TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
De Kustwachtorganisatie werd in 1987 opgericht en werd in 1995 ondergebracht bij de
Koninklijke Marine. Sinds 2001 is het kustwachtcentrum gevestigd in Den Helder. Op
1 januari 2007 is de Kustwacht Nederland Nieuwe Stijl ingevoerd, in overeenstemming
met het Kabinetsbesluit van 10 maart 2006, betreffende de Kustwacht in Nederland (TK
2005–2006, 30 490 nr. 1). Ook anno 2018 levert de Kustwacht een essentiële bijdrage aan een verantwoord gebruik
van en de veiligheid op de Noordzee en daarmee van ons land. Sindsdien is er het nodige
veranderd in de omgeving van de Kustwacht. Dit vereist een actualisatie van het Besluit
instelling Kustwacht uit 2006 (Stcrt. 2006, 229). Deze regeling voorziet daarin.
2. Achtergronden Kustwacht
De Kustwacht is een samenwerkingsverband van zes ministeries, namelijk Infrastructuur
en Waterstaat (I&W), Defensie, Justitie en Veiligheid (JenV), Financiën, Economische
Zaken en Klimaat (EZK), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De Kustwacht is
een bijzondere organisatie binnen de overheid. Het is geen agentschap, zelfstandig
bestuursorgaan of rechtspersoon met een wettelijke taak. Het is een samenwerkingsverband.
Het samenwerkingsverband dient het veilig gebruik, in de ruimste zin van het woord,
van de Noordzee en bepaalde andere wateren. In de Kustwacht wordt in de kustwachtorganisatie
samengewerkt door diensten en organisaties die onder de verantwoordelijkheid van verschillende
ministers vallen. Deze overheidstaken worden binnen Kustwachtverband doelmatiger en
doeltreffender uitgevoerd dan dat iedere dienst dit individueel zou doen met eigen
middelen. Daarbij behoudt ieder ministerie (inclusief de daarbij behorende diensten)
de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de eigen taak binnen het samenwerkingsverband.
Veilig gebruik van genoemde wateren kent veel aspecten. Het omvat bijvoorbeeld het
zorgen voor veilige vaarroutes en naleving van milieuregels, grensbewaking en het
redden van mensen. Voor de samenwerking in de Kustwacht geldt dat het geheel meer
is dan de som der delen. De aan de Kustwacht deelnemende diensten en organisaties
voeren met name dienstverleningstaken en toezichts- en handhavingstaken uit. Voorbeelden
van dienstverleningstaken zijn feitelijk handelen zoals het van overheidswege voorzien
in maritieme hulpverlening, rampen- en incidentenbestrijding, verkeersdiensttaken
(scheepvaartverkeersbegeleiding), vaarwegmarkering (zoals het leggen van boeien),
zee-verkeersonderzoek en ruiming van explosieven. Voorbeelden van toezichts- en handhavingstaken
zijn de uitvoering van de politietaak, douanetoezicht en toezicht op bijvoorbeeld
de naleving van wettelijke voorschriften met betrekking tot milieu, visserij, mijnbouw
en scheepvaart.
De besluitvorming en afstemming van de zaken die van belang zijn voor het functioneren
van de kustwachtorganisatie, zoals het jaarlijks laten opstellen van een dienstverleningsplan,
handhavingsplan en een daaruit voortvloeiend activiteitenplan en begroting, vindt
namens de ministers plaats in de Raad voor de Kustwacht. De dagelijkse leiding van
het kustwachtcentrum en de kustwachtorganisatie is in handen van de Directeur Kustwacht.
Naast de hierboven genoemde taken van het samenwerkingsverband, is de Directeur Kustwacht
op basis van enkele verdragen en andere wettelijke regelingen ook zelf belast met
de uitvoering van bepaalde taken.
Ter illustratie van de wijze waarop taken in kustwachtverband worden verricht op de
Noordzee, nog de volgende voorbeelden:
Op het gebied van handhaving werkt de Kustwacht op haar schepen met gemengde boardingteams.
Deze teams voeren op zee de controles uit aan boord van schepen. Deze teams bestaan
uit een samengestelde bemanning van Politie, Douane en Marechaussee. Bij controle
van een vaartuig zijn hierdoor alle bevoegdheden aanwezig om inzage te krijgen in
noodzakelijke documenten en om plaatsen en ruimtes aan boord te mogen betreden. In
een aantal gevallen worden er ook controles uitgevoerd door een samengesteld team
van bijvoorbeeld NVWA, ILT en Politie. Indien bijvoorbeeld een controle wordt uitgevoerd
aan boord van een vissersvaartuig is, behalve de voordelen van de hierboven genoemde
bevoegdheden, ook specialistische kennis van de controlerende ambtenaren aanwezig
om de kwaliteit van de controle naar een hoger niveau te brengen. De specialismen
die de samenwerkende diensten met zich meebrengen binnen de Kustwacht vullen elkaar
hierbij aan, waardoor de effectiviteit van de controle wordt vergroot.
Een ander voorbeeld is een melding bij het kustwachtcentrum over een vermiste kite-surfer.
Dergelijke meldingen worden rechtstreeks bij het kustwachtcentrum gedaan of komen
daar na een melding via 112. In het laatste geval komt de melding in eerste instantie
bij de meldkamer van een veiligheidsregio aan de kust binnen. Afhankelijk van de bij
de melding opgegeven locatie van de vermissing wordt besloten om een schip van de
Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM) in te zetten, een van de reddingsbrigades
(die opereren tot 1 km buiten de kust) en/of de gecontracteerde Search and Rescue
(SAR)-helikopter.
Wanneer de melding bij het kustwachtcentrum is binnengekomen informeert het kustwachtcentrum
de meldkamer van de betreffende veiligheidsregio over wat zij gaan doen en heeft het
kustwachtcentrum de leiding over de zoek- en reddingsactie.
De KNRM vaartuigen en/of een van de reddingsbrigades kunnen ook worden ingezet via
de meldkamer van de betreffende veiligheidsregio. Zodra deze eenheden op het water
zijn, melden zij zich bij het kustwachtcentrum dat ook dan de coördinatie van de zoek-
en reddingsactie op zich neemt. De helikopter of reddingboot zal de drenkeling als
deze is gevonden aan land brengen en naar een van de ziekenhuizen in de betreffende
veiligheidsregio of naar een gespecialiseerd ziekenhuis brengen (bijvoorbeeld bij
duikongevallen).
3. Aanleiding voor deze regeling
Het Besluit instelling Kustwacht uit 2006 was om een aantal redenen aan actualisatie
toe. De wijze waarop de budgetterings- en financieringsafspraken werden gemaakt, liepen
in de praktijk onvoldoende in lijn met het reguliere begrotingsproces van het Rijk.
Er ontstonden vaak langlopende en ad hoc besluitvormingsprocessen over financieringsvraagstukken.
Daarnaast waren de taken en verantwoordelijkheden van de Directeur Kustwacht in de
praktijk niet altijd even duidelijk. Tot slot maakten de diverse herindelingen van
departementen en diensten van de afgelopen jaren maar ook gewijzigde wetgeving, dat
het Besluit instelling Kustwacht aan herziening toe was.
4. Uitgebrachte adviezen
In 2015 en 2016 heeft ABDTopconsult twee adviezen opgesteld namens de ministers. Dat
gebeurde in opdracht van de Raad voor de Kustwacht en de Secretaris-Generaal van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De adviezen, verwoord in het rapport ‘Verdere
modernisering van de Kustwacht’ komen neer op de modernisering van de ICT en van de
varende en vliegende middelen van de Kustwacht zodat de Kustwacht informatiegestuurd
kan opereren met snelle interventies en meer geplande operaties. De adviezen, verwoord
in het rapport ‘Modernisering van de financiële spelregels van de Nederlandse Kustwacht’
komen neer op aanpassing van de rolverdeling, gelijkschakeling van de begrotingscyclus
met die van de rijksbegroting, verdeling van de begroting in een deel betreffende
bedrijfsvoering en een deel investeringen. Een aantal van deze adviezen is in de praktijk
inmiddels geïmplementeerd.
Van de overgenomen adviezen zijn met name de onderstaande van belang voor deze regeling:
-
1. Versterk/verscherp de rol van de Minister van Defensie en doe dit aan de hand van
de hierop van toepassing zijnde aspecten van de eigenaarsrol zoals binnen het Rijk
gebruikelijk is.
-
2. Koppel de besluitvormingsprocessen nadrukkelijk aan de reguliere begrotingsprocessen
van het Rijk.
-
3. Vernieuw het financiële spelregelkader op een dusdanige wijze dat meer recht wordt
gedaan aan de Kustwacht als samenwerkingsverband en de toekomstbestendigheid van de
organisatie geborgd blijft. Hierbij is een belangrijk aspect dat betrokken ministeries
beslissingen nemen die goed zijn voor de Kustwacht en uitvoering van het gehele takenpakket,
ook al kan dit de belangen van een individuele minister schaden.
5. Inhoud van deze regeling
Uitwerking advies 1: versterk/verscherp de rol van de Minister van Defensie
In de nieuwe regeling is een verdere versterking van het governancemodel van opdrachtgever(s)
– opdrachtnemer – eigenaar, dat binnen de overheid als voorkeursmodel wordt gehanteerd,
aangebracht. Iedere opdrachtgevende minister is verantwoordelijk voor de hem aangaande
taakuitoefening in de Kustwacht. Dit omvat ook verantwoordelijkheid voor de betreffende
wet- en regelgeving en het beleid op basis waarvan de Kustwacht haar taken uitvoert.
Het omvat daarnaast verantwoordelijkheid voor de relatie tussen beleidsdoelen, prestaties,
effecten, middelen en budget. De opdrachtgevende ministers zijn de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Financiën,
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit.
Het gebruik van de termen ‘beheer’ en ‘eigenaar’ voor de beschrijving van de rol van
de Minister van Defensie leidt tot interpretatieverschillen bij de betrokken ministers
en hun diensten. Bovendien past het bewuste model en dan met name de eigenaarsrol,
niet geheel bij de samenwerking in de Kustwacht. Doordat de afzonderlijke ministeries
verantwoordelijk blijven voor hun eigen beleid en wetgeving, ligt de nadruk op het
gezamenlijk beslissen. Het instrument voor het gezamenlijk beslissen, namens de ministers, is
initieel de Raad voor de Kustwacht en uiteindelijk de Ministerraad. De Minister van
Defensie heeft geen beleidsverantwoordelijkheid voor de taken waar de Kustwacht uitvoering
aan geeft. De Minister van Defensie is echter wel degene die in de Raad op gelijkwaardig
niveau met de opdrachtgevers de organisatiebelangen in kan brengen, als waarborg van
de continuïteit en kwaliteit van de organisatie. Ook is de Minister van Defensie het
best in staat om namens de Raad inzicht te verkrijgen in en sturing te geven op de
doelmatigheid van de Kustwacht. De rol van de Minister van Defensie is daardoor het
best te omschrijven als de (kritische) hoeder van de Kustwacht. Aan de ene kant dient
de Minister van Defensie kritisch te sturen op zaken als de doelmatigheid van de Kustwacht
en de kwaliteit die de Kustwacht levert. Aan de andere kant moet de Minister van Defensie
tegenwicht bieden aan onredelijke of onverenigbare eisen van de opdrachtgevende ministers.
In de regeling is daarom een bepaling opgenomen dat de Minister van Defensie eenzijdig
de taakuitvoering door de Kustwacht mag aanpassen ter bescherming van die Kustwacht,
als opdrachtgevende minister(s) de afspraken niet nakomen. Deze bevoegdheid is onderdeel
van de taak als (kritisch) hoeder die op hem rust.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is als verantwoordelijk departement voor
de Noordzee, het coördinerende beleidsministerie van de Kustwacht. Dit was ook al
zo onder het Besluit Instelling Kustwacht. Ook de rolbeschrijving van de overige opdrachtgevende
ministers is onveranderd.
De vertegenwoordigers van de opdrachtgevende ministers hebben zitting in de Raad voor
de Kustwacht. De Raad weegt beleids- en organisatiebelangen af. Gelet op de verantwoordelijkheid
van de ministers voor hun eigen beleid en wetgeving, kan besluitvorming alleen plaatsvinden
op basis van consensus.
Uitwerking advies 2: Koppel de besluitvormingsprocessen nadrukkelijk aan de reguliere
begrotingsprocessen van het Rijk.
Er was onvoldoende aandacht en borging van het lange termijn perspectief dat de Kustwacht
in staat stelt om doelmatig te blijven functioneren. De Kustwacht maakt veelal gebruik
van kapitaalintensieve goederen met vaak complexe en langdurige inkooptrajecten en
langdurige exploitatietermijnen. Een inefficiënte en niet transparante werkwijze zorgde
voor weerstand bij de betrokkenen (diensten, beleidsdirectoraten, directies Financieel-Economische
Zaken) en moeizamere besluitvorming met uiteindelijk risico’s voor de adequate taakuitoefening
door de Kustwacht.
Om hier verbetering in te brengen is in de regeling opgenomen dat er coördinatie door
de Minister van Defensie plaatsvindt over de begrotings- en verantwoordingsprocessen
voor de Kustwacht. De Minister van Defensie neemt in zijn begroting op die mensen
en middelen van de Kustwacht die deel uitmaken van de defensieorganisatie. Hierover
legt hij ook verantwoording af. De andere ministers dienen op vergelijkbare wijze
de uitgaven aan de Kustwacht voor zover het hun departement aangaat, te begroten en
te verantwoorden voor de taken die namens hen in de Kustwacht worden verricht.
Hierdoor bestond er geen totaaloverzicht van de kosten die betrekking hebben op de
Kustwacht. In de regeling is daarom vastgelegd dat de Minister van Defensie ten behoeve
van de rijksbegroting is belast met het opstellen van een totaaloverzicht van de onderdelen
die in de begroting van andere departementen ook al is opgenomen. Dit totaaloverzicht
wordt bij de begroting van het beleidscoördinerend ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat gevoegd.
Uitwerking advies 3: Vernieuw het financiële spelregelkader
In de regeling zelf worden de uitgangspunten voor het spelregelkader explicieter en
beter benoemd. Dit is in lijn met het uitgebrachte advies. Het financiële spelregelkader
wordt nader uitgewerkt in het document ‘Sturingsmodel Kustwacht’.
6. Wetgevingstechnische opmerkingen
De samenwerking tussen de ministeries en (hun) diensten en organisaties is verwoord
in deze ministeriële regeling. Hier had ook voor een ander juridisch instrument kunnen
worden gekozen, zoals een overeenkomst, bestuursakkoord of convenant. Ook het Besluit
instelling Kustwacht was een ministeriële regeling. Het vaststellen van een wettelijke
regeling zorgt er ook voor dat de samenwerking in de Kustwacht in het Koninkrijk op
enigszins vergelijkbare wijze is geregeld. In het Caribische deel van het Koninklijk
is de samenwerking tussen de landen en de ministers en diensten geregeld in de Rijkswet
Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba. Het opstellen van deze regeling biedt ook de mogelijkheid
om verouderde verwijzingen naar de Kustwacht, kustwachtorganisatie of Directeur Kustwacht
in andere wettelijke regelingen te actualiseren.
7. Internetconsultatie en andere consultatie
De regeling is in overleg met alle betrokken departementen tot stand gekomen. Een
concept van deze regeling is niet voor internetconsultatie aangeboden omdat hier sprake
is van een ministeriële regeling die geen significante verandering brengt in de rechten
en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen heeft voor
de uitvoeringspraktijk bij deze groepen. Het betreft slechts de samenwerking van overheidsorganisaties.
De ontwerpregeling is ook niet aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voorgelegd
omdat deze regeling geen gevolgen heeft voor de regeldruk.
Artikelsgewijs
Deze regeling is onder meer gebaseerd op artikel 44 Grondwet. De Centrale Raad van
Beroep heeft geoordeeld dat een minister zelfstandige regelingen kan opstellen op
grond van art. 44, eerste lid, Grondwet (4 juli 2002, AB 2002/308). Daaruit vloeit
volgens de Raad een zelfstandige bevoegdheid van de minister voort voor het geven
van interne voorschriften. Dit biedt voldoende grondslag om onderhavige regeling vast
te stellen. De andere opgesomde grondslagen zien op de relevante wijzigingen in andere
regelingen.
Artikel 1 Definities
In dit artikel zijn de definities die van belang zijn voor deze regeling opgenomen.
De definities komen in grote lijnen overeen met de definities die ook al waren opgenomen
in het Besluit instelling Kustwacht. De definities van dienstverleningsplan en handhavingsplan
en het daarop te baseren activiteitenplan en begroting (APB) zijn opnieuw geredigeerd
om ze meer in lijn te brengen met de andere artikelen uit deze regeling. Voor een
verdere toelichting wordt verwezen naar punt 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
De definitie van de term gezag is nieuw en verwijst naar enkele artikelen van de Politiewet.
Kort samengevat betreft dit de beslissingsbevoegdheid over de inzet en het optreden
van de politie en de Koninklijke Marechaussee, waarvoor op basis van die wet, niet
de Minister van Justitie en Veiligheid, of de Minister van Defensie bevoegd zijn.
Met betrekking tot de taakuitvoering in de Kustwacht (in het spraakgebruik aangeduid
als kustwachttaken) zijn verschillende taken te onderscheiden. Ten eerste zijn er
de wettelijke taken, veelal toezichts- en handhavingstaken, van de diensten (hieronder
begrepen organisaties) die samenwerken in de Kustwacht. Deze taken liggen vast in
de op die diensten van toepassing zijnde verdragen en andere regelgeving en hoeven
daarom in deze regeling niet te worden herhaald. Het gaat hier om taken op grond van
bijvoorbeeld de Douane-, Politie- of milieuwetgeving. Daarnaast is de Directeur Kustwacht
op grond van regelgeving belast met wettelijke taken. Tot slot worden er door de diensten
ook feitelijke taken verricht die onder de verantwoordelijkheid van het betreffende
departement vallen. Te denken valt aan dienstverleningstaken zoals het redden van
mensen na incidenten of het leggen van boeien in zee.
Indien in de tekst van de regeling wordt gesproken over ‘de ministers’, wordt daar
ook (tegelijkertijd) de Raad voor de Kustwacht mee bedoeld. De leden van de Raad zijn
bevoegd om namens hun minister (in mandaat) besluiten te nemen (artikel 13). Daarmee
zijn zij bevoegd om opdrachten te verlenen. Ook ambtenaren die betrokken zijn bij
bijv. het opstellen van het dienstverlenings- of handhavingsplan, worden in de regeling
aangeduid als minister.
Artikel 2 Doel van de Kustwacht
Het doel van de Kustwacht is om met een effectieve en efficiënte uitvoering van een
aantal overheidstaken op de Noordzee en andere in artikel 5 genoemde wateren door
samenwerking van ministers en de onder hun verantwoordelijkheid vallende diensten,
te komen tot een veilig en verantwoord gebruik van betreffende wateren. Door deze
samenwerking aan te gaan handelen de ministers vanuit het besef dat de gezamenlijke
uitvoering van taken op het Nederlands deel van de Noordzee en andere wateren zowel
bijdraagt aan de effectiviteit van die uitvoering als aan de efficiëntie van die taakuitvoering.
Daarnaast draagt het bij aan de eenduidigheid en zichtbaarheid van de rijksoverheid
bij degenen die gebruik maken van of betrokken zijn bij dat gebied. De ministers stellen
aan de hand van het door hen gewenste lange termijnbeleid, middelen beschikbaar aan
de kustwachtorganisatie. Voorbeelden daarvan zijn onder andere schepen, luchtvaartuigen
en personeel.
Artikel 3 Kustwachtcentrum
Een doeltreffende en doelmatige taakuitvoering in de Kustwacht vereist een accurate
informatiepositie. Een actueel situatiebeeld van het geografische gebied, dat verder
gaat dan alleen de Nederlandse territoriale zee, is daarbij essentieel. Dit is ook
van belang om aan de internationale samenwerkingsverplichtingen te kunnen voldoen
zoals die voortvloeien uit FRONTEX of de IMO. Het kustwachtcentrum stemt de inzet
van de diensten af op de actuele situatie, na gedegen analyse van de risico’s en afweging
van betrokken belangen. Het kustwachtcentrum is het maritiem operatiecentrum (MOC)
en het maritiem informatieknooppunt (MIK) van waar uit de aansturing en coördinatie
van de uitvoering van de kustwachttaken plaatsvinden. Het kustwachtcentrum valt onder
de dagelijkse leiding van de Directeur Kustwacht (artikel 14).
Artikel 4 Kustwachtorganisatie
De kustwachtorganisatie bestaat uit het kustwachtcentrum en de tijdelijk beschikbaar
gestelde middelen van de diensten om de taken in de Kustwacht te kunnen uitvoeren
zoals vastgelegd in het APB. De samenhang tussen kustwachtcentrum, kustwachtorganisatie,
Kustwacht en kustwachtnetwerk staat weergegeven in onderstaand schema.
Het kustwachtcentrum in Den Helder bestaat uit het permanente personeel op de formatie
van Defensie (staf en MOC) en gedetacheerd personeel van de samenwerkende diensten
in het MIK, werkzaam op de handhavingsdesk (die de handhavingstaken coördineert) en
de liaisons die namens de diensten operaties van de Kustwacht helpen vormgeven. De
uitvoering van de taken van de Kustwacht gebeurt door de kustwachtorganisatie onder
leiding van de directeur Kustwacht. Behalve het Kustwachtcentrum behoren hiertoe de
middelen die beschikbaar zijn gesteld, zoals vliegtuigen, helikopters en schepen met
hun bemanningen en systemen als radar en AIS. De schepen en vliegtuigen nemen opstappers
van de verschillende diensten (luchtwaarnemers en opstappers, zoals agenten en inspecteurs)
aan boord voor het uitvoeren van taken op zee en in de lucht.
Artikel 5 Geografisch gebied
Dit artikel regelt het geografisch gebied waarin de kustwachttaken worden verricht.
De in de onderdelen a tot en met c en e genoemde gebieden zijn gelijk aan die van
het Besluit instelling Kustwacht. In dat Besluit ontbrak onderdeel d abusievelijk.
Het onderdeel is toegevoegd in verband met de verplichting die op IMO-lidstaten rust
om gegevenscentra op te zetten voor het opslaan van posities van zeeschepen varende
onder hun eigen vlag via het zogenaamde Long range identification and tracing system
(LRIT). Het SOLAS-verdrag bepaalt met Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, welke zeeschepen
verplicht zijn om te voldoen aan deze LRIT-wetgeving. In Nederland ontvangt het kustwachtcentrum
deze informatie. Waar mogelijk begeleiden de medewerkers van het kustwachtcentrum
de hulpverlening wereldwijd, voor zover daar schepen bij betrokken zijn die varen
onder de Nederlandse vlag.
In het Besluit instelling Kustwacht was in artikel 14 geregeld dat de Directeur Kustwacht
voor de uitvoering van bepaalde taken binnen gebieden die gemeentelijk zijn ingedeeld,
onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het betreffende bevoegde gezag functioneert.
Nu dit is geregeld in artikel 5 van de Wet veiligheidsregio’s, is opname van een dergelijke
bepaling in deze regeling niet meer aan de orde.
Artikel 6 De samenwerkende diensten
In dit artikel staan de diensten opgesomd die samenwerken in de Kustwacht. Deze diensten
nemen tot op heden ook al deel aan de Kustwacht. Deelname aan de Kustwacht verandert
niets aan de wettelijke taken, de daarbij behorende verantwoordelijkheden of gezagsverhoudingen
van de betreffende diensten. De diensten blijven ten aanzien van de taakuitvoering
in de Kustwacht onder de verantwoordelijkheid vallen van het eigen ministerie. Zo
voert bijvoorbeeld de Inspectie Leefomgeving en Transport het toezicht op milieuregelgeving
uit onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat,
en voert de Koninklijke Marechaussee de grensbewaking uit onder verantwoordelijkheid
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Door enkele diensten worden in het geografisch gebied van de Kustwacht ook andere
taken buiten de Kustwacht verricht. Een voorbeeld hiervan is het uitvoeren van de
politietaak op boorplatforms. Bij de uitvoering van dergelijke taken kan de kustwachtorganisatie
wel assisteren en kan zo nodig gebruik worden gemaakt van het situatiebeeld en de
informatiepositie die in het kustwachtcentrum beschikbaar is.
Artikel 7 Inzet van personeel door de diensten
Dit artikel regelt de verplichting voor de samenwerkende diensten om personeel aan
te wijzen die werkzaamheden zullen verrichten in de kustwachtorganisatie. Het personeel
blijft aangesteld bij de betrokken (uitzendende) dienst. Dit betekent dat de dienst
ook aansprakelijk is voor de individuele geoefendheid en bekwaamheid. Het personeel
legt ten aanzien van de uitvoering van taken verantwoording af aan de eigen dienst
of minister, het blijft immers onder het gezag van zijn eigen minister vallen, maar
de werkzaamheden worden verricht onder operationeel-coördinerende leiding van de Directeur
Kustwacht, binnen de afspraken die daarover in het APB zijn gemaakt. De formulering
‘voldoende en gekwalificeerd personeel’ geeft ruimte voor nadere afspraken tussen
de diensten en de Directeur Kustwacht (artikel 15, derde lid).
De personen die ten behoeve van de kustwachtorganisatie taken verrichten zijn bijvoorbeeld
zogenaamde opstappers en luchtwaarnemers. Daarnaast zijn de diensten met personeel
in het kustwachtcentrum vertegenwoordigd, voor de bemanning van het maritiem informatieknooppunt
en de handhavingsdesk en liaisons die de operationele contacten onderhouden namens
hun dienst.
Artikel 8 Verplichtingen van de diensten betreffende het beschikbaar stellen van informatie
De meerwaarde van de Kustwacht betreft de samenwerking van de diensten. Dit artikel
regelt dat ten behoeve van die samenwerking, de diensten binnen de daarvoor bestaande
wettelijke kaders, zoveel mogelijk informatie met elkaar en met de Directeur Kustwacht
delen. Dit leidt tot een effectieve en efficiënte uitoefening van de taakuitvoering
in de Kustwacht. De informatiedeling zorgt er immers voor dat op de wateren die het
werkgebied van de kustwachtorganisatie beslaan, een actueel situatiebeeld kan worden
gemaakt en er een accurate informatiepositie is in het maritiem operatiecentrum (MOC).
Dit maakt daarmee informatie gestuurd optreden (IGO) in het kustwachtcentrum mogelijk,
hetgeen een aanbeveling is uit het adviesrapport ‘Verdere modernisering van de Kustwacht’.
De opdracht aan de diensten om zo veel mogelijk gegevens met elkaar te delen, doet
niet af aan het feit dat dit in sommige gevallen niet mogelijk is omdat hiertegen
juridische of andere bezwaren bestaan, bijvoorbeeld op grond van de Wet politiegegevens.
Het tweede lid verplicht de betrokken diensten en de Directeur Kustwacht schriftelijk
vast te leggen welke informatie aan welke andere partij en voor welk doel wordt verstrekt.
Deze verplichting tot het zo veel mogelijk delen van informatie komt overeen met de
verplichting uit artikel 7 van het voormalige Besluit instelling Kustwacht, en vormt
de basis voor de al sinds 2012 geldende overeenkomst in het kader van informatiedeling
Kustwacht. Artikel 19 regelt dat deze op het Besluit instelling Kustwacht gebaseerde
overeenkomst onder deze nieuwe samenwerkingsregeling van kracht blijft.
Artikel 9 Algemene bepalingen met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de ministers
Om de samenwerking binnen de Kustwacht en de kustwachtorganisatie succesvol te laten
verlopen, is er niet alleen sprake van een eigenstandige, individuele verantwoordelijkheid
van iedere minister voor de taken die deze aan de Kustwacht heeft opgedragen (één
voor allen; artikel 9, tweede lid). Er is ook sprake van een op iedere minister rustende
en gezamenlijke verantwoordelijkheid om de samenwerking succesvol te laten zijn (allen
voor één; artikel 9, eerste lid). Hiermee wordt onderkend dat er situaties kunnen
ontstaan waarbij de belangen van de verschillende ministers tegen elkaar dienen te
worden afgewogen en er wellicht keuzes moeten worden gemaakt die niet voor iedereen
tot een optimaal resultaat zullen leiden.
Het tweede lid benadrukt dat elke opdrachtgevende minister in het samenwerkingsverband
verantwoordelijk is en blijft voor de (wettelijke) taken die voor hem in de kustwachtorganisatie
worden uitgevoerd. Welke taken dit zijn wordt afgesproken in het dienstverleningsplan
of handhavingsplan.
Met het derde lid wordt geregeld dat de ministers elkaar tijdig informeren over zaken
die de samenwerking binnen de Kustwacht of de kustwachtorganisatie kunnen beïnvloeden.
Dit is een belangrijke voorwaarde om de samenwerking te doen slagen.
Het vierde lid regelt dat iedere opdrachtgevende minister aan de Minister van Defensie
vraagt om een aantal taken namens hem te laten uitvoeren onder de operationele leiding
van de Directeur Kustwacht. Op welke wijze de Directeur Kustwacht daarbij te werk
gaat, wordt geregeld in artikel 14 van deze regeling. Aangezien een opdrachtgevende
minister zijn beleidsverantwoordelijkheid over de door de Directeur Kustwacht uitgevoerde
taken behoudt, neemt de Minister van Defensie geen beleidsverantwoordelijkheid over.
Ook regelt het vierde lid dat elke minister de door hem gevraagde bijdrage duidelijk
en haalbaar zal specificeren, inclusief de kwantitatieve en kwalitatieve bijdrage
van mensen en middelen vanuit het eigen ministerie. Deze duiding is aangebracht omdat
de diensten niet alleen voldoende middelen beschikbaar moeten stellen maar betreffende
middelen moeten ook kwalitatief voldoende zijn en aan de vigerende wetten en regelgeving
voldoen. Dit geldt concreet bij vliegende en varende middelen. De Directeur is niet
aansprakelijk voor deze eisen.
Het vijfde lid bepaalt dat iedere minister ook de eigen verantwoordelijkheid heeft
om in de eigen begroting en verantwoording de taakuitvoering in de Kustwacht namens
die minister op te nemen.
Artikel 10 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat
Dit artikel beschrijft op hoofdlijnen de taak van de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat als coördinerend bewindspersoon voor de Kustwacht en als coördinerend bewindspersoon
specifiek voor de dienstverleningstaken.
De aanwijzing van een beleidscoördinerend bewindspersoon voor de Kustwacht heeft tot
doel om binnen het samenwerkingsverband te komen tot adequate overleg- en besluitvormingsprocessen,
waarbij de zorgvuldige afweging van de belangen en verantwoordelijkheden van iedere
minister en het integrale karakter van besluitvorming en opdrachtverlening wordt geborgd.
Deze overleg- en besluitvormingsprocessen moeten niet alleen leiden tot een gedegen
besturing en uitvoering maar ook tot een duurzame en integrale visie op de Kustwacht.
Deze visie wordt vervolgens vertaald in concrete plannen (artikel 14, onderdeel f).
De rol van beleidscoördinerend ministerie doet niet af aan de ministeriële verantwoordelijkheid
van iedere opdrachtgevende minister voor de aan de Kustwacht opgedragen taken (artikel
9). De wijze waarop de Minister van Infrastructuur en Waterstaat invulling geeft aan
het bewaken van de uitvoering van de afgesproken taken namens de ministers, zal nader
worden uitgewerkt in het sturingsmodel (zie artikel 13, tweede lid, onderdeel c).
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft daarnaast de verantwoordelijkheid
om jaarlijks een dienstverleningsplan op te stellen (tweede lid). Omdat de dienstverleningstaken
diverse departementen aan kunnen gaan, wordt de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
belast met de interdepartementale afstemming om zo te komen tot een samenhangende
opdrachtverlening ten behoeve van de uitvoering van die taken. Anders dan voor de
vaststelling van het handhavingsplan, bestaat er voor het opstellen van het dienstverleningsplan
geen structurele overlegstructuur. Hieraan blijkt vooralsnog geen behoefte te bestaan.
Deze verantwoordelijkheid houdt in dat de minister de afstemmingsprocessen organiseert,
alsook inhoudelijk een leidende rol speelt om tot overeenstemming te komen.
Artikel 11 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Justitie
en Veiligheid
Op de Minister van Justitie en Veiligheid rust de verantwoordelijkheid voor de samenhang
van de toezichts- en handhavingstaken van de verschillende diensten in de Kustwacht
(artikel 11, eerste lid). Hij is verantwoordelijk voor het opstellen van het jaarlijkse
handhavingsplan. Ten behoeve van het opstellen van het handhavingsplan richt hij een
overlegstructuur in en organiseert hij het afstemmingsproces. Dit gebeurt in de Permanente
Kontaktgroep Handhaving Noordzee (PKHN). Het secretariaat van de PKHN wordt ingevuld
door het ministerie van Justitie en Veiligheid. Deelnemers aan dit overleg zijn afkomstig
van de diensten die met toezichts- en handhavingstaken bij de kustwacht zijn belast
en uit vertegenwoordigers van de daarvoor verantwoordelijke departementen. Anders
dan in het Besluit instelling Kustwacht wordt de PKHN in deze regeling niet expliciet
genoemd. Dit dient de eenvoud van de regeling. Er is geen wijziging beoogd in de manier
waarop het handhavingsplan wordt opgesteld, noch in de coördinatie van afstemming
van de opdrachtverlening voor toezichts- en handhavingstaken. In het door de Raad
voor de Kustwacht (zie artikel 13, tweede lid, onderdeel c) op te stellen sturingsmodel
zal nader worden geregeld op welke wijze door de Minister van Justitie en Veiligheid
invulling aan de taken van artikel 11 zal worden gegeven en welke ambtenaren van de
diensten of van de belanghebbende departementen aan dit overleg zullen deelnemen.
Voor de volledigheid zij aangegeven dat de Minister van Justitie en Veiligheid geen
beslissingsbevoegdheid heeft over de inzet en het optreden van de politie. Die bevoegdheid
berust bij het gezag. In dit kader wordt het handhavingsplan finaal met het gezag
afgestemd.
Artikel 12 Specifieke taken en verantwoordelijkheden van de Minister van Defensie
Dit artikel beschrijft op hoofdlijnen de taken en verantwoordelijkheden van de Minister
van Defensie. De minister is verantwoordelijk voor de organisatie en het beheer van
de kustwachtorganisatie, de bewaking van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de
bedrijfsvoeringsprocessen van de Kustwacht op korte en lange termijn. De Minister
van Defensie is verantwoordelijk voor het jaarlijks opstellen van een APB, aan de
hand van de door de opdrachtgevende ministers op basis van het dienstverlenings- en
handhavingsplan verlangde inzet. Het APB wordt als onderdeel van het gecombineerd
jaarplan vastgesteld door de ministerraad (artikel 10, vijfde lid). De aspecten van
het APB die de Minister van Defensie aangaan, worden opgenomen in de begroting van
het ministerie van Defensie. De aspecten van het APB die gaan over mensen en middelen
die direct worden bijgedragen door de andere ministeries, worden door die betreffende
ministeries in hun eigen begroting opgenomen (artikel 9, vijfde lid).
In aanvulling hierop bewaakt de Minister van Defensie dat de in het APB gemaakte afspraken
en de operationele afspraken die de Directeur Kustwacht maakt met de diensten, worden
nagekomen (artikel 12, vierde lid). Deze afspraken zorgen er immers voor dat de Kustwacht
in staat wordt gesteld om zowel op korte als lange termijn haar taken adequaat uit
te voeren. Indien afspraken niet nagekomen worden door een opdrachtgevende minister
of de tot diens verantwoordelijkheid behorende diensten, mag de Minister van Defensie
vanuit de verantwoordelijkheid voor een ordentelijk beheer van de Kustwacht, de opdracht
aan de Directeur Kustwacht aanpassen (artikel 12, vierde lid).
De benoeming van de Directeur Kustwacht is conform de beheertaak de verantwoordelijkheid
van de Minister van Defensie. Vanwege de aard van het samenwerkingsverband Kustwacht
zal de Minister van Defensie de opdrachtgevende ministers horen voorafgaand aan haar
besluit tot benoeming.
Bestaande praktijk is dat de Directeur Kustwacht afkomstig is van het Commando Zeestrijdkrachten.
Artikel 13 Raad voor de Kustwacht
Ten behoeve van de coördinatie van de uitvoering van de taken is er een Raad voor
de Kustwacht die in mandaat namens de ministers besluiten kan nemen. Deze regeling
brengt geen wijziging ten opzichte van de vorige. Uitgangspunt voor de Raad voor de
Kustwacht blijft de verantwoordelijkheid van iedere opdrachtgevende minister voor
de voor hem in de Kustwacht uit te voeren taken, en de verantwoordelijkheid van de
Minister van Defensie voor het beheer van de Kustwacht. Besluiten worden daarom in
de Raad zo veel mogelijk met consensus genomen. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt
de ministerraad gevraagd een besluit te nemen (artikel 13, derde lid).
De Raad voor de Kustwacht besluit over de gezamenlijke visie op de Kustwacht, de kustwachtorganisatie
en de wijze waarop de uitoefening van taken in de Kustwacht plaatsvindt (artikel 13,
tweede lid, onderdeel a). Daarnaast prioriteert de Raad de te verlenen opdrachten.
De Raad doet dat aan de hand van een dienstverleningsplan en een handhavingsplan.
Voorts besluit de Raad, namens de ministers, over de integrale opdrachtverlening aan
de Directeur Kustwacht aan de hand van een APB. Tot slot maakt de Raad voor de Kustwacht,
namens de ministers, afspraken over alle aspecten van de samenwerking tussen de betrokken
ministers en de uitvoerende diensten om de samenwerking te optimaliseren. Dit omvat
ook de wijze waarop de Directeur Kustwacht de coördinatie van de taakuitvoering in
de Kustwacht uitvoert en ter zake verantwoording aflegt en knelpunten signaleert.
Veel van de hier genoemde zaken worden uitgewerkt in het door de Raad vastgestelde
sturingsmodel. In dat model kan bijvoorbeeld worden vastgelegd wie betrokken worden
bij de vaststelling van het handhavingsplan of hoe de aansturing van en de verantwoording
door de Directeur Kustwacht plaatsvinden. Anders dan in het Besluit instelling Kustwacht
wordt het dagelijks bestuur van de Kustwacht (het kustwachtviermanschap) verder niet
genoemd. Dit dient de eenvoud van de regeling. Dit wordt opgenomen in het sturingsmodel.
De samenstelling van de Raad voor de Kustwacht verandert in beperkte mate door de
inwerkingtreding van deze nieuwe regeling. Elke aan het samenwerkingsverband deelnemende
minister is vertegenwoordigd (artikel 13, vierde lid). Elke deelnemende minister benoemt
een vertegenwoordiger en kan deze indien nodig ook schorsen of uit deze functie ontheffen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft, onder andere, invulling aan de
coördinerende taak zoals bedoeld in artikel 10 door een vertegenwoordiger van hem
in de Raad voor de Kustwacht voorzitter te laten zijn en door zorg te dragen voor
het secretariaat (artikel 13, vijfde en zevende lid). Welke personen feitelijk deel
uitmaken van de Raad voor de Kustwacht, kan in het Sturingsmodel worden vastgelegd,
maar zal met name afhankelijk zijn van de binnen de ministeries geldende mandaten
(artikel 13, zesde lid).
Gelet op zijn expertise is de Directeur Kustwacht als adviseur aanwezig bij de vergaderingen
van de Raad (artikel 13, achtste lid). Desgewenst kunnen ook andere personen, gelet
op hun expertise, worden uitgenodigd deel te nemen aan de vergaderingen (artikel 13,
negende lid). Daarbij kan worden gedacht aan de directeur van de (KNRM).
Artikel 14 Taken Directeur Kustwacht
In dit artikel staan de taken van de Directeur Kustwacht ten behoeve van de soepele
samenwerking tussen hem en de diensten bij de uitvoering van hun taken of de gezamenlijke
uitvoering van taken. Andere taken van de Directeur Kustwacht volgen uit verdragen
of andere wettelijke regelingen, zoals het Scheepvaartreglement territoriale zee,
en de Wet maritieme ongevallen of verdragen. Van de Directeur Kustwacht is bijvoorbeeld
toestemming benodigd voor het voor anker gaan in het aanloopgebied. Deze taken worden
niet apart in de regeling genoemd.
De Directeur Kustwacht is verantwoordelijk voor de (internationale) coördinatie van
de inzet van mensen en middelen van de kustwachtorganisatie conform het APB en conform
overige aanwijzingen van betrokken ministers en de Raad voor de Kustwacht. De coördinatie
dient een doelmatige en doeltreffende uitvoering van het APB, waarbij een dienst zijn
taken binnen de kustwachtorganisatie naar behoren kan uitvoeren. Als zodanig kan de
Directeur Kustwacht kwaliteitseisen stellen aan de gecombineerde inzet van de hem
ter beschikking gestelde middelen.
Over de uitvoering van deze taken doet de Directeur Kustwacht op aanwijzing van de
Raad van de Kustwacht verslag aan de Raad (zie ook artikel 14, tweede lid, onderdeel
d). Tevens kan de Directeur Kustwacht de ministers (in de praktijk veelal de Raad
voor de Kustwacht) gevraagd en ongevraagd adviseren over alle aspecten van de Kustwacht,
de kustwachtorganisatie en over het beleid dat de taakuitoefening raakt of kan raken.
Dit betekent in de praktijk dat hij, gelet op zijn expertise, bij het opstellen van
het dienstverleningsplan en handhavingsplan kan adviseren, maar ook bij de totstandkoming
van verdragen of voor de kustwachtorganisatie relevante wetgeving.
De wettelijke taken die de Directeur Kustwacht op basis van andere wettelijke regelingen
uitoefent, verricht hij namens de minister die hem die taken heeft gegeven. Dit zijn
andere taken dan in de regeling genoemd. Dergelijke taken voert hij veelal in mandaat
uit. In deze gevallen dient de Directeur Kustwacht bij besluiten aan te geven, namens
welke minister hij een besluit neemt (art. 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht).
Een voorbeeld daarvan is het nautisch beheer, dat de Directeur Kustwacht namens de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat uitvoert op grond van de Scheepvaartverkeerswet.
Artikel 15 Bijzondere bepalingen ten aanzien van de inzet van middelen door de Directeur
Kustwacht
Dit artikel regelt de inzet van de middelen die aan de Directeur Kustwacht ter beschikking
worden gesteld. Het gaat met name om het materieel en personeel dat ter beschikking
wordt gesteld.
Het materieel waarover de Directeur Kustwacht beschikt voor de uitvoering van de kustwachttaken
is afkomstig van de diensten (bijvoorbeeld Rijkswaterstaat) dan wel wordt geleased
van derden (schepen en luchtvaartuigen). Het ministerie van Defensie levert zelf ook
materieel en personeel. Dit geschiedt niet op grond van artikel 15, maar op andere
gronden, waaronder de plicht tot het verlenen van militaire bijstand.
Het tweede lid regelt in beide gevallen dat deze middelen ter beschikking worden gesteld
aan de Directeur Kustwacht, volgens de in het APB vastgesteld randvoorwaarden. In
beide gevallen geldt ook dat de gezagvoerder of commandant van het schip of luchtvaartuig
verantwoordelijk is en blijft voor de veiligheid van het schip en de bemanning bij
de inzet ervan voor kustwachttaken zoals de inzet van schepen bij rampen of bij grenscontroles
op de Noordzee.
Het derde lid regelt dat met betrekking tot de specifieke inzet van materieel en personeel
van een dienst ten behoeve van de uitvoering van kustwachttaken een overeenkomst tussen
de betreffende dienst en de Directeur Kustwacht wordt gesloten. In de overeenkomst
worden alle nadere afspraken vastgelegd voor de adequate inzet van het materieel en
personeel. Dergelijke overeenkomsten bestaan op dit moment ook al. Op basis van artikel
19 van de regeling blijven deze overeenkomsten ook onder deze regeling van kracht.
Artikel 16 Bevoegdheid Directeur Kustwacht in de samenwerking met derden
Het kan wenselijk zijn dat de Directeur Kustwacht, namens de diensten of ministers,
met derden overeenkomsten aangaat. In het eerste lid van dit artikel is de Directeur
Kustwacht daartoe gevolmachtigd, indien dit binnen de kaders van het APB valt. Volmacht
is bedoeld voor privaatrechtelijke handelingen zoals het aangaan van lease-overeenkomsten.
Indien deelnemend minister meent dat de Directeur Kustwacht ook een mandaat (voor
publiekrechtelijke handelingen) en machtiging (feitelijke handelingen) moet worden
verleend, is het aan dat ministerie om de Directeur Kustwacht daadwerkelijk mandaat
en machtiging te verlenen.
Er zijn in dit kader verschillende typen derden te onderscheiden.
In onderdeel a. worden bestuursorganen genoemd. Daarmee worden bestuursorganen van
de gemeente bedoeld en de veiligheidsregio’s. Ten behoeve van hun taken in het kader
van de Havenbeveiligingswet, worden aan gemeenten security-analyses van het kustwachtcentrum
ter beschikking gesteld. Met de veiligheidsregio’s die grenzen aan het verantwoordelijkheidsgebied
van de Kustwacht worden afspraken gemaakt in het kader van rampen- en incidentenbestrijding.
Daarnaast worden buitenlandse diensten bedoeld, zoals de Kustwacht van een naburig
land, bijvoorbeeld ter nadere invulling van verdragsrechtelijke afspraken. In dat
geval is ook het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken.
Dit artikel maakt het mogelijk dat in verband hiermee nadere uitvoeringsafspraken
kunnen worden gemaakt.
Onderdeel b. regelt de bevoegdheid van de Directeur Kustwacht, afspraken te maken
met partijen die schepen of luchtvaartuigen ter beschikking kunnen stellen. Hij kan
deze afspraken maken voor het geval de capaciteit aan schepen en luchtvaartuigen die
de kustwachtorganisatie normaliter ter beschikking staan, onvoldoende blijkt of om
nadere afspraken over de invulling van de ter beschikking gestelde capaciteit vast
te leggen, bijvoorbeeld de inzet van de politiehelikopter. In dergelijke overeenkomsten
moet in elk geval worden vastgesteld dat de gezagvoerder van dat schip of luchtvaartuig
verantwoordelijk is voor veiligheid van het schip of luchtvaartuig en personeel (artikel
16, tweede lid).
Onderdeel c. regelt dat ten behoeve van de uitvoering van andere dan de specifiek
in onderdeel a en b genoemde zaken, afspraken met derden kunnen worden aangegaan door
de Directeur Kustwacht. In dit kader moet gedacht worden aan afspraken met bijvoorbeeld
de KNRM, havenautoriteiten in het kader van rampen en incidentenbestrijding of met
bedrijven die sleepdiensten verrichten.
Artikel 17 Begroting en verantwoording
Aanleiding voor het herzien van het Besluit Instelling Kustwacht waren onder andere
de aanbevelingen uit de onderzoeksrapporten van ABDTOPConsult: Verdere modernisering
van de Kustwacht uit 2015 en Modernisering van de financiële spelregels van de Nederlandse
Kustwacht uit 2016. Artikel 17 is tot stand gekomen op basis van de adviezen uit deze
onderzoeksrapporten. Een financieel spelregelkader zal nader worden uitgewerkt in
het Sturingsmodel Kustwacht.
In het eerste lid van artikel 17 wordt onderscheid gemaakt tussen de exploitatie-
en investeringsuitgaven. In het sturingsmodel wordt nader uitgewerkt hoe wordt omgegaan
met mee- en tegenvallers tijdens de uitvoering van het exploitatie- en investeringsuitgaven.
Het APB maakt onderdeel uit van de planning- en control cyclus. Deze cyclus kent zoals
gebruikelijk een voorbereidingsfase (T-2/T-1), uitvoeringsfase (T) en verantwoordingsfase
(T+1).
Het APB bestaat uit drie onderdelen. Het eerste deel betreft de exploitatie-uitgaven
van de Kustwacht. Het maakt deel uit van de Defensiebegroting en het bevat de bedrijfsvoering-uitgaven
van de Kustwacht. Het tweede deel betreft de uitgaven van de Kustwacht, zoals opgenomen
in de departementale begrotingen. Dat zijn de resterende uitgaven die rechtstreeks
worden belast op de begrotingen van de betrokken departementen. Daarbij gaat het vooral
om personele kosten van opstappers/liaisonfunctionarissen en om budgetten voor resterende
trekkingsrechten (bijvoorbeeld mijnenjagers van het Commando Zeestrijdkrachten, de
helikopter van de Landelijke Eenheid Politie en betonningsschepen van RWS.) Het derde
deel betreft de investeringsplanning van de Kustwacht. Het is een investeringsparagraaf
die is gebaseerd op een lange termijnplan voor de Kustwacht. De planning beslaat de
periode van het (aankomende) uitvoeringsjaar en de daaropvolgende vier jaar.
In het tweede lid van artikel 17 is het voorstel van ABDTOPConsult overgenomen om
de begrotingscyclus van het APB opnieuw in te richten en volledig aan te laten sluiten
op de reguliere cyclus van de rijksbegroting. Wanneer als gevolg van investeringen
een departementale bijdrage aan de orde is (al dan niet als gevolg van een verdeelsleutel),
zal een meerjarige overboeking moeten plaatsvinden naar de begroting van het ministerie
van Defensie. Om rust te brengen in de jaarlijkse begrotingen heeft ABDTOPConsult
geadviseerd er naar te streven de financiële bijdrage van de departementen in meerjarige
reeksen te vragen.
Als onderdeel van het gecombineerd jaarplan (GJP) geeft het APB een (financiële) planning
voor het (aankomende) uitvoeringsjaar (T) en de vier daaropvolgende jaren (T+4). Het
GJP wordt jaarlijks in T- 2 ter accordering voorgelegd aan de Raad voor de Kustwacht.
Na accordering door de Raad voor de Kustwacht wordt het GJP vervolgens in T-1 ter
goedkeuring aangeboden aan de Minsterraad. Als beheerder van de Kustwacht draagt het
ministerie van Defensie zorg voor de totstandkoming van het begrotingsdeel van de
Kustwacht en het aanbieden als GJP aan de Raad voor de Kustwacht.
Het derde lid van artikel 17 sluit af met het beschrijven van de te volgen procedure
voor de verantwoordingsfase. In maart van het jaar T+1 levert de Directeur Kustwacht
het jaarverslag over het (voorafgaande) jaar T op aan de Raad voor de Kustwacht. In
dit jaarverslag worden de gerealiseerde doelen in relatie tot de bestede financiële,
personele en materiële middelen verantwoord. Na accordering door de Raad voor de Kustwacht
wordt het jaarverslag ter goedkeuring aan de minsterraad aangeboden.
Artikel 18 Uiterlijke kenmerken schepen en luchtvaartuigen
Ten behoeve van de herkenbaarheid regelt dit artikel dat schepen en luchtvaartuigen
die worden ingezet voor taakuitvoering in de kustwacht, in kustwachtkleuren zijn geschilderd
en van het kustwachtlogo zijn voorzien. Kleuren en logo zijn vastgelegd in het Besluit
Onderscheidingsvlag Nederlandse Kustwacht.
Artikel 19 Regeling ten behoeve van gemaakte afspraken op basis van het Besluit instelling
Kustwacht
Zoals hierboven in deze toelichting al bleek, bestaan er op basis van het Besluit
instelling Kustwacht, dat op grond van artikel 30 van deze regeling wordt ingetrokken,
diverse overeenkomsten en andere afspraken. Deze nieuwe regeling geeft geen aanleiding
die overeenkomsten in te trekken of te herzien. Om deze reden regelt dit artikel dat
bestaande overeenkomsten en andere afspraken in stand blijven. Het gaat met name over
de sinds 2012 geldende overeenkomst in het kader van informatiedeling Kustwacht, de
operationele overeenkomsten tussen de diensten en de Directeur Kustwacht en de overeenkomsten
die de Directeur Kustwacht met andere bestuursorganen en derden is aangegaan.
Artikelen 20, 22 en 26.
De wijziging in deze regeling zien op de aanpassing van de verwijzing naar de Directeur
Kustwacht in deze regeling.
Artikel 21
De wijzigingen onder A en B hebben betrekking op de rol van de Directeur Kustwacht
bij wie de meldingen nu moeten worden gedaan. De wijzingen onder C, D en E zien op
het aanpassen van de verwijzing naar respectievelijk het kustwachtcentrum en de Directeur
Kustwacht in deze regeling.
Artikel 23
Op grond van deze nieuwe regeling zijn diverse verwijzingen naar het Kustwachtcentrum
aangepast naar de directeur Kustwacht. Daar waar het kustwachtcentrum gehandhaafd
moet blijven is de verwijzing naar het juiste artikel in deze regeling aangepast.
Artikel 24
De aanpassingen opgenomen onder A, C, D, E en F zien op de aanpassing van de verwijzing
naar de Directeur Kustwacht in deze regeling. De aanpassing in onderdeel B van artikel
4 onderdeel b heeft betrekking op het feit dat Rijkswaterstaat en de Koninklijke marine
geen vliegtuigen en helikopters meer leveren voor de SAR-dienst. De Directeur Kustwacht
heeft de beschikking over vliegende reddingseenheden, bestaande uit vliegtuigen en
helikopters ter beschikking gesteld door de ministers.
Artikel 25
De Kustwacht heeft op grond van deze regeling geen eigen handhavende taken. Het gaat
om de taken van de individuele diensten die in de Kustwacht samenwerken. De aanpassingen
in dit artikel reflecteren dit.
Artikel 27
Meldingen (van allerlei aard) werden voorheen gedaan aan het kustwachtcentrum. In
deze regeling is het de Directeur Kustwacht bij wie de bevoegdheden expliciet zijn
neergelegd. Dat betekent ook dat meldingen bij hem gedaan moeten worden (onderdelen
B, D en E). De overige wijzigingen betreft het aanpassen van de verwijzingen naar
de Directeur Kustwacht. De contactgegevens waar de melding kan worden gedaan zijn
ook terug te vinden op de website van de Kustwacht: www.kustwacht.nl
Bezoek en postadres:
Kustwachtcentrum, Gebouw MHKC
Rijkszee en Marinehaven 1
1781 ZZ Den Helder
Postbus 10000
1780 CA Den Helder
Telefoon alarm H24: 0900 0111
Telefoon Ops H24: 0223542300
Telefax Ops H24: 0223658358
Secretariaat: 0223658300
E-mail: info@kustwacht.nl
Internationale maritieme noodfrequenties waarop de Kustwacht uitluistert, zijn:
-
− VHF kanaal 16
-
− DSC VHF kanaal 70
-
− DSC MF 2187,5
Artikel 28
De verwijzing naar het kustwachtcentrum is aangepast zodat deze nu verwijst naar het
betreffende artikel in deze regeling.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten