Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel

Rectificatie

In het besluit tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel van 13 december 2018, gepubliceerd in de Staatscourant van 18 december 2018, nr. 68276, is sprake van een onjuiste opsomming in de uitzonderingen voor de werknemers werkzaam in het woninginrichtingsbedrijf (onderdeel 3) en in de definitie van detailhandel (onderdeel c).

De volledige tekst van de werkingssfeer van het verplichtgestelde Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel komt na verbetering te luiden als volgt:

"De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel is verplicht gesteld voor de werknemers vanaf de eerste dag van de maand, waarin de 20-jarige leeftijd wordt bereikt, tot de eerste dag van de maand, waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt, met dien verstande dat voor de werknemers werkzaam in de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie er geen minimumleeftijd van 20 jaar geldt en voor de werknemers in de Drankindustrie de leeftijd geldt waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt in plaats van de 67-jarige leeftijd,

met dien verstande dat de verplichtstelling niet geldt voor de werknemers:

  • 1. werkzaam in de detailhandel die:

    • a. niet bij wijze van beroep tegen loon arbeid verrichten, wanneer zij alleen in buitengewone gevallen tegen loon arbeid van korte duur verrichten;

    • b. onverminderd het bepaalde onder c, werkzaam zijn bij een

    • c. werkgever, in wiens onderneming de detailhandel in loonbedrag overtroffen wordt door het loonbedrag in verband met andere in die onderneming plaatsvindende bedrijvigheid;

    • d. ingevolge enige beschikking krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals deze beschikking luidde op 1 januari 1972, verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds, dan wel bij het in dienst treden, bij het bereiken van de daartoe vereiste leeftijd of bij een wijziging van het personeelsbestand van de betrokken onderneming tot deelneming daarin verplicht worden;

  • 2. werkzaam in het schoenherstellersbedrijf, het maatschoenmakersbedrijf en/of het orthopedisch schoenmakersbedrijf die ingevolge enige beschikking krachtens artikel 3 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (wet van 17 maart 1949, Stb. J121), zoals deze luidde op 1 januari 1977, verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds, dan wel bij het in dienst treden, bij het bereiken van de daartoe vereiste leeftijd of bij een wijziging van het personeelsbestand van de betrokken onderneming tot deelneming daarin verplicht worden.

  • 3. werkzaam in het woninginrichtingsbedrijf die

    • a. krachtens de wet verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds, waarvan de deelneming reeds verplicht was gesteld op 1 januari 1970, zij het evenwel dat de verplichtstelling tevens geldt voor de werknemers die uitsluitend of in hoofdzaak belast zijn met werkzaamheden van ambachtelijke aard;

    • b. reeds sinds 28 mei 1968 deelnemer zijn in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven, een en ander voor zover en zolang de deelneming voortvloeit uit een bestaande dienstbetrekking bij een onderneming, waarin het bedrijf van het vervaardigen van meubelen wordt uitgeoefend.

  • 4. werkzaam in de Drankindustrie die

    • a. werkzaam zijn in onderdelen van ondernemingen in welke onderdelen uitsluitend of in hoofdzaak het bierbrouwerijbedrijf wordt uitgeoefend;

    • b. krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (21 december 2000, Staatsblad 628) verplicht zijn tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groenten- en Fruitverwerkende Industrie1;

    • c. de directeur-grootaandeelhouder van een naamloze of besloten vennootschap, zijn/haar echtgeno(o)t(e), partner en overige familieleden indien zij op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, maar niet verplicht verzekerd zijn voor de sociale werknemersverzekeringen, met dien verstande dat niet als werknemer in de zin van deze verplichtstelling wordt beschouwd degene die als vakantiewerker gedurende de schoolvakantieperiode in dienst is van een onderneming in de drankindustrie.

    • d. degene die als vakantiewerker gedurende de schoolvakantieperiode in dienst is van een onderneming in de drankindustrie.

  • 5. werknemers werkzaam in de Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie die werkzaam zijn als:

    • a. bestuurder van een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;

    • b. thuiswerker.

Hierbij wordt verstaan onder:

a. werknemer:
  • 1. degene die tot een werkgever in dienstbetrekking staat in de zin van de sociale werknemersverzekeringen;

  • 2. degene die tot een werkgever in dienstbetrekking staat en die niet langer verzekeringsplichtig is voor de sociale werknemersverzekeringen, vanwege het bereiken van de leeftijd waarop hij of zij recht krijgt op een AOW-uitkering, maar die dat wel was geweest wanneer de werknemer deze leeftijd nog niet zou hebben bereikt;

  • 3. iedere man of vrouw in dienst van de onder b. lid C bedoelde werkgever met uitzondering van een bestuurder van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap, echtgeno(o)te of partner en familieleden, die niet (meer) verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen;

  • 4. degene die in dienstbetrekking in de zin van de sociale werknemersverzekeringen staat tot een werkgever als hierna onder D bedoeld, met uitzondering van degene die werkzaam is in een onderneming als hierna onder onder D sub b bedoeld, voor zover hij niet uitsluitend of in hoofdzaak belast is met werkzaamheden in of ten behoeve van de betreffende afdeling;

Niet als werknemer wordt beschouwd degene die werkzaam is in een onderneming met een afdeling waarin het schoenherstellersbedrijf, het maatschoenmakersbedrijf en/of het orthopedisch schoenmakersbedrijf wordt uitgeoefend, voor zover hij niet uitsluitend of in hoofdzaak belast is met werkzaamheden in of ten behoeve van de betreffende afdeling;

b. werkgever:
  • A de natuurlijke of rechtspersoon, die de detailhandel uitoefent, met uitzondering van:

    • 1. de natuurlijke of rechtspersoon, die sedert 1 januari 1969 onafgebroken aangesloten is bij een der brancheorganisaties die op dat moment deel uitmaakten van de Raad voor het Grootwinkelbedrijf en aan wiens onderneming tevens sedert die datum onafgebroken een ondernemingspensioenfonds is verbonden, zolang de aan de deelnemers in dat fonds toegezegde en toe te zeggen rechten niet worden verminderd en de overige pensioenvoorwaarden in hun geheel niet ongunstiger worden ten opzichte van de situatie per 1 januari 1969;

    • 2. de rechtspersoon, die sedert 1 januari 1969 onafgebroken aangesloten is bij de Nederlandse Vereniging van Coöperatieve Werkgevers en uit dien hoofde verplicht is aangesloten te zijn bij de Stichting Co-op Pensioenfonds;

    • 3. publiekrechtelijke lichamen of door deze in het leven geroepen en beheerde rechtspersonen, die de detailhandel uitoefenen;

    met dien verstande, dat in afwijking van het hiervoor onder a, b en c bepaalde, wel als werkgever wordt beschouwd de natuurlijke of rechtspersoon, het publiekrechtelijk lichaam of een door dit in het leven geroepen en beheerde rechtspersoon die de detailhandel uitoefent, als hiervoor bedoeld, wiens verzoek – ingediend vóór 1 juli 1972 – om als werkgever te worden beschouwd, door het bestuur van het hiervoor genoemde bedrijfspensioenfonds is ingewilligd en wel met ingang van de datum van inwilliging.

  • B de natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming drijft waarin het schoenherstellersbedrijf, het maatschoenmakersbedrijf en/of het orthopedisch schoenmakersbedrijf wordt uitgeoefend.

  • C iedere natuurlijke of rechtspersoon die een in Nederland gevestigde onderneming voert waarbij uitsluitend of in hoofdzaak gemeten de groothandelsfunctie wordt uitgeoefend en/of de verwervingsfunctie met betrekking tot textielgoederen en aanverwante artikelen, al of niet voor eigen rekening en risico, met het doel deze goederen aan wederverkopers en/of bedrijfsmatige gebruikers c.q. institutionele afnemers (in binnen- en buitenland) door te leveren.

    Hiervan is uitgezonderd de handelsagent in textielgoederen en aanverwante artikelen als bedoeld in artikel 7:428 van het Burgerlijk Wetboek2, die voor de helft of minder dan de helft van de goederenomzet, waaronder begrepen provisieplichtige omzet, de groothandelsfunctie uitoefent, al of niet voor eigen risico, met het doel deze goederen aan eerdergenoemde afnemerscategorieën door te leveren.

    Onder werkgever dienen gerangschikt te worden onder andere:

    • importeurs die onder eigen naam factureren;

    • exporteurs die onder eigen naam factureren;

    • distributeurs die onder eigen naam factureren;

    • converters die onder eigen naam factureren;

    • dochterondernemingen van produktiebedrijven, die als handels- of verkoopkantoor fungeren; enz.

    Onder het begrip wederverkopers en/of bedrijfsmatige gebruikers c.q. institutionele afnemers wordt onder andere verstaan:

    – detailhandelaren;

    – organisaties;

    – groothandelaren;

    – supermarkten;

    – gemeenten;

    – im- en exporteurs;

    – cash en carry bedrijven;

    – instellingen;

    – transitohandelaren e.d.

    – industriële bedrijven;

    – ziekenhuizen;

     

    ongeacht of de wederverkopers, gebruikers c.q. afnemers in het binnen- of buitenland gevestigd zijn.

  • D de natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming drijft waarin het woninginrichtingsbedrijf wordt uitgeoefend.

    Onder woninginrichtingsbedrijf wordt verstaan:

    • a. de onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren c.q. eindverbruikers van meubelen en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van ambachtelijke en dienstverlenende aard;

    • b. de onderneming met een afdeling waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren c.q. eindverbruikers van meubelen en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van ambachtelijke en dienstverlenende aard;’

    • c. voor de toepassing van het bepaalde onder a en b wordt onder het verkopen aan eindverbruikers van meubelen en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen mede verstaan het verkopen van deze goederen aan grootverbruikers, alsmede aan personen die het gekochte in een door hen gedreven onderneming gebruiken, tenzij de vervaardiging van deze goederen in hoofdzaak in eigen onderneming pleegt te geschieden;

    • d. voor de toepassing van het bepaalde onder a, b en c wordt onder “meubelen” verstaan: meubelen in de ruimste zin des woords met uitzondering van antieke meubelen, kindermeubelen, tuinmeubelen, kampeermeubelen, schoolmeubelen, kantoormeubelen en betimmeringen;

    • e. het (woning)stoffeerdersbedrijf:

      het bedrijf dat, of een afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig leggen van vaste tapijten of lopers, het aanbrengen van bespannings- stoffen of verwerken daarvan tot wandbekleding, of herstellen van vloerbedekking of wandbekleding als hiervoor bedoeld;

    • f. het behangersbedrijf:

      het bedrijf dat, of de afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig aanbrengen van behangsel; hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handeling in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, alsmede in de uitoefening van het schilders- en afwerkingsbedrijf;

    • g. het detailhandelsbedrijf in keukens:

      de onderneming of de afdeling van een onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren van keukens, al dan niet met inbouwapparatuur, wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard; hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handelingen in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, alsmede in de uitoefening van de detailhandel in doe-het-zelf artikelen en in bouwmaterialen;

    • h. het detailhandelsbedrijf in badkamerinrichtingen:

      de onderneming of de afdeling van een onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren en eindverbruikers van badkamersanitair en aanverwante artikelen wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard; hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handelingen in de uitoefening van de detailhandel in doe-het-zelf artikelen en in bouwmaterialen;

    • i. het parketvloerenbedrijf:

      de onderneming of de afdeling van een onderneming, waarin het bedrijf van het verkopen aan en/of het leggen bij particulieren c.q. eindverbruikers van parket en/of andere soortgelijke houten vloeren, alsmede linoleum, kurk-, kunststof- en laminaatvloeren, wordt uitgeoefend.

  • E Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie:

    Schoenindustrie:

    de ondernemingen waarin het bedrijf van het in serie vervaardigen van schoeisel wordt uitgeoefend alsmede de ondernemingen, waarin door middel van stanzerij-, stikkerij- of lasserijwerkzaamheden, dan wel daaraan voorafgaande of daarbij aansluitende werkzaamheden, bedrijfsmatig onderdelen van schoeisel worden vervaardigd of bewerkt.

    Onder schoeisel wordt verstaan: schoenen, laarzen en pantoffels, met uitzondering van schoenen en laarzen, waarvan de buitenzijde geheel uit rubber bestaat, en een sportschoeisel, voorzien van een rubberzool en een bovenwerk van textiel.

    Onder uitoefening van het vorenomschreven bedrijf wordt niet verstaan het in serie vervaardigen van schoeisel, voorzien van een rubberzool en een bovenwerk van textiel, of daaraan verwant schoeisel, alsmede het vervaardigen of bewerken van zodanig schoeisel, in een onderneming, waarin niet tevens ander schoeisel in serie wordt vervaardigd, onderscheidenlijk onderdelen van dit schoeisel worden vervaardigd of bewerkt;

    Lederwarenindustrie:

    de ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen van lederwaren, alsmede ondernemingen, die in loon werken voor de bedoelde vervaardigers van lederwaren, waarbij onder lederwaren worden verstaan:

    • a. alle soorten tassen en mappen – met uitzondering van lederen zadeltasjes voor rijwielen, foedralen, gordels, koffers, bureau-, reis- en toiletgarnituren, labels, portemonnaies, portefeuilles, sigaren- en sigarettenkokers, étuis, pokerbekers, tabakszakken en militaire uitrustingsstukken met uitzondering van kleding en schoeisel, geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit leder, kunstleder, plastic, textielstof, karton of geperst vezelstof;

    • b. alle soorten riemwerk, – met inbegrip van damesceintuurs, horlogebanden, schaatsmonturen, tuigen, halsters en banden voor paarden en vee, doch met uitzondering van drijfriemen – geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit leder, kunstleder, plastic, wasdoek, canvas of textiel, alsmede losse boek- en albumomslagen, klompsokken, onderdelen voor bretels, voor hoeden en voor sokophouders, geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit leder, kunstleder of plastic, en sportballen vervaardigd uit leder;

    • c. handschoenen, geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit leder;

    • d. beschermingsartikelen, zoals beenkappen, hand- en oorwarmers, hand-, pols, knie-, schouderen voetbeschermers, helmen, caps, spatlappen, werkschorten, handmoffen, duimen, vingers, wanten en werkhandschoenen, geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit leder, kunstleder of plastic, en beenpijpen vervaardigd uit waterdicht textiel;

    • e. onderdelen van meubels, geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit leder, kunstleder of plastic.

    Lederindustrie:

    De in Nederland gevestigde ondernemingen die leder vervaardigen uit al dan niet bewerkte dierenhuiden of -vellen, waarbij onder het vervaardigen van leder mede wordt verstaan het bewerken van dierenhuiden of -vellen tot producten die bestemd zijn om verder tot leder te worden bewerkt, alsmede het afwerken van leder.

  • F. Drankindustrie

    • a. de ondernemingen en onderdelen van ondernemingen, waarin uitsluitend of in hoofdzaak, het bedrijf wordt uitgeoefend van het bereiden, verwerken, aan de handel verkopen of aan de handel afleveren van:

      • gedistilleerde dranken en/of

      • likeur en/of

      • limonadesiroop en/of

      • zwakalcoholhoudende, al dan niet koolzuurhoudende dranken en/of

      • alcoholvrije, koolzuurhoudende dranken en/of

      • alcoholvrije, niet koolzuurhoudende limonades en/of

      • verpakte, al dan niet koolzuurhoudende waters.

    • b. de ondernemingen, waarin uitsluitend of in hoofdzaak de groothandel in wijn wordt uitgeoefend;

    • c. de ondernemingen en onderdelen van ondernemingen, waarin, uitsluitend of in hoofdzaak, de groothandel in de onder a. genoemde dranken, gearomatiseerde melkdranken, vruchtensappen, koolzuur en ruw ijs wordt uitgeoefend, een en ander met dien verstande, dat ondernemingen, waarin uitsluitend het bierbrouwerijbedrijf wordt uitgeoefend, niet tot de drankindustrie behoren te worden gerekend.

c. detailhandel:
  • 1. het bedrijf van het kopen en aan particulieren verkopen van waren;

  • 2. het vervullen van de functie van het in een winkel aan particulieren verkopen van waren anders dan In de uitoefening van een bedrijf bedoeld onder 1, een en ander met uitzondering van het apothekersbedrijf;

d. winkel:

iedere voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin waren aan particulieren plegen te worden verkocht;

e. waren:

alle waren met uitzondering van automobielen, benzine, bloembollen, landbouwzaden, levend pluimvee, pootaardappelen, scheepsbenodigdheden en tuinbouwzaden;

onder het ‘kopen van waren’ wordt mede verstaan het verkrijgen van waren uit een afdeling of een onderdeel van de eigen onderneming, waarin een ander bedrijf wordt uitgeoefend.

f.

Onder het ‘aan particulieren verkopen van waren’ wordt mede verstaan het daarmede gepaard gaande verkopen van waren aan instellingen of aan personen, die deze in een door hen gedreven onderneming aanwenden, tenzij dit geschiedt in verband met het verkopen aan wederverkopers.

g. schoenherstellersbedrijf:

de onderneming waarin, of de onderneming met een afdeling waarin het schoenherstellersbedrijf wordt uitgeoefend, waaronder wordt verstaan de reparatie van schoeisel en lederwaren;

h. maatschoenmakersbedrijf:

de onderneming waarin, of de onderneming met een afdeling waarin maatschoeisel wordt vervaardigd of verwerkt, dan wel uitsluitend of voor een gedeelte onderdelen voor maatschoeisel worden vervaardigd;

i. orthopedisch schoenmakersbedrijf:

de onderneming waarin, of de onderneming met een afdeling waarin orthopedisch schoeisel wordt vervaardigd of verwerkt, dan wel uitsluitend of voor een gedeelte onderdelen voor orthopedisch schoeisel worden vervaardigd.

j. Onder textielgoederen en aanverwante artikelen wordt verstaan:

Zijde, vlokzijde en bourrette.

Cocons van zijderupsen, ruwe zijde, garens en weefsels van zijde van vlokzijde of van bourrette.

Synthetische en kunstmatige continutextiel.

Garens van weefsels van synthetische of van kunstmatige continuvezels.

Metaalgarens.

Garens en weefsels bestaande uit textielgaren en/of metaalgarens voor kleding, voor stoffering of dergelijk gebruik.

Wol, paardenhaar (crin) en ander haar.

Wol in enigerlei vorm, kaardgaren, kamgaren van wol, garens en weefsels van wol, van haar of van paardenhaar.

Vlas en ramee.

Vlas en ramee in enigerlei vorm, garens en weefsels van vlas of van ramee.

Katoen.

Katoen in enigerlei vorm, garens en weefsels van katoen en bad- of frotteerstof (lussendoek) van katoen.

Textiel van synthetische of kunstmatige stapelvezels.

Synthetische of kunstmatige stapelvezels in enigerlei vorm, garens en weefsels van synthetische of van kunstmatige stapelvezels.

Andere plantaardige textielvezels, papiergarens en weefsels ervan.

Hennep, manillahennep en jute en andere bastvezels, andere plantaardige textielvezels alsmede garens en weefsels ervan.

Tapijten en tapisserieën, fluweel, pluche en chenilleweefsels, lint, passementwerk, tule en filetweefsels, kant en borduurwerk.

Tapijten ook indien geconfectioneerd, kelim-sumak, karamanistof en dergelijke ook indien geconfectioneerd. Tapisserieën met de hand geweven (zoals gobelins, Vlaamse tapisserieën, aubussons, beauvais en dergelijke) of met de naald vervaardigd ook indien geconfectioneerd.

Fluweel, pluche, lussenweefsel en chenilleweefsel, lint alsmede bolduclint, etiketten, insignes en dergelijke artikelen, geweven, niet geborduurd, aan het stuk, in banden of gesneden. Chenillegaren, omwoeld garen, vlechten aan het stuk, ander passementswerk en andere dergelijke versieringsartikelen, aan het stuk, eikels, kwasten, pompons en dergelijke.

Tule en filetweefsels, bobinetule, kant aan het stuk, in banden of in de vorm van motieven.

Borduurwerk, aan het stuk, in banden of in de vorm van motieven.

Watten en vilt, touw en werken van touw, speciale weefsels, geïmpregneerde weefsels en weefsels met een deklaag, technische artikelen van textielstoffen.

Watten en artikelen van watten, scheerhaar (tontisse) en noppen, van textielstof. Vilt en

viltwaren, gebonden textielvlies alsmede artikelen daarvan.

Bindgaren, touw, kabel, alsmede netten vervaardigd daarvan. Weefsels met een deklaag van lijm of van zetmeelachtige stoffen, van de soorten welke gebruikt worden voor het boekbinden, voor het kartonneren, voor foudraalwerk of voor dergelijk gebruik, calqueerlinnen en tekenlinnen, schilderdoek, stijflinnen (buckram) en dergelijke weefsels voor steunvormen van hoeden en dergelijk gebruik.

Linoleum, vloerbedekking bestaande uit een deklaag met een rug van textiel. Elastische weefsels van met rubberdraden verbonden textielstoffen. Brandslangen en dergelijke van textielstoffen. Drijfriemen, drijfsnaren en transportbanden van textielstoffen. Weefsels en artikelen voor technisch gebruik van textielstoffen.

Brei- en haakwerk.

Niet elastisch en niet gegummeerd brei- of haakwerk, aan het stuk, handschoenen en wanten en dergelijke, kousen, onderkousen, sokken, voetjes en dergelijke, onderkleding, bovenkleding, kledingtoebehoren. Brei- of haakwerk, elastisch of gegummeerd, aan het stuk, en artikelen daarvan (kniestukken en aderspatkousen daaronder begrepen).

Kleding en kledingtoebehoren van textiel.

Heren- en jongensbovenkleding.

Dames-, meisjes- en kinderbovenkleding.

Heren-, jongens-, dames-, meisjes- en kinderonderkleding.

Kragen, boorden, fronten en manchetten, zakdoeken, sjaals, sjerpen, hoofd- en halsdoeken, mantilles, sluiers, voiles en dergelijke artikelen en dassen.

Korsetten, jarretelgordels, corselets (gaines), bustehouders, bretels, jarretels, kousenbanden, sokophouders en dergelijke artikelen, van weefsel, ook indien elastisch.

Handschoenen, wanten en dergelijke, kousen en sokken, andere dan die van brei- of haakwerk.

Andere geconfectioneerde kledingtoebehoren, sous-bras, schoudervullingen, en dergelijke opvulstukken voor kleding, gordels en koppels, moffen, overmouwen, enz.

Andere geconfectioneerde artikelen van textielstoffen.

Tafel-, bedde- en huishoudlinnen. Gordijnen, vitrages en andere artikelen voor stoffering.

Zonneschermen voor winkelpuien en dergelijke, tenten en kampeerartikelen.

Aanverwante artikelen.

Artikelen die met enig eerder bedoelde textiele goederen in samenhang ermede gebruikt of toegepast worden of een onderdeel ervan vormen of als hulpmiddelen en/of gereedschappen erbij benodigd zijn;"

's-Gravenhage, 15 juli 2019

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, de Directeur Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving, M.H.M. van der Goes


X Noot
1

Na het besluit van 20 maart 2014 (Staatscourant 2014 nr. 8816) dient “Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groenten- en Fruitverwerkende Industrie” gelezen te worden als “Bedrijfstakpensioenfonds voor de Landbouw”.

X Noot
2

Zoals dit artikel per 1 januari 2007 is komen te luiden na inwerkingtreding van de Wet van 20 november 2006 houdende invoering van de Wet op het financieel toezicht en aanpassing van overige wetten aan die wet (Stb. 2006, 605).

Naar boven