TOELICHTING
Algemene toelichting
Met ingang van 1 januari 2019 is de Wet fiscale maatregel rijksmonumenten in werking
getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is de fiscale aftrek van uitgaven voor
monumentenpanden in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de fiscale aftrek) vervallen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft de keuze
voor het vervallen van de fiscale aftrek en het structureel toevoegen van de budgettaire
middelen aan de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
voor de instandhouding van rijksmonumenten toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer
van 22 juni 2018.1
Om rijksmonumentenonderhoud met ingang van 2019 te blijven ondersteunen is de fiscale
aftrek vervangen door een subsidie. Vanaf 2019 kunnen eigenaren (natuurlijke personen)
van rijksmonumenten met een woonfunctie subsidie aanvragen op grond van het Beleidskader
instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten (hierna: het beleidskader).2 Op grond van het beleidskader komen enkel de kosten voor werkzaamheden, maatregelen
en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van het rijksmonument voor subsidie in aanmerking.3 Anders dan bij de fiscale aftrek komen werkzaamheden die niet-monumentgerelateerd
zijn (zoals onderhoud aan elektrische installaties, verwarmingsinstallaties en sanitair)
niet voor subsidie in aanmerking op grond van het beleidskader.
Bij de Eerste Kamerbehandeling van de Wet fiscale maatregel rijksmonumenten is een
overgangsregeling voor het jaar 2019 toegezegd voor reeds lopende onderhoudsprojecten
die doorlopen in 2019, specifiek voor de kosten die als drukkende onderhoudskosten
wel fiscaal aftrekbaar waren, maar die niet in aanmerking komen voor subsidie op grond
van het beleidskader. Bij reeds lopende onderhoudsprojecten kan immers sprake zijn
van reeds vóór 2019 aangegane verplichtingen op basis van een projectbegroting die
mede is gebaseerd op de verwachting dat de fiscale aftrek ook na 2018 zou worden voortgezet.
Deze regeling voorziet ter uitvoering van de toezegging in een eenjarige overgangsregeling
voor deze gevallen. Daartoe biedt de regeling voor lopende onderhoudsprojecten een
subsidiemogelijkheid voor de drukkende onderhoudskosten ten aanzien van werkzaamheden
die in 2019 worden uitgevoerd, maar waarvoor geen subsidie op grond van het beleidskader
mogelijk is. Ook biedt de regeling een subsidiemogelijkheid voor drukkende onderhoudskosten
die betrekking hebben op werkzaamheden die in 2018 zijn uitgevoerd, maar die pas in
2019 zijn betaald. Voor deze kosten geldt namelijk dat zij zonder overgangsregeling
zowel buiten het toepassingsbereik van het beleidskader als de fiscale aftrek zouden
vallen.
Om het voor eigenaren zo eenvoudig mogelijk te maken kan de subsidie op basis van
deze regeling tegelijkertijd worden aangevraagd met de subsidie op grond van het beleidskader
(voor de kosten in 2019 die onder de nieuwe regeling subsidiabel zijn). Daartoe wordt
op www.cultureelerfgoed.nl één integraal digitaal aanvraagformulier beschikbaar gesteld.
Regeldruk
Als voormeld is de aanvraagprocedure van deze regeling zo ingericht dat zij zoveel
mogelijk gelijk loopt met de aanvraagprocedure op grond van het beleidskader. De administratieve
lasten voor eigenaren zijn daardoor zoveel mogelijk beperkt. De administratieve lasten
worden geschat op € 2.250. Naar verwachting zal een particuliere eigenaar ongeveer
één uur nodig hebben voor het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling. Het
gaat hierbij primair om het invullen van het online-aanvraagformulier, maar ook om
het eventueel op verzoek aanleveren van aanvullende documenten ter nadere ondersteuning
van de aanvraag. Uitgaande van een verwacht aantal aanvragen van 150 in 2020 bedragen
de totale administratieve lasten per kalenderjaar 150 x € 15 (uurtarief) x 1 (uur)
= € 2.250. Het kan zijn dat er sprake is van dubbeltelling in de berekening van de
administratieve last indien een eigenaar ook gebruik maakt van de aanvraagprocedure
op grond van het beleidskader. In dat geval kan de administratieve last voor deze
eigenaar lager uitvallen.
Uitvoerbaarheid
De regeling is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed (hierna: RCE). De RCE heeft de regeling als uitvoerbaar beoordeeld.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Omdat deze regeling bedoeld is als
grondslag voor subsidieverstrekking voor kosten die als zodanig als drukkende onderhoudskosten
binnen de tot 2019 geldende fiscale aftrek werden aangemerkt, maar niet subsidiabel
zijn binnen het beleidskader, is voor de doelgroep en de subsidiabele kosten van deze
regeling zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het begrippenkader van de vervallen
fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden. Voor de definities van de begrippen
‘drukkende onderhoudskosten’ en ‘eigenaar’ – waaronder de begrippen ‘eigen woning’
en ‘bezitting’ – wordt daarom steeds aangesloten bij de betekenis die daaraan op 31 december
2018 in de Wet inkomstenbelasting 2001 werd toegekend.
Artikel 3
Artikel 3, eerste lid, heeft betrekking op de activiteiten waarvoor subsidie kan worden
verstrekt. De minister kan aan een eigenaar subsidie verstrekken als tegemoetkoming
in de drukkende onderhoudskosten voor werkzaamheden ten behoeve van een rijksmonument
(i) die in 2019 zijn uitgevoerd, of (ii) die in 2018 zijn uitgevoerd, maar waarvan
de kosten pas in 2019 zijn betaald. Uit het tweede lid van artikel 3 volgt dat drukkende
onderhoudskosten uitsluitend in aanmerking komen voor subsidie, indien de kosten zijn
gemaakt in het kader van een onderhoudsproject waarvoor vóór 2019 verplichtingen zijn
aangegaan. Bovendien komen drukkende onderhoudskosten op grond van deze regeling niet
voor subsidie in aanmerking indien voor die kosten subsidie kan worden aangevraagd
op grond van het beleidskader. Deze regeling heeft met andere woorden een restfunctie
ten opzichte van de subsidiemogelijkheid op grond van het beleidskader. Zoals is toegelicht
in het algemene deel van de toelichting, is het voor een eigenaar mogelijk om voor
het beleidskader en voor deze regeling één gezamenlijke aanvraag te doen. Van aanvragers
wordt derhalve niet verwacht dat zij zelf de splitsing maken tussen de kosten die
op grond van het beleidskader voor subsidie in aanmerking komen, en de overige drukkende
onderhoudskosten.
Het derde lid van artikel 3 heeft betrekking op de hoogte van het subsidiebedrag.
De subsidie bedraagt 38% van de drukkende onderhoudskosten die op grond van deze regeling
voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 4
Artikel 4 bevat de bepalingen over de subsidieaanvraag. Een eigenaar kan een subsidieaanvraag
doen in de periode van 1 maart tot en met 30 april 2020. Deze aanvraagperiode loopt
gelijk met de aanvraagperiode voor subsidie op grond van het beleidskader. Zoals is
toegelicht in het algemene deel van de toelichting, is het mogelijk om voor het beleidskader
en voor deze regeling één gezamenlijke subsidieaanvraag te doen. Op www.cultureelerfgoed.nl wordt een integraal aanvraagformulier beschikbaar gesteld.
Bij de aanvraag voegt de aanvrager bescheiden waaruit blijkt dat hij subsidie aanvraagt
voor een lopend onderhoudsproject (een project waarvoor al vóór 2019 verplichtingen
zijn aangegaan), uit welke werkzaamheden het onderhoudsproject bestaat en welke werkzaamheden
precies in 2019 zijn uitgevoerd voor het project. De eigenaar kan dit aantonen door
de volgende stukken te overleggen: (i) een verklaring van de Belastingdienst/Bureau
Monumentenpanden, waaruit blijkt welke kosten van het onderhoudsproject door de Belastingdienst
als drukkende onderhoudskosten zijn aangemerkt, (ii) een gespecificeerde en vóór 2019
ondertekende en gedateerde offerte voor het onderhoudsproject, (iii) facturen waaruit
blijkt welke werkzaamheden al vóór 2019 zijn uitgevoerd, en (iv) facturen waaruit
blijkt welke werkzaamheden in 2019 zijn uitgevoerd.
Indien de aanvraag geheel of ten dele betrekking heeft op werkzaamheden die in 2018
zijn uitgevoerd, maar in 2019 zijn betaald, worden bij de aanvraag ook bescheiden
toegevoegd waaruit het moment van betaling blijkt. Indien de aanvraag uitsluitend
betrekking heeft op zulke werkzaamheden, dan hoeven bij de aanvraag geen bescheiden
te worden gevoegd waaruit blijkt welke onderhoudswerkzaamheden in 2019 zijn uitgevoerd.
Deze bescheiden zijn vanzelfsprekend wel vereist indien in dezelfde aanvraag ook subsidie
op grond van het beleidskader wordt aangevraagd.
Artikel 6
Artikel 6 heeft betrekking op de beslissing van de minister op de subsidieaanvragen.
De minister besluit binnen 13 weken na sluiting van de aanvraagperiode (dat wil zeggen,
binnen 13 weken na 30 april 2020) op de subsidieaanvragen. De minister stelt de subsidie
direct vast en betaalt het subsidiebedrag ineens. De beslistermijn van de minister
is gelijk aan de beslistermijn die geldt op grond van het beleidskader. Dit maakt
het mogelijk dat de minister in die gevallen waarin zowel op grond van het beleidskader
als op grond van deze regeling subsidie wordt aangevraagd voor beide regelingen gelijktijdig
een besluit neemt. De beslistermijn laat artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht
vanzelfsprekend onverlet. Dit betekent bijvoorbeeld dat de beslistermijn wordt opgeschort
indien een aanvraag onvolledig is en de aanvrager ingevolge artikel 4:5 van de Awb
de gelegenheid wordt geboden zijn aanvraag aan te vullen.
Artikel 7
Artikel 7 regelt de inwerkingtreding van deze regeling. Deze regeling treedt in werking
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt
geplaatst en werkt daarbij terug tot en met 1 januari 2019. Met de opgenomen terugwerkende
kracht wordt buiten twijfel gesteld dat ook de drukkende onderhoudskosten die in 2019
worden gemaakt vóór het moment van inwerkingtreding van deze regeling, op grond van
de regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven