Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met de wijziging van de reikwijdte

Nader Rapport

‘s-Gravenhage, 28 mei 2019

WJZ / 19120592

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met de wijziging van de reikwijdte

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 juli 2018, nr. 2018001364, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 oktober 2018, nr. W18.18.0219/IV, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft bezwaar tegen het ontwerpbesluit en adviseert dit niet te nemen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de noodzaak om de positie van arbeidsbeperkten op de arbeidsmarkt te beschermen. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft echter opgemerkt dat alleen de formele wetgever bevoegd is de reikwijdte van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 aan te passen. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding tot wijziging van de Postwet 2009. Onderdeel van dat wetsvoorstel is een wijziging van de rechtsgrondslag voor het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in artikel 8 van de Postwet 2009, in overeenstemming met dit advies.

Daartoe gemachtigd door de ministerraad moge ik U, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overweging geven het hierbij gevoegde ontwerpbesluit overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State niet te bekrachtigen en goed te vinden dat het onderhavige nader rapport tezamen met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het ontwerpbesluit en de daarbij behorende nota van toelichting, zoals deze aan de Afdeling advisering van de Raad van State zijn voorgelegd, openbaar wordt gemaakt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer.

Advies Raad van State

No. W18.18.0219/IV

’s-Gravenhage, 26 oktober 2018

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 18 juli 2018, no.2018001364, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met de wijziging van de reikwijdte, met nota van toelichting.

Postvervoerbedrijven moeten met ten minste 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben. Het ontwerpbesluit bepaalt dat uitzendovereenkomsten niet meetellen voor dat minimumpercentage, behalve als het gaat om arbeidsbeperkten die werken als uitzendkracht.

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat de Postwet 2009 geen grondslag biedt om uitzendkrachten onder het minimumpercentage te brengen. Daarom adviseert zij het besluit niet vast te stellen.

Aanleiding en achtergrond

De Postwet 2009 bepaalt dat elk postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst moet hebben met een minimumpercentage van de postbezorgers. De wet bood eerst nog de ruimte om dit minimum te regelen bij collectieve arbeidsovereenkomst. Omdat dit volgens de wetgever onvoldoende resultaat opleverde, is deze mogelijkheid vervallen.1 In het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 (het besluit dat nu gewijzigd wordt) is het minimum vastgesteld op 80%.

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft verzoeken gekregen om deze wettelijke norm te handhaven. Bij een hoorzitting van de ACM naar aanleiding van deze handhavingsverzoeken hebben de postvervoerders aangegeven dat zij altijd hebben verondersteld dat overeenkomsten met uitzendkrachten meetellen als arbeidsovereenkomsten. Daarom heeft de ACM de regering de vraag voorgelegd hoe de Postwet 2009 moet worden geïnterpreteerd.2

Het ontwerpbesluit bepaalt dat uitzendovereenkomsten niet (langer) meetellen voor de minimumnorm van de Postwet 2009. Daarop wordt een uitzondering gemaakt voor uitzendovereenkomsten met arbeidsbeperkten van de banenafspraak: die tellen wel mee. Uitzendovereenkomsten worden uitgesloten, omdat – zo wordt vermeld in de toelichting – uitzendwerk op verschillende punten minder bescherming biedt dan de gewone arbeidsovereenkomst, zoals ten aanzien van werkzekerheid, loondoorbetalingsplicht en verschillen in arbeidsvoorwaarden. De regering heeft besloten uitzendconstructies voor de banenafspraak wel mee te laten tellen voor de 80%-norm, omdat zij het belangrijk vindt dat voor de doelgroep van de banenafspraak extra baanmogelijkheden gestimuleerd blijven worden, ook in de postmarkt.3

Beoordeling

Artikel 8 van de Postwet 2009 stelt de eis dat een postvervoerbedrijf met een minimumpercentage van de postbezorgers die voor hem postvervoer verrichten een arbeidsovereenkomst met hen heeft.4 Weliswaar is een uitzendovereenkomst een (bijzondere vorm van) arbeidsovereenkomst,5 maar een postbezorger die als uitzendkracht voor het postvervoerbedrijf werkt, heeft een arbeidsovereenkomst met het uitzendbedrijf en daarmee per definitie niet met dat postvervoerbedrijf. Dat betekent dat de wet uitsluit dat uitzendovereenkomsten meetellen voor het minimumpercentage. De parlementaire geschiedenis van de Postwet 2009 en van de verschillende wijzigingen van die wet bevatten geen grond voor een andere interpretatie.

Nu de wet uitzendovereenkomsten uitsluit, is het niet mogelijk zulke overeenkomsten bij algemene maatregel van bestuur onder het minimumpercentage te brengen – ook niet als het gaat om arbeidsbeperkten met een uitzendovereenkomst. Alleen de formele wetgever is daartoe bevoegd.

Indien wordt besloten de reikwijdte van de regeling bij wet aan te passen, adviseert de Afdeling om bij het voorbereiden van die wetswijziging tevens de vraag te beantwoorden of na bijna tien jaar nog steeds grond bestaat voor het bijzondere, tijdelijke regime van oplegging van een minimum aantal arbeidsovereenkomsten in deze sector en zo ja, om bij de bepaling van het minimumpercentage tevens rekening te houden met de mogelijkheid van inzet van uitzendkrachten in de mate waarin dat in vergelijkbare bedrijfstakken gebruikelijk is. De Afdeling onderschrijft overigens de noodzaak om de positie van arbeidsbeperkten op de arbeidsmarkt te beschermen.

De Afdeling concludeert dan ook dat voor het voorliggende ontwerpbesluit geen rechtsgrondslag bestaat in de Postwet 2009.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft blijkens het vorenstaande bezwaar tegen het ontwerpbesluit en adviseert dit besluit niet te nemen.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals aangeboden aan de Raad van State: Besluit van ......................... tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met de wijziging van de reikwijdte

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 16 juli 2018, nr. WJZ / 18126872, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel 8 van de Postwet 2009;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van .............. , nr. .........);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van ..., nr. WJZ / ............, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 1, onderdeel b, van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 komt te luiden:

b. arbeidsovereenkomst:

de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met inbegrip van de uitzendovereenkomst, bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover deze uitzendovereenkomst is aangegaan met een arbeidsbeperkte als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen of met een persoon die ingevolge artikel 38f, vijfde lid, van die wet met een arbeidsbeperkte is gelijkgesteld en deze persoon op basis van die uitzendovereenkomst voor het postvervoerbedrijf postvervoer verricht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In 2009 is de liberalisering van de postmarkt ingezet. In de overgangsfase van een wettelijk monopolie op de postbezorging naar een vrije postmarkt met concurrentie ontstond door volumedalingen en scherpe concurrentie op prijzen een zodanige druk op de arbeidsvoorwaarden van postbezorgers, dat die arbeidsvoorwaarden in het gedrang kwamen.

Het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 heeft tot doel te bevorderen dat in de postmarkt arbeidsvoorwaarden tot stand komen voor postbezorgers, waarbij de arbeidsovereenkomst de dominante vorm wordt. In dat besluit is daarom bepaald dat een postvervoerbedrijf met ingang van 1 januari 2018 met 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verrichten een arbeidsovereenkomst heeft. Dit om te stimuleren dat zoveel mogelijk postbezorgers via een reguliere arbeidsovereenkomst aan de slag gaan.

Zoals blijkt uit de brief van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) van 23 oktober 2017 aan de toenmalige Minister van Economische Zaken, was er een interpretatievraag of de inlening van arbeidskrachten op grond van een uitzendovereenkomst onder de reikwijdte van dit minimumpercentage van 80% viel (Kamerstukken II 2017/18, 29 502, nr. 146 en bijlage). De ACM heeft er op gewezen dat er een spanning lijkt te zijn tussen de letterlijke tekst van artikel 2 van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 en de wetsgeschiedenis. Volgens de letterlijke tekst van het besluit moet een postvervoerder een arbeidsovereenkomst aangaan met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Deze tekst lijkt elke vorm van inlening uit te sluiten van de 80%-norm omdat dit duidt op een vereiste directe relatie tussen postvervoerder en postbezorger. In geval van inlening op grond van een uitzendovereenkomst heeft de postbezorger geen arbeidsovereenkomst met het postvervoerbedrijf maar met de werkgever (bijvoorbeeld een uitzendbureau) die de postbezorger ter beschikking stelt aan het postvervoerbedrijf om post te bezorgen. Het is daarom gewenst het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 op dit punt aan te passen om duidelijkheid te bieden. Als inlening niet onder de 80% zou vallen, heeft dit in de praktijk namelijk het onbedoelde, negatieve gevolg dat het realiseren van banen voor mensen uit de banenafspraak wordt belemmerd en dat bedrijven die deze banen willen aanbieden niet worden gestimuleerd. De regering vindt het belangrijk om de baanmogelijkheden voor de doelgroep banenafspraak te blijven stimuleren door aan te sluiten bij de banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van april 2013. Dit besluit wijzigt daarom het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 zodat het stimuleren van extra baanmogelijkheden in de postsector voor deze doelgroep mogelijk blijft.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Aanleiding

Op grond van artikel 2 van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verrichten. Bij een uitzendovereenkomst heeft de postbezorger geen arbeidsovereenkomst met het postvervoerbedrijf zelf, maar met zijn werkgever die de postbezorger ter beschikking stelt om voor het postvervoerbedrijf post te bezorgen. De begripsbepaling van arbeidsovereenkomst in het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 sloot daar niet goed op aan. Met de voorgestelde wijziging wordt duidelijk dat uitzendovereenkomsten niet onder de 80%-norm vallen, omdat uitzendwerk op verschillende punten minder bescherming biedt, zoals ten aanzien van werkzekerheid, loondoorbetalingsplicht en verschillen in arbeidsvoorwaarden. Alleen een specifieke groep van uitzendovereenkomsten van postbezorgers kan wel worden meegeteld voor de 80%-norm.

Veel postvervoerbedrijven maken gebruik van werknemers met een arbeidsbeperking. Dit sluit aan op de hiervoor genoemde banenafspraak. De regering vindt het belangrijk dat voor de doelgroep van de banenafspraak extra baanmogelijkheden gestimuleerd blijven worden, ook in de postmarkt. Het vorige kabinet heeft met de banenafspraak daarover afspraken gemaakt.

Gelet hierop is besloten uitzendconstructies voor de banenafspraak mee te laten tellen voor de 80%-norm. Hiermee wordt aangesloten bij de afspraken die door werkgevers en werknemers zijn gemaakt binnen de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten over het meetellen van uitzendconstructies. Daarom is in dit besluit vastgelegd dat banen van de doelgroep van de banenafspraak die op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek tot stand zijn gekomen, binnen de reikwijdte van het minimumpercentage van 80% vallen. Deze wijziging heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangekondigd in de brief van 30 november 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 29 502, nr. 146).

Gewijzigde reikwijdte 80%-norm

Een postvervoerbedrijf moet met 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben. Met de wijziging van de definitie van arbeidsovereenkomst wordt meer specifiek aangegeven wat in dit besluit onder een arbeidsovereenkomst wordt verstaan. Daarmee is expliciet geregeld dat voor de norm van 80% ook meetellen de postbezorgers die zijn aangemerkt als arbeidsbeperkte als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen of die ingevolge artikel 38f, vijfde lid, van die wet met een arbeidsbeperkte zijn gelijkgesteld en die op basis van een uitzendovereenkomst ter beschikking zijn gesteld aan een postvervoerbedrijf om voor dat bedrijf post te bezorgen.

Hierbij wordt aangesloten bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (Wet tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met een heffing bij het niet voldoen aan de quotumdoelstelling, Stb. 2015, 154).

Tot de doelgroep van de banenafspraak horen de volgende groepen:

  • mensen met een indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening;

  • jonggehandicapten als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met arbeidsvermogen;

  • mensen uit de doelgroep van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen;

  • mensen die op zogenoemde instroom-doorstroombanen of op banen op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden werken.

Banen op basis van een uitzendovereenkomst tellen alleen mee voor het minimumpercentage van 80% wanneer het om deze doelgroep gaat op grond van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

Banen van postbezorgers die niet tot deze doelgroep behoren, maar wel op basis van een uitzendovereenkomst tot stand zijn gekomen, tellen niet mee voor de 80%-norm.

3. Verhouding tot andere regelgeving

Europeesrechtelijk kader

In de toelichting op het oorspronkelijke Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 (Stb. 2011, nr. 159) is gemotiveerd op welke gronden de 80%-norm uit dit besluit verenigbaar is met de in de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie neergelegde vrijheden en voldoet aan de kaders gesteld door Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997, L 18). Daarbij is tevens aangegeven dat het besluit kan worden gezien als een invulling van de bevoegdheid van de lidstaten om de naleving te waarborgen van essentiële eisen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, en artikel 2, onderdeel 19, van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PbEG 1998, L 15). Het besluit biedt een balans tussen enerzijds het sociale belang van de bescherming van postbezorgers en het voorkomen van verdere verstoringen van de arbeidsmarkt en sociale verhoudingen en anderzijds voldoende flexibiliteit en toetredingsmogelijkheden die het risico uitsluiten dat de verplichting enkel ten dienste staat aan bestaande Nederlandse postvervoerbedrijven. Ook na de explicitering van de reikwijdte van de 80%-norm is deze motivering nog steeds van toepassing.

Dit besluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 valt voorts niet binnen het toepassingsbereik van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L376). Het betreft immers wettelijke bepalingen betreffende arbeids- en tewerkstellingsvoorwaarden die door de Dienstenrichtlijn ingevolge artikel 1, zesde lid, van de Dienstenrichtlijn onverlet worden gelaten.

Dit besluit stelt beperkingen aan de inzet van uitzendkrachten. Alleen uitzendkrachten die als arbeidsbeperkte zijn aangemerkt of met een arbeidsbeperkte zijn gelijkgesteld, tellen mee voor het minimumpercentage van 80%. Postvervoerbedrijven kunnen postvervoer alleen laten verrichten door andere uitzendkrachten tot een maximum van 20% van het aantal postbezorgers. Zoals hiervoor is aangegeven, beoogt dit besluit dat voor de doelgroep van de banenafspraak extra baanmogelijkheden gestimuleerd blijven worden, ook in de postmarkt. Dit wijzigingsbesluit beschermt dus een groep arbeidskrachten die een zwakkere arbeidsmarktpositie heeft. Deze beperking aan de inzet van uitzendkrachten heeft daarmee het doel om het algemeen belang te dienen, ter bevordering van banen voor deze specifieke groep uitzendkrachten op de arbeidsmarkt en heeft daarmee tevens tot doel om een goede werking van de arbeidsmarkt te garanderen. Deze beperking is daarom gerechtvaardigd op grond van artikel 4, eerste lid, van de Uitzendrichtlijn (Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PbEU 2008, L 327).

Verhouding tot algemeen arbeidsrecht

Het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 bevatte al een begripsomschrijving van arbeidsovereenkomst. De gewijzigde begripsomschrijving van arbeidsovereenkomst in artikel 1, onderdeel b, maakt duidelijk dat daaronder voor zover het een uitzendovereenkomst betreft alleen de uitzendovereenkomst met een arbeidsbeperkte valt als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen of een daarmee gelijkgestelde.

4. Internetconsultatie

De internetconsultatie heeft vijf reacties opgeleverd. Drie hiervan zijn positief terwijl twee reacties vragen om heroverweging van het wijzigingsbesluit. Voornaamste bezwaar is dat het wijzigingsbesluit leidt tot inperking van de reikwijdte. Voorheen waren diverse postvervoerbedrijven ervan uitgegaan dat alle vormen van uitzendwerk onder de 80%-norm vallen. Onderscheid binnen de groep van uitzendkrachten wordt door enkele partijen als onwenselijk gezien, omdat volgens hen ook onder uitzendkrachten die niet onder de doelgroep banenafspraak vallen zich werkenden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt bevinden. Met het voorgestelde wijzigingsbesluit zou deze laatste groep volgens deze partijen uitgesloten worden. Zoals in paragraaf 1 is aangegeven, is het niveau van arbeidsbescherming van uitzendkrachten lager dan van werknemers met een arbeidsovereenkomst direct met het postvervoerbedrijf. Om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen voor werkenden met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt is de flexibele schil – het aantal postbezorgers dat geen arbeidsovereenkomst met het postvervoerbedrijf zelf heeft – beperkt tot 20%.

Ook werd opgemerkt dat het wijzigingsvoorstel volgens enkele partijen in strijd zou zijn met de Europese Uitzendrichtlijn. Dit is in paragraaf 3 weerlegd.

In een reactie wordt de suggestie gedaan om uitzendwerk wél mee te tellen bij de 80%, maar de duur van dit uitzendwerk te begrenzen, bijvoorbeeld op 520 uur. Een dergelijke constructie zou met veel administratieve- en handhavingslasten gepaard gaan omdat op individueel niveau moet worden getoetst. Zonder deze toets zou het doel van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 juist worden ondergraven, omdat bedrijven dan de vrijheid zouden krijgen steeds voor een tijdelijke periode werknemers op basis van een uitzendcontract te laten werken om op deze manier aan de 80% uit het tijdelijk besluit te voldoen. Het is juist de bedoeling dergelijke korte tijdelijke dienstverbanden via uitzendcontracten te voorkomen.

5. Uitvoeringstoets

De ACM vindt het wijzigingsbesluit uitvoerbaar en handhaafbaar. De ACM merkt op dat zij het wijzigingsbesluit als een versmalling van de reikwijdte ziet. Tot op heden heeft de ACM alle uitzendwerk tot de 80% gerekend. Dit is een gevolg van de onduidelijkheid die de ACM heeft geconstateerd en die de aanleiding is voor deze wijziging. Tevens geeft ACM in overweging het toezicht op het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 elders te beleggen.

6. Regeldruk en bedrijfseffecten

Met de voorgestelde wijziging wordt geregeld dat alleen uitzendovereenkomsten van postbezorgers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak kunnen worden meegeteld voor de 80%-norm. Dit wijzigingsbesluit leidt daardoor niet tot extra administratieve lasten of nalevingskosten voor bedrijven die met 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst, niet zijnde een uitzendovereenkomst, hebben. Naar verwachting heeft het wijzigingsbesluit ook geringe regeldrukeffecten omdat wordt aangesloten bij de bestaande systematiek uit de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten en daardoor aangesloten kan worden bij bestaande bedrijfsprocessen.

7. Inwerkingtreding

De verplichting voor postvervoerbedrijven om met ten minste 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst te hebben was al opgenomen in het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011. Sinds 1 januari 2018 geldt deze verplichting onverkort voor alle postvervoerbedrijven. Het was niet helemaal duidelijk of uitzendovereenkomsten ook meetelden voor die verplichting. In dit besluit wordt vastgelegd dat alleen uitzendovereenkomsten met een arbeidsbeperkte of daarmee gelijkgestelde meetellen voor de 80%-norm. Deze wijziging heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangekondigd in de brief van 30 november 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 29 502, nr. 146).

Om postvervoerbedrijven voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op deze wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011, treedt het besluit in werking met ingang van 1 januari 2019.

8. Artikelen

Artikel I

De begripsomschrijving van arbeidsovereenkomst in artikel 1 is aangepast. Het gaat in de eerste plaats om een arbeidsovereenkomst zoals geregeld is in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Verder valt hieronder een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, op basis waarvan een postbezorger voor het postvervoerbedrijf post bezorgt, indien de postbezorger als arbeidsbeperkte is aangemerkt of daarmee gelijk is gesteld, zoals in paragraaf 2 is toegelicht. Op deze wijze is zeker gesteld dat ook de overeenkomsten op grond waarvan de bedoelde postbezorgers werkzaam zijn voor een postvervoerbedrijf meetellen voor het in artikel 2 opgenomen percentage.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,


X Noot
1

Kamerstukken II 34 024, nr. 22.

X Noot
2

Brief van de ACM van 23 oktober 2017, kenmerk ACM/DTVP/2017/205709, Kamerstukken II 29 502, nr. 146, bijlage.

X Noot
3

Toelichting, paragraaf 2 (Hoofdlijnen van het voorstel), onder ‘Aanleiding’.

X Noot
4

De letterlijke tekst luidt: ‘Een postvervoerbedrijf heeft met een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen minimumpercentage van de postbezorgers die voor hem postvervoer verrichten een arbeidsovereenkomst.’

X Noot
5

Artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Naar boven