TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
De Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport
(hierna: regeling DKTI) geeft een kader voor het verstrekken van subsidies ter bevordering
van de totstandkoming van klimaattechnologieën en - innovaties in de sector transport.
Hiermee wordt het uitvoeren van de Duurzame Brandstofvisie, opgesteld onder het SER
Energieakkoord voor duurzame energie, bevorderd. Daarnaast is de regeling DKTI ondersteunend
aan het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen, dat de Richtlijn betreffende
de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen implementeert. Deze regeling
is een van de bestedingsdoelen van de middelen die door de rijksoverheid beschikbaar
zijn gesteld voor het realiseren van de klimaatambitie van het kabinet en is een aanvulling
op mogelijkheden die bedrijven via andere regelingen worden geboden, zoals subsidies
voor fundamenteel onderzoek (de Wetenschapsagenda) en industrieel onderzoek (Topsectorenbeleid).
Met deze publicatie wordt de tweede tranche van de Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën
en - innovaties in transport (hierna: wijzigingsregeling DKTI) opengesteld. Deze toelichting
beschrijft de wijzigingen ten opzichte van de eerste tranche van de regeling DKTI
en geeft hiervoor de argumentatie.
De regeling beoogt op termijn de transformatie naar low en zero emissie verkeer en
vervoer te versnellen. Een van de instrumenten is het stimuleren van technologische
ontwikkelingen en innovaties door een subsidiebijdrage.
De regeling richt zich op initiatieven van het bedrijfsleven, samenwerkingsverbanden
van bedrijven, niet-gouvernementele organisaties en onderzoeksorganisaties.
Doel en hoofdlijnen van de wijzigingsregeling DKTI zijn grotendeels gelijk gebleven
aan de regeling DKTI zoals deze voor de periode 2017/2018 was vastgesteld.
2. Hoofdlijnen wijziging
Zoals ook bij de eerste tranche van de regeling DKTI voor transport het geval was,
staat bij de wijzigingsregeling DKTI de versnelde uitrol van infrastructuur van alternatieve
brandstoffen en versnelde innovatie van emissiearme vervoermiddelen centraal. Verder
is in de toelichting bij de regeling DKTI aangegeven (Staatscourant 2017, nr. 57439) dat niet wordt uitgesloten dat er in latere fases van de regeling ook andere vervoermiddelen
en projecten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Het onderwerp ‘vervoer van
goederen over de weg’ blijft gehandhaafd, maar daarnaast wordt de regeling uitgebreid
naar andere categorieën vervoermiddelen.
Toepassingen
Door deze uitbreiding sluit de wijzigingsregeling DKTI beter aan op de vigerende convenanten
en afspraken tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en maatschappelijke
organisaties, bedrijfsleven en andere stakeholders. Voorbeelden zijn de Green Deals
rond Zero Emissie Stadslogistiek, de nieuwe Green Deal voor Scheepvaart en de in voorbereiding
zijnde Green Deal Binnenhavens, Bestuursakkoorden voor Zero Emissie Doelgroepenvervoer
en Zero Emissie Bussen.
Vervoermiddelen
Niet langer zal de focus uitsluitend liggen op voertuigen voor vervoer van goederen
over de weg, maar is de regeling uitgebreid naar een aantal andere categorieën vervoermiddelen,
waaronder vaartuigen. Achtergrond is dat er met name in een aantal niche markten voor
Nederland kansen liggen voor marktopschaling. Daarnaast levert deze verbreding meer
toepassingen op voor het efficiënt benutten van de infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen en het vergroten van de toepassingen hiervan.
De volgende categorieën emissiearme vervoermiddelen zijn toegevoegd aan deze wijzigingsregeling:
-
– Bussen M3
In het kader van de zero emissie ambitie voor bussen, kunnen projecten worden ingediend
die betrekking hebben op emissiearme bussen in de categorie M3, door bedrijven ontwikkeld
of aangeschaft ten behoeve van demonstratie binnen proeftuinen. Hiermee wordt beoogd
de verdere uitrol van een schone busvloot te versnellen.
-
– Light Electric Vehicles L1 en L2
In het kader van de uitfasering van vervuilende brommers en scooters worden vlooteigenaren
gestimuleerd met schone alternatieven aan de slag te gaan. Vlooteigenaren zijn bedrijven
of instellingen met meerdere voertuigen die voor 100% van de tijd worden ingezet ter
uitvoering en/of ondersteuning van het uitoefenen van de hoofdactiviteit van het bedrijf
of instelling.
-
– Mobiele Machines
In het kader van de zero emissie ambitie vastgelegd in de Green Deal Het nieuwe draaien,
vallen ook mobiele machines in deze tweede tranche onder de uitvraag.
-
– Vaartuigen
In lijn met plannen om de scheepvaart te verduurzamen, is in de wijzigingsregeling
DKTI een nieuwe categorie opgenomen om de transitie naar emissiearm varen te versnellen.
Het gaat hierbij vooralsnog om beroepsgoederenvervoer over binnenwateren en short
sea shipping. Beoogd wordt om een begin te gaan maken met de ontwikkeling en demonstratie
van emissiearme vaartuigen voor het vervoer van goederen. Dit is van belang voor de
verdere uitrol en toepassing van alternatieve brandstoffen.
-
– Luchthaven gebonden voertuigen
Vooruitlopend op verdere plannen om de luchtvaart te verduurzamen, zullen via de wijzigingsregeling
DKTI innovaties en demonstraties mogelijk worden gemaakt, om te beginnen ten behoeve
van de ontwikkeling en toepassing van emissiearme mobiele machines voor gebruik op
luchthaventerreinen. Beoogd wordt om door de inzet van dit soort voertuigen, bewegingen
op luchthavens te verminderen dan wel uitstootvrij te maken.
Infrastructuur
Bij waterstof is de regionale inperking uit de regeling DKTI komen te vervallen, om
investeerders de ruimte te geven zelf te bepalen op welke locatie zij potentie in
de markt zien. Verder hebben hier geen wijzigingen plaatsgevonden.
Projecttypen
Bij de projecttypen zijn de mogelijkheden voor haalbaarheidsstudies verruimd. Alle
categorieën emissiearme vervoermiddelen komen nu hiervoor in aanmerking. Hiermee wordt
beoogd consortia en ideevorming voor projecten in toekomstige tranches van DKTI te
faciliteren. Voortaan zullen de haalbaarheidsstudies op volgorde van binnenkomst worden
beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna:RVO.nl), om een
snellere afhandeling van deze projecten te waarborgen.
Voor projecten innovatiecluster is het nu mogelijk om projecten met een maximale looptijd
van 1 jaar aan te vragen.
Beoordelingscriteria
Bij de onderdelen excellentie, impact en uitvoering, worden geen nieuwe criteria opgenomen.
Wel wordt aan de adviescommissie meegegeven om bij het scoren op aspecten als doelstelling,
kwaliteit en vervolgpotentieel, nadrukkelijk te letten op een aantal aspecten, die
een efficiënte en tijdige uitvoering van projecten bevorderen, waaronder de status
van de benodigde vergunningen bij het onderdeel excellentie, de mate van aansluiting
bij doelstellingen uit vigerende IenW convenanten/green deals en de mate van aansluiting
op vigerende lokale plannen bij het onderdeel impact, waarbij bijvoorbeeld gedacht
kan worden aan de inbedding in al bestaande gemeentelijke of provinciale plannen.
3. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor de aanvragers bestaan uit het kennisnemen van de regeling,
het doen van de aanvraag, het maken van voortgangsrapportages en het aanleveren van
de documenten ter verantwoording van de subsidieverstrekking. Voor deze subsidieregeling
zijn de administratieve lasten voor een aanvrager van de subsidie geschat op gemiddeld
4,1% van het totale subsidiebedrag. De administratieve lasten van de regeling zijn
zo laag mogelijk gehouden. Voor de voortgangsgegevens wordt een handreiking opgesteld
die het aanleveren daarvan kan vergemakkelijken.
4 Uitvoering
Deze regeling wordt uitgevoerd door RVO.nl, onderdeel van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. Mandaat en machtiging daartoe is verleend in het Besluit mandaat,
volmacht en machtiging algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op
het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2015. RVO.nl is betrokken
geweest bij het opstellen van de regeling en heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd.
Uit die toets zijn geen problemen in de uitvoerbaarheid naar voren gekomen.
5. Consultatie
Ten aanzien van de ontwerpregeling heeft er vooraf een consultatie plaatsgevonden.
De inhoudelijke uitgangspunten van deze tweede tranche stonden nog niet vast. Er is
in 2018 een consultatiedocument opgesteld waarin drie varianten zijn opgenomen namelijk
het handhaven van de huidige inhoudelijke uitgangspunten, verbreding van de inhoudelijke
uitgangspunten naar andere categorieën vervoermiddelen en focus op de ontwikkeling
van initiatieven op of rondom vervoersknooppunten. Deze uitgangspunten zijn voorgelegd
aan de deelnemers aan de vijf regiobijeenkomsten in het kader van Innovatieve Energiedragers
van de Toekomst. De deelnemers bestonden uit vertegenwoordigers namens provincies
en gemeenten, maar ook bedrijven in de verschillende sectoren. Tevens zijn deze uitgangspunten
voorgelegd aan de voorzitters van de platforms per alternatief hernieuwbaar brandstofspoor
(elektriciteit, waterstof en biobrandstoffen). Hieruit kwam naar voren dat de voorkeur
uitgaat naar de tweede variant. Categorieën vervoermiddelen die hierbij genoemd werden
zijn binnenvaartschepen, lichte voertuigen, mobiele werktuigen, terreinvoertuigen
en bussen. Gelet op de input van de geraadpleegde marktpartijen is voor de tweede
variant gekozen, namelijk het uitbreiden naar meer categorieën vervoermiddelen in
deze subsidieregeling. Omdat er vooraf een consultatie heeft plaatsgevonden is er
afgezien van een internetconsultatie.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de in artikel
4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor ministeriële regelingen
genoemde vaste verandermomenten en van de ingevolge het vierde lid in dit geval geldende
minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Hiermee worden ongewenste publieke nadelen
voorkomen. Het later in werking laten treden van deze regeling zou ertoe leiden dat
de termijn waarin aanvragen kunnen worden ingediend korter wordt of, indien de termijn
gehandhaafd blijft, ertoe leiden dat de subsidiebeschikkingen pas later in 2019 beschikt
kunnen worden. Omdat er in de aanloop naar de totstandkoming van deze regeling meermaals
contact is geweest, is de doelgroep op de hoogte van de regeling.
Artikelsgewijs deel
Artikel I
Onderdeel A
Met deze wijzigingsregeling komen meer categorieën van vervoermiddelen in aanmerking
voor subsidie. Derhalve is het wenselijk de begripsbepalingen in artikel 1 uit te
breiden met een beschrijving of definitie van deze categorieën van vervoermiddelen.
Aan de begripsbepaling emissiearm vervoermiddel voor vervoer over de weg worden twee- en driewielige voertuigen met voertuigkwalificatie L toegevoegd. Het
moet hierbij gaan om voertuigen met voertuigkwalificaties L1 en L2 die voorzien zijn
van een elektrische aandrijving.
Daarnaast zijn er begripsbepalingen opgenomen van emissiearme mobiele machines en emissiearme vaartuigen. Voor deze vervoermiddelen zijn nog geen CO2-emissienormen vastgelegd. Wat betreft deze vervoermiddelen is daarom bepaald dat
zij moeten beschikken over een elektrische aandrijflijn, een hybride aandrijflijn,
of geschikt moeten zijn voor het rijden op een brandstofmengsel dat voor ten minste
30 procent bestaat uit een alternatieve brandstof die volledig gemaakt is met behulp
van hernieuwbare energiebronnen, zoals biobrandstoffen. In de begripsbepaling emissiearme vaartuigen komt de term ‘short sea shipping’ voor. Dit houdt in het vervoer van goederen over
zee, waarbij oorsprong en bestemming binnen de Europese Economische Ruimte liggen
en waarbij de short sea schepen een tonnage hebben van minder dan 5000 GT en een lengte
van minder dan 80 meter.
Onderdeel B
Omdat projecten met emissiearme vaartuigen voor subsidie in aanmerking komen, kunnen
ook daarmee verband houdende investeringen in haveninfrastructuur voor alternatieve
brandstoffen voor subsidie in aanmerking komen. Om die reden vervalt ‘haveninfrastructuur’
in artikel 4, onderdeel d, en wordt onderdeel c gewijzigd, omdat de haveninfrastructuurvoorzieningen
ook moeten voldoen aan de voorwaarden die hiervoor zijn opgenomen in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Onderdelen C en E
Omdat in deze wijzigingsregeling de mogelijkheid wordt geboden om meer categorieën
van vervoermiddelen voor subsidie in aanmerking te laten komen worden de artikelen
6 en 8 uitgebreid met deze categorieën. De volgende categorieën worden toegevoegd
aan deze regeling: bussen, Light Electric Vehicles, mobiele machines, vaartuigen en
luchthaven gebonden voertuigen. Voor een nadere toelichting op deze categorieën wordt
verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.
In artikel 8, eerste lid, onderdeel d, wordt investering in haveninfrastructuurvoorziening
ingevoegd, omdat projecten met emissiearme vaartuigen en daarmee verband houdende
investeringen in haveninfrastructuur ook voor subsidie in aanmerking komen.
Omdat projecten met emissiearme vaartuigen voor subsidie in aanmerking komen, kunnen
ook daarmee verband houdende investeringen in haveninfrastructuur ten behoeve van
de ontwikkeling van het brandstofspoor waterstof voor subsidie in aanmerking komen.
Om die reden wordt in het tweede lid van artikel 8 de mogelijkheid geboden om subsidie
te verstrekken voor een haveninfrastructuurvoorziening die gebruikt wordt voor waterstof
uit niet-hernieuwbare bronnen.
Onderdeel D
Het projecttype haalbaarheidsstudie gericht op een onderzoek of analyse van het potentieel
van een project experimentele ontwikkeling wordt opengesteld voor alle categorieën
emissiearme vervoermiddelen. Hiermee kunnen bedrijven, al dan niet in consortiumverband,
alvast een vooronderzoek doen naar een project experimentele ontwikkeling, al dan
niet als onderdeel van een project proeftuin, dat mogelijkerwijs onder de volgende
tranche van de regeling DKTI in 2020 kan worden ingediend. Hiermee zijn de haalbaarheidsstudies
tevens een indicator voor de programmering van de volgende tranche DKTI. Er worden
aparte subsidieplafonds ingesteld voor de alternatieve brandstoffen waterstof, biobrandstof
en elektriciteit.
Onderdeel F
Analyse van de resultaten van de gehonoreerde projectenvoorstellen uit de eerste tranche
van de regeling DKTI laat zien dat het criterium ‘waterstofinfrastructuur’ gekoppeld
aan economische clusters nauwelijks effect heeft gehad. Bovendien heeft de marktconsultatie
laten zien dat er ook veel initiatieven gaande zijn die niet rechtstreeks aan (deze)
economische clusters gekoppeld zijn. Om al deze initiatieven een kans te geven op
een financiële bijdrage uit de DKTI regeling en omdat deze regeling onder andere is
bedoeld om in heel Nederland de realisatie van waterstofinfrastructuur te stimuleren,
is besloten om de regio-indeling voor investeringen lokale infrastructuur te laten
vervallen. Door het laten vervallen van de regio-indeling kan artikel 9 in zijn geheel
vervallen, omdat artikel 9 voor de overige voorwaarden verwijst naar artikel 4.
Onderdeel G
Gelet op een mogelijke herziening van de rol van innovatieclusters/platforms wordt
de projectduur van projecten innovatiecluster in artikel 11, onderdeel b, van 2 jaar
verkort naar 1 jaar.
Onderdeel H
Elke categorie emissiearme vervoermiddelen die in aanmerking komt voor projecten proeftuin
of experimentele ontwikkeling conform de artikelen 6 en 8 krijgt een eigen subsidieplafond.
Projecten cofinanciering en innovatiecluster krijgen een nieuw subsidieplafond en
voor projecten haalbaarheidsstudies worden drie aparte subsidieplafonds ingesteld
voor de alternatieve brandstoffen waterstof, biobrandstof en elektriciteit.
Onderdeel I
Aanvragen voor projecten proeftuin en experimentele ontwikkeling kunnen tot en met
19 juni 2019 17:00 worden ingediend.
Aanvragen voor projecten innovatiecluster, haalbaarheidsstudies en cofinanciering
kunnen tot en met 4 september 2019 17:00 worden ingediend. De projecten innovatiecluster,
haalbaarheidsstudies en cofinanciering worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld,
en indien het betreffende subsidieplafond eerder wordt bereikt, zal de mogelijkheid
tot het indienen van projecten worden gesloten.
Onderdeel J
Het vijfde lid van artikel 14 wordt gewijzigd om openbare universiteiten en openbare
hogescholen de mogelijkheid te bieden om als onderzoeksorganisaties subsidie aan te
vragen.
Onderdeel K
Omdat voertuigen voor gebruik op luchtvaartterreinen en vaartuigen voor subsidie in
aanmerking komen wordt artikel 15, tweede lid, onder d, gewijzigd en wordt ook steun
voor regionale luchthavens en steun voor havens mogelijk gemaakt.
Onderdeel L
Voor projecten haalbaarheidsstudie wordt ervoor gekozen om deze niet meer te rangschikken,
maar te behandelen op volgorde van binnenkomst. Er zal getoetst gaan worden aan de
doelstelling van de regeling, de weigeringsgronden uit het kaderbesluit IenM, en die
uit artikel 18 van de regeling. De beoordelingscriteria zoals omschreven in bijlage
2 bij de regeling zullen worden gebruikt om een oordeel te vormen over de projecten
haalbaarheidsstudie zonder deze projecten punten toe te kennen.
Voor de projecten experimentele ontwikkeling en projecten proeftuin vindt de subsidieverlening,
net als bij de regeling DKTI, plaats aan de hand van een rangschikking per subsidieplafond.
Als blijkt dat een subsidieplafond na de rangschikking niet volledig is benut, biedt
het nieuwe zesde lid van artikel 16 de mogelijkheid om voor het resterende bedrag
weer een rangschikking te laten plaatsvinden. De projecten proeftuin worden als hoogste
gerangschikt. Als een-na-hoogste worden de projecten experimentele ontwikkeling gerangschikt
en ten slotte de projecten innovatiecluster.
Onderdeel M
Dit onderdeel wordt gewijzigd omdat naast de projecten cofinanciering de projecten
haalbaarheidsstudie niet meer worden gerangschikt, maar behandeld worden op volgorde
van binnenkomst. Om die reden worden deze projecten niet getoetst aan de beoordelingscriteria.
Onderdeel N
Dit artikel wordt gewijzigd omdat ook andere vervoermiddelen voor subsidie in aanmerking
komen. Ook voor die vervoermiddelen wordt bij het bepalen van de maximale steunintensiteit
en de maximum bedragen aangesloten bij de algemene groepsvrijstellingsverordening
en de nationale beleidswensen.
Bij het bepalen van de maximale steunintensiteit en de maximum bedragen wordt aangesloten
bij de algemene groepsvrijstellingsverordening en de nationale beleidswensen. Daarnaast
zijn maxima van toepassing om te waarborgen dat het gaat om projecten die potentie
hebben als innovatief project. Deze laatste afweging heeft veelal een plek gekregen
in maximale subsidiebedragen. Om die reden zijn de maximum bedragen afzonderlijk toegelicht.
De maximale percentages en bedragen zijn hieronder opgenomen in een tabel.
| |
Artikel Algemene groepsvrijstellingsverordening
|
Maximum percentage
|
Verhoging Middelgrote onderneming
|
Verhoging kleine onderneming
|
Overige verhoging1
|
Maximum bedrag
|
|
Cofinanciering
|
Artikel 56, zesde lid, 56 ter, vierde lid, of 56 quater, vierde lid
|
90%
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst, tot € 1.000.000
|
|
Cofinanciering van infrastructuurvoorziening met lokale productie
|
Artikel 56, zesde lid
|
90%
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst tot € 1.620.000
|
|
Innovatiecluster
|
Artikel 27, zesde en negende lid
|
50%
|
–
|
–
|
–
|
€ 150.000
|
|
Experimentele ontwikkeling
|
Artikel 25, vijfde lid, onder c en zesde lid
|
25%
|
+10%
|
+20%
|
+15%
|
€ 500.000 behalve voor voertuigen met voertuigkwalificaties L1 of L2 maximaal € 150.000
|
|
Haalbaarheidsstudie
|
Artikel 25, vijfde lid, onder d en zevende lid
|
50%
|
+10%
|
+20%
|
–
|
€ 50.000
|
|
Proeftuin
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Voor vervoermiddelen met voertuigkwalificaties N1, N2, N3, M2 of M3, per project:
€ 2.000.000
|
|
Onderdeel: experimentele ontwikkeling
|
Artikel 25, vijfde lid, onder c en zesde lid
|
25%
|
+10%
|
+20%
|
+15%
|
|
|
Onderdeel: investering lokale infrastructuur voorziening
|
Artikel 56, zesde lid
|
–
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst, tot € 1.000.000
|
|
Onderdeel: investering milieubescherming
|
Artikel 36, zesde en zevende lid
|
40%
|
+10%
|
+20%
|
–
|
–
|
|
Proeftuin
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Voor vervoermiddelen met voertuig-
Kwalificatie L1 of L2, per project: € 150.000
|
|
Onderdeel: experimentele ontwikkeling
|
Artikel 25, vijfde lid, onder c en zesde lid
|
25%
|
+10%
|
+20%
|
+15%
|
|
|
Onderdeel: investering lokale infrastructuur voorziening
|
Artikel 56, zesde lid
|
–
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst, tot € 75.000
|
|
Onderdeel: investering milieubescherming
|
Artikel 36, zesde en zevende lid
|
40%
|
+10%
|
+20%
|
–
|
–
|
|
Proeftuin
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Voor voertuigen voor gebruik op luchthaventerreinen, per project: € 1.000.000
|
|
Onderdeel: experimentele ontwikkeling
|
Artikel 25, vijfde lid, onder c en zesde lid
|
25%
|
+10%
|
+20%
|
+15%
|
|
|
Onderdeel: steun voor regionale luchthavens
|
Artikel 56 bis, elfde lid
|
–
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst, tot € 500.000
|
|
Onderdeel: investering milieubescherming
|
Artikel 36, zesde en zevende lid
|
40%
|
+10%
|
+20%
|
–
|
–
|
|
Proeftuin
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Voor emissiearme mobiele machines, per project: € 1.000.000
|
|
Onderdeel: experimentele ontwikkeling
|
Artikel 25, vijfde lid, onder c en zesde lid
|
25%
|
+10%
|
+20%
|
+15%
|
|
|
Onderdeel: investering lokale infrastructuur voorziening
|
Artikel 56, zesde lid
|
–
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst, tot € 500.000
|
|
Onderdeel: investering milieubescherming
|
Artikel 36, zesde en zevende lid
|
40%
|
+10%
|
+20%
|
–
|
–
|
|
Proeftuin
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Voor emissiearme vaartuigen, per project: € 2.000.000
|
|
Onderdeel: experimentele ontwikkeling
|
Artikel 25, vijfde lid, onder c en zesde lid
|
25%
|
+10%
|
+20%
|
+15%
|
|
|
Onderdeel: steun voor havens
|
Artikel 56 ter, vierde lid, of 56 quater, vierde lid
|
–
|
–
|
–
|
–
|
De in aanmerking komende kosten min de exploitatiewinst, tot € 1.000.000
|
|
Onderdeel: investering milieubescherming
|
Artikel 36, zesde en zevende lid
|
40%
|
+10%
|
+20%
|
–
|
–
|
X Noot
1een verhoging met 15% is mogelijk indien één van de volgende voorwaarden is vervuld:
1) het project behelst daadwerkelijke samenwerking:
– tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een klein of middelgroot bedrijf
is en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten
voor haar rekening, of
– tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding,
waarbij deze organisaties ten minste 10% van de in aanmerking komende kosten dragen
en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;
2) de projectresultaten worden ruim verspreid via conferenties, publicaties, open
access-repositories, of gratis opensource-software.
Onder een kleine onderneming wordt verstaan een onderneming waar minder dan 50 personen
werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR
niet overschrijdt (artikel 2, tweede lid, van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingverordening).
Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen die geen kleine of grote onderneming
zijn als bepaald in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Voor de verschillende projectsoorten worden de volgende maximale subsidiebedragen
gehanteerd:
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project cofinanciering is € 1.000.000,– voor
een waterstofinfrastructuur met lokale waterstofproductie, na aftrek van de Europese
cofinanciering. In geval van waterstofinfrastructuur met lokale productie van waterstof
uit hernieuwbare bronnen is het maximale bedrag € 1.620.000,–. Deze bedragen zijn
in overleg met de praktijk bepaald, waarna een inschatting is gemaakt van de benodigde
investeringskosten voor waterstofinfrastructuur. De maxima zijn vervolgens bepaald
rekening houdende met de te verwachten financiering uit de Europese projecten.
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project innovatiecluster is € 150.000,–.
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project experimentele ontwikkeling is € 500.000,–,
behalve voor de vervoermiddelen met de voertuigkwalificaties L1 of L2. Hiervoor geldt
een maximum bedrag van € 150.000. Deze projecten zijn beperkter van omvang, vergen
minder investeringen en hebben een kortere doorlooptijd in vergelijking met een project
proeftuin.
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project haalbaarheidsstudie is € 50.000,–. Dit
is een gebruikelijk bedrag om een kleinschalige studie mee uit te kunnen voeren.
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project proeftuin voor vervoermiddelen met de
voertuigkwalificaties N1, N2, N3, M2 of M3 en voor emissiearme vaartuigen is € 2.000.000,–
vanwege de langere doorlooptijd en de te verwachten kapitaalintensieve investeringen
in vervoermiddelen en/of tank- en laadinfrastructuur. Om het aandeel subsidie ten
behoeve van tank- of laadinfrastructuur niet te groot te laten zijn en het demonstratieve
karakter van het project zeker te stellen, is de bijdrage aan tank- en laadinfrastructuur
beperkt tot € 1.000.000,–.
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project proeftuin voor vervoermiddelen met de
voertuigkwalificaties L1 of L2 is € 150.000. Om het aandeel subsidie ten behoeve van
tank- of laadinfrastructuur niet te groot te laten zijn en het demonstratieve karakter
van het project zeker te stellen, is de bijdrage aan tank- en laadinfrastructuur beperkt
tot € 75.000,–.
-
– Het maximale subsidiebedrag voor een project proeftuin voor voertuigen voor gebruik
op luchthaventerreinen en voor emissiearme mobiele machines is € 1.000.000. Om het
aandeel subsidie ten behoeve van tank- of laadinfrastructuur niet te groot te laten
zijn en het demonstratieve karakter van het project zeker te stellen, is de bijdrage
aan tank- en laadinfrastructuur beperkt tot € 500.000,–
-
– Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening is het steunbedrag voor een
investering lokale infrastructuurvoorziening, steun voor havens en steun voor regionale
luchthavens (als onderdeel van een project proeftuin of cofinanciering) niet hoger
dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van
de investering. De exploitatiewinst wordt in mindering gebracht op de in aanmerking
komende kosten, hetzij vooraf op basis van redelijke prognoses, hetzij via een terugvorderingsmechanisme.
Onderdeel O
Het nieuwe onderdeel e bij het eerste lid van artikel 20 bevat de subsidiabele kosten
voor havens die gebaseerd zijn op de kosten die beschreven worden in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Onderdelen P en Q
Omdat projecten haalbaarheidsstudie niet meer worden gerangschikt, maar worden behandeld
op volgorde van binnenkomst zal hierover geen advies meer worden gevraagd aan de adviescommissie.
Om die reden wordt bijlage 2 ook gewijzigd en vervalt de kolom die gaat over project
haalbaarheidsstudie.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer