Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2019, 38237 | Convenanten |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2019, 38237 | Convenanten |
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Minister;
en
1. de Brancheorganisatie KinderOpvang, gevestigd te Zoetermeer, te dezen krachtens haar statuten rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar voorzitter de heer F. Rottenberg en haar bestuurslid de heer M. Siep, gezamenlijk;
2. de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang, gevestigd te Utrecht, te dezen krachtens haar statuten rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar voorzitter mevrouw S.M.J.G. Gesthuizen en haar vice-voorzitter de heer G.B.E. de Wit, gezamenlijk;
3. de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang, gevestigd te Utrecht, te dezen krachtens haar statuten rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar voorzitter de heer G.J. Jellesma, die daartoe bijzonder is gevolmachtigd;
gezamenlijk te noemen: de Sectororganisaties;
de Minister en de Sectororganisaties gezamenlijk te noemen: partijen;
Overwegen dat,
– de Minister bij besluit van 14 november 2011 (Stcrt. 4 april 2012, nr. 6543), voertuigen van het merk Stint door aanwijzing daarvan als bijzondere bromfiets, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft toegelaten tot het Nederlandse verkeer;
– de Minister bij besluit van 1 oktober 2018, nr. IENW/BSK-2018/203972 (Stcrt. 8 oktober 2018, nr. 56871), die aanwijzing en toelating heeft geschorst en bij besluit van 5 februari 2019 (Stcrt. 6 februari 2019, nr. 6066), omwille van overwegingen van verkeersveiligheid heeft ingetrokken, waardoor de Stint niet meer is toegelaten tot het verkeer op de weg;
– de Sectororganisaties het voor hun leden van belang achten dat de Stint met ingang van het schooljaar 2019 weer veilig op de openbare weg wordt toegelaten;
– de Minister dat belang erkent en bereid is de Stint opnieuw aan te wijzen, mits de Stint daaraan voorafgaand technische aanpassingen ondergaat omwille van de verkeersveiligheid en succesvol de aanvraag tot aanwijzing doorloopt;
– de Minister, vooruitlopend op vastlegging in wetgeving de eisen waaraan bijzondere bromfietsen omwille van de verkeersveiligheid moeten voldoen in de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen heeft gewijzigd (Besluit van 26 april 2019, nr. IENW/BSK-2019/72137, Stcrt. 1 mei 2019, nr. 24423).
– de Beleidsregel als uitgangspunt hanteert dat met bijzondere bromfietsen maximaal 8 personen mogen worden vervoerd;
– dit uitgangspunt in beginsel ook op de Stint van toepassing is;
– de Minister ter uitvoering van de motie Van Dijk/Schonis, Kamerstukken II,2018/19, 29 398, nr. 693, bereid is de Sectororganisaties tegemoet te komen door tijdelijk, tot het definitieve kader in werking treedt en mits de veiligheid van vervoer van kinderen voldoende is gewaarborgd, in afwijking van de genoemde Beleidsregel ook een Stint die geschikt is voor vervoer van maximaal 10 personen toe te laten, mits voldaan wordt aan de overige eisen uit de Beleidsregel;
– daarbij de randvoorwaarde geldt dat over het gebruik van alle Stints in de kinderopvang duidelijke en bindende afspraken over in ieder geval veilige schoolroutes, rijvaardigheidseisen en de minimumleeftijd van bestuurders dienen te worden vastgelegd;
– partijen hiervoor een convenant hebben opgesteld met daarin de volgende afspraken;
In dit convenant met de daarbij behorende bijlagen wordt verstaan onder:
Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen;
bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994;
dit convenant met de daarbij horende en daarvan onderdeel uitmakende considerans en bijlagen;
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de
Wegenverkeerswet 1994.
Het doel van dit convenant is om tussen partijen afspraken vast te leggen over door hen te nemen maatregelen die zijn gericht op het veilig gebruik van een door de Minister op de openbare weg toe te laten Stint die geschikt is voor het vervoer van maximaal 10 personen en die voor het overige voldoet aan de daaraan gestelde (technische) eisen van verkeersveiligheid als bedoeld in de Beleidsregel.
De Minister spant zich tot het uiterste in om vóór 1 september 2019 of zo spoedig mogelijk na die datum te beslissen op een in relatie tot die datum tijdig ingediende aanvraag tot aanwijzing van de Stint als bijzondere bromfiets, die geschikt is voor het vervoer van maximaal 10 personen.
1. De Sectororganisaties spannen zich tot het uiterste in om ervoor zorg te dragen dat hun leden:
a. gebruik maken van Stints die zijn aangewezen als bijzondere bromfiets;
b. voor het gebruik van Stints een overzicht maken van de standaard veilige routes, waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van:
– fietspaden die zijn gescheiden van wegen voor snelverkeer;
– wegen met een maximum snelheid van 30 km/u;
– kruisingen die zijn voorzien van verkeersregelinstallaties;
c. de in lid b. genoemde standaard veilige routes daadwerkelijk gebruiken voor het vervoer met Stints;
d. uitsluitend bestuurders van Stints toelaten die tenminste de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt; en
e. Stints uitsluitend laten besturen door medewerkers die aantoonbaar en met goed gevolg een op de Stint gerichte rijvaardigheidstraining hebben afgerond.
2. De Sectororganisaties zijn zich ervan bewust dat de verplichtingen die de Minister en de Sectororganisaties gezamenlijk in dit convenant hebben vastgelegd, ook dienen te gelden voor alle kinderopvangbedrijven en -uitbaters die geen lid zijn van de Sectororganisaties teneinde het veilig gebruik van Stints te kunnen waarborgen. De Sectororganisaties spannen zich om die reden tot het uiterste in om alle voornoemde kinderopvangbedrijven en -uitbaters eveneens te verplichten tot naleving van het bepaalde in de artikelen 4, eerste lid en 5. Een plan van aanpak hiervoor wordt door de Sectororganisaties binnen acht weken, of zoveel eerder als mogelijk is, na de ondertekening van dit convenant voor overleg aan de Minister aangeboden.
1. De Sectororganisaties stellen een onafhankelijke commissie in die bestaat uit drie leden die deskundig zijn op het gebied van verkeersveiligheid, handhaving en kinderopvang en die wordt voorgezeten door een externe voorzitter. De commissie heeft tot taak het toezicht te houden op de naleving van het convenant en het ordentelijk verloop van de hierna genoemde steekproeven. Daar waar leden van Sectororganisaties, en andere kinderopvangbedrijven en -uitbaters zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, zich niet houden aan deze verplichtingen, zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, zal de commissie hen nadrukkelijk aanspreken op en informeren over de gevolgen daarvan voor henzelf en de gehele sector, met als doel dat de verplichtingen zoals genoemd in artikel 4, eerste lid, worden nageleefd.
2. Het in het eerste lid bedoelde toezicht bestaat tenminste uit de uitvoering van een representatieve sectorbrede steekproef onder gebruikers van Stints. Die steekproef wordt in opdracht van de Sectororganisaties uitgevoerd door een ter zake deskundig bureau, het Waarborgfonds Kinderopvang. Het Waarborgfonds Kinderopvang doet hiervoor aan de Sectororganisaties een voorstel en verzorgt de feitelijke uitvoering daarvan. De eerste steekproef dient uiterlijk drie maanden na de aanwijzing van een Stint te worden uitgevoerd, verder iedere zes maanden daaropvolgend. Binnen zes weken ná de uitvoering van een steekproef wordt de uitkomst daarvan door de Sectororganisaties aan de Minister geanonimiseerd ter beschikking gesteld. Desgewenst treden partijen over die uitkomst met elkaar in overleg.
3. De aan dit toezicht verbonden kosten komen voor rekening van de Sectororganisaties. De Minister is bereid tot een tegemoetkoming in die kosten in de vorm van een incidentele subsidie van 50% van die kosten met een maximum van € 25.000,– exclusief BTW.
1. Indien en zodra uit de resultaten van het toezicht blijkt dat 10% van de leden van de Sectororganisaties en kinderopvangbedrijven en -uitbaters, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, gezamenlijk, die onderworpen zijn geweest aan de representatieve steekproef zoals genoemd in artikel 5, tweede lid, niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn de Sectororganisaties in verzuim als bedoeld in artikel 9, eerste lid, en kan de Minister dit convenant ontbinden. De Minister is in geval van ontbinding op generlei wijze schadeplichtig jegens de Sectororganisaties of derden.
2. De Minister ontbindt het convenant niet op de grond als bedoeld in het eerste lid dan nadat hij met de Sectororganisaties in overleg is getreden en hen een termijn van zes weken heeft geboden om het geconstateerde verzuim te herstellen. De Minister stelt na overleg met de Sectororganisaties vast of het verzuim genoegzaam is hersteld.
1. Elke partij kan de andere partij(en) schriftelijk verzoeken het convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle partijen.
2. Partijen treden in overleg binnen vier weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij(en) schriftelijk heeft meegedeeld.
3. De wijziging en de verklaring(en) tot instemming worden als bijlage(n) aan het convenant gehecht; maken daarvan onderdeel uit en vormen daarmee één geheel.
1. Partijen treden met elkaar in overleg indien zich gewijzigde omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van dit convenant niet mag worden verwacht. Gelijke bevoegdheid van partijen bestaat wanneer er sprake is van onvoorziene omstandigheden die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van dit convenant.
2. Partijen treden met elkaar in overleg binnen acht weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij(en) schriftelijk heeft meegedeeld.
3. Indien het overleg niet binnen zes weken tot overeenstemming heeft geleid, mag elke partij dit convenant met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken schriftelijk opzeggen. De opzegging vermeldt de gewijzigde en/of onvoorziene omstandighe(i)d(en).
4. Wanneer een partij het convenant opzegt, blijft het convenant voor de overige partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten en beraden de overige partijen zich over de gevolgen daarvan voor het convenant.
5. Ingeval van beëindiging van het convenant krachtens opzegging is geen van de partijen jegens een andere partij schadeplichtig.
1. Onverminderd wat in het convenant is vastgelegd, kan elk van de partijen het convenant door middel van een aangetekende brief buiten rechte geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de andere partij in verzuim is, dan wel nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.
2. Indien één van de partijen gedurende een bij dit convenant te bepalen periode ten gevolge van overmacht haar verplichtingen op grond van dit convenant niet kan nakomen, heeft de andere partij na die periode het recht dit convenant door middel van een aangetekende brief met onmiddellijke ingang buiten rechte geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zonder dat daardoor enig recht op schadevergoeding zal ontstaan.
3. Onder overmacht wordt in ieder geval niet verstaan: gebrek aan personeel, stakingen, ziekte van personeel en tekortschieten van ingeschakelde derde-partijen.
4. Ingeval van overmacht gaan partijen niet eerder tot ontbinding over dan nadat een termijn van vier weken is verstreken, tenzij partijen een andere termijn overeenkomen.
1. Alle geschillen in verband met dit convenant of afspraken die daarmee samenhangen, trachten partijen op te lossen met behulp van mediation overeenkomstig het reglement van het Nederlands Mediation Instituut te Rotterdam.
2. Indien het onmogelijk is gebleken een geschil, als bedoeld in het eerste lid, met behulp van mediation op te lossen, wordt het geschil beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Indien een bepaling van dit convenant in enige mate als nietig, vernietigbaar, ongeldig, onwettig of anderszins als niet-bindend moet worden beschouwd, wordt die bepaling, voor zover nodig, uit dit convenant verwijderd en vervangen door een bepaling die wel bindend en rechtsgeldig is en die de inhoud van de niet geldige bepaling zoveel mogelijk benadert. Het overige deel van het convenant blijft in een dergelijke situatie ongewijzigd.
1. Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening door alle partijen en eindigt met ingang van het tijdstip waarop de Beleidsregel wordt ingetrokken en de wettelijke regeling ter vervanging daarvan in werking treedt.
2. Rechtsgevolgen die voortvloeien uit dit convenant en die naar hun aard geacht worden door te werken of eventueel ontstaan na beëindiging van dit convenant, worden afgehandeld conform het bepaalde in dit convenant.
1. Binnen vier weken na ondertekening van dit convenant wordt de integrale tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.
2. Bij wijzigingen in het convenant vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing.
3. Van toetreden, uittreden, opzeggen of ontbinden wordt melding gemaakt in de Staatscourant.
Aldus overeengekomen en in viervoud ondertekend,
Den Haag, 9 juli 2019
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens de Staat der Nederlanden, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Zoetermeer, 3 juli 2019
De Brancheorganisatie KinderOpvang, F. Rottenberg, voorzitter
M. Siep, secretaris
Utrecht, 3 juli 2019
de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang, S.M.J.G. Gesthuizen, voorzitter
G.B.E. de Wit, secretaris
Utrecht, 3 juli 2019
de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang, G.J. Jellesma, voorzitter
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2019-38237.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.