Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en van de Minister van Defensie, van 25 mei 2019, nr. IENW/BSK-2019/95910, tot vaststelling van de organisatie van de Kustwacht voor Nederland (Regeling organisatie Kustwacht Nederland)

De Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Defensie,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Justitie en Veiligheid, van Financiën, van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 44 van de Grondwet, de artikelen 5, eerste lid, 17, eerste lid, 23 en 36, eerste lid, van de Wet bestrijding maritieme ongevallen en de artikelen 10:3, 10:4, eerste lid, en 10:6 van de Algemene wet bestuursrecht, Richtlijn nr. 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten en tot intrekking van Richtlijn 2002/6/EG (PbEU L 283), Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen (SOLAS-verdrag), Richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332), Richtlijn nr. 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot het intrekken van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEG L 131), verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129), richtlijn nr. 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PbEU L 255), richtlijn nr. 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (Herschikking) (PbEU L 131), en de artikelen 29 en 30 van de Wet havenstaatcontrole, 12 en 12a van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, 1, 2, 3, 4, 10, eerste lid, 11, 12, 16, 21, derde lid, en 22 van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart, 9.07 van het Binnenvaartpolitiereglement, 9 van het Loodsplichtbesluit 1995, 21, 29 en 38, van het Scheepvaartreglement Eemsmonding, 5 van het Scheepvaartreglement territoriale zee, 2, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen, 51 van het Scheepvaartreglement Westerschelde, 5 van het Vaststellingsbesluit binnenvaartpolitiereglement; de artikelen 27, eerste lid, van de Vervoersnoodwet, 22, eerste lid, van de Havennoodwet en 16, tweede lid, van de Prijzennoodwet; artikel 25 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) en het op 27 april 1979 te Hamburg tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (Trb. 1980, 181); de artikelen 3, 18, tweede lid, en 19, eerste en tweede lid, van het Besluit luchtverkeer 2014; het in 1960 in Londen mede door de Nederlandse Regering ondertekende Internationale Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee, Hoofdstuk 5 bepaling 4 (meteorologische dienstverlening), en gezien het rapport van overleg dat terzake heeft plaats gehad tussen met name de vertegenwoordigers van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Hoofddirectie van Rijkswaterstaat en het Ministerie van Defensie in het Interdepartementaal Directeurenoverleg Noordzee van 13 juni 2001; de artikelen 12, 22, 32, 46, 48, eerste lid, 51, 54, 58 en 65 van het Schepenbesluit 2004, de artikelen 5, eerste lid, 26e, tweede lid, en 26f van de Schepenwet en de artikelen 3, eerste lid, 7, eerste lid, en 11, tweede lid, van de Wet buitenlandse schepen, op richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (PbEG L 113), alsmede op de in artikel 1 van deze regeling genoemde Codes, richtlijnen en verordeningen;

BESLUITEN

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

APB:

activiteitenplan en begroting waarin onder andere uitgaande van het dienstverleningsplan en het handhavingsplan de middelen voor en de prioritering van de taakuitvoering in de Kustwacht wordt vastgelegd voor een bepaald kalenderjaar en gepland voor de daaropvolgende vijf kalenderjaren;

diensten:

diensten en organisaties, genoemd in artikel 6;

dienstverleningsplan:

plan waarin de gewenste taakuitvoering in de Kustwacht en resultaten met betrekking tot dienstverlening worden vastgelegd op basis van beleidsdoelen en beleidsprioriteiten voor een kalenderjaar en gepland voor de daarop volgende vijf kalenderjaren;

Directeur Kustwacht:

Directeur Kustwacht, genoemd in artikel 14;

gecombineerd jaarplan:

het document waarin het handhavingsplan, het dienstverleningsplan en het APB zijn samengevoegd;

gezag:

het gezag over de uitvoering van de politietaak, genoemd in artikelen 11, 12, 13 en 14 van de Politiewet 2012;

handhavingsplan:

plan waarin de gewenste taakuitvoering in de Kustwacht en resultaten met betrekking tot toezicht en handhaving worden vastgelegd op basis van beleidsdoelen en beleidsprioriteiten voor een bepaald kalenderjaar en gepland voor de daarop volgende vier kalenderjaren;

Kustwacht:

samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2;

kustwachtcentrum:

kustwachtcentrum, bedoeld in artikel 3;

kustwachtorganisatie:

kustwachtorganisatie, bedoeld in artikel 4;

middelen:

financiële en materiële en personele middelen die de Directeur Kustwacht ter beschikking worden gesteld ten behoeve van de taakuitvoering van de Kustwacht;

ministers:

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Defensie, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

opdrachtgevende ministers:

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

SAR-taken:

search and rescue-taken, zijnde de opsporing en redding van in nood verkerende bemanningen en passagiers van vliegtuigen en schepen.

taakuitvoering in de Kustwacht:

geheel van bij of krachtens een verdrag of wet vastgestelde taken die de diensten of de Directeur Kustwacht gelet op het APB uitvoeren en andere, uit het APB voortvloeiende taken die de diensten of de Directeur Kustwacht uitvoeren in de Kustwacht;

Artikel 2 Doel van de Kustwacht

  • 1. Er is een Kustwacht.

  • 2. De Kustwacht heeft tot doel om op een effectieve en efficiënte wijze te komen tot een zo verantwoord en veilig mogelijk gebruik van de wateren die deel uitmaken van het geografisch gebied, bedoeld in artikel 5.

  • 3. De Kustwacht is een samenwerkingsverband van de ministers en de in artikel 6 genoemde diensten.

Artikel 3 Kustwachtcentrum

  • 1. Er is een kustwachtcentrum.

  • 2. Het kustwachtcentrum is het maritiem operatiecentrum, aeronautisch en maritiem reddings- en coördinatiecentrum en het maritiem informatieknooppunt ten behoeve van het doel van de Kustwacht, bedoeld in artikel 2.

Artikel 4 Kustwachtorganisatie

De kustwachtorganisatie omvat

  • a. het kustwachtcentrum; en

  • b. ten behoeve van de taakuitvoering in de Kustwacht beschikbaar gesteld materieel en daarbij in te zetten personeel.

Artikel 5 Geografisch gebied

Het gebied waarin de taakuitvoering in de Kustwacht wordt verricht omvat:

  • a. de Europese Nederlandse territoriale zee en de aangrenzende exclusieve economische zone;

  • b. de Waddenzee, het IJsselmeer, inclusief Markermeer en Randmeren, en de Zeeuwse en Hollandse Stromen, voor zover de werkzaamheden betrekking hebben op maritieme hulpverlening;

  • c. de Flight Information Region (FIR) Amsterdam, voor zover de werkzaamheden betrekking hebben op maritieme en aeronautische hulpverlening en voor zover deze werkzaamheden niet op land plaatsvinden;

  • d. alle voor de zeescheepvaart bevaarbare wateren wereldwijd voor zover het betreft activiteiten die voortvloeien uit Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, van het SOLAS-verdrag, voor zover het betreft zeeschepen onder Nederlandse vlag die onder dit verdrag vallen; en

  • e. wateren die relevant zijn voor de nakoming van andere op Nederland rustende nationale en internationale verplichtingen.

§ 2 Bepalingen met betrekking tot de samenwerkende diensten

Artikel 6 De samenwerkende diensten

  • 1. De volgende diensten werken samen in de Kustwacht:

    • a. Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat;

    • b. Inspectie Leefomgeving en Transport;

    • c. Koninklijke Marechaussee;

    • d. Politie;

    • e. Douane;

    • f. Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst;

    • g. Staatstoezicht op de Mijnen; en

    • h. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 2. De samenwerking in de Kustwacht brengt geen wijziging aan in:

    • a. het gezag over de politie en de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van de politietaak; of

    • b. in andere bij of krachtens verdrag of wet vastgestelde taken en andere taken en verantwoordelijkheden van een dienst.

Artikel 7 Inzet van personeel door de diensten

  • 1. Elke dienst wijst, indien van toepassing in opdracht van het gezag, voldoende en gekwalificeerd personeel aan ten behoeve van de inzet in de Kustwacht.

  • 2. De aanwijzing geschiedt overeenkomstig hetgeen hierover is afgesproken in de operationele overeenkomst, bedoeld in artikel 15, derde lid,

  • 3. Personen die ten behoeve van de taakuitvoering in de Kustwacht door hun dienst zijn aangewezen, blijven deel uitmaken van de betrokken dienst.

  • 4. De Directeur Kustwacht coördineert de taakuitvoering van de in het eerste lid bedoelde personen in de Kustwacht.

Artikel 8 Het beschikbaar stellen van informatie door de diensten

  • 1. De diensten stellen ten behoeve van de taakuitvoering in de Kustwacht in het kustwachtcentrum zo veel mogelijk informatie beschikbaar aan de Directeur Kustwacht of aan de andere diensten voor zover de Directeur Kustwacht of die diensten deze informatie nodig hebben voor de taakuitvoering in de Kustwacht en voor zover tegen terbeschikkingstelling geen beletselen bestaan bij of krachtens een verdrag of een wet of om andere zwaarwegende redenen.

  • 2. In verband met toepassing van het eerste lid wordt door de betrokken diensten en, voor zover van toepassing, de Directeur Kustwacht schriftelijk vastgelegd welke gegevens voor welk doel en op welke wettelijke basis aan welke ontvanger ter beschikking worden gesteld.

§ 3 Taken en verantwoordelijkheden van de betrokken ministers

Artikel 9 Algemene bepalingen met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de ministers

  • 1. De ministers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het functioneren van de Kustwacht.

  • 2. Een opdrachtgevende minister blijft verantwoordelijk voor de taken die namens hem in de kustwachtorganisatie worden verricht.

  • 3. Elke minister informeert andere ministers tijdig en volledig over zaken die aard, inhoud en taakuitvoering in de Kustwacht of het doel van de Kustwacht kunnen beïnvloeden. Hij treedt zo nodig met de andere ministers in overleg om ongewenste effecten voor de taakuitvoering in de Kustwacht of met betrekking tot het doel van de Kustwacht te voorkomen of te beperken.

  • 4. Elke minister is verantwoordelijk voor het vertalen van het voor hem toepasselijke beleid in duidelijke en uitvoerbare opdrachten ten behoeve van de Directeur Kustwacht en voor het daartoe aan hem beschikbaar stellen van kwalitatief en kwantitatief voldoende middelen en informatie.

  • 5. Elke minister neemt de exploitatie-uitgaven en investeringsuitgaven, bedoeld in artikel 17 op in zijn eigen begroting en legt hierover verantwoording af voor zover deze budgetten nog niet zijn overgeheveld naar de Minister van Defensie. Tot dat tijdstip neemt elke minister in de begroting meerjarige reeksen op inzake de bekostiging van de Kustwacht, ter borging van de continuïteit van de kustwachtorganisatie.

Artikel 10 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

  • 1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat treedt op als coördinerend bewindspersoon voor de Kustwacht. Dit betekent dat hij verantwoordelijk is voor:

    • a. de afstemmingsprocessen tussen de ministers om te komen tot een duurzame en integrale visie op de Kustwacht, de kustwachtorganisatie en de inzet van personeel en materieel;

    • b. de afstemmingsprocessen tussen de ministers ten behoeve van de integrale opdrachtverlening aan de Directeur Kustwacht; en

    • c. het bewaken van de uitvoering van de afgesproken taken namens de ministers.

  • 2. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het jaarlijks opstellen van een dienstverleningsplan en legt dit, als onderdeel van het gecombineerde jaarplan, ter goedkeuring voor aan de ministerraad.

  • 3. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat organiseert de afstemmingsprocessen tussen de ministers die opdracht geven tot uitvoering van dienstverleningstaken om zo te komen tot een samenhangende opdrachtverlening ten behoeve van de uitvoering van deze taken.

  • 4. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat neemt het overzicht, genoemd in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, op in zijn begroting.

  • 5. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat legt het gecombineerd jaarplan ter goedkeuring voor aan de ministerraad.

Artikel 11 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van Minister van Justitie en Veiligheid

  • 1. De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor het jaarlijks opstellen van een handhavingsplan en legt dit met inachtneming van artikel 10, vijfde lid, als onderdeel van het gecombineerde jaarplan, ter goedkeuring voor aan de ministerraad.

  • 2. De Minister van Justitie en Veiligheid richt samen met de andere ministers die het aangaan en het gezag een of meer overlegstructuren in ten behoeve van het opstellen van een handhavingsplan. Aan het overleg nemen de relevante vertegenwoordigers van de betrokken ministers deel.

  • 3. De Minister van Justitie en Veiligheid organiseert de afstemmingsprocessen tussen de ministers en het gezag die het aangaan en opdracht geven tot uitvoering van toezichts- en handhavingstaken om zo te komen tot een samenhangende opdrachtverlening ten behoeve van de uitvoering van deze taken.

Artikel 12 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Defensie

  • 1. De Minister van Defensie is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de kustwachtorganisatie. Dit betekent dat hij verantwoordelijk is voor:

    • a. de bewaking van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de bedrijfsvoeringsprocessen van het kustwachtcentrum op korte en lange termijn;

    • b. het faciliteren en ondersteunen van het kustwachtcentrum voor die aspecten van de bedrijfsvoering die niet bij de kustwachtorganisatie zelf zijn belegd; en

    • c. het op verzoek van de opdrachtgevende ministers uitvoeren van investeringsprojecten binnen de daarvoor geldende regels en procedures van het Ministerie van Defensie; en

    • d. het opstellen van een totaaloverzicht van de onderdelen van de begrotingen van alle ministers die betrekking hebben op de kustwachtorganisatie, ten behoeve van de rijksbegroting.

  • 2. De Minister van Defensie is verantwoordelijk voor het jaarlijks opstellen van een APB en legt dit, als onderdeel van het gecombineerde jaarplan, met inachtneming van artikel 10, vijfde lid, ter goedkeuring voor aan de ministerraad.

  • 3. De Minister van Defensie voert de regie over de begrotings- en verantwoordingsprocessen in verband met de kustwachtorganisatie.

  • 4. De Minister van Defensie bewaakt het nakomen van de in het APB gemaakte afspraken tussen de opdrachtgevende ministers en de afspraken tussen de diensten en de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 15, derde lid. Indien een minister of een dienst zijn financiële, materiële of personele verplichtingen niet of niet volledig nakomt is de Minister van Defensie bevoegd de uitvoering van taken ten behoeve van een dienst aan te laten passen door de Directeur Kustwacht.

  • 5. De Minister van Defensie benoemt de Directeur Kustwacht, gehoord de andere ministers.

Artikel 13 Raad voor de Kustwacht

  • 1. De ministers laten zich, ten behoeve van de coördinatie van de uitvoering van de taken genoemd in de artikelen 9, 10, 11 en 12, bijstaan door de Raad voor de Kustwacht.

  • 2. De Raad voor de Kustwacht heeft tot doel de samenwerking tussen de ministers en de diensten te borgen en te versterken. De Raad voor de Kustwacht neemt daarom in elk geval besluiten over:

    • a. een integrale visie op de Kustwacht en de kustwachtorganisatie en in verband daarmee de wijze waarop de uitoefening van de samenwerking in Kustwacht plaats dient te vinden;

    • b. het dienstverleningsplan, het handhavingsplan en het APB en de wijze van totstandkoming daarvan ten behoeve van de integrale opdrachtverlening aan de Directeur Kustwacht en de randvoorwaarden waarbinnen de opdrachten dienen te worden uitgevoerd;

    • c. alle aspecten betreffende de coördinatie- en sturingsrelaties tussen de ministers en hun diensten alsmede overige relevante actoren, voor zover dit door de Raad voor de Kustwacht nodig wordt geacht;

    • d. de wijze van aansturing van en verantwoording door de Directeur Kustwacht over de organisatie en diens taakuitvoering en het tijdig signaleren van mogelijke knelpunten daarin.

  • 3. De Raad voor de Kustwacht neemt besluiten met volledige instemming van ieder lid. Indien in de Raad niet tot overeenstemming tussen de ministers kan worden gekomen, doet de Raad voor de Kustwacht bij monde van haar voorzitter, een voorstel aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot nadere beraadslaging en besluitvorming over het betreffende onderwerp door de ministerraad.

  • 4. De Raad voor de Kustwacht bestaat uit een vertegenwoordiger van elke minister. De desbetreffende minister benoemt de vertegenwoordiger en kan deze ook schorsen of uit deze functie ontheffen.

  • 5. De Raad voor de Kustwacht wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 6. De in het vierde lid bedoelde vertegenwoordigers hebben, gelet op het op hen van toepassing zijn departementale mandaatbesluit, het mandaat om besluiten te nemen als bedoeld in het tweede lid.

  • 7. De vertegenwoordiger van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat draagt zorg voor het secretariaat van de Raad voor de Kustwacht.

  • 8. De Directeur Kustwacht neemt als adviseur deel aan vergaderingen van de Raad voor de Kustwacht.

  • 9. De Raad voor de Kustwacht is bevoegd ook anderen dan de in het achtste lid genoemde persoon uit te nodigen om als adviseur deel te nemen aan de vergaderingen van de Raad voor de Kustwacht.

§ 4 De Directeur Kustwacht

Artikel 14 Taken Directeur Kustwacht

De Directeur Kustwacht:

  • a. is belast met de dagelijkse leiding over het Kustwachtcentrum en de kustwachtorganisatie;

  • b. zorgt en is verantwoordelijk voor een doeltreffende uitvoering door de diensten van de taken die zijn vastgesteld in het APB binnen de financiële kaders daarvan;

  • c. coördineert ten behoeve van onderdeel b de nationale en internationale werkprocessen en de inzet van materieel en middelen;

  • d. stelt ter besluitvorming door de ministers het APB op;

  • e. stelt ter verantwoording aan de ministers inzake de realisatie van het APB viermaandelijks een voortgangsrapportage en jaarlijks een jaarverslag op;

  • f. stelt een lange termijnplan op en legt dit plan ter goedkeuring voor aan de Raad voor de Kustwacht;

  • g. adviseert gevraagd en ongevraagd de ministers bij het opstellen van het dienstverleningsplan en het handhavingsplan;

  • h. adviseert gevraagd en ongevraagd de ministers over doelmatige en doeltreffende uitvoering van het door hen vastgestelde beleid en de benodigde inzet van middelen daarbij;

  • i. adviseert gevraagd en ongevraagd de ministers ten aanzien van andere zaken die van belang zijn voor de taakuitvoering in de Kustwacht in nationaal en internationaal verband;

  • j. is bevoegd om namens de Minister van Defensie de coördinatie en ondersteuning van de taakuitvoering in de Kustwacht aan te passen indien een minister of een dienst zijn financiële, materiele of personele verplichtingen niet of niet volledig nakomt.

Artikel 15 Bijzondere bepalingen ten aanzien van de inzet van middelen door de Directeur Kustwacht

  • 1. De Directeur Kustwacht krijgt ten behoeve van opsporing en redding, rampenbestrijding, of ten behoeve van de coördinatie en ondersteuning in verband met de noodzakelijke opsporing van strafbare feiten en incidenten, op diens eerste verzoek onmiddellijk de beschikking over één of meer schepen of luchtvaartuigen en daarbij behorende bemanning van de diensten.

  • 2. De gezagvoerder of commandant van het schip of luchtvaartuig, bedoeld in het eerste lid, blijft verantwoordelijk voor de veiligheid van het schip of luchtvaartuig en de daarbij behorende bemanning.

  • 3. Directeur Kustwacht en een dienst sluiten een operationele overeenkomst in verband met de specifieke inzet van materieel en personeel van de betreffende dienst.

Artikel 16 Bevoegdheid Directeur Kustwacht in de samenwerking met derden

  • 1. De Directeur Kustwacht is na instemming van de ministers binnen de kaders van het APB, gemachtigd om namens een of meer ministers die het aangaan of een of meer diensten die het aangaan, bindende afspraken te maken met betrekking tot de taakuitvoering in de Kustwacht met:

    • a. bestuursorganen, waarbij van de informatie die bij een of meer diensten beschikbaar is, gebruik kan worden gemaakt voor zover dat bestuursorgaan deze informatie nodig heeft voor het uitvoeren van de eigen taak en voor zover daartegen bij of krachtens een verdrag of wet of om andere zwaarwegende redenen geen beletselen bestaan;

    • b. derden over aan hem ter beschikking te stellen schepen en luchtvaartuigen en daarbij behorende bemanning, die nodig zijn voor de uitvoering van taken van een of meer diensten of de samenwerking tussen diensten; en

    • c. derden in verband met de taakuitvoering in de Kustwacht voor zover niet genoemd in onderdeel a of b.

  • 2. Bij de afspraak bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt door hem in elk geval vastgelegd dat de gezagvoerder of de commandant van het betreffende schip of luchtvaartuig in alle gevallen verantwoordelijk blijft voor de veiligheid van het schip of luchtvaartuig en de daarbij behorende bemanning.

§ 5 Financiële bepalingen

Artikel 17 Begroting en verantwoording

  • 1. De begroting van de kustwachtorganisatie is opgebouwd uit een exploitatiedeel en een investeringendeel. De begroting wordt onderbouwd met het APB.

  • 2. De begroting van de kustwachtorganisatie is gebaseerd op meerjarige afspraken tussen de ministers over de verwachte verdeling van de exploitatie- en investeringsuitgaven.

  • 3. De verantwoording van de begroting is gebaseerd op meerjarige afspraken tussen de ministers over de verdeling van de exploitatie- en investeringsuitgaven.

§ 6 Overige en slotbepalingen

Artikel 18 Uiterlijke kenmerken schepen en luchtvaartuigen

  • 1. Schepen en luchtvaartuigen, die toebehoren aan een dienst of aan de Minister van Defensie en worden ingezet voor de taakuitvoering in de Kustwacht zijn in de kustwachtkleuren geschilderd respectievelijk voorzien van het kustwachtlogo.

  • 2. Andere dan de in het eerste lid bedoelde schepen of luchtvaartuigen die worden ingezet voor de taakuitvoering in de Kustwacht, voeren de kustwachtvlag, respectievelijk zijn voorzien van het kustwachtlogo.

Artikel 19 Regeling ten behoeve van gemaakte afspraken op basis van het Besluit instelling Kustwacht

Op basis van Besluit instelling Kustwacht bestaande overeenkomsten en andere afspraken worden, tenzij in die documenten anders is bepaald, geacht onder deze regeling te vallen.

Artikel 20 Wijziging van Besluit uitvoerings- en handhavingsvoorzieningen Wet bestrijding maritieme ongevallen

In artikel 5 van het Besluit uitvoerings- en handhavingsvoorzieningen Wet bestrijding maritieme ongevallen wordt ‘de directeur van de Nederlandse Kustwacht en de ambtenaren van de in de Nederlandse Kustwacht samenwerkende diensten’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, en de ambtenaren van de in de Kustwacht samenwerkende diensten’.

Artikel 21 Wijziging van Regeling meldingen en communicatie scheepvaart

De Regeling meldingen en communicatie scheepvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15 wordt ‘Kustwachtcentrum in Den Helder’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

B

In artikel 15a wordt ‘Kustwachtcentrum in Den Helder’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

C

In artikel 19 wordt ‘Kustwachtcentrum te Den Helder’ telkens vervangen door ‘kustwachtcentrum, bedoeld in artikel 3 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

D

In Bijlage 1, onderdeel I, onder 1, onderdeel g, wordt ‘de directeur Kustwacht’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

E

In Bijlage 2, onderdeel i, wordt ‘de directeur Kustwacht’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

Artikel 22 Wijziging van Aanwijzingsbesluit noodwetgeving Infrastructuur en Milieu

In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het Aanwijzingsbesluit noodwetgeving Infrastructuur en Milieu wordt ‘de directeur Kustwacht’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

Artikel 23 Wijziging van Bijdrageregeling opgeviste explosieven 1992

De Bijdrageregeling opgeviste explosieven 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘het Kustwachtcentrum te IJmuiden’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

2. In de onderdelen a en c wordt ‘de Koninklijke marine’ telkens vervangen door ‘het Ministerie van Defensie’.

3. Onderdeel d wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘het Kustwachtcentrum’ wordt vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’;

b. ‘de Koninklijke Marine’ wordt vervangen door ‘het Ministerie van Defensie’.

B

Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De melding, bedoeld in artikel 3, wordt tevens aangemerkt als een aanvraag van de visser om een bijdrage. De Directeur Kustwacht bedoeld, in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, geeft de aanvraag schriftelijk ter behandeling door aan de hoofdingenieur-directeur van de directie Zee en Delta van Rijkswaterstaat.

C

In artikel 5, tweede lid, wordt ‘het Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

Artikel 24 Wijziging van Regeling inzake de SAR-dienst 1994

De Regeling inzake de SAR-dienst 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De SAR-dienst maakt deel uit van de Kustwacht, bedoeld in artikel 2 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland.

B

Artikel 4, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. vliegende reddingseenheden, bestaande uit vliegtuigen en helikopters ter beschikking gesteld door de ministers, en

C

In artikel 5 wordt ‘Het Kustwachtcentrum te Den Helder’ vervangen door ‘Het kustwachtcentrum, bedoeld in artikel 3 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

D

In artikel 6 wordt ‘De directeur Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

E

In artikel 8 wordt ‘De directeur Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

F

In artikel 9 wordt ‘de directeur Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

Artikel 25 Wijziging van Vrijstellingsregeling Besluit luchtverkeer 2014

De Vrijstellingsregeling Besluit luchtverkeer 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 komt de begripsomschrijving van ‘kustwachtvlucht’ te luiden: vlucht met een vliegtuig of helikopter door de Kustwacht, bedoeld in de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, in het kader van de handhavingstaken van de desbetreffende samenwerkende diensten, genoemd in artikel 6 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland.

B

Artikel 4.1, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. surveillance door de op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, in de Kustwacht samenwerkende diensten.

Artikel 26 Wijziging van Beschikking wind- en stormwaarschuwingsdienst

De Beschikking wind- en stormwaarschuwingsdienst wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4 wordt ‘het Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

B

In artikel 9 wordt ‘het Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

Artikel 27 Wijziging van Premieregeling opgeviste milieugevaarlijke stoffen

De Premieregeling opgeviste milieugevaarlijke stoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt ‘het Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De melding, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van een opgeviste milieugevaarlijke stof wordt gedaan aan de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland.

2. In het derde lid wordt ‘via het Kustwachtcentrum nadere aanwijzingenj’ vervangen door ‘via de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, nadere aanwijzingen’.

C

In artikel 5 wordt ‘Vanaf 1 juli 1989 zal bij het Kustwachtcentrum en bij de in de Kustwacht samenwerkende diensten’ vervangen door ‘Vanaf 1 juli 1989 zal bij de directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, en de op grond van artikel 2 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland, samenwerkende diensten’.

D

In artikel 6 wordt ‘het Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland’.

E

In artikel 7 wordt ‘bij het Kustwachtcentrum’ vervangen door ‘door de Directeur Kustwacht, bedoeld in artikel 14 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland,’.

Artikel 28 Wijziging van Regeling veiligheid zeeschepen

In artikel 31 van de Regeling Veiligheid zeeschepen wordt ‘te Den Helder’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 3 van de Regeling organisatie Kustwacht Nederland.

Artikel 29 Intrekking

Het Besluit instelling Kustwacht wordt ingetrokken.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2019.

Artikel 31 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling organisatie Kustwacht Nederland.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

De Kustwachtorganisatie werd in 1987 opgericht en werd in 1995 ondergebracht bij de Koninklijke Marine. Sinds 2001 is het kustwachtcentrum gevestigd in Den Helder. Op 1 januari 2007 is de Kustwacht Nederland Nieuwe Stijl ingevoerd, in overeenstemming met het Kabinetsbesluit van 10 maart 2006, betreffende de Kustwacht in Nederland (TK 2005–2006, 30 490 nr. 1). Ook anno 2018 levert de Kustwacht een essentiële bijdrage aan een verantwoord gebruik van en de veiligheid op de Noordzee en daarmee van ons land. Sindsdien is er het nodige veranderd in de omgeving van de Kustwacht. Dit vereist een actualisatie van het Besluit instelling Kustwacht uit 2006 (Stcrt. 2006, 229). Deze regeling voorziet daarin.

2. Achtergronden Kustwacht

De Kustwacht is een samenwerkingsverband van zes ministeries, namelijk Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Defensie, Justitie en Veiligheid (JenV), Financiën, Economische Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De Kustwacht is een bijzondere organisatie binnen de overheid. Het is geen agentschap, zelfstandig bestuursorgaan of rechtspersoon met een wettelijke taak. Het is een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband dient het veilig gebruik, in de ruimste zin van het woord, van de Noordzee en bepaalde andere wateren. In de Kustwacht wordt in de kustwachtorganisatie samengewerkt door diensten en organisaties die onder de verantwoordelijkheid van verschillende ministers vallen. Deze overheidstaken worden binnen Kustwachtverband doelmatiger en doeltreffender uitgevoerd dan dat iedere dienst dit individueel zou doen met eigen middelen. Daarbij behoudt ieder ministerie (inclusief de daarbij behorende diensten) de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de eigen taak binnen het samenwerkingsverband.

Veilig gebruik van genoemde wateren kent veel aspecten. Het omvat bijvoorbeeld het zorgen voor veilige vaarroutes en naleving van milieuregels, grensbewaking en het redden van mensen. Voor de samenwerking in de Kustwacht geldt dat het geheel meer is dan de som der delen. De aan de Kustwacht deelnemende diensten en organisaties voeren met name dienstverleningstaken en toezichts- en handhavingstaken uit. Voorbeelden van dienstverleningstaken zijn feitelijk handelen zoals het van overheidswege voorzien in maritieme hulpverlening, rampen- en incidentenbestrijding, verkeersdiensttaken (scheepvaartverkeersbegeleiding), vaarwegmarkering (zoals het leggen van boeien), zee-verkeersonderzoek en ruiming van explosieven. Voorbeelden van toezichts- en handhavingstaken zijn de uitvoering van de politietaak, douanetoezicht en toezicht op bijvoorbeeld de naleving van wettelijke voorschriften met betrekking tot milieu, visserij, mijnbouw en scheepvaart.

De besluitvorming en afstemming van de zaken die van belang zijn voor het functioneren van de kustwachtorganisatie, zoals het jaarlijks laten opstellen van een dienstverleningsplan, handhavingsplan en een daaruit voortvloeiend activiteitenplan en begroting, vindt namens de ministers plaats in de Raad voor de Kustwacht. De dagelijkse leiding van het kustwachtcentrum en de kustwachtorganisatie is in handen van de Directeur Kustwacht. Naast de hierboven genoemde taken van het samenwerkingsverband, is de Directeur Kustwacht op basis van enkele verdragen en andere wettelijke regelingen ook zelf belast met de uitvoering van bepaalde taken.

Ter illustratie van de wijze waarop taken in kustwachtverband worden verricht op de Noordzee, nog de volgende voorbeelden:

Op het gebied van handhaving werkt de Kustwacht op haar schepen met gemengde boardingteams. Deze teams voeren op zee de controles uit aan boord van schepen. Deze teams bestaan uit een samengestelde bemanning van Politie, Douane en Marechaussee. Bij controle van een vaartuig zijn hierdoor alle bevoegdheden aanwezig om inzage te krijgen in noodzakelijke documenten en om plaatsen en ruimtes aan boord te mogen betreden. In een aantal gevallen worden er ook controles uitgevoerd door een samengesteld team van bijvoorbeeld NVWA, ILT en Politie. Indien bijvoorbeeld een controle wordt uitgevoerd aan boord van een vissersvaartuig is, behalve de voordelen van de hierboven genoemde bevoegdheden, ook specialistische kennis van de controlerende ambtenaren aanwezig om de kwaliteit van de controle naar een hoger niveau te brengen. De specialismen die de samenwerkende diensten met zich meebrengen binnen de Kustwacht vullen elkaar hierbij aan, waardoor de effectiviteit van de controle wordt vergroot.

Een ander voorbeeld is een melding bij het kustwachtcentrum over een vermiste kite-surfer. Dergelijke meldingen worden rechtstreeks bij het kustwachtcentrum gedaan of komen daar na een melding via 112. In het laatste geval komt de melding in eerste instantie bij de meldkamer van een veiligheidsregio aan de kust binnen. Afhankelijk van de bij de melding opgegeven locatie van de vermissing wordt besloten om een schip van de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM) in te zetten, een van de reddingsbrigades (die opereren tot 1 km buiten de kust) en/of de gecontracteerde Search and Rescue (SAR)-helikopter.

Wanneer de melding bij het kustwachtcentrum is binnengekomen informeert het kustwachtcentrum de meldkamer van de betreffende veiligheidsregio over wat zij gaan doen en heeft het kustwachtcentrum de leiding over de zoek- en reddingsactie.

De KNRM vaartuigen en/of een van de reddingsbrigades kunnen ook worden ingezet via de meldkamer van de betreffende veiligheidsregio. Zodra deze eenheden op het water zijn, melden zij zich bij het kustwachtcentrum dat ook dan de coördinatie van de zoek- en reddingsactie op zich neemt. De helikopter of reddingboot zal de drenkeling als deze is gevonden aan land brengen en naar een van de ziekenhuizen in de betreffende veiligheidsregio of naar een gespecialiseerd ziekenhuis brengen (bijvoorbeeld bij duikongevallen).

3. Aanleiding voor deze regeling

Het Besluit instelling Kustwacht uit 2006 was om een aantal redenen aan actualisatie toe. De wijze waarop de budgetterings- en financieringsafspraken werden gemaakt, liepen in de praktijk onvoldoende in lijn met het reguliere begrotingsproces van het Rijk. Er ontstonden vaak langlopende en ad hoc besluitvormingsprocessen over financieringsvraagstukken. Daarnaast waren de taken en verantwoordelijkheden van de Directeur Kustwacht in de praktijk niet altijd even duidelijk. Tot slot maakten de diverse herindelingen van departementen en diensten van de afgelopen jaren maar ook gewijzigde wetgeving, dat het Besluit instelling Kustwacht aan herziening toe was.

4. Uitgebrachte adviezen

In 2015 en 2016 heeft ABDTopconsult twee adviezen opgesteld namens de ministers. Dat gebeurde in opdracht van de Raad voor de Kustwacht en de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De adviezen, verwoord in het rapport ‘Verdere modernisering van de Kustwacht’ komen neer op de modernisering van de ICT en van de varende en vliegende middelen van de Kustwacht zodat de Kustwacht informatiegestuurd kan opereren met snelle interventies en meer geplande operaties. De adviezen, verwoord in het rapport ‘Modernisering van de financiële spelregels van de Nederlandse Kustwacht’ komen neer op aanpassing van de rolverdeling, gelijkschakeling van de begrotingscyclus met die van de rijksbegroting, verdeling van de begroting in een deel betreffende bedrijfsvoering en een deel investeringen. Een aantal van deze adviezen is in de praktijk inmiddels geïmplementeerd.

Van de overgenomen adviezen zijn met name de onderstaande van belang voor deze regeling:

  • 1. Versterk/verscherp de rol van de Minister van Defensie en doe dit aan de hand van de hierop van toepassing zijnde aspecten van de eigenaarsrol zoals binnen het Rijk gebruikelijk is.

  • 2. Koppel de besluitvormingsprocessen nadrukkelijk aan de reguliere begrotingsprocessen van het Rijk.

  • 3. Vernieuw het financiële spelregelkader op een dusdanige wijze dat meer recht wordt gedaan aan de Kustwacht als samenwerkingsverband en de toekomstbestendigheid van de organisatie geborgd blijft. Hierbij is een belangrijk aspect dat betrokken ministeries beslissingen nemen die goed zijn voor de Kustwacht en uitvoering van het gehele takenpakket, ook al kan dit de belangen van een individuele minister schaden.

5. Inhoud van deze regeling

Uitwerking advies 1: versterk/verscherp de rol van de Minister van Defensie

In de nieuwe regeling is een verdere versterking van het governancemodel van opdrachtgever(s) – opdrachtnemer – eigenaar, dat binnen de overheid als voorkeursmodel wordt gehanteerd, aangebracht. Iedere opdrachtgevende minister is verantwoordelijk voor de hem aangaande taakuitoefening in de Kustwacht. Dit omvat ook verantwoordelijkheid voor de betreffende wet- en regelgeving en het beleid op basis waarvan de Kustwacht haar taken uitvoert. Het omvat daarnaast verantwoordelijkheid voor de relatie tussen beleidsdoelen, prestaties, effecten, middelen en budget. De opdrachtgevende ministers zijn de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Het gebruik van de termen ‘beheer’ en ‘eigenaar’ voor de beschrijving van de rol van de Minister van Defensie leidt tot interpretatieverschillen bij de betrokken ministers en hun diensten. Bovendien past het bewuste model en dan met name de eigenaarsrol, niet geheel bij de samenwerking in de Kustwacht. Doordat de afzonderlijke ministeries verantwoordelijk blijven voor hun eigen beleid en wetgeving, ligt de nadruk op het gezamenlijk beslissen. Het instrument voor het gezamenlijk beslissen, namens de ministers, is initieel de Raad voor de Kustwacht en uiteindelijk de Ministerraad. De Minister van Defensie heeft geen beleidsverantwoordelijkheid voor de taken waar de Kustwacht uitvoering aan geeft. De Minister van Defensie is echter wel degene die in de Raad op gelijkwaardig niveau met de opdrachtgevers de organisatiebelangen in kan brengen, als waarborg van de continuïteit en kwaliteit van de organisatie. Ook is de Minister van Defensie het best in staat om namens de Raad inzicht te verkrijgen in en sturing te geven op de doelmatigheid van de Kustwacht. De rol van de Minister van Defensie is daardoor het best te omschrijven als de (kritische) hoeder van de Kustwacht. Aan de ene kant dient de Minister van Defensie kritisch te sturen op zaken als de doelmatigheid van de Kustwacht en de kwaliteit die de Kustwacht levert. Aan de andere kant moet de Minister van Defensie tegenwicht bieden aan onredelijke of onverenigbare eisen van de opdrachtgevende ministers. In de regeling is daarom een bepaling opgenomen dat de Minister van Defensie eenzijdig de taakuitvoering door de Kustwacht mag aanpassen ter bescherming van die Kustwacht, als opdrachtgevende minister(s) de afspraken niet nakomen. Deze bevoegdheid is onderdeel van de taak als (kritisch) hoeder die op hem rust.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is als verantwoordelijk departement voor de Noordzee, het coördinerende beleidsministerie van de Kustwacht. Dit was ook al zo onder het Besluit Instelling Kustwacht. Ook de rolbeschrijving van de overige opdrachtgevende ministers is onveranderd.

De vertegenwoordigers van de opdrachtgevende ministers hebben zitting in de Raad voor de Kustwacht. De Raad weegt beleids- en organisatiebelangen af. Gelet op de verantwoordelijkheid van de ministers voor hun eigen beleid en wetgeving, kan besluitvorming alleen plaatsvinden op basis van consensus.

Uitwerking advies 2: Koppel de besluitvormingsprocessen nadrukkelijk aan de reguliere begrotingsprocessen van het Rijk.

Er was onvoldoende aandacht en borging van het lange termijn perspectief dat de Kustwacht in staat stelt om doelmatig te blijven functioneren. De Kustwacht maakt veelal gebruik van kapitaalintensieve goederen met vaak complexe en langdurige inkooptrajecten en langdurige exploitatietermijnen. Een inefficiënte en niet transparante werkwijze zorgde voor weerstand bij de betrokkenen (diensten, beleidsdirectoraten, directies Financieel-Economische Zaken) en moeizamere besluitvorming met uiteindelijk risico’s voor de adequate taakuitoefening door de Kustwacht.

Om hier verbetering in te brengen is in de regeling opgenomen dat er coördinatie door de Minister van Defensie plaatsvindt over de begrotings- en verantwoordingsprocessen voor de Kustwacht. De Minister van Defensie neemt in zijn begroting op die mensen en middelen van de Kustwacht die deel uitmaken van de defensieorganisatie. Hierover legt hij ook verantwoording af. De andere ministers dienen op vergelijkbare wijze de uitgaven aan de Kustwacht voor zover het hun departement aangaat, te begroten en te verantwoorden voor de taken die namens hen in de Kustwacht worden verricht.

Hierdoor bestond er geen totaaloverzicht van de kosten die betrekking hebben op de Kustwacht. In de regeling is daarom vastgelegd dat de Minister van Defensie ten behoeve van de rijksbegroting is belast met het opstellen van een totaaloverzicht van de onderdelen die in de begroting van andere departementen ook al is opgenomen. Dit totaaloverzicht wordt bij de begroting van het beleidscoördinerend ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevoegd.

Uitwerking advies 3: Vernieuw het financiële spelregelkader

In de regeling zelf worden de uitgangspunten voor het spelregelkader explicieter en beter benoemd. Dit is in lijn met het uitgebrachte advies. Het financiële spelregelkader wordt nader uitgewerkt in het document ‘Sturingsmodel Kustwacht’.

6. Wetgevingstechnische opmerkingen

De samenwerking tussen de ministeries en (hun) diensten en organisaties is verwoord in deze ministeriële regeling. Hier had ook voor een ander juridisch instrument kunnen worden gekozen, zoals een overeenkomst, bestuursakkoord of convenant. Ook het Besluit instelling Kustwacht was een ministeriële regeling. Het vaststellen van een wettelijke regeling zorgt er ook voor dat de samenwerking in de Kustwacht in het Koninkrijk op enigszins vergelijkbare wijze is geregeld. In het Caribische deel van het Koninklijk is de samenwerking tussen de landen en de ministers en diensten geregeld in de Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het opstellen van deze regeling biedt ook de mogelijkheid om verouderde verwijzingen naar de Kustwacht, kustwachtorganisatie of Directeur Kustwacht in andere wettelijke regelingen te actualiseren.

7. Internetconsultatie en andere consultatie

De regeling is in overleg met alle betrokken departementen tot stand gekomen. Een concept van deze regeling is niet voor internetconsultatie aangeboden omdat hier sprake is van een ministeriële regeling die geen significante verandering brengt in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk bij deze groepen. Het betreft slechts de samenwerking van overheidsorganisaties.

De ontwerpregeling is ook niet aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voorgelegd omdat deze regeling geen gevolgen heeft voor de regeldruk.

Artikelsgewijs

Deze regeling is onder meer gebaseerd op artikel 44 Grondwet. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat een minister zelfstandige regelingen kan opstellen op grond van art. 44, eerste lid, Grondwet (4 juli 2002, AB 2002/308). Daaruit vloeit volgens de Raad een zelfstandige bevoegdheid van de minister voort voor het geven van interne voorschriften. Dit biedt voldoende grondslag om onderhavige regeling vast te stellen. De andere opgesomde grondslagen zien op de relevante wijzigingen in andere regelingen.

Artikel 1 Definities

In dit artikel zijn de definities die van belang zijn voor deze regeling opgenomen. De definities komen in grote lijnen overeen met de definities die ook al waren opgenomen in het Besluit instelling Kustwacht. De definities van dienstverleningsplan en handhavingsplan en het daarop te baseren activiteitenplan en begroting (APB) zijn opnieuw geredigeerd om ze meer in lijn te brengen met de andere artikelen uit deze regeling. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar punt 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

De definitie van de term gezag is nieuw en verwijst naar enkele artikelen van de Politiewet. Kort samengevat betreft dit de beslissingsbevoegdheid over de inzet en het optreden van de politie en de Koninklijke Marechaussee, waarvoor op basis van die wet, niet de Minister van Justitie en Veiligheid, of de Minister van Defensie bevoegd zijn.

Met betrekking tot de taakuitvoering in de Kustwacht (in het spraakgebruik aangeduid als kustwachttaken) zijn verschillende taken te onderscheiden. Ten eerste zijn er de wettelijke taken, veelal toezichts- en handhavingstaken, van de diensten (hieronder begrepen organisaties) die samenwerken in de Kustwacht. Deze taken liggen vast in de op die diensten van toepassing zijnde verdragen en andere regelgeving en hoeven daarom in deze regeling niet te worden herhaald. Het gaat hier om taken op grond van bijvoorbeeld de Douane-, Politie- of milieuwetgeving. Daarnaast is de Directeur Kustwacht op grond van regelgeving belast met wettelijke taken. Tot slot worden er door de diensten ook feitelijke taken verricht die onder de verantwoordelijkheid van het betreffende departement vallen. Te denken valt aan dienstverleningstaken zoals het redden van mensen na incidenten of het leggen van boeien in zee.

Indien in de tekst van de regeling wordt gesproken over ‘de ministers’, wordt daar ook (tegelijkertijd) de Raad voor de Kustwacht mee bedoeld. De leden van de Raad zijn bevoegd om namens hun minister (in mandaat) besluiten te nemen (artikel 13). Daarmee zijn zij bevoegd om opdrachten te verlenen. Ook ambtenaren die betrokken zijn bij bijv. het opstellen van het dienstverlenings- of handhavingsplan, worden in de regeling aangeduid als minister.

Artikel 2 Doel van de Kustwacht

Het doel van de Kustwacht is om met een effectieve en efficiënte uitvoering van een aantal overheidstaken op de Noordzee en andere in artikel 5 genoemde wateren door samenwerking van ministers en de onder hun verantwoordelijkheid vallende diensten, te komen tot een veilig en verantwoord gebruik van betreffende wateren. Door deze samenwerking aan te gaan handelen de ministers vanuit het besef dat de gezamenlijke uitvoering van taken op het Nederlands deel van de Noordzee en andere wateren zowel bijdraagt aan de effectiviteit van die uitvoering als aan de efficiëntie van die taakuitvoering. Daarnaast draagt het bij aan de eenduidigheid en zichtbaarheid van de rijksoverheid bij degenen die gebruik maken van of betrokken zijn bij dat gebied. De ministers stellen aan de hand van het door hen gewenste lange termijnbeleid, middelen beschikbaar aan de kustwachtorganisatie. Voorbeelden daarvan zijn onder andere schepen, luchtvaartuigen en personeel.

Artikel 3 Kustwachtcentrum

Een doeltreffende en doelmatige taakuitvoering in de Kustwacht vereist een accurate informatiepositie. Een actueel situatiebeeld van het geografische gebied, dat verder gaat dan alleen de Nederlandse territoriale zee, is daarbij essentieel. Dit is ook van belang om aan de internationale samenwerkingsverplichtingen te kunnen voldoen zoals die voortvloeien uit FRONTEX of de IMO. Het kustwachtcentrum stemt de inzet van de diensten af op de actuele situatie, na gedegen analyse van de risico’s en afweging van betrokken belangen. Het kustwachtcentrum is het maritiem operatiecentrum (MOC) en het maritiem informatieknooppunt (MIK) van waar uit de aansturing en coördinatie van de uitvoering van de kustwachttaken plaatsvinden. Het kustwachtcentrum valt onder de dagelijkse leiding van de Directeur Kustwacht (artikel 14).

Artikel 4 Kustwachtorganisatie

De kustwachtorganisatie bestaat uit het kustwachtcentrum en de tijdelijk beschikbaar gestelde middelen van de diensten om de taken in de Kustwacht te kunnen uitvoeren zoals vastgelegd in het APB. De samenhang tussen kustwachtcentrum, kustwachtorganisatie, Kustwacht en kustwachtnetwerk staat weergegeven in onderstaand schema.

Het kustwachtcentrum in Den Helder bestaat uit het permanente personeel op de formatie van Defensie (staf en MOC) en gedetacheerd personeel van de samenwerkende diensten in het MIK, werkzaam op de handhavingsdesk (die de handhavingstaken coördineert) en de liaisons die namens de diensten operaties van de Kustwacht helpen vormgeven. De uitvoering van de taken van de Kustwacht gebeurt door de kustwachtorganisatie onder leiding van de directeur Kustwacht. Behalve het Kustwachtcentrum behoren hiertoe de middelen die beschikbaar zijn gesteld, zoals vliegtuigen, helikopters en schepen met hun bemanningen en systemen als radar en AIS. De schepen en vliegtuigen nemen opstappers van de verschillende diensten (luchtwaarnemers en opstappers, zoals agenten en inspecteurs) aan boord voor het uitvoeren van taken op zee en in de lucht.

Artikel 5 Geografisch gebied

Dit artikel regelt het geografisch gebied waarin de kustwachttaken worden verricht. De in de onderdelen a tot en met c en e genoemde gebieden zijn gelijk aan die van het Besluit instelling Kustwacht. In dat Besluit ontbrak onderdeel d abusievelijk. Het onderdeel is toegevoegd in verband met de verplichting die op IMO-lidstaten rust om gegevenscentra op te zetten voor het opslaan van posities van zeeschepen varende onder hun eigen vlag via het zogenaamde Long range identification and tracing system (LRIT). Het SOLAS-verdrag bepaalt met Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, welke zeeschepen verplicht zijn om te voldoen aan deze LRIT-wetgeving. In Nederland ontvangt het kustwachtcentrum deze informatie. Waar mogelijk begeleiden de medewerkers van het kustwachtcentrum de hulpverlening wereldwijd, voor zover daar schepen bij betrokken zijn die varen onder de Nederlandse vlag.

In het Besluit instelling Kustwacht was in artikel 14 geregeld dat de Directeur Kustwacht voor de uitvoering van bepaalde taken binnen gebieden die gemeentelijk zijn ingedeeld, onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het betreffende bevoegde gezag functioneert. Nu dit is geregeld in artikel 5 van de Wet veiligheidsregio’s, is opname van een dergelijke bepaling in deze regeling niet meer aan de orde.

Artikel 6 De samenwerkende diensten

In dit artikel staan de diensten opgesomd die samenwerken in de Kustwacht. Deze diensten nemen tot op heden ook al deel aan de Kustwacht. Deelname aan de Kustwacht verandert niets aan de wettelijke taken, de daarbij behorende verantwoordelijkheden of gezagsverhoudingen van de betreffende diensten. De diensten blijven ten aanzien van de taakuitvoering in de Kustwacht onder de verantwoordelijkheid vallen van het eigen ministerie. Zo voert bijvoorbeeld de Inspectie Leefomgeving en Transport het toezicht op milieuregelgeving uit onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en voert de Koninklijke Marechaussee de grensbewaking uit onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Door enkele diensten worden in het geografisch gebied van de Kustwacht ook andere taken buiten de Kustwacht verricht. Een voorbeeld hiervan is het uitvoeren van de politietaak op boorplatforms. Bij de uitvoering van dergelijke taken kan de kustwachtorganisatie wel assisteren en kan zo nodig gebruik worden gemaakt van het situatiebeeld en de informatiepositie die in het kustwachtcentrum beschikbaar is.

Artikel 7 Inzet van personeel door de diensten

Dit artikel regelt de verplichting voor de samenwerkende diensten om personeel aan te wijzen die werkzaamheden zullen verrichten in de kustwachtorganisatie. Het personeel blijft aangesteld bij de betrokken (uitzendende) dienst. Dit betekent dat de dienst ook aansprakelijk is voor de individuele geoefendheid en bekwaamheid. Het personeel legt ten aanzien van de uitvoering van taken verantwoording af aan de eigen dienst of minister, het blijft immers onder het gezag van zijn eigen minister vallen, maar de werkzaamheden worden verricht onder operationeel-coördinerende leiding van de Directeur Kustwacht, binnen de afspraken die daarover in het APB zijn gemaakt. De formulering ‘voldoende en gekwalificeerd personeel’ geeft ruimte voor nadere afspraken tussen de diensten en de Directeur Kustwacht (artikel 15, derde lid).

De personen die ten behoeve van de kustwachtorganisatie taken verrichten zijn bijvoorbeeld zogenaamde opstappers en luchtwaarnemers. Daarnaast zijn de diensten met personeel in het kustwachtcentrum vertegenwoordigd, voor de bemanning van het maritiem informatieknooppunt en de handhavingsdesk en liaisons die de operationele contacten onderhouden namens hun dienst.

Artikel 8 Verplichtingen van de diensten betreffende het beschikbaar stellen van informatie

De meerwaarde van de Kustwacht betreft de samenwerking van de diensten. Dit artikel regelt dat ten behoeve van die samenwerking, de diensten binnen de daarvoor bestaande wettelijke kaders, zoveel mogelijk informatie met elkaar en met de Directeur Kustwacht delen. Dit leidt tot een effectieve en efficiënte uitoefening van de taakuitvoering in de Kustwacht. De informatiedeling zorgt er immers voor dat op de wateren die het werkgebied van de kustwachtorganisatie beslaan, een actueel situatiebeeld kan worden gemaakt en er een accurate informatiepositie is in het maritiem operatiecentrum (MOC). Dit maakt daarmee informatie gestuurd optreden (IGO) in het kustwachtcentrum mogelijk, hetgeen een aanbeveling is uit het adviesrapport ‘Verdere modernisering van de Kustwacht’. De opdracht aan de diensten om zo veel mogelijk gegevens met elkaar te delen, doet niet af aan het feit dat dit in sommige gevallen niet mogelijk is omdat hiertegen juridische of andere bezwaren bestaan, bijvoorbeeld op grond van de Wet politiegegevens.

Het tweede lid verplicht de betrokken diensten en de Directeur Kustwacht schriftelijk vast te leggen welke informatie aan welke andere partij en voor welk doel wordt verstrekt.

Deze verplichting tot het zo veel mogelijk delen van informatie komt overeen met de verplichting uit artikel 7 van het voormalige Besluit instelling Kustwacht, en vormt de basis voor de al sinds 2012 geldende overeenkomst in het kader van informatiedeling Kustwacht. Artikel 19 regelt dat deze op het Besluit instelling Kustwacht gebaseerde overeenkomst onder deze nieuwe samenwerkingsregeling van kracht blijft.

Artikel 9 Algemene bepalingen met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de ministers

Om de samenwerking binnen de Kustwacht en de kustwachtorganisatie succesvol te laten verlopen, is er niet alleen sprake van een eigenstandige, individuele verantwoordelijkheid van iedere minister voor de taken die deze aan de Kustwacht heeft opgedragen (één voor allen; artikel 9, tweede lid). Er is ook sprake van een op iedere minister rustende en gezamenlijke verantwoordelijkheid om de samenwerking succesvol te laten zijn (allen voor één; artikel 9, eerste lid). Hiermee wordt onderkend dat er situaties kunnen ontstaan waarbij de belangen van de verschillende ministers tegen elkaar dienen te worden afgewogen en er wellicht keuzes moeten worden gemaakt die niet voor iedereen tot een optimaal resultaat zullen leiden.

Het tweede lid benadrukt dat elke opdrachtgevende minister in het samenwerkingsverband verantwoordelijk is en blijft voor de (wettelijke) taken die voor hem in de kustwachtorganisatie worden uitgevoerd. Welke taken dit zijn wordt afgesproken in het dienstverleningsplan of handhavingsplan.

Met het derde lid wordt geregeld dat de ministers elkaar tijdig informeren over zaken die de samenwerking binnen de Kustwacht of de kustwachtorganisatie kunnen beïnvloeden. Dit is een belangrijke voorwaarde om de samenwerking te doen slagen.

Het vierde lid regelt dat iedere opdrachtgevende minister aan de Minister van Defensie vraagt om een aantal taken namens hem te laten uitvoeren onder de operationele leiding van de Directeur Kustwacht. Op welke wijze de Directeur Kustwacht daarbij te werk gaat, wordt geregeld in artikel 14 van deze regeling. Aangezien een opdrachtgevende minister zijn beleidsverantwoordelijkheid over de door de Directeur Kustwacht uitgevoerde taken behoudt, neemt de Minister van Defensie geen beleidsverantwoordelijkheid over.

Ook regelt het vierde lid dat elke minister de door hem gevraagde bijdrage duidelijk en haalbaar zal specificeren, inclusief de kwantitatieve en kwalitatieve bijdrage van mensen en middelen vanuit het eigen ministerie. Deze duiding is aangebracht omdat de diensten niet alleen voldoende middelen beschikbaar moeten stellen maar betreffende middelen moeten ook kwalitatief voldoende zijn en aan de vigerende wetten en regelgeving voldoen. Dit geldt concreet bij vliegende en varende middelen. De Directeur is niet aansprakelijk voor deze eisen.

Het vijfde lid bepaalt dat iedere minister ook de eigen verantwoordelijkheid heeft om in de eigen begroting en verantwoording de taakuitvoering in de Kustwacht namens die minister op te nemen.

Artikel 10 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Dit artikel beschrijft op hoofdlijnen de taak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als coördinerend bewindspersoon voor de Kustwacht en als coördinerend bewindspersoon specifiek voor de dienstverleningstaken.

De aanwijzing van een beleidscoördinerend bewindspersoon voor de Kustwacht heeft tot doel om binnen het samenwerkingsverband te komen tot adequate overleg- en besluitvormingsprocessen, waarbij de zorgvuldige afweging van de belangen en verantwoordelijkheden van iedere minister en het integrale karakter van besluitvorming en opdrachtverlening wordt geborgd. Deze overleg- en besluitvormingsprocessen moeten niet alleen leiden tot een gedegen besturing en uitvoering maar ook tot een duurzame en integrale visie op de Kustwacht. Deze visie wordt vervolgens vertaald in concrete plannen (artikel 14, onderdeel f). De rol van beleidscoördinerend ministerie doet niet af aan de ministeriële verantwoordelijkheid van iedere opdrachtgevende minister voor de aan de Kustwacht opgedragen taken (artikel 9). De wijze waarop de Minister van Infrastructuur en Waterstaat invulling geeft aan het bewaken van de uitvoering van de afgesproken taken namens de ministers, zal nader worden uitgewerkt in het sturingsmodel (zie artikel 13, tweede lid, onderdeel c).

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft daarnaast de verantwoordelijkheid om jaarlijks een dienstverleningsplan op te stellen (tweede lid). Omdat de dienstverleningstaken diverse departementen aan kunnen gaan, wordt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat belast met de interdepartementale afstemming om zo te komen tot een samenhangende opdrachtverlening ten behoeve van de uitvoering van die taken. Anders dan voor de vaststelling van het handhavingsplan, bestaat er voor het opstellen van het dienstverleningsplan geen structurele overlegstructuur. Hieraan blijkt vooralsnog geen behoefte te bestaan. Deze verantwoordelijkheid houdt in dat de minister de afstemmingsprocessen organiseert, alsook inhoudelijk een leidende rol speelt om tot overeenstemming te komen.

Artikel 11 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Justitie en Veiligheid

Op de Minister van Justitie en Veiligheid rust de verantwoordelijkheid voor de samenhang van de toezichts- en handhavingstaken van de verschillende diensten in de Kustwacht (artikel 11, eerste lid). Hij is verantwoordelijk voor het opstellen van het jaarlijkse handhavingsplan. Ten behoeve van het opstellen van het handhavingsplan richt hij een overlegstructuur in en organiseert hij het afstemmingsproces. Dit gebeurt in de Permanente Kontaktgroep Handhaving Noordzee (PKHN). Het secretariaat van de PKHN wordt ingevuld door het ministerie van Justitie en Veiligheid. Deelnemers aan dit overleg zijn afkomstig van de diensten die met toezichts- en handhavingstaken bij de kustwacht zijn belast en uit vertegenwoordigers van de daarvoor verantwoordelijke departementen. Anders dan in het Besluit instelling Kustwacht wordt de PKHN in deze regeling niet expliciet genoemd. Dit dient de eenvoud van de regeling. Er is geen wijziging beoogd in de manier waarop het handhavingsplan wordt opgesteld, noch in de coördinatie van afstemming van de opdrachtverlening voor toezichts- en handhavingstaken. In het door de Raad voor de Kustwacht (zie artikel 13, tweede lid, onderdeel c) op te stellen sturingsmodel zal nader worden geregeld op welke wijze door de Minister van Justitie en Veiligheid invulling aan de taken van artikel 11 zal worden gegeven en welke ambtenaren van de diensten of van de belanghebbende departementen aan dit overleg zullen deelnemen.

Voor de volledigheid zij aangegeven dat de Minister van Justitie en Veiligheid geen beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet en het optreden van de politie. Die bevoegdheid berust bij het gezag. In dit kader wordt het handhavingsplan finaal met het gezag afgestemd.

Artikel 12 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Defensie

Dit artikel beschrijft op hoofdlijnen de taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Defensie. De minister is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van de kustwachtorganisatie, de bewaking van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de bedrijfsvoeringsprocessen van de Kustwacht op korte en lange termijn. De Minister van Defensie is verantwoordelijk voor het jaarlijks opstellen van een APB, aan de hand van de door de opdrachtgevende ministers op basis van het dienstverlenings- en handhavingsplan verlangde inzet. Het APB wordt als onderdeel van het gecombineerd jaarplan vastgesteld door de ministerraad (artikel 10, vijfde lid). De aspecten van het APB die de Minister van Defensie aangaan, worden opgenomen in de begroting van het ministerie van Defensie. De aspecten van het APB die gaan over mensen en middelen die direct worden bijgedragen door de andere ministeries, worden door die betreffende ministeries in hun eigen begroting opgenomen (artikel 9, vijfde lid).

In aanvulling hierop bewaakt de Minister van Defensie dat de in het APB gemaakte afspraken en de operationele afspraken die de Directeur Kustwacht maakt met de diensten, worden nagekomen (artikel 12, vierde lid). Deze afspraken zorgen er immers voor dat de Kustwacht in staat wordt gesteld om zowel op korte als lange termijn haar taken adequaat uit te voeren. Indien afspraken niet nagekomen worden door een opdrachtgevende minister of de tot diens verantwoordelijkheid behorende diensten, mag de Minister van Defensie vanuit de verantwoordelijkheid voor een ordentelijk beheer van de Kustwacht, de opdracht aan de Directeur Kustwacht aanpassen (artikel 12, vierde lid).

De benoeming van de Directeur Kustwacht is conform de beheertaak de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie. Vanwege de aard van het samenwerkingsverband Kustwacht zal de Minister van Defensie de opdrachtgevende ministers horen voorafgaand aan haar besluit tot benoeming.

Bestaande praktijk is dat de Directeur Kustwacht afkomstig is van het Commando Zeestrijdkrachten.

Artikel 13 Raad voor de Kustwacht

Ten behoeve van de coördinatie van de uitvoering van de taken is er een Raad voor de Kustwacht die in mandaat namens de ministers besluiten kan nemen. Deze regeling brengt geen wijziging ten opzichte van de vorige. Uitgangspunt voor de Raad voor de Kustwacht blijft de verantwoordelijkheid van iedere opdrachtgevende minister voor de voor hem in de Kustwacht uit te voeren taken, en de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie voor het beheer van de Kustwacht. Besluiten worden daarom in de Raad zo veel mogelijk met consensus genomen. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt de ministerraad gevraagd een besluit te nemen (artikel 13, derde lid).

De Raad voor de Kustwacht besluit over de gezamenlijke visie op de Kustwacht, de kustwachtorganisatie en de wijze waarop de uitoefening van taken in de Kustwacht plaatsvindt (artikel 13, tweede lid, onderdeel a). Daarnaast prioriteert de Raad de te verlenen opdrachten. De Raad doet dat aan de hand van een dienstverleningsplan en een handhavingsplan. Voorts besluit de Raad, namens de ministers, over de integrale opdrachtverlening aan de Directeur Kustwacht aan de hand van een APB. Tot slot maakt de Raad voor de Kustwacht, namens de ministers, afspraken over alle aspecten van de samenwerking tussen de betrokken ministers en de uitvoerende diensten om de samenwerking te optimaliseren. Dit omvat ook de wijze waarop de Directeur Kustwacht de coördinatie van de taakuitvoering in de Kustwacht uitvoert en ter zake verantwoording aflegt en knelpunten signaleert. Veel van de hier genoemde zaken worden uitgewerkt in het door de Raad vastgestelde sturingsmodel. In dat model kan bijvoorbeeld worden vastgelegd wie betrokken worden bij de vaststelling van het handhavingsplan of hoe de aansturing van en de verantwoording door de Directeur Kustwacht plaatsvinden. Anders dan in het Besluit instelling Kustwacht wordt het dagelijks bestuur van de Kustwacht (het kustwachtviermanschap) verder niet genoemd. Dit dient de eenvoud van de regeling. Dit wordt opgenomen in het sturingsmodel.

De samenstelling van de Raad voor de Kustwacht verandert in beperkte mate door de inwerkingtreding van deze nieuwe regeling. Elke aan het samenwerkingsverband deelnemende minister is vertegenwoordigd (artikel 13, vierde lid). Elke deelnemende minister benoemt een vertegenwoordiger en kan deze indien nodig ook schorsen of uit deze functie ontheffen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft, onder andere, invulling aan de coördinerende taak zoals bedoeld in artikel 10 door een vertegenwoordiger van hem in de Raad voor de Kustwacht voorzitter te laten zijn en door zorg te dragen voor het secretariaat (artikel 13, vijfde en zevende lid). Welke personen feitelijk deel uitmaken van de Raad voor de Kustwacht, kan in het Sturingsmodel worden vastgelegd, maar zal met name afhankelijk zijn van de binnen de ministeries geldende mandaten (artikel 13, zesde lid).

Gelet op zijn expertise is de Directeur Kustwacht als adviseur aanwezig bij de vergaderingen van de Raad (artikel 13, achtste lid). Desgewenst kunnen ook andere personen, gelet op hun expertise, worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen (artikel 13, negende lid). Daarbij kan worden gedacht aan de directeur van de (KNRM).

Artikel 14 Taken Directeur Kustwacht

In dit artikel staan de taken van de Directeur Kustwacht ten behoeve van de soepele samenwerking tussen hem en de diensten bij de uitvoering van hun taken of de gezamenlijke uitvoering van taken. Andere taken van de Directeur Kustwacht volgen uit verdragen of andere wettelijke regelingen, zoals het Scheepvaartreglement territoriale zee, en de Wet maritieme ongevallen of verdragen. Van de Directeur Kustwacht is bijvoorbeeld toestemming benodigd voor het voor anker gaan in het aanloopgebied. Deze taken worden niet apart in de regeling genoemd.

De Directeur Kustwacht is verantwoordelijk voor de (internationale) coördinatie van de inzet van mensen en middelen van de kustwachtorganisatie conform het APB en conform overige aanwijzingen van betrokken ministers en de Raad voor de Kustwacht. De coördinatie dient een doelmatige en doeltreffende uitvoering van het APB, waarbij een dienst zijn taken binnen de kustwachtorganisatie naar behoren kan uitvoeren. Als zodanig kan de Directeur Kustwacht kwaliteitseisen stellen aan de gecombineerde inzet van de hem ter beschikking gestelde middelen.

Over de uitvoering van deze taken doet de Directeur Kustwacht op aanwijzing van de Raad van de Kustwacht verslag aan de Raad (zie ook artikel 14, tweede lid, onderdeel d). Tevens kan de Directeur Kustwacht de ministers (in de praktijk veelal de Raad voor de Kustwacht) gevraagd en ongevraagd adviseren over alle aspecten van de Kustwacht, de kustwachtorganisatie en over het beleid dat de taakuitoefening raakt of kan raken. Dit betekent in de praktijk dat hij, gelet op zijn expertise, bij het opstellen van het dienstverleningsplan en handhavingsplan kan adviseren, maar ook bij de totstandkoming van verdragen of voor de kustwachtorganisatie relevante wetgeving.

De wettelijke taken die de Directeur Kustwacht op basis van andere wettelijke regelingen uitoefent, verricht hij namens de minister die hem die taken heeft gegeven. Dit zijn andere taken dan in de regeling genoemd. Dergelijke taken voert hij veelal in mandaat uit. In deze gevallen dient de Directeur Kustwacht bij besluiten aan te geven, namens welke minister hij een besluit neemt (art. 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht). Een voorbeeld daarvan is het nautisch beheer, dat de Directeur Kustwacht namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uitvoert op grond van de Scheepvaartverkeerswet.

Artikel 15 Bijzondere bepalingen ten aanzien van de inzet van middelen door de Directeur Kustwacht

Dit artikel regelt de inzet van de middelen die aan de Directeur Kustwacht ter beschikking worden gesteld. Het gaat met name om het materieel en personeel dat ter beschikking wordt gesteld.

Het materieel waarover de Directeur Kustwacht beschikt voor de uitvoering van de kustwachttaken is afkomstig van de diensten (bijvoorbeeld Rijkswaterstaat) dan wel wordt geleased van derden (schepen en luchtvaartuigen). Het ministerie van Defensie levert zelf ook materieel en personeel. Dit geschiedt niet op grond van artikel 15, maar op andere gronden, waaronder de plicht tot het verlenen van militaire bijstand.

Het tweede lid regelt in beide gevallen dat deze middelen ter beschikking worden gesteld aan de Directeur Kustwacht, volgens de in het APB vastgesteld randvoorwaarden. In beide gevallen geldt ook dat de gezagvoerder of commandant van het schip of luchtvaartuig verantwoordelijk is en blijft voor de veiligheid van het schip en de bemanning bij de inzet ervan voor kustwachttaken zoals de inzet van schepen bij rampen of bij grenscontroles op de Noordzee.

Het derde lid regelt dat met betrekking tot de specifieke inzet van materieel en personeel van een dienst ten behoeve van de uitvoering van kustwachttaken een overeenkomst tussen de betreffende dienst en de Directeur Kustwacht wordt gesloten. In de overeenkomst worden alle nadere afspraken vastgelegd voor de adequate inzet van het materieel en personeel. Dergelijke overeenkomsten bestaan op dit moment ook al. Op basis van artikel 19 van de regeling blijven deze overeenkomsten ook onder deze regeling van kracht.

Artikel 16 Bevoegdheid Directeur Kustwacht in de samenwerking met derden

Het kan wenselijk zijn dat de Directeur Kustwacht, namens de diensten of ministers, met derden overeenkomsten aangaat. In het eerste lid van dit artikel is de Directeur Kustwacht daartoe gevolmachtigd, indien dit binnen de kaders van het APB valt. Volmacht is bedoeld voor privaatrechtelijke handelingen zoals het aangaan van lease-overeenkomsten. Indien deelnemend minister meent dat de Directeur Kustwacht ook een mandaat (voor publiekrechtelijke handelingen) en machtiging (feitelijke handelingen) moet worden verleend, is het aan dat ministerie om de Directeur Kustwacht daadwerkelijk mandaat en machtiging te verlenen.

Er zijn in dit kader verschillende typen derden te onderscheiden.

In onderdeel a. worden bestuursorganen genoemd. Daarmee worden bestuursorganen van de gemeente bedoeld en de veiligheidsregio’s. Ten behoeve van hun taken in het kader van de Havenbeveiligingswet, worden aan gemeenten security-analyses van het kustwachtcentrum ter beschikking gesteld. Met de veiligheidsregio’s die grenzen aan het verantwoordelijkheidsgebied van de Kustwacht worden afspraken gemaakt in het kader van rampen- en incidentenbestrijding.

Daarnaast worden buitenlandse diensten bedoeld, zoals de Kustwacht van een naburig land, bijvoorbeeld ter nadere invulling van verdragsrechtelijke afspraken. In dat geval is ook het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken.

Dit artikel maakt het mogelijk dat in verband hiermee nadere uitvoeringsafspraken kunnen worden gemaakt.

Onderdeel b. regelt de bevoegdheid van de Directeur Kustwacht, afspraken te maken met partijen die schepen of luchtvaartuigen ter beschikking kunnen stellen. Hij kan deze afspraken maken voor het geval de capaciteit aan schepen en luchtvaartuigen die de kustwachtorganisatie normaliter ter beschikking staan, onvoldoende blijkt of om nadere afspraken over de invulling van de ter beschikking gestelde capaciteit vast te leggen, bijvoorbeeld de inzet van de politiehelikopter. In dergelijke overeenkomsten moet in elk geval worden vastgesteld dat de gezagvoerder van dat schip of luchtvaartuig verantwoordelijk is voor veiligheid van het schip of luchtvaartuig en personeel (artikel 16, tweede lid).

Onderdeel c. regelt dat ten behoeve van de uitvoering van andere dan de specifiek in onderdeel a en b genoemde zaken, afspraken met derden kunnen worden aangegaan door de Directeur Kustwacht. In dit kader moet gedacht worden aan afspraken met bijvoorbeeld de KNRM, havenautoriteiten in het kader van rampen en incidentenbestrijding of met bedrijven die sleepdiensten verrichten.

Artikel 17 Begroting en verantwoording

Aanleiding voor het herzien van het Besluit Instelling Kustwacht waren onder andere de aanbevelingen uit de onderzoeksrapporten van ABDTOPConsult: Verdere modernisering van de Kustwacht uit 2015 en Modernisering van de financiële spelregels van de Nederlandse Kustwacht uit 2016. Artikel 17 is tot stand gekomen op basis van de adviezen uit deze onderzoeksrapporten. Een financieel spelregelkader zal nader worden uitgewerkt in het Sturingsmodel Kustwacht.

In het eerste lid van artikel 17 wordt onderscheid gemaakt tussen de exploitatie- en investeringsuitgaven. In het sturingsmodel wordt nader uitgewerkt hoe wordt omgegaan met mee- en tegenvallers tijdens de uitvoering van het exploitatie- en investeringsuitgaven. Het APB maakt onderdeel uit van de planning- en control cyclus. Deze cyclus kent zoals gebruikelijk een voorbereidingsfase (T-2/T-1), uitvoeringsfase (T) en verantwoordingsfase (T+1).

Het APB bestaat uit drie onderdelen. Het eerste deel betreft de exploitatie-uitgaven van de Kustwacht. Het maakt deel uit van de Defensiebegroting en het bevat de bedrijfsvoering-uitgaven van de Kustwacht. Het tweede deel betreft de uitgaven van de Kustwacht, zoals opgenomen in de departementale begrotingen. Dat zijn de resterende uitgaven die rechtstreeks worden belast op de begrotingen van de betrokken departementen. Daarbij gaat het vooral om personele kosten van opstappers/liaisonfunctionarissen en om budgetten voor resterende trekkingsrechten (bijvoorbeeld mijnenjagers van het Commando Zeestrijdkrachten, de helikopter van de Landelijke Eenheid Politie en betonningsschepen van RWS.) Het derde deel betreft de investeringsplanning van de Kustwacht. Het is een investeringsparagraaf die is gebaseerd op een lange termijnplan voor de Kustwacht. De planning beslaat de periode van het (aankomende) uitvoeringsjaar en de daaropvolgende vier jaar.

In het tweede lid van artikel 17 is het voorstel van ABDTOPConsult overgenomen om de begrotingscyclus van het APB opnieuw in te richten en volledig aan te laten sluiten op de reguliere cyclus van de rijksbegroting. Wanneer als gevolg van investeringen een departementale bijdrage aan de orde is (al dan niet als gevolg van een verdeelsleutel), zal een meerjarige overboeking moeten plaatsvinden naar de begroting van het ministerie van Defensie. Om rust te brengen in de jaarlijkse begrotingen heeft ABDTOPConsult geadviseerd er naar te streven de financiële bijdrage van de departementen in meerjarige reeksen te vragen.

Als onderdeel van het gecombineerd jaarplan (GJP) geeft het APB een (financiële) planning voor het (aankomende) uitvoeringsjaar (T) en de vier daaropvolgende jaren (T+4). Het GJP wordt jaarlijks in T- 2 ter accordering voorgelegd aan de Raad voor de Kustwacht. Na accordering door de Raad voor de Kustwacht wordt het GJP vervolgens in T-1 ter goedkeuring aangeboden aan de Minsterraad. Als beheerder van de Kustwacht draagt het ministerie van Defensie zorg voor de totstandkoming van het begrotingsdeel van de Kustwacht en het aanbieden als GJP aan de Raad voor de Kustwacht.

Het derde lid van artikel 17 sluit af met het beschrijven van de te volgen procedure voor de verantwoordingsfase. In maart van het jaar T+1 levert de Directeur Kustwacht het jaarverslag over het (voorafgaande) jaar T op aan de Raad voor de Kustwacht. In dit jaarverslag worden de gerealiseerde doelen in relatie tot de bestede financiële, personele en materiële middelen verantwoord. Na accordering door de Raad voor de Kustwacht wordt het jaarverslag ter goedkeuring aan de minsterraad aangeboden.

Artikel 18 Uiterlijke kenmerken schepen en luchtvaartuigen

Ten behoeve van de herkenbaarheid regelt dit artikel dat schepen en luchtvaartuigen die worden ingezet voor taakuitvoering in de kustwacht, in kustwachtkleuren zijn geschilderd en van het kustwachtlogo zijn voorzien. Kleuren en logo zijn vastgelegd in het Besluit Onderscheidingsvlag Nederlandse Kustwacht.

Artikel 19 Regeling ten behoeve van gemaakte afspraken op basis van het Besluit instelling Kustwacht

Zoals hierboven in deze toelichting al bleek, bestaan er op basis van het Besluit instelling Kustwacht, dat op grond van artikel 30 van deze regeling wordt ingetrokken, diverse overeenkomsten en andere afspraken. Deze nieuwe regeling geeft geen aanleiding die overeenkomsten in te trekken of te herzien. Om deze reden regelt dit artikel dat bestaande overeenkomsten en andere afspraken in stand blijven. Het gaat met name over de sinds 2012 geldende overeenkomst in het kader van informatiedeling Kustwacht, de operationele overeenkomsten tussen de diensten en de Directeur Kustwacht en de overeenkomsten die de Directeur Kustwacht met andere bestuursorganen en derden is aangegaan.

Artikelen 20, 22 en 26.

De wijziging in deze regeling zien op de aanpassing van de verwijzing naar de Directeur Kustwacht in deze regeling.

Artikel 21

De wijzigingen onder A en B hebben betrekking op de rol van de Directeur Kustwacht bij wie de meldingen nu moeten worden gedaan. De wijzingen onder C, D en E zien op het aanpassen van de verwijzing naar respectievelijk het kustwachtcentrum en de Directeur Kustwacht in deze regeling.

Artikel 23

Op grond van deze nieuwe regeling zijn diverse verwijzingen naar het Kustwachtcentrum aangepast naar de directeur Kustwacht. Daar waar het kustwachtcentrum gehandhaafd moet blijven is de verwijzing naar het juiste artikel in deze regeling aangepast.

Artikel 24

De aanpassingen opgenomen onder A, C, D, E en F zien op de aanpassing van de verwijzing naar de Directeur Kustwacht in deze regeling. De aanpassing in onderdeel B van artikel 4 onderdeel b heeft betrekking op het feit dat Rijkswaterstaat en de Koninklijke marine geen vliegtuigen en helikopters meer leveren voor de SAR-dienst. De Directeur Kustwacht heeft de beschikking over vliegende reddingseenheden, bestaande uit vliegtuigen en helikopters ter beschikking gesteld door de ministers.

Artikel 25

De Kustwacht heeft op grond van deze regeling geen eigen handhavende taken. Het gaat om de taken van de individuele diensten die in de Kustwacht samenwerken. De aanpassingen in dit artikel reflecteren dit.

Artikel 27

Meldingen (van allerlei aard) werden voorheen gedaan aan het kustwachtcentrum. In deze regeling is het de Directeur Kustwacht bij wie de bevoegdheden expliciet zijn neergelegd. Dat betekent ook dat meldingen bij hem gedaan moeten worden (onderdelen B, D en E). De overige wijzigingen betreft het aanpassen van de verwijzingen naar de Directeur Kustwacht. De contactgegevens waar de melding kan worden gedaan zijn ook terug te vinden op de website van de Kustwacht: www.kustwacht.nl

Bezoek en postadres:

Kustwachtcentrum, Gebouw MHKC

Rijkszee en Marinehaven 1

1781 ZZ Den Helder

Postbus 10000

1780 CA Den Helder

Telefoon alarm H24: 0900 0111

Telefoon Ops H24: 0223542300

Telefax Ops H24: 0223658358

Secretariaat: 0223658300

E-mail: info@kustwacht.nl

Internationale maritieme noodfrequenties waarop de Kustwacht uitluistert, zijn:

  • VHF kanaal 16

  • DSC VHF kanaal 70

  • DSC MF 2187,5

Artikel 28

De verwijzing naar het kustwachtcentrum is aangepast zodat deze nu verwijst naar het betreffende artikel in deze regeling.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven