Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 april 2019, nummer WBV 2019/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/3.4.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4.1.1. De aanvraag

De herhaalde aanvraag

De IND merkt in het kader van artikel 4:6 Awb enkel feiten en omstandigheden als nieuw aan die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag.

Verzoek om heroverweging

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking als een aanvraag die niet is ingediend overeenkomstig de formele vereisten voor de indiening van een aanvraag.

De IND stelt de vreemdeling in de gelegenheid om aan de formele vereisten te voldoen.

Meer verblijfdoelen

De IND beoordeelt slechts één verblijfsbeperking per aanvraag, met uitzondering van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb dan wel artikel 3.6a Vb.

Ambtshalve toets

Bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb, beoordeelt de IND ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb.

De IND doet dit volgens een vaste volgorde.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb als de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de aanvraag tot het verlengen van een geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb intrekt.

De IND maakt geen gebruik van de bevoegdheid om ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder e, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb. Dat laat onveranderd dat de IND – voor zover daar in wordt voorzien – ambtshalve een vergunning kan verlenen op grond van artikel 3.6b Vb.

Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 3.6, eerste lid, Vb, beoordeelt de IND:

  • Voor zover van toepassing en overeenkomstig paragraaf B11/2.5 Vc of er in het kader van een eerste reguliere aanvraag aanleiding bestaat een vergunning op grond van artikel 3.6ba Vb te verlenen;

  • en indien toepassing van artikel 3.6ba Vb niet aan de orde is, of er op grond van artikel 6.1d Vb ambtshalve reden is voor toepassing van artikel 64 Vw.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6 Vb en 6.1d Vb achterwege, als de IND aan de vreemdeling met de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een zwaar inreisverbod of een ongewenstverklaring oplegt. De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6ba Vb achterwege voor zover daar op grond van paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat.

B

Paragraaf B1/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1. Algemeen

De IND maakt bij de verlening van de verblijfsvergunning terughoudend gebruik van de in artikel 3.4, tweede lid, Vb neergelegde bevoegdheid om de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking nader te omschrijven.

De IND vermeldt bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vb of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

De beperking en de arbeidsmarktaantekening waaronder de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, zijn in de desbetreffende materiehoofdstukken nader uitgewerkt.

C

Paragraaf B8/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op tijdelijke humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • eergerelateerd en huiselijk geweld;

  • slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel;

  • vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • amv’s die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • overgangsrecht naar aanleiding van wijziging beleid voor amv’s per 1 juni 2013;

  • verblijf in afwachting van een verzoek ex artikel 17 RWN;

  • medische behandeling;

  • verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen.

  • plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

  • verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden;

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.6, 3.46, 3.48, 3.49, 3.99a, 3.102b, 61c en 6.1d Vb.

D

Paragraaf B8/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1. Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder a, VV een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor remigratie als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is meerderjarig;

  • de vreemdeling heeft afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit; en

  • de vreemdeling heeft een aanvraag ingediend om remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet.

De IND wijst de aanvraag niet af als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

E

Paragraaf B8/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

10.1. Beleidsregels voor de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV aan een verwesterde minderjarige vrouw als de minderjarige vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.

De IND beoordeelt of sprake is een onevenredige psychosociale druk aan de hand van in ieder geval de volgende omstandigheden:

  • a. de mate van verwestering van de minderjarige vrouw;

  • b. individuele humanitaire omstandigheden, waaronder in ieder geval wordt betrokken de medische omstandigheden (bij de minderjarige vrouw of bij een gezinslid) en het overlijden in Nederland van een gezinslid van de minderjarige vrouw; en

  • c. de mogelijkheden tot deelname in de Afghaanse samenleving, waarbij in ieder geval wordt betrokken de samenstelling van het gezin en de aanwezigheid van machtige actoren (stamoudsten, krijgsheren) om de minderjarige vrouw te beschermen.

ad a

De IND beoordeelt de mate van verwestering aan de hand van de volgende omstandigheden:

  • de minderjarige vrouw is tenminste tien jaar oud;

  • de verblijfsduur in Nederland bedraagt tenminste acht jaar, gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot aan de aanvraag tot een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zoals in deze paragraaf is omschreven; en

  • het volgen van onderwijs in Nederland.

Indien de minderjarige vrouw niet voldoet aan één of meer van de onder ad a genoemde omstandigheden, dan rust op de vreemdeling een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat zij in het bezit gesteld moet worden van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van dit beleid.

De IND betrekt ook aspecten die er op duiden dat er geen sprake is een verwesterde schoolgaande minderjarige vrouw, waaronder in ieder geval:

  • gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal;

  • ongeoorloofd schooluitval; of

  • (uitingen van) gedrag conform de sociale Afghaanse islamitische normen.

De IND kan besluiten om geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb, jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV, te verlenen, als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de minderjarige vrouw of een van haar gezinsleden de terugkeer naar Afghanistan frustreert (waaronder het voeren van procedures die enkel zijn gericht op het bemoeilijken van de terugkeer);

  • de minderjarige vrouw tussentijds is teruggekeerd naar Afghanistan; of

  • het gestelde in paragraaf B1/4.4 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND merkt de groep vreemdelingen die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor verwesterde minderjarige vrouwen aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

Het uitgangspunt dat verwesterde vrouwen zich kunnen aanpassen (zie C7/3.2.2) blijft voor minderjarige vrouwen bestaan.

F

Paragraaf B8/10.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

10.2. Beleidsregels voor de gezinsleden van de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV, aan de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.

De IND merkt de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV niet als ten aanzien van de ouders het gestelde in paragraaf C2/6.2.7 Vc of paragraaf C2/6.2.8 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb, aan de volgende gezinsleden van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk:

  • minderjarige broer(s) en/of zus(sen); en

  • meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) die nog deel uitmaken van het gezin.

De IND neemt aan dat meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) niet langer deel uitmaken van het gezin als:

  • de meerderjarige broer of zus zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of

  • de meerderjarige broer of zus een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.

Als de meerderjarige broer of zus zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat hij/zij niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de hoofdpersoon, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet als ten aanzien van de broer(s) en/of zus(sen) het gestelde in paragraaf C2/6.2.7 Vc of paragraaf C2/6.2.8 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND wijst de aanvraag van de broer(s) en/of zus(sen) van de verwesterde minderjarige vrouw niet af wegens het ontbreken van een referentverklaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder k, Vw.

G

Paragraaf B8/11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

11.1. Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV)

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die vanuit een ander land op grond van het HKBV wordt geplaatst in een pleeggezin of in een instelling in Nederland, als alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft een verklaring afgegeven, waarin staat dat de Nederlandse Centrale autoriteit instemt met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland (instemmingsverklaring);

  • de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft het besluit genomen om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of in een instelling in Nederland (instemmingsbesluit);

  • het betreft een plaatsing met een tijdelijke duur;

  • het gezag over de vreemdeling moet door de autoriteiten van het land van herkomst zijn geregeld;

  • de aspirant-pleegouders hebben rechtmatig verblijf, als bedoeld artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of zijn Nederlander.

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV niet af wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.

H

Paragraaf B8/11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

11.2. Beperking, arbeidsmarktbeperking en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV onder de beperking: ‘tijdelijk humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV met de geldigheidsduur van één jaar.

I

Paragraaf B8/11.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden

11.3. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV alleen als nog steeds sprake is van plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV in als de plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland is geëindigd.

J

Paragraaf B8/12 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

12 Verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden

12.1 Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die:

  • 1. zich in Nederland bevindt;

  • 2. zich in een terminale fase van een ziekte bevindt; en

  • 3. niet meer (curatief) medisch wordt behandeld en enkel palliatieve zorg krijgt.

De IND wijst de aanvraag niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, Vw.

De IND wijst de aanvraag af wanneer de vreemdeling al een verblijfsvergunning in een andere EU-lidstaat heeft.

Ad 2) Terminale fase van een ziekte

Het BMA stelt vast dat er sprake is van een terminale fase van een ziekte.

De uitleg van een terminale fase van een ziekte is gesteld op: vreemdelingen die zich in een terminale fase van hun ziekte bevinden, niet meer curatief behandeld worden en enkel palliatieve zorg krijgen. Op een enkele uitzondering gaat het naar verwachting om oncologische aandoeningen. Terminaal wil – qua termijn – zeggen dat de verwachting is dat een patiënt binnen zes maanden tot anderhalf jaar overlijdt. Het betreft altijd somatische ziekten. Psychiatrische stoornissen vallen hier niet onder. Een vreemdeling die chronisch suïcidaal is, is niet terminaal. Ook HIV is een chronische ziekte die meestal goed te behandelen is met medicatie en deze gevallen zullen evenmin onder de definitie vallen.

Wanneer het BMA vaststelt dat er sprake is van een terminale fase van een ziekte, brengt het BMA geen medisch advies uit, maar legt het de bevindingen neer in een memo.

12.2 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van één jaar.

12.3 Bewijsmiddelen

De IND sluit ten aanzien van de bewijsmiddelen aan bij de in paragraaf A3/7.2.4 Vc onder 1, 2, en 3 genoemde bewijsmiddelen.

Als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, legt de IND deze niet voor aan het BMA.

12.4 Gezinsleden

De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden, van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV:

  • de huwelijks- of (geregistreerde) partner die 21 jaar of ouder is;

  • de biologische of juridische kinderen die onder rechtmatig gezag van de referent vallen.

Als de referent een minderjarig kind is, verleent de IND op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouders, als het kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouders een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV. De minderjarige broers en zussen staan onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b en c, Vw.

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de gezinsleden onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Verlenging en intrekking

Na het overlijden van de hoofdpersoon vervalt het verblijfsrecht van de gezinsleden. De IND trekt een nog geldige verblijfsvergunning van gezinsleden niet eerder in dan per de datum, gelegen twaalf weken na de dag van het overlijden van de hoofdpersoon. Wanneer de referent is komen te overlijden, wordt een verlengingsaanvraag afgewezen.

K

Paragraaf B9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op niet-tijdelijk humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • Oud-Nederlanders;

  • Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • Terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen);

  • Afsluiting Definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen;

  • Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige in het kader van verblijf als familie- of gezinslid;

  • Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid;

  • Na verblijf in het kader van medische behandeling;

  • Na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen;

  • Na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of (dreigend) huiselijk geweld;

  • Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel;

  • Na verblijf als getuige-aangever van mensenhandel;

  • Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

De beleidsregels zijn een nadere invulling of een uitwerking van de artikelen 3.50 en 3.51 Vb.

L

Paragraaf B9/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3.1. Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder a, VV verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van c en k;

  • de vreemdeling meerderjarig is;

  • de vreemdeling op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland verbleef;

  • de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • de aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d of e, RWN. Het moet hierbij gaan om het afleggen van een verklaring van afstand in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN zou worden ingetrokken.

M

Paragraaf B9/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6. Afsluiting Definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen

6.1. Inleiding

In de brief aan de Tweede Kamer van 29 januari 2019 (Nieuwe Balans in het Regeerakkoord, TK 2018–2019, 19 637, nr. 2459) is opgenomen dat de Definitieve Regeling per 29 januari 2019 wordt beëindigd en dat er een overgangsregeling komt voor langdurig verblijvende kinderen. Dit is de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (verder: de Afsluitingsregeling). In dit hoofdstuk wordt de beëindiging met terugwerkende kracht van de Definitieve Regeling geregeld en zijn beleidsregels opgenomen inzake deze Afsluitingsregeling.

6.2. Beëindiging Definitieve Regeling

De Definitieve Regeling, zoals voorheen opgenomen in dit hoofdstuk, wordt – met terugwerkende kracht – afgeschaft per 29 januari 2019.

De IND beoordeelt lopende procedures inzake de Definitieve Regeling aan de hand van de voorwaarden en contra-indicaties van de Afsluitingsregeling. De Afsluitingsregeling heeft immers als doel om tot een herbeoordeling te komen van de Definitieve Regeling. Ook is van belang dat in de Afsluitingsregeling, onder handhaving van de overige voorwaarden en contra-indicaties, een wijziging heeft plaatsgevonden van de contra-indicatie niet meewerken aan vertrek. Deze contra-indicatie wordt vervangen door de contra-indicatie niet beschikbaar zijn voor vertrek. Deze aanpassing geldt als gunstiger recht in de zin van artikel 3.103 Vb en wordt bij de beoordeling van alle lopende procedures betrokken, inclusief (hoger) beroepsprocedures.

6.3. Afsluitingsregeling – algemeen

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder b, VV.

De IND beoordeelt de Afsluitingsregeling op basis van:

  • alle lopende procedures inzake de Definitieve Regeling, waaronder (hoger) beroepsprocedures. De vreemdeling hoeft in dat geval geen nieuwe aanvraag in te dienen;

  • ambtshalve herbeoordeling van aanvragen op grond van de Definitieve Regeling, indien de eerdere afwijzing op grond van enkel het meewerkcriterium in rechte onaantastbaar is geworden. In paragraaf B9/6.4 Vc is geregeld onder welke voorwaarden en op welke van twee manieren vreemdelingen voor herbeoordeling in aanmerking kunnen komen;

  • aanvragen op grond van de Afsluitingsregeling, ingediend na 29 januari 2019 en uiterlijk binnen twee weken na inwerkingtreding van deze regeling, overeenkomstig paragraaf B9/6.8 Vc. De IND merkt vóór de inwerkingtreding van dit WBV ingediende aanvragen, waarin een beroep wordt gedaan op (de strekking van) eerdergenoemde Kamerbrief van 29 januari 2019, aan als aanvragen op grond van de Afsluitingsregeling. Vreemdelingen hoeven in dat geval niet opnieuw een schriftelijke aanvraag in te dienen.

Vreemdelingen die buiten deze termijn een aanvraag indienen, kunnen zich niet beroepen op de Afsluitingsregeling.

Voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, gelden de bepalingen van hoofdstuk B1 onverkort.

6.4. Herbeoordeling Definitieve Regeling

De IND gaat onder de hieronder genoemde voorwaarden over tot ambtshalve herbeoordeling van aanvragen op grond van de Definitieve Regeling als de eerdere aanvraag enkel op grond van het meewerkcriterium is afgewezen.

Uit de uitwerking hieronder volgt dat herbeoordeling op twee manieren kan plaatsvinden:

  • volledig ambtshalve door de IND en zonder dat de vreemdeling daartoe enige handeling hoeft te verrichten;

  • op basis van een signaal van de vreemdeling binnen twee weken na inwerkingtreding van de Afsluitingsregeling.

Ambtshalve herbeoordeling vindt voor de eerste groep plaats zonder dat de vreemdeling daartoe enige handeling hoeft te verrichten. Dat geldt voor vreemdelingen waarvan op voorhand met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat zij op 29 januari 2019 in Nederland verbleven. Tevens bestaat er bij die groep voldoende zekerheid omtrent het adres waar deze vreemdelingen verblijven en hun actuele gezinssamenstelling.

