvens zal hebben bereikt, nu de heer Szakály is vermeld in de adreslijst van de aan te schrijven belanghebbenden die bij het verzoek om onteigening is ingediend.

Voor het overige merken Wij op, dat de adviseur van reclamanten de biedingen van verzoeker bij brieven van 1 februari 2017, 11 oktober 2017 en 3 mei 2018 heeft afgewezen. Niet gebleken is, dat de adviseur of reclamant 2.j. verzoeker heeft gewezen op de omissie van het niet aanschrijven van mevrouw Szakály-Buvens. Het had naar Ons oordeel ook op de weg van reclamanten en hun adviseur gelegen om verzoeker op de hoogte te stellen van de omstandigheid dat mevrouw Szakály-Buvens tevens een aanbod had moeten ontvangen.

Het gestelde over het aanschrijven van onbekende huurders geeft Ons evenmin aanleiding om het verzoek om onteigening af te wijzen. Geconstateerd moet worden dat verzoeker getracht heeft om alle rechthebbende huurders te achterhalen. Verzoeker is daarbij niet alleen afgegaan op de door reclamanten verstrekte informatie over de huurders van het appartementengebouw, maar heeft daarnaast het handelsregister van de Kamer van Koophandel geraadpleegd. Verzoeker heeft vervolgens alle uit deze informatie en dit register naar voren gekomen huurders bij brieven van 5 april 2018 geïnformeerd over het voorgenomen werk, de voorgenomen aankoop of huur van de gedeelten van de onroerende zaak van reclamanten met de grondplannummers 4.1 en 4.2 dan wel de voorgenomen onteigening van deze gedeelten. Verzoeker heeft de namen en adressen van alle huurders tevens opgenomen in de adreslijst van de aan te schrijven belanghebbenden bij het verzoek om onteigening. Naar Ons oordeel moet gelet op het voorgaande worden geconstateerd dat verzoeker aan zijn inspanningsverplichting tot het achterhalen van (mogelijke) belanghebbenden heeft voldaan. Dat mogelijk huurders ten onrechte zijn aangeschreven doet daar niet aan af. Voorts is niet gebleken, en zulks wordt ook in de zienswijze niet gesteld, dat er huurders zijn die in strijd met de wettelijke bepalingen niet over de voorgenomen onteigening in kennis zijn gesteld.

Ook het overigens in de zienswijze gestelde over het gebruik van verkeerde adressen of namen Ons geen aanleiding om het verzoek om onteigening af te wijzen. Wat verder van het gestelde door reclamanten ook zij, geconstateerd moet worden dat zij door de eventuele gebreken in de adressen en namen niet zijn belemmerd in het in volle omvang naar voren brengen van hun zienswijzen. In zoverre zijn reclamanten dan ook niet in hun belangen geschaad. Ook het na de hoorzitting door de adviseur van reclamanten gezonden overzicht waaruit – samengevat – blijkt ten aanzien van welke reclamanten er fouten zouden zijn gemaakt geeft Ons geen aanleiding tot afwijzing van het verzoek. Op het punt van de onjuiste adressen is Ons gebleken dat verzoeker zich bij zijn biedingen en bij het opstellen van de aan Ons gezonden adreslijst voor het verzenden van de kennisgevingen over de start van de onderhavige procedure gebaseerd heeft op enerzijds de door/namens reclamanten zelf opgegeven adressen en anderzijds op de adressen uit de Kadastrale registratie en Kamer van Koophandel. Verzoeker is niet gebleken dat de biedingen die hij heeft gedaan op de gebruikte adressen reclamanten niet hebben bereikt en heeft geen van de biedingen als onjuist geadresseerde of onbestelbaar retour ontvangen. Verzoeker heeft zijn biedingen overigens ook steeds in afschrift aan de adviseur van reclamanten gezonden. Wij merken op dat ook Onze Minister geen van de verstuurde kennisgevingen als onbestelbaar of onjuist geadresseerd retour heeft ontvangen. De omstandigheid dat sommige namen van reclamanten onjuist zijn gespeld moet weliswaar worden betreurd, maar dit betekent nog niet dat de biedingen of kennisgevingen de desbetreffende reclamanten niet zouden hebben bereikt.

