Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 april 2019, nr. WJZ/19094156, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in verband met de definitieve vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2019 en, wat betreft de vangstmogelijkheden voor diepzeevissen, voor 2019 en 2020, alsmede de inwerkingtreding van het meerjarenplan westelijke wateren

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU 2019, L 29), Verordening (EU) 2018/2025 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PbEU 2018, L 325) en Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (PbEU 2019, L 83);

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling zeevisserij wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begrippen ‘verordening nr. 811/2004’ en ‘verordening nr. 388/2006’ en de bijbehorende begripsomschrijvingen vervallen.

2. Na de omschrijving van het begrip ‘verordening 2018/975’ wordt het volgende begrip en de daarbij behorende begripsomschrijving ingevoegd:

verordening (EU) 2019/472:

Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (PbEU 2019, L 83);

3. De omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden’ komt te luiden:

Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PbEU 2019, L 29);.

4. De omschrijving van het begrip ‘verordening vangstmogelijkheden diepzeevisbestanden’ komt te luiden:

Verordening (EU) 2018/2025 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PbEU 2018, L 325);.

B

Artikel 10, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘artikel 11, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 12, eerste lid’.

2. In onderdeel c wordt ‘artikel 43’ vervangen door ‘artikel 45’.

C

Artikel 13, eerste en tweede lid, komt te luiden:

  • 1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 7, eerste lid, 10, eerste lid, 11, 13, 14, 20, 21, eerste lid, 22, derde lid, tweede zin, 25, eerste, tweede en derde lid, 26, 29, eerste, tweede en derde lid, 30, eerste en tweede lid, 32, 33, 34, 35, tweede lid, 36, eerste, tweede en derde lid, tweede zin, en vierde lid, 39, 40 en 41, tweede lid, 42, derde lid, 43, 47, 49 en 50 van de verordening vangstmogelijkheden.

  • 2. Het is verboden visserijactiviteiten uit te oefenen in strijd met de artikelen 9, 18, 21, tweede lid, 22, tweede en derde lid, eerste zin, 24, eerste en tweede lid, 27, 28, 31, 35, eerste en derde lid, 36, derde lid, eerste zin, 37, 38, 41, eerste lid, en 44 van de verordening vangstmogelijkheden.

D

Artikel 70 komt te luiden:

Artikel 70. Meerjarenplan westelijke wateren

Het is verboden in strijd te handelen met de door de Europese Commissie op grond van artikel 9, eerste lid, artikel 13, eerste lid, en artikel 14, tweede lid, van verordening 2019/472 vastgestelde gedelegeerde handelingen.

E

Artikel 72 vervalt.

F

Artikel 84a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, en in het derde lid, aanhef, wordt ‘artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c’ vervangen door ‘artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c’.

2. In het eerste lid, onderdeel a, en in het derde lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 9, tweede lid, tweede alinea’ vervangen door ‘artikel 10, tweede lid, tweede alinea’.

G

In artikel 98, derde lid, wordt ‘artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c of d, van de verordening vangstmogelijkheden’ vervangen door ‘artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c of d, van de verordening vangstmogelijkheden’.

H

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 9, vierde en vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 10, vierde en vijfde lid’.

2. Het tweede lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:

  • 2. Het is verboden op zee, in het zeegebied, in de kustwateren, in de visserijzone of in de onmiddellijke nabijheid van die wateren:

    • a.

      • (i) in de in artikel 10, vierde lid, onderdeel a, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde periode zeebaars voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 10, vierde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden;

      • (ii) in de in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde periode meer dan het in dat artikellid en onderdeel bedoelde aantal zeebaars voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 10, vierde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden;

      • (iii) meer dan het in artikel 10, vijfde lid, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde aantal zeebaars voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de verordening vangstmogelijkheden, of

3. In het derde lid wordt ‘artikel 9, vijfde lid’ vervangen door ‘artikel 10, vierde lid, onderdeel b, of vijfde lid’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 april 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Algemeen

De vangstmogelijkheden en de daaraan gerelateerde aanvullende voorschriften worden jaarlijks door de Raad van de Europese Unie aangepast. In december 2018 is de tekst van de verordening vangstmogelijkheden voor 2019 vastgesteld, alsook die van de verordening vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeevisbestanden, voor 2019 en 2020. Bij de wijzigingsregeling van de Uitvoeringsregeling zeevisserij (hierna: Uitvoeringsregeling) van 20 december 2018 (Stcrt. nr. 74092) zijn deze verordeningen in de Uitvoeringsregeling geïmplementeerd. Op 30 januari 2019 is door de Raad van de Europese Unie de definitieve verordening vangstmogelijkheden vastgesteld en vervolgens gepubliceerd in het EU-publicatieblad (verordening (EU) 2019/124). Ook de definitieve verordening vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeevissen (verordening (EU) 2018/2025) is pas gepubliceerd toen de tekst van de regeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling in december 2018 al was vastgesteld. In de definitieve verordening (EU) 2019/124 is een groot deel van de artikelen vernummerd. Tegen deze achtergrond zijn de verwijzingen naar de verordeningen in de Uitvoeringsregeling aangepast. Ook wordt artikel 120, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling aan de verordening vangstmogelijkheden aangepast.

Voorts is op 26 maart 2019 het zogenoemde Meerjarenplan westelijke wateren1 in werking getreden. Deze verordening bevat voor de komende jaren het raamwerk voor het beheer van die bestanden die veelal in gemengde visserijen worden gevangen. Voordien waren de regels voor het duurzame beheer van een aantal bestanden neergelegd in specifieke meerjarenplannen, waaronder in het herstelplan voor het noordelijke heekbestand2 en in het meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje3. Deze specifieke plannen worden in het meerjarenplan westelijke wateren ingetrokken. Door middel van deze wijzigingsregeling zijn de hiermee samenhangende aanpassingen in de Uitvoeringsregeling doorgevoerd.

2. Regeldruk

Deze wijziging van de Uitvoeringsregeling heeft betrekking heeft op implementatie van bindende Europese regelgeving en heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

3. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de uitgangspunten van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Deze afwijking van het kabinetsbeleid is echter gerechtvaardigd te achten, nu deze wijzigingsregeling strekt ter uitvoering van bindende EU-regelgeving.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A

Met dit onderdeel zijn diverse begripsbepalingen in de Uitvoeringsregeling geactualiseerd.

Artikel I, onderdelen B, C, F, G en H, onder 1 en 3

Deze onderdelen strekken ertoe om de verwijzingen naar de verordening vangstmogelijkheden te actualiseren.

Artikel I, onderdelen D en E

Aan het meerjarenplan westelijke wateren wordt uitvoering gegeven in artikel 70 van de Uitvoeringsregeling. In dit meerjarenplan zijn de doelstellingen, de kwantificeerbare streefdoelen vastgelegd, op basis waarvan de Raad van de Europese Unie jaarlijks de vangstmogelijkheden voor deze vissoorten vaststelt. Daarnaast heeft het meerjarenplan betrekking op de bepaling van de instandhoudingsreferentiepunten en zodra een bestand onder deze niveaus zakt, moeten aanvullende herstelmaatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat het bestand weer boven het gewenste peil komt. Deze aanvullende herstelmaatregelen, in artikel 8 van het meerjarenplan westelijke wateren als vrijwaringsmaatregelen aangeduid, kunnen worden vastgesteld door de Europese Commissie op basis van artikel 12 van de basisverordening GVB en door de lidstaat op basis van artikel 13 van de basisverordening GVB voor zover het de wateren betreft die onder de soevereiniteit of jurisdictie van die lidstaat vallen. Artikel 3 van de Uitvoeringsregeling bevat het verbod om in strijd met dergelijke maatregelen te handelen.

Daarnaast biedt het meerjarenplan de basis voor de Europese Commissie om bij gedelegeerde handeling bepaalde technische maatregelen (artikel 9) vast te stellen. Ook kan de Europese Commissie op basis van artikel 13 bij gedelegeerde handeling nadere bepalingen vast stellen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting voor alle bestanden van soorten die op grond van artikel 15, eerste lid, van de basisverordening GVB onder die aanlandingsverplichting vallen. Deze nadere bepalingen werden voorheen in de zogenaamde discardplannen vastgelegd, maar nu voor de westelijke wateren een meerjarenplan is vastgesteld, is het discardplan op grond van artikel 15, vijfde en zesde lid, daarvoor niet langer het aangewezen instrument. Tot slot kan de Europese Commissie op basis van artikel 14 bij gedelegeerde handeling de totale capaciteit van de vloten van betrokken lidstaten die in de westelijke wateren actief zijn, beperken.

Met het oog op de handhaving van de op basis van de artikelen 9, 13 of 14 vast te stellen gedelegeerde handelingen is door middel van de in artikel I, onderdeel D, opgenomen wijziging in artikel 70 van de Uitvoeringsregeling het verbod opgenomen om in strijd te handelen met deze handelingen.

Voordien waren in de artikelen 70 en 72 van de Uitvoeringsregeling de noodzakelijke regels voor de uitvoering van het herstelplan voor het noordelijke heekbestand onderscheidenlijk voor het meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje neergelegd. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, worden deze specifieke plannen in het meerjarenplan westelijke wateren ingetrokken en dientengevolge zijn de daarmee samenhangende bepalingen uit de artikelen 70 en 72 van de Uitvoeringsregeling geschrapt.

Artikel I, onderdeel H, onder 2

Dit onderdeel wijzigt artikel 120 van de Uitvoeringsregeling, dat betrekking heeft op de recreatievisserij. In het eerste lid van dat artikel zijn de verwijzingen naar de verordening vangstmogelijkheden aangepast. Op grond van artikel 10, vierde lid, geldt voor de recreatievisserij op zeebaars in onder meer de Noordzee4 een zogenoemd ‘catch and release-verplichting’, in de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2019 en van 1 november tot en met 31 december 2019 (artikel 10, vierde lid, onderdeel a). Dit betekent dat in die periode gevangen zeebaarzen onmiddellijk moeten worden teruggezet en dus niet mogen worden gehouden. In het restant van het jaar geldt in de betreffende ICES-sectoren een zogenoemde ‘bag limit’ van één zeebaars per visser per dag (artikel 10, vierde lid, onderdeel b). Voor recreatievisserij in een deel van de Golf van Biskaje (ICES-sectoren 8a en 8b) geldt gedurende het hele jaar een bag limit van drie zeebaarzen per visser per dag (artikel 10, vijfde lid).

Omwille van een meer effectieve handhaving van artikel 120, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, zijn in het tweede lid, onderdeel a, van artikel 120 van de Uitvoeringsregeling nadere voorschriften gesteld ter naleving van artikel 10, vierde en vijfde lid, van de verordening vangstmogelijkheden. De handhaving van artikel 10, vierde en vijfde lid, van de verordening vangstmogelijkheden is namelijk complex, omdat in de praktijk alleen handhavend opgetreden kan worden indien op heterdaad – dus ter plekke in de betreffende ICES-sectoren en in de betreffende periode – wordt vastgesteld dat de ‘catch and release’-verplichting is geschonden of meer zeebaars wordt gehouden dan op grond van de verordening is toegestaan.

Daarom is in artikel 120, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaald dat het ook verboden is om op zee, in het zeegebied, in de kustwateren, in de visserijzone of in de onmiddellijke nabijheid van die wateren zeebaars voorhanden te hebben die is gevangen tijdens de ‘catch and release’-periode (sub i) of meer zeebaars voorhanden te hebben dan de in de verordening opgenomen bag limits (sub ii en iii).

Hiermee is het mogelijk om niet alleen handhavend op te treden tegen de op heterdaad betrapte vissers in de betreffende ICES-sectoren, maar ook tegen (andere) personen die deze illegaal gevangen zeebaars voorhanden hebben buiten die ICES-sectoren en dus zelfs wanneer deze al aan land is gebracht. Overigens volgt daarbij uit het vijfde lid van artikel 120 van de Uitvoeringsregeling dat de verboden in het tweede lid, onderdeel a, tevens van toepassing zijn op de binnenwateren die met de genoemde wateren in directe verbinding staan, bijvoorbeeld de Nieuwe Waterweg of het Kanaal door Zuid-Beveland, tot een afstand van 30 kilometer landinwaarts. Zo wordt tegengegaan dat overtreders zich eenvoudig aan het verbod kunnen onttrekken door de binnenwateren op te varen en vanaf die wateren de vis aan land te brengen.

Aldus wordt beoogd de grootschalige illegale verkoop van zeebaars tegen te gaan. Vanzelfsprekend gelden de hier beschreven beperkingen in de regeling niet voor de beroepsvisserij (zie het bestaande artikel 120, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling).

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. In paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven hoe deze publicatie en datum van inwerkingtreding zich verhouden tot het kabinetsbeleid betreffende de vaste verandermomenten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad (PbEU 2019, L 83)

X Noot
2

Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand (PbEU L 150)

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 388/2006 van de Raad van 23 februari 2006 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje (PbEU L 65)

X Noot
4

Naast de Noordzee, in de verordening vangstmogelijkheden aangeduid als ICES-sectoren 4b en 4c, geldt artikel 10, vierde lid, van de verordening vangstmogelijkheden ook voor de ICES-sectoren 6a en 7a tot en met 7k

Naar boven