De IND gaat ten aanzien van de hiervoor bedoelde groep over tot ambtshalve herbeoordeling indien:

  • a) de vreemdeling reeds eerder een aanvraag op grond van de Definitieve Regeling heeft ingediend en er tegen de afwijzing van die aanvraag geen procedure meer loopt;

  • b) er in die eerdere beoordeling van de Definitieve Regeling geen andere contra-indicaties of afwijzingsgronden dan het meewerkcriterium zijn tegengeworpen;

  • c) de vreemdeling op 29 januari 2019 in een opvangvoorziening van het COA verbleef dan wel onder toezicht van het NIDOS stond.

Ad c) Onder opvangvoorzieningen van het COA vallen ook de gezinslocaties (GL) en de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL). De gemeentelijke noodopvang waaronder de zogenoemde bed, bad en brood locaties vallen hier niet onder.

In afwijking van vorenstaande vindt deze herbeoordeling niet plaats als zich een van de volgende in paragraaf B9/6.6 Vc opgenomen contra-indicaties voordoet:

  • de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning, behoudens de verblijfsvergunningen die in paragraaf B9/6.6 onder b Vc zijn uitgezonderd;

  • de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten (paragraaf B9/6.6, onder f Vc).

Voor vreemdelingen is het kenbaar of zij op grond van vorenstaande bepalingen voor ambtshalve herbeoordeling in aanmerking komen. Dat is immers gebaseerd op objectieve en voor de vreemdeling kenbare uitgangspunten.

De tweede groep die voor herbeoordeling in aanmerking komt, met toepassing van dezelfde contra-indicaties, betreft vreemdelingen die:

  • reeds op 29 januari 2019 in Nederland verbleven (paragraaf B9/6.5 Vc);

  • voldoen aan de hierboven onder a) en b) genoemde voorwaarden;

  • niet reeds op grond van punt c) hierboven zullen worden herbeoordeeld; en

  • binnen twee weken na inwerkingtreding van de Afsluitingsregeling kenbaar maken dat zij voor herbeoordeling in aanmerking wensen te komen. Zij dienen hiervoor een beroep te doen op de Afsluitingsregeling middels het op de website (www.ind.nl) opgenomen aanvraagformulier Afsluitingsregeling. Reeds ingediende aanvragen of verzoeken om herbeoordeling hoeven niet opnieuw middels dit aanvraagformulier te worden ingediend.

De daadwerkelijke herbeoordeling vindt plaats aan de hand van alle voorwaarden (paragraaf B9/6.5 Vc) en contra-indicaties (paragraaf B9/6.6 Vc). Mocht eerst bij de herbeoordeling blijken dat er sprake is van een van de twee hierboven genoemde contra-indicaties, dan worden die bij de beoordeling onverkort tegengeworpen.

Herbeoordeling vindt plaats door op grond van artikel 3.6b Vb een ambtshalve beschikking te nemen. Alvorens een inwilligend ambtshalve besluit te nemen, stelt de IND de vreemdeling in staat te voldoen aan de voorwaarde dat alle lopende procedures worden ingetrokken. Tevens kunnen daarbij nadere gegevens worden verlangd voor de afgifte van een verblijfsdocument of anderszins.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening (paragraaf B9/6.5 Vc), dan wel indien er sprake is van contra-indicaties (paragraaf B9/6.6 Vc), weigert de IND bij ambtshalve beschikking een vergunning op grond van de Afsluitingsregeling te verlenen. Tegen deze beschikking kan bezwaar worden gemaakt.

6.5. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling

De IND beoordeelt in alle gevallen of de vreemdeling zich op de peildatum van 29 januari 2019 in Nederland bevond. De IND verleent geen verblijfsvergunning aan vreemdelingen die zich op de peildatum niet in Nederland bevonden.

De IND neemt verblijf op de peildatum in beginsel aan indien de vreemdeling op die datum dan wel op enig moment in de periode van uiterlijk drie maanden daarvoor bekend was bij de IND, DT&V, COA, of AVIM. De IND beoordeelt dat overeenkomstig de voorwaarde als bedoeld onder paragraaf B9/6.5, onder c Vc.

De IND neemt – in uitzondering op vorenstaande – niet aan dat er sprake was van verblijf in Nederland als er concrete indicaties zijn dat de vreemdeling op de peildatum buiten Nederland verbleef. Een concrete indicatie doet zich in ieder geval voor bij aantoonbaar vertrek uit Nederland en waarbij er nadien niet is gebleken dat de vreemdeling weer is teruggekeerd.

De IND neemt ook aan dat er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum als op basis van bij de IND bekende gegevens buiten twijfel is dat de vreemdeling op de peildatum in Nederland verbleef.

De IND beoordeelt aan de hand van bij de IND de bekende gegevens of er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum. Indien de IND daartoe aanvullende gegevens verlangd, wordt de vreemdeling hiertoe in de gelegenheid gesteld.

Deze voorwaarde laat onveranderd dat een vergunning tevens kan worden geweigerd wegens verblijf buiten de Europese Unie, voor zover paragraaf B9/6.6, onder f Vc van toepassing is.

Hoofdpersoon

De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:

  • a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de oorspronkelijke aanvraag, dan wel op enig moment tussen 1 februari 2013 en 29 januari 2019;

  • b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag uiterlijk op de peildatum (29 januari 2019) ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;

  • c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én

  • d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van deze Afsluitingsregeling.

Ad b.

De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.

Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/6.2.1 Vc (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.

Ad c.

De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:

  • sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, of AVIM (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en

  • niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.

Als sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.

De IND beoordeelt in het kader van ambtshalve herbeoordeling niet opnieuw of aan deze voorwaarde is voldaan.

De IND beoordeelt in het geval van een ingediende aanvraag of de vreemdeling in de periode vanaf zijn eerste asielaanvraag (maar niet eerder dan 27 juni 2010) tot aan de peildatum van 29 januari 2019 aan deze voorwaarde voldeed.

Als de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt, bijvoorbeeld ingevolge de Dublinverordening, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.

Als de gezinsband is verbroken, wordt dit uitsluitend aan het betreffende gezinslid tegengeworpen.

Gezinsleden

De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op de peildatum van 29 januari 2019 deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij op het moment van beoordeling de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.

De IND beoordeelt de aanspraken op de Afsluitingsregeling in de context van het gezin. Dat betekent dat een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de gezinsleden er toe leidt dat het hele gezin niet in aanmerking komt voor verblijf, tenzij bij het betreffende criterium van dat uitgangspunt wordt afgeweken.

De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B7.

Onder gezinsleden verstaat de IND:

  • ouders;

  • minderjarige broer(s)of zus(sen) die minderjarig waren op de peildatum;

  • meerderjarige broer(s)of zus(sen) die op de peildatum nog onderdeel vormen van het gezin.

En als de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:

  • de vreemdeling van achttien jaar of ouder die op de peildatum een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of

  • het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er op de peildatum feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.

6.6. Contra-indicaties

De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid op het moment van de beoordeling sprake is van de volgende contra-indicaties:

  • a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;

  • b. de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning;

  • c. de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU;

  • d. de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden;

  • e. de vreemdeling is niet beschikbaar geweest in het kader van vertrek; of

  • f. de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.

Ad a.

De IND verleent de verblijfsvergunning niet als de vreemdeling of één van de gezinsleden een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval als:

  • wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt; of

  • bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.

Als bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.

Ad b.

Deze contra-indicatie leidt niet tot weigering van de verblijfsvergunning indien de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

  • medische behandeling (artikel 3.4, onder p, Vb);

  • tijdelijke humanitaire gronden (artikel 3.4, onder q, Vb); of

  • studie (artikel 3.4, eerste lid onder m, Vb).

Als een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.

Als de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.

Ad d.

De vreemdeling moet bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Daarnaast moet hij in de eerste asielprocedure consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit. Als de vreemdeling zijn identiteit niet kan aantonen met documenten maar wel consistent en naar waarheid heeft verklaard, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen. Indien na de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag andere identiteitsgegevens bekend zijn geworden, wordt beoordeeld of deze contra-indicatie alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen.

Indien de vreemdeling of een gezinslid zich na vergunningverlening in de BRP inschrijft met een andere identiteit of nationaliteit, dan trekt de IND de vergunning in.

Ad e.

De IND neemt aan dat de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrek aan de hand van de volgende uitgangspunten.

De toetsperiode is overeenkomstig de relevante toetsperiode van de voorwaarde niet onttrekken aan het toezicht, zoals bedoeld in paragraaf B9/6.5, onder c Vc.

De vreemdeling is in ieder geval beschikbaar geweest voor vertrek, indien de daadwerkelijke verblijfplaats van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, tenzij de vreemdeling op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken. Het vertrek met onbekende bestemming wordt niet tegengeworpen indien de vreemdeling binnen drie maanden weer in beeld is gekomen (paragraaf B9/6.5, onder c Vc).

De daadwerkelijke verblijfsplaats is in ieder geval bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid (zie paragraaf B9/6.4, onder c Vc).

Vertrek met onbekende bestemming kan onder meer aan de hand van een model M-100 worden vastgesteld. De vreemdeling heeft de opvanglocatie niet uit eigen beweging verlaten in het geval van vertrek naar aanleiding van een (voorgenomen) ontruiming van de opvanglocatie.

Ad f.

De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.

De IND werpt aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie altijd tegen ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.

In het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.

Daarbuiten wordt deze contra-indicatie uitsluitend niet tegengeworpen, indien de vreemdeling na terugkeer opnieuw een asielaanvraag indient en hij nadien vijf jaar in Nederland verblijft overeenkomstig paragraaf B9/6.5, onder b Vc.

Als de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.

6.7. Vereisten aanvraagprocedure

Voor het indienen van de aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling zijn overeenkomstig artikel 3.34, onder s, VV leges verschuldigd.

De IND verleent vrijstelling van het paspoortvereiste en de inkomenseis. In aanvulling op het bepaalde in paragraaf B1/4.1 Vc merkt de IND de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1 Vc, wijst de IND de aanvraag af wegens het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid onder a, Vw.

6.8. Procedurele bepalingen

Ambtshalve herbeoordeling

Het ambtshalve herbeoordelingsbesluit wordt schriftelijk bekend gemaakt door toezending er van aan het (laatst bekende) adres de vreemdeling.

Indienen aanvraag

Vreemdelingen die wegens het voldoen aan de voorwaarden een beroep op de Afsluitingsregeling willen doen, moeten hiertoe tijdig schriftelijk een aanvraag indienen.

Een aanvraag is tijdig ingediend indien de vreemdeling binnen twee weken na inwerkingtreding van de Afsluitingsregeling een schriftelijke aanvraag heeft ingediend.

Er kan daartoe gebruik worden gemaakt van het op de website van de IND (www.ind.nl) opgenomen aanvraagformulier Afsluitingsregeling. Op de website is opgenomen op welke wijze de aanvraag kan worden ingediend.

Ook aanvragen die niet middels dit aanvraagformulier zijn ingediend en waarin een beroep wordt gedaan op de afschaffing van de Definitieve Regeling dan wel de kamerbrief van 29 januari 2019, worden aangemerkt als aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling.

De IND nodigt de vreemdeling vervolgens op grond van artikel 3.99, tweede lid, onder a, Vb uit om in persoon aan het loket te verschijnen.

Overige procedurele bepalingen

Het kind, dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd, kan bij zijn aanvraag tevens verblijf aanvragen voor zijn gezinsleden, tenzij de gezinsband inmiddels is verbroken.

Ingangsdatum en geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De IND verleent de verblijfsvergunning met ingang van:

  • 29 januari 2019, voor zover de verblijfsvergunning ambtshalve op basis van een herbeoordeling wordt verleend;

  • de datum waarop de aanvraag is ontvangen indien er geen sprake is van een herbeoordeling maar van een ingediende aanvraag. De verblijfsvergunning wordt niet verleend met een eerdere datum dan 29 januari 2019.

N

Paragraaf B9/8.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.6. Verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden na verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder c, VV als:

  • de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.50, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb of artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb; en

  • de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Voor een uitwerking van de bijzondere individuele omstandigheden die een rol in dit kader kunnen spelen zoekt de IND aansluiting bij de bijzondere omstandigheden genoemd in paragraaf B9/11 Vc.

O

Paragraaf B9/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10. Na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen

De IND verleent een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder d, VV, als:

  • het slachtoffer aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; of

  • uit recente medische informatie blijkt dat een fysieke of psychische aandoening het slachtoffer (nog steeds) in de weg staat om medewerking te verlenen aan het strafproces; of

  • het slachtoffer op het moment van de aanvraag minderjarig is en uit een recente verklaring van de politie of KMar blijkt dat van de vreemdeling (nog steeds) niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met diens minderjarigheid.

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder d, VV, als:

  • de vreemdeling ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar; en

  • geen sprake meer is van een ernstige bedreiging, een fysieke of psychische beperking of minderjarigheid, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; en

  • er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, waardoor van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

P

Paragraaf B9/11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11. Na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of van (dreigend) huiselijk geweld

De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder i en j, Vb, als de vreemdeling aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt.

Is van een voortduring van (de dreiging van) het geweld geen sprake meer, dan verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV, als er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in:

  • a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • c. de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;

  • e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie; of

  • f. de banden met Nederland.

De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten.

Ad a., b. en c.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst; of

  • de eigen familie in het land van herkomst de vrouw heeft verstoten; of

  • de vrouw naar het recht van het land van herkomst niet de mogelijkheid heeft te scheiden.

Ad e.

De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.

Bij een minderjarige vreemdeling is het in verband met de leeftijd van de vreemdeling niet noodzakelijk dat de gezinsband met de referent is verbroken.

Ad d. en f.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van in Nederland geboren kinderen, of kinderen met (ook) de Nederlandse nationaliteit; en

  • aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding in het land van herkomst.

Q

Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

12. Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, VV verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, en b, en g, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1. de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat heeft geleid tot verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, en g, Vb;

  • 2. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.

Ad 1 en 2

Een vervolgingsbeslissing is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 en 2 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

R

Paragraaf B9/13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13. Na verblijf als getuige-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder g, VV verleent de IND een verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder c, Vb als: de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden. Als de aangifte door de vreemdeling heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte moet bij de beoordeling van het risico voor represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht moet worden toegekend aan de veroordeling;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

S

Paragraaf B9/14.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

14.1. Privéleven

De IND verleent de verblijfsvergunning voor het uitoefenen van het privéleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder h, VV.

Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt het begrip privéleven gevormd door de volgende elementen:

  • het recht op identiteit;

  • het recht op persoonlijke ontwikkeling;

  • het recht om relaties aan te gaan met andere mensen en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld;

  • elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht, naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven; en

  • geestelijke stabiliteit.

De IND betrekt bij de beoordeling van een beroep op het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM in ieder geval:

  • de vraag of aan de vreemdeling in Nederland verblijf is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning;

  • de verblijfsduur in Nederland; en

  • het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan.

T

Paragraaf B9/15 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

15. Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV)

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder i, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een buitenlandse minderjarige vreemdeling, die vanuit een ander land op grond van het HKBV wordt geplaatst in een pleeggezin of in een instelling in Nederland, als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft een verklaring afgegeven, waarin staat dat de Nederlandse Centrale autoriteit instemt met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland (instemmingsverklaring);

  • de Centrale Autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft het besluit genomen om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of in een instelling in Nederland (instemmingsbesluit);

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling in Nederland zal gaan verblijven;

  • het gezag over de vreemdeling moet door de autoriteiten van het land van herkomst zijn geregeld;

  • de aspirant-pleegouders hebben rechtmatig verblijf, als bedoeld artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of zijn Nederlander.

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder i, VV niet af wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.

U

Paragraaf B10/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

Rechtsmisbruik en fraude

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:

  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of

  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet daadwerkelijk is geweest; of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.

De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.

Openbare orde en openbare veiligheid

Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.

De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

Volksgezondheid

Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.

Beroep op de algemene middelen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve burger van de Unie bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:

  • in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw;

  • in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw; of

  • binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw.

De IND betrekt in ieder geval de volgende persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging:

  • de reden waarom de burger van de Unie niet in staat is in zijn levensonderhoud en dat van zijn familieleden te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;

  • de banden die de burger van de Unie nog heeft met zijn land van herkomst;

  • de gezinssituatie;

  • de medische situatie (gezondheidstoestand);

  • leeftijd;

  • overige beroepen op (sociale) voorzieningen;

  • de mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;

  • de mate van integratie in Nederland van de burger van de Unie en zijn familieleden;

  • nabije toekomstverwachting of burger van de Unie nog bijstand nodig zal hebben.

Het is aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:

  • slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV; of

  • slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw als:

  • de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en

  • de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.

Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Pw een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Pw krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden en beëindiging EU-recht

In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:

  • in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en

  • het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.

Rechtsgevolgen

Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:

  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;

  • de burger van de Unie of diens familielid moet Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;

  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en

  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of

  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

V

Paragraaf B11/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven:

  • als economisch niet-actieve langdurig ingezetene;

  • als vermogende vreemdeling (ook wel buitenlandse investeerder);

  • voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst omdat artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is;

  • op grond van de pilot ‘huisvesting Akense niet-EU studenten’ en

  • op grond van ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van 3.29a Vb, artikel 3.6ba Vb en artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV, Vb in samenhang met het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’.

W

Paragraaf B11/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4. Pilot huisvesting Akense niet-EU studenten

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De aanvraag om een verblijfsvergunning is door het voorportaal (de gemeente Kerkrade) namens de vreemdeling conform het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’ ingediend;

  • De vreemdeling is gekoppeld aan een woning in Kerkrade of Heerlen;

  • De vreemdeling is (voorlopig) ingeschreven aan de Rheinisch-Westfaelische Technische Hochschule Aachen (de RWTH) in verband met een voltijdse studie; en

  • De vreemdeling toont aan het begin van elk studiejaar aan zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Procedureel

De IND verstrekt ten behoeve van de pilot jaarlijks maximaal 75 verblijfsvergunningen.

In afwijking op paragraaf B1/3.4.1.2 en conform het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’ machtigt de vreemdeling het voorportaal om:

  • namens de vreemdeling de verblijfsaanvraag in te dienen;

  • namens de vreemdeling de leges voor de verblijfsaanvraag te voldoen; en

  • alle relevante informatie betrekking hebbende op het verblijfsrecht van de vreemdeling te delen met de IND en indien nodig gegevens op te vragen bij de RWTH.

Middelen van bestaan

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende als de vreemdeling voldoet aan de gehanteerde inkomensnorm die wordt vastgesteld aan het begin van elk kalenderjaar voor de uitwonende student (exclusief collegegeld).

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen (uit een studiebeurs) waarmee de kosten van studie en levensonderhoud worden gefinancierd;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of anderszins; of

  • een bedrag dat door de vreemdeling op een ten name van het voorportaal gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar is gesteld.

Op grond van artikel 3.75, vierde lid, Vb beschouwt de IND de middelen van bestaan als duurzaam als deze op het tijdstip waarop de aanvraag regulier voor bepaalde tijd is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar beschikbaar zijn.

X

Paragraaf B11/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 Verblijf conform artikel 3.6ba Vb (ambtshalve toets schrijnende situatie)

Inleiding

Uit artikel 3.6ba Vb volgt dat de IND tot het moment waarop de beslissing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning

regulier voor bepaalde tijd onherroepelijk is geworden, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen.

Terughoudend gebruik van de bevoegdheid

De IND maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, Vb.

De IND verleent geen vergunning, als het samenstel van omstandigheden te zeer verband houdt met (één van) de in artikel 3.4, eerste lid, Vb genoemde beperkingen.

Geen ambtshalve besluit artikel 3.6ba Vb

De IND neemt geen ambtshalve besluit in de zin van artikel 3.6ba Vb als:

  • Een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond artikel 4:5 Awb, artikel 24, tweede lid, Vw of artikel 30c Vw;

  • Een aanvraag niet in behandeling wordt genomen in de zin van artikel 30 Vw;

  • Er een ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw of een inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw is of wordt opgelegd; of

  • de asielaanvraag is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw of de reguliere aanvraag is afgewezen op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid.

Omstandigheden en beoordeling

De IND verstaat onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.6ba in ieder geval dat omstandigheden individueel van aard zijn. Tenzij in deze paragraaf anders is bepaald, kent de IND niet op voorhand een bepaald gewicht toe aan omstandigheden. Hoe omstandigheden meewegen in de beoordeling hangt af van het samenstel van aangevoerde omstandigheden.

De IND hanteert geen limitatieve opsomming van te betrekken omstandigheden. Bijzondere en individuele omstandigheden kunnen – onder meer – hun oorzaak vinden in:

  • (Ernstige) medische problemen (van één of meerdere gezinsleden);

  • Overlijden in Nederland van een gezinslid;

  • Gender gerelateerde aspecten met name eerwraak en huiselijk geweld; of

  • Traumatiserende ervaringen die in Nederland hebben plaatsgevonden.

De IND maakt alleen gebruik van deze bevoegdheid indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen.

Bij de beoordeling of sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden kent de IND een beperkt gewicht toe aan omstandigheden die zijn gerezen tijdens een periode van niet rechtmatig verblijf van de vreemdeling.

Contra-indicaties

Bij de beoordeling worden contra-indicaties in het nadeel van de vreemdeling betrokken. In ieder geval worden de volgende contra-indicaties betrokken:

  • Gevaar voor de openbare orde;

  • Identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit van de vreemdeling;

  • Niet rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw.

Advies

Indien de IND dit noodzakelijk acht voor een zorgvuldige beoordeling zal de IND onafhankelijk advies vragen omtrent voor de besluitvorming specifieke relevante aspecten. Dit geldt in het bijzonder wanneer kinderen met een specifieke problematiek bij de procedure zijn betrokken. De IND vraagt geen advies over de (algemene) vraag of sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen zoals bedoeld in artikel 3.6ba Vb.

Y

Paragraaf B11/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’.

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.31 Vb aan de vreemdeling op wie artikel 13 besluit 1/80 van toepassing is, onder de beperking: ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met verleent de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten onder de beperking ‘verblijf conform beschikking Staatssecretaris’.

Op grond van artikel 3.6ba, eerste lid Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’. De IND vermeldt bij de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor economisch niet-actieve langdurig ingezetenen en vermogende vreemdelingen: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor het zoeken naar of verrichten van arbeid al dan niet in loondienst: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten: ‘Arbeid niet toegestaan’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor verblijf conform artikel 3.6ba Vb: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan economisch niet-actieve langdurig ingezetenen.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van drie jaar aan de vermogende vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan de vermogende vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van ten hoogste één jaar voor het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst.

Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV verleent de IND de verblijfsvergunning in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten met de geldigheidsduur van één jaar.

De verblijfsvergunning verleend in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten wordt ingevolge artikel 3.5, vierde lid, Vb aangemerkt als een tijdelijk verblijfsrecht.

Indien het verblijfsdoel tijdelijk is verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar en verlengt de geldigheidsduur telkens met ten hoogste één jaar.

Indien het verblijfsdoel niet tijdelijk is verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar en verlengt de geldigheidsduur telkens met ten hoogste vijf jaar.

Z

Paragraaf B12/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

Paragraaf B9/18.1 Vc is van toepassing.

(Ex)-geprivilegieerden

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de ex-geprivilegieerde tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een geprivilegieerde status; of

  • het door het Ministerie van BuZa afgegeven verblijfsdocument.

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling die gedurende deze periode in Nederland heeft verbleven op grond van een geprivilegieerde status als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit een familierechtelijke relatie moet blijken:

  • een huwelijksakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid de echtgeno(o)t(e) is van de ex-geprivilegieerde;

  • een geboorteakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid het kind is van de ex-geprivilegieerde; of

  • bescheiden met betrekking tot het partnerschap in het geval dat het afhankelijke gezinslid de partner is van de ex-geprivilegieerde.

Als het afhankelijke gezinslid van de ex-geprivilegieerde niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan beschouwt de IND een verklaring van de ex-geprivilegieerde waaruit blijkt dat het afhankelijke gezinslid kan beschikken over het inkomen als bewijsmiddel dat het afhankelijke gezinslid zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

AA

Paragraaf C1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5. Ambtshalve toets

Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb. Bij afwijzing van een aanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, Vw, is geen sprake van een eerste aanvraag als bedoeld in artikel 3.6a, eerste lid, Vb. In dat geval is artikel 3.6a Vb dus niet van toepassing.

De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is. Dit geldt ook als een nieuwe aanvraag wordt ingediend nadat een vorige aanvraag buiten behandeling is gesteld, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen (zie artikel 30c, tweede lid, Vw).

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.

Voor zover daar op grond van artikel 3.6ba Vb en paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat, beoordeelt de IND bij een eerste asielaanvraag of er op grond van artikel 3.6ba Vb aanleiding bestaat ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen.

De IND beoordeelt bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, tenzij de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid onder g, j of k Vw. Paragraaf A3/7 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb en 6.1e Vb achterwege, wanneer aan de vreemdeling reeds eerder een zwaar inreisverbod (artikel 66a, zevende lid, Vw) of een ongewenstverklaring is opgelegd of wanneer met de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd.

AB

Paragraaf C2/7.10.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.10.2.6. Duurzaamheid en proportionaliteit

Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:

  • a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,

  • b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.

Ad a.

De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.

Ad b.

De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.

Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b, onder a, Vb ambtshalve een verblijfsvergunning onder de beperking humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder e, VV. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder q, Vb).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2019.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 april 2019

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

ALGEMEEN

Nieuwe ambtshalve bevoegdheid

In de brief aan de Tweede Kamer van 29 januari 2019 (Nieuwe Balans in het Regeerakkoord, TK 2018–2019, 19 637, nr. 2459) is opgenomen dat de huidige discretionaire bevoegdheid neergelegd in artikel 3.4, derde lid Vb komt te vervallen. In plaats daarvan wordt tijdens de eerste aanvraagprocedure in Nederland voor een verblijfsvergunning regulier of asiel ambtshalve mede beoordeeld of een verblijfsvergunning kan worden verleend onder een andere beperking dan voorzien in het Vreemdelingenbesluit. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 3.6ba Vb. De beleidsregels opgenomen in paragraaf B11/2.5 Vc zijn een nadere uitwerking van artikel 3.6ba Vb.

Technische wijziging grondslag verblijfsdoelen

De overige artikelen in het Vb waarin een discretionaire bevoegdheid is neergelegd zijn zodanig gewijzigd dat in het VV bepaalde categorieën vreemdelingen kunnen worden aangewezen waaraan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend.

Het gaat om de artikelen 3.48, tweede lid, aanhef en onder b en artikel 3.51, derde lid, Vb.

Voor gevallen waarin verlening van een verblijfsvergunning op grond van die beperking niet aan de orde kan zijn, bijvoorbeeld in situaties waarin de noodzaak verblijf toe te staan veeleer is gelegen in (niet asielgerelateerde) internationale verplichtingen of een wezenlijk Nederlands belang, is aan artikel 3.4 Vb een nieuw vierde lid toegevoegd dat het mogelijk maakt de verblijfsvergunning te verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid van dat artikel. Ook hier is sprake dat in het VV bepaalde categorieën vreemdelingen kunnen worden aangewezen waaraan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend.

Deze wijziging brengt een aantal technische gevolgen met zich mee voor de Vc. De beleidskaders die een grondslag hebben in één van de te wijzigen artikelen krijgen nu een andere grondslag. In dit WBV zijn technische wijzigingen aangebracht waardoor de betreffende beleidskaders een juridische grondslag behouden. Die grondslag is één van de gewijzigde Vb-artikelen in samenhang met artikel 3.16a VV dan wel artikel 3.24aa VV.

Verblijfskader op grond van een oude discretionaire bevoegdheid

Er is ook sprake van een verblijfskader waarbij voorheen een verblijfsvergunning werd verleend op grond van een discretionaire bevoegdheid neergelegd in 3.48 of 3.51 Vb. Door de wijziging van deze artikelen is er voor gekozen om dit verblijfskader als categorie op te nemen in het VV en de Vc. Het gaat om paragraaf B8/12 Vc waar het verblijfskader is opgenomen dat ziet op vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden met als grondslag artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV.

ARTIKELSGEWIJS

A

Deze paragraaf is aangepast aan de hand van de invoering van artikel 3.6ba Vb. Ook wordt er beleidsmatig in voorzien dat voortaan op een andere wijze gebruik wordt gemaakt van artikel 3.6, eerste lid, onder e, Vb. Deze bepaling zag voorheen op de toepassing van de discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder b, Vb. Die beoordeling maakte op grond van de invoering van het Programma Stroomlijnen Toelatingsprocedures standaard onderdeel uit van de ambtshalve toetsing op grond van artikel 3.6 Vb (vgl p. 16 van Stb. 2013, 580). Door de wijziging van artikel 3.48, tweede lid, onder b, Vb, ligt het niet meer voor de hand dat verblijf op deze grond ambtshalve wordt meegetoetst.

Het gaat bij deze grond immers niet langer om beoordeling van verblijf op individuele gronden (de discretionaire bevoegdheid), maar om meerdere in het Voorschrift Vreemdelingen opgenomen concrete verblijfsdoelen. Vreemdelingen kunnen daarvoor – voor zover aan de orde – een daartoe strekkende aanvraag indienen. Het niet langer ambtshalve meetoetsen op grond van artikel 3.6 Vb laat overigens onverlet dat de IND in voorkomende gevallen op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning kan verlenen, voor zover de onderliggende feiten en omstandigheden in de betreffende zaak daar aanleiding toe geven. Daarbij wordt nog opgemerkt dat in het kader van artikel 3.6 Vb (en artikel 3.6a Vb) wordt voorzien in het ambtshalve meetoetsen van verblijfsgronden, ook als er geen aanleiding bestaat om een dergelijke vergunning te verlenen. De bevoegdheid van artikel 3.6b Vb wordt juist, zoals reeds aangegeven, enkel aangewend om een verblijfsvergunning te verlenen indien daar op grond van de onderliggende feiten en omstandigheden in de betreffende zaak aanleiding toe bestaat.

B, D, E, F, G, H, I, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, Z, AA, AB

De artikelen in het Vb waarin een discretionaire bevoegdheid is neergelegd zijn zodanig gewijzigd dat in het VV bepaalde categorieën vreemdelingen kunnen worden aangewezen waaraan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. Het gaat om de artikelen 3.48, tweede lid, aanhef en onder b en artikel 3.51, derde lid, Vb. Voor gevallen waarin verlening van een verblijfsvergunning op grond van die beperking niet aan de orde kan zijn, bijvoorbeeld in situaties waarin de noodzaak verblijf toe te staan veeleer is gelegen in (niet asielgerelateerde) internationale verplichtingen of een wezenlijk Nederlands belang, is aan artikel 3.4 Vb een nieuw vierde lid toegevoegd dat het mogelijk maakt de verblijfsvergunning te verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid van dat artikel. Ook hier is sprake dat in het VV bepaalde categorieën vreemdelingen kunnen worden aangewezen waaraan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. Deze wijziging brengt een aantal technische gevolgen met zich mee voor de Vc. De beleidskaders die een grondslag hebben in één van de te wijzigen artikelen krijgen nu een andere grondslag. In deze paragrafen zijn technische wijzigingen aangebracht waardoor de betreffende beleidskaders een juridische grondslag behouden. Die grondslag is één van de gewijzigde Vb-artikelen in samenhang met artikel 3.16a VV dan wel artikel 3.24aa VV.

C

In hoofdstuk B8 Vc is een beleidskader voor vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden opgenomen (Zie paragraaf B8/12 Vc).

De opsomming van verblijfsdoelen in paragraaf B8/1 Vc is hierop aangepast. Verder is de opsomming van verblijfsdoelen gecompleteerd met een paar reeds bestaande verblijfsdoelen.

J

Vreemdelingen kunnen vanwege medische gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier. De voorwaarden zijn opgenomen in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire. Vreemdelingen die terminaal ziek zijn, vallen niet onder dit beleidskader. De IND legde zaken van vreemdelingen die terminaal ziek zijn en geen verblijfsrecht in Nederland hebben, tot nu toe voor aan de Staatssecretaris, met het verzoek om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid.

Het vervallen van die bevoegdheid heeft geleid tot het vormgeven van beleid voor de categorie vreemdelingen die zich in een terminale fase van een ziekte bevinden. Zo kunnen mensen die terminaal ziek zijn, gebruik maken van de rechten en voorzieningen die voortvloeien uit het bezit van een verblijfsvergunning, en kunnen gezinsleden bij hen verblijven.

X

Inleiding

In de brief aan de Tweede Kamer van 29 januari 2019 (Nieuwe Balans in het Regeerakkoord, TK 2018–2019, 19 637, nr. 2459) is opgenomen dat de huidige discretionaire bevoegdheid komt te vervallen. In plaats daarvan wordt tijdens de eerste aanvraagprocedure in Nederland voor een verblijfsvergunning regulier of asiel ambtshalve mede beoordeeld of een verblijfsvergunning kan worden verleend onder een andere beperking dan voorzien in het Vreemdelingenbesluit. De vreemdeling kan dus niet een zelfstandige aanvraag indienen om verblijf op grond van dit artikel in Nederland te krijgen. Deze beoordeling kan plaats vinden tot het moment dat de beslissing op de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning in Nederland onherroepelijk is. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 3.6ba Vb. Uit dit artikel volgt dat de IND bevoegd is om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. De onderhavige beleidsregels zijn een nadere uitwerking van artikel 3.6ba Vb.

Terughoudend gebruik van bevoegdheid

In dit onderdeel is neergelegd dat van de in artikel 3.6ba, eerste lid Vb gegeven bevoegdheid slechts terughoudend gebruik wordt gemaakt. Omdat het hier om een samenstel van bijzondere en individuele omstandigheden dient te gaan, zal de vreemdeling nadrukkelijk moeten aangeven waarom de IND naar zijn mening gebruik dient te maken van de ambtshalve bevoegdheid en dat met de nodige gegevens en bescheiden dienen te onderbouwen.

Enkel wanneer er sprake is van een samenstel van bijzondere en individuele omstandigheden dat nadrukkelijk niet binnen een bestaand verblijfsdoel past en een schrijnende situatie oplevert zal de hier bedoelde verblijfsvergunning ambtshalve worden verleend.

Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat de IND bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning een zekere beslissingsruimte heeft, waardoor rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die te zeer samenhangen met het gevraagde verblijfsdoel worden in eerste instantie binnen die beoordeling meegenomen. Indien enkel omstandigheden worden aangevoerd die samenhangen met een ander verblijfsdoel dan het gevraagde is het bovenstaande eveneens van toepassing. De vreemdeling kan deze omstandigheden dan aanvoeren binnen een aanvraag die ziet op dat andere verblijfsdoel. Ambtshalve toetsing kan alleen tot een vergunning leiden, indien de aangevoerde schrijnende omstandigheden niet binnen een bestaand beleidskader vallen.

Geen ambtshalve besluit artikel 3.6ba Vb

In dit onderdeel wordt een aantal situaties beschreven waarbij de IND geen besluit neemt op grond van de ambtshalve bevoegdheid. Het betreft onder andere situaties waarbij een aanvraag niet inhoudelijk wordt beoordeeld en die zich om die reden niet goed verhouden met een ambtshalve toets waarbij vervolgens wel inhoudelijk beoordeeld wordt of sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden die tot een schrijnende situatie leidt. Andere situaties die in dit onderdeel worden genoemd zijn aanvragen die zijn afgewezen vanwege openbare orde en voor vreemdelingen aan wie een inreisverbod is opgelegd of die ongewenst zijn verklaard. In dat geval is er sprake van (dwingende) weigeringsgronden die in de weg staan aan toepassing van de in artikel 3.6ba Vb genoemde bevoegdheid. Het ligt daarom voor de hand dat de IND in die gevallen een ambtshalve toets achterwege laat.

Omstandigheden en beoordeling

In dit onderdeel wordt benadrukt dat iedere situatie op zich staat en dat de IND niet op voorhand een bepaald gewicht toekent aan bepaalde omstandigheden, tenzij dat in dit beleid expliciet anders is bepaald. Zo wordt er slechts een beperkt gewicht toegekend aan omstandigheden die hebben plaatsgevonden tijdens niet rechtmatig verblijf. Het is voorts niet voldoende dat de omstandigheden weliswaar bijzonder zijn, maar (in zijn algemeenheid) op meerdere vreemdelingen van toepassing zijn. De omstandigheden dienen daarom naast bijzonder ook individueel te zijn. Verder is inherent aan de onderhavige bevoegdheid dat geen limitatieve opsomming gegeven kan worden van de te betrekken omstandigheden.

In het beleid is wel een aantal factoren opgenomen die zijn te herleiden tot de brief aan de Tweede Kamer van 21 februari 2007 (TK 2006–2007, 19 637, nr.1131) over de beoordeling van de zogenaamde 14/1 brieven en het zogenaamde praktijkdocument uit 2016 (zie bijlage bij ECLI:NL:RBAMS:2018:2305). Voornoemde brief en praktijkdocument zijn van oudsher gebruikt bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de voormalige discretionaire bevoegdheid. Voor zover de elementen die in voornoemde brief en het praktijkdocument worden genoemd relevant zijn bij de beoordeling van deze nieuwe regeling, wordt daar bij de beoordeling van individuele zaken aansluiting bij gezocht. Dat betekent overigens niet dat in beschikkingen steeds alle elementen van de brief en het praktijkdocument in de besluitvorming worden langsgelopen. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden, die worden beoordeeld overeenkomstig onderhavig beleidskader en – waar relevant – aan de hand van de brief en het praktijkdocument. Bovendien moet terdege worden gerealiseerd dat de huidige bevoegdheid van artikel 3.6ba een andere bevoegdheid inhoudt dan de voormalige discretionaire bevoegdheid van artikel 3.4, derde lid Vb (oud). Zo kan de onderhavige bevoegdheid enkel in de eerste verblijfsrechtelijke procedure worden gebruikt waardoor schrijnende situaties die daarna zijn ontstaan niet meer tot verblijfsaanvaarding kunnen leiden. Daarom staan factoren die gerelateerd zijn aan langdurig verblijf na een eerste afwijzing ook niet opgenomen in de opsomming in het beleid en wijkt dit beleid in zoverre ook af van het kader dat eerder werd toegepast bij de beoordeling op grond van de discretionaire bevoegdheid. Zoals ook in het kader van de voormalige discretionaire bevoegdheid al als uitgangspunt werd genomen, kan de brief van 21 februari 2007 – voor zover nu nog steeds relevant – worden gezien als richtsnoer bij de beoordeling. Vast uitgangspunt is en blijft dat dat niet geldt voor de in de bijlagen van de brief genoemde wegingsfactoren (zie onder meer AbRS 24 september 2018, 201803855/1). In het praktijkdocument worden als zodanig geen wegingsfactoren genoemd, maar wordt bij enkele elementen wel ingegaan op het relatieve gewicht van bepaalde factoren. Voor zover die elementen relevant zijn bij de beoordeling van artikel 3.6ba Vb is het praktijkdocument ook in dat opzicht van belang bij de beoordeling.

Een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen

Bij omstandigheden die zich niet in Nederland hebben voorgedaan is het uitgangspunt dat bij de beoordeling of sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden enkel gewicht kan worden toegekend aan deze omstandigheden indien de gevolgen ervan zich in Nederland doen gevoelen. Er dient in beginsel altijd sprake te zijn van een samenstel van bijzondere omstandigheden in Nederland.

Indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven om een reden die nauw verband houdt met de situatie in het land van herkomst en dit aanvoert in een eerste reguliere procedure, ligt het in de rede dit wordt beoordeeld in een asielprocedure. Dan kunnen deze asielgerelateerde omstandigheden in die procedure worden meegenomen en beoordeeld.

Echter in uitzonderlijke gevallen kan er reden zijn om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in het land van herkomst of zich zullen voordoen als betrokkene terug moet naar het land van herkomst te betrekken, mits er een relatie is met de situatie in Nederland. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet om de vraag of een dergelijke omstandigheid vluchtelingenrechtelijke risico’s of risico’s in het kader van artikel 3 EVRM met zich meebrengt. Daarvoor is immers de asielprocedure bestemd. Een dergelijke omstandigheid is als zodanig niet beslissend. In uitzonderlijke gevallen kan een dergelijke omstandigheid wel net de doorslag geven in de weging om vast te stellen dat sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden.

Het beleid brengt ook tot uitdrukking dat er geen toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6ba Vb in het geval de vreemdeling hier te lande een verblijfsvergunning aanvraagt zonder aan de voorwaarden te voldoen en de vreemdeling zich in het kader van de ambtshalve toetsing louter of in overwegende mate beroept op (een samenstel van) omstandigheden die zich in het land van herkomst hebben voorgedaan. Het is uitdrukkelijk niet aan de orde dat er een regulier verblijfsdoel ontstaat dat ziet op schrijnende omstandigheden die zich hebben voorgedaan of zich bij terugkeer mogelijk zullen voordoen in het land van herkomst.

Een en ander komt tot uitdrukking in de beleidsregel dat de IND alleen gebruik maakt van de onderhavige bevoegdheid indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen.

Omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens verblijf dat niet rechtmatig was

In de nota van toelichting bij het Vreemdelingenbesluit staat dat de vreemdeling zich bij het finale oordeel van de rechter zal moeten neerleggen en er daarna geen mogelijkheid meer bestaat om op grond van deze bevoegdheid een verblijfsvergunning te krijgen. Omstandigheden die zich daarna voordoen, zijn ontstaan op een moment dat de betrokken vreemdeling wist dat hij geen aanspraak op verblijf in Nederland had en dienen voor zijn risico te blijven. Alhoewel de nota van toelichting niet expliciet ingaat op omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens niet rechtmatig verblijf vóór de eerste aanvraagprocedure ligt het in de rede om ook aan deze omstandigheden in ieder geval een beperkt gewicht aan toe te kennen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een onrechtmatig verblijvende vreemdeling, in weerwil van zijn plicht zich hier te lande zo spoedig mogelijk te melden, wacht met het indienen van een aanvraag en zich beroept op een schrijnende situatie die is ontstaan door langdurig onrechtmatig verblijf. Om die reden wordt er aan dergelijke omstandigheden slechts beperkt gewicht toegekend.

Contra-indicaties en identiteit

Bij de beoordeling of de IND van de ambtshalve bevoegdheid gebruik maakt gelden contra-indicaties. Zo zijn een gevaar voor de openbare orde, twijfel aan de identiteit en identiteitsfraude redenen om niet over te gaan tot gebruikmaking van de ambtshalve bevoegdheid.

Een andere contra-indicatie is wanneer de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Bij het vorige onderdeel is de beleidsregel toegelicht inhoudende dat bij de beoordeling of sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden een beperkt gewicht wordt toegekend aan omstandigheden die zijn gerezen tijdens een periode van niet rechtmatig verblijf van de vreemdeling. Die beleidsregel moet worden onderscheiden van de onderhavige contra-indicatie. Dat komt bij de beoordeling tot uitdrukking door allereerst een omstandigheid die is ontstaan tijdens niet rechtmatig verblijf slechts beperkt te wegen en vervolgens het niet rechtmatige verblijf in Nederland als zodanig te beschouwen als contra-indicatie. Op deze wijze wordt uitdrukking gegeven aan de brief aan de Tweede Kamer van 29 januari 2019 waarin staat dat het van belang is om prikkels die verblijf in Nederland verlengen te verminderen.

Advies

Bij de beoordeling van de omstandigheden kan specifiek aandacht worden gegeven aan de omstandigheden van het kind, waarbij de IND kan verzoeken om onafhankelijk advies. Of advies wordt gevraagd, wie om advies zal worden gevraagd en waarover advies wordt gevraagd, zal afhangen van de specifieke situatie. Wanneer in uitzonderlijke gevallen een omstandigheid in het land van herkomst wordt meegewogen, kan ook deskundigen-advies worden gevraagd. Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet om asielgerelateerde adviezen. Verder kan worden overwogen om deskundigen-advies te vragen in zaken waarbij sprake is van een (aantoonbare) medische problematiek of pedagogische problematiek bij kinderen. Een deskundigen-advies wordt enkel gevraagd aan instanties die buiten het kader van artikel 3.6ba Vb ook al deskundigenadviezen verschaffen in het kader van de uitvoering van het vreemdelingenbeleid. De IND vraagt alleen advies indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een zorgvuldige beoordeling omtrent voor de besluitvorming specifieke relevante aspecten. De advisering zal niet zien op de vraag of sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen.

Y

De ambtshalve toets neergelegd in artikel 3.6ba Vb is toegevoegd en verder is de grondslag voor pilot ‘huisvesting Akense niet-EU studenten’ aangepast

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A. van Dijk directeur-generaal Migratie

Naar boven