Ten aanzien van de reclamant waarvan de adviseur vreest dat de kennisgeving hem (mogelijk) niet heeft bereikt, merken Wij op dat verzoeker deze reclamant laatstelijk bij brief van 5 april 2018 een aanbod heeft gedaan. Hierop heeft de desbetreffende reclamant per e-mailbericht van 26 april 2018 richting verzoeker gereageerd. Aangenomen mag derhalve worden dat de bieding deze reclamant heeft bereikt. Verzoeker heeft het adres waaraan de bieding was gericht opgenomen in de bij het verzoek om onteigening gevoegde adreslijst voor het verzenden van de kennisgevingen over de start van de procedure. Onze Minister heeft de aan dit adres gezonden kennisgeving niet als onjuist geadresseerd of onbestelbaar retour ontvangen.

Wat betreft de gevallen waarin volgens de adviseur van reclamanten niet alle bestuurders of eigenaren van de ondernemingen van reclamanten zijn aangeschreven of niet alle bestuurders of eigenaren in de adressering of aanhef zijn vermeld, merken Wij dat uit onderzoek is gebleken dat ook de bedoelde bestuurders of eigenaren door Onze Minister over de start van de onderhavige onteigeningsprocedure in kennis zijn gesteld.

Gelet op het vorenstaande geven de zienswijzen van reclamanten Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaak bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kan worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid noodzakelijk worden geacht, dat de Staat (het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de Staat tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 24 oktober 2018, nr. RWS-2018/39612, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij brief van 22 mei 2018, kenmerk RWS-2018/19249;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 19 december 2018, No.W.17.18.0337/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat 15 januari 2019, nr. RWS-2018/50866, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor het verbreden en ondergronds leggen van de Rijksweg A10 ter hoogte van het centrumgebied van de Zuidas alsmede de reconstructie van gedeelten van de rijkswegen A2, A4 en A10 en de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel, vanaf de kruising A4-Johan Huizingalaan (A4 km. 1,235) en kruising A10-Vlaardingenlaan (A10 km. 22,110) tot en met de A2 ten noorden en zuiden van het knooppunt Amstel (Nieuwe Utrechtseweg A2 km. 16,070 en richting Utrecht A2 km. 32,295) en de A10 ten oosten van het knooppunt Amstel (Ringweg Zuid A10 km. 15,100), met bijkomende werken, in de gemeenten Amsterdam en Ouder-Amstel, ten name van de Staat ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaak in de gemeente Amsterdam aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Amsterdam en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die is vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 21 januari 2019

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Zuidasdok

VERZOEKENDE INSTANTIE: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Sloten (N.H.)

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

4.1

0

01

41

Bedrijvigheid (industrie) terrein (industrie)

0

26

76

F 2895

Eigendom belast met erfpacht: gemeente Amsterdam, Amsterdam.

Erfpacht: Vereniging Van Eigenaars Zuidcirkel Pilotenstraat Te Amsterdam, Amsterdam.

4.2

0

01

00

     

overgegaan in

       

Bedrijvigheid (Detailhandel)

     

F 2900 A1

Mohammed Hussain Vayani, Karachi, Pakistan.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A2

Arik Onroerend Goed Bv, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A3

Arik Onroerend Goed Bv, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (Detailhandel)

     

F 2900 A4

Mohammed Hussain Vayani, Karachi, Pakistan.

       

Bedrijvigheid (Kantoor)

     

F 2900 A5

P.T. Halbertsma Holding BV, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (Kantoor)

     

F 2900 A6

Mohammed Hussain Vayani, Karachi, Pakistan.

       

Bedrijvigheid (Kantoor)

     

F 2900 A7

F.O. Holding B.V., Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (Detailhandel)

     

F 2900 A8

jungen b.v., Edam, zetel: Volendam.

Verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma

jungen v.o.f., Edam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A9

Elk ½ eigendom:

Silvia Gertruda Johanna Maria Matton, Baambrugge;

Rudolf Petrus Bugter, Baambrugge.

Verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma Vof Chem-Dry Direct, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A10

Sinovita Bv, Amsterdam, zetel: Amstelveen.

       

Bedrijvigheid (Detailhandel)

     

F 2900 A11

Possen Mode voor Mannen BV, Amsterdam, zetel Brunssum.

       

Bedrijvigheid (Kantoor)

     

F 2900 A12

Lukas van den Heuvel Holding B.V., Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A13

András Lajos Szakály, gehuwd met Antje Buvens, Geervliet.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A14

mirukatijn holding bv, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A15

roos automatisering b.v., Amstelveen.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A16

Lesley Bijl, Amstelveen.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A17

Elk ½ eigendom:

Richard Nelson Ramos Cardoso Frazão, gehuwd met Anabela Rodrigues Gomes de Oliveira Frazão, Amsterdam;

Anabela Rodrigues Gomes de Oliveira Frazão, gehuwd met Richard Nelson Ramos Cardoso Frazão, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A18

Beheermaatschappij Groenen II B.V., Loosdrecht, zetel: Groot-Ammers.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A19

Koldeweij Holding Bv, Amsterdam.

       

Bedrijvigheid (industrie)

     

F 2900 A20

Sandra Bron Holding B.V., Amsterdam.

       

Leidingen-Buizen

     

F 2900 A21

mirukatijn holding bv, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A22

Mohammed Hussain Vayani, Karachi, Pakistan.

       

Parkeren

     

F 2900 A23

Mohammed Hussain Vayani, Karachi, Pakistan.

       

Parkeren

     

F 2900 A24

Arik Onroerend Goed Bv, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A25

Arik Onroerend Goed Bv, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A26

Lukas van den Heuvel Holding B.V., Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A27

mirukatijn holding bv, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A28

András Lajos Szakály, gehuwd met Antje Buvens, Geervliet.

       

Parkeren

     

F 2900 A31

jungen b.v., Edam, zetel Volendam.

Verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma

jungen v.o.f., Edam.

       

Parkeren

     

F 2900 A32

Elk ½ eigendom:

Silvia Gertruda Johanna Maria Matton, Baambrugge;

Rudolf Petrus Bugter, Baambrugge.

Verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma

Vof Chem-Dry Direct, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A33

Sandra Bron Holding B.V., Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A34

Possen Mode voor Mannen BV, Amsterdam, zetel Brunssum.

       

Berging-Stalling (Garage-Schuur)

     

F 2900 A35

Beheermaatschappij Groenen II B.V., Loosdrecht, zetel: Groot-Ammers.

       

Parkeren

     

F 2900 A36

Koldeweij Holding Bv, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A39

F.O. Holding B.V., Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A40

Sandra Bron Holding B.V., Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A41

Sandra Bron Holding B.V., Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A46

roos automatisering b.v., Amstelveen.

       

Parkeren

     

F 2900 A47

Lesley Bijl, Amstelveen.

       

Parkeren

     

F 2900 A48

P.T. Halbertsma Holding BV, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A49

Mohammed Hussain Vayani, Karachi, Pakistan.

       

Parkeren

     

F 2900 A50

Sinovita Bv, Amsterdam, zetel: Amstelveen.

       

Parkeren

     

F 2900 A51

Sinovita Bv, Amsterdam, zetel: Amstelveen.

       

Parkeren

     

F 2900 A52

Elk ½ eigendom:

Richard Nelson Ramos Cardoso Frazão, gehuwd met Anabela Rodrigues Gomes de Oliveira Frazão, Amsterdam;

Anabela Rodrigues Gomes de Oliveira Frazão, gehuwd met Richard Nelson Ramos Cardoso Frazão, Amsterdam.

       

Parkeren

     

F 2900 A53

Elk ½ eigendom:

Richard Nelson Ramos Cardoso Frazão, gehuwd met Anabela Rodrigues Gomes de Oliveira Frazão, Amsterdam;

Anabela Rodrigues Gomes de Oliveira Frazão, gehuwd met Richard Nelson Ramos Cardoso Frazão, Amsterdam.

Naar boven