Besluit van 20 maart 2019, nr. 201900564 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Dalfsen en Ommen krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan N340 vanaf de Engellandweg tot en met de aansluiting N48/N36 Arriërveld).

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een inpassingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

Provinciale Staten van Overijssel (hierna verzoeker) hebben Ons bij besluit van 11 april 2018, kenmerk PS/2018/211, verzocht om ten name van de provincie Overijssel over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van de onroerende zaken in de gemeenten Dalfsen en Ommen, begrepen in het onteigeningsplan N340 vanaf de Engellandweg tot en met de aansluiting N48/N36 (Arriërveld). De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van de inpassingsplannen N340/N48 Zwolle-Ommen en N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017.

Provinciale Staten van Overijssel hebben bij brief van 30 april 2018, kenmerk 2018/0047618, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Bij brief van 27 juni 2018, kenmerk 2018/0336160, hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel de onteigeningsstukken aangevuld.

Bij brief van 27 november 2018, kenmerk 2018/0521236, hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de onroerende zaken met de grondplannummers 5, 6 en 8. Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen en in het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017, verder te noemen: de inpassingsplannen. Het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen is op 12 juli 2012 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en is vanaf 26 juni 2013 onherroepelijk. Het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017 is op 11 april 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel en met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 februari 2019, nummer 201804654/1/R3, onherroepelijk geworden.

Aan de onroerende zaken is de bestemming Verkeer en zijn de dubbelbestemmingen Leiding – Water, Waarde – Archeologie en Leiding – Hoogspanningsverbinding toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 23 augustus 2018 tot en met 3 oktober 2018 in de gemeenten Dalfsen en Ommen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb hebben de burgemeesters van Dalfsen en Ommen van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 21 augustus 2018 openbaar kennis gegeven in De Dalfser Marskramer, en op 22 augustus 2018 in het Ommer Nieuws. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 22 augustus 2018, nr. 45964.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De provinciale weg N340/N48 is de primaire ontsluiting van Noord-Overijssel en ontsluit in belangrijke mate de kernen Ommen, Dalfsen en Oudleusen. Door de toenemende verkeersdruk heeft de provincie Overijssel besloten deze weg op te waarderen. De huidige inrichting en vormgeving van de N340/N48 is niet duurzaam veilig en kan een verdere verkeersgroei zonder aanpassingen niet verantwoord opvangen. Zonder maatregelen komt de bereikbaarheid van de kernen en economische centra Hardenberg en Zwolle onder druk te staan. De opwaardering van de N340/N48 is noodzakelijk vanwege de toenemende verkeersdrukte en is van belang vanwege de verkeersveiligheid, de verbetering van doorstroming van het verkeer en de leefbaarheid in de omgeving van deze weg.

De opwaardering van de N340/N48 wordt gefaseerd uitgevoerd. Voor het tracégedeelte vanaf het knooppunt A28/N340 tot aan de spoorlijn Zwolle-Meppel hebben Wij bij besluit van 7 april 2015, nr. 2015000605, de daarvoor benodigde gronden ter onteigening aangewezen. Voor het tracégedeelte vanaf de spoorlijn Zwolle -Meppel tot aan de Engellandweg hebben Wij bij besluit 29 juni 2016, nr. 2016001156, de benodigde gronden ter onteigening aangewezen. Het voorliggende onteigeningsplan heeft betrekking op het tracégedeelte vanaf de Engellandweg tot en met de aansluiting N48/N36 (Arriërveld).

Op het tracégedeelte van de N340 tussen de Engellandweg en de N48 (knooppunt Varsen) wordt het bestaande tracé – een weg met 1x2 rijstroken – gehandhaafd. Voor dit weggedeelte wordt een aantal maatregelen genomen voor de verbetering van de veiligheid, leefbaarheid en doorstroming. Deze maatregelen zijn onder meer de herinrichting van de hoofdweg met recht doorgaande rijstroken per rijrichting, de aanleg van parallelwegen, de reconstructie van gelijkvloerse kruisingen en de aanleg van fietsoversteken en fietstunnels. Ter verbetering van de verkeersveiligheid worden alle huisaansluitingen op de hoofdrijbaan van de N340 opgeheven en woningen worden aangesloten op de parallelwegen.

Op het tracégedeelte van de N48 (knooppunt Varsen) tussen de N340 en de N36 wordt het bestaande tracé – een weg met 1x2 rijstroken – gehandhaafd. Om de capaciteit te vergroten worden enkele weggedeelten voorzien van extra weefstroken. Bij het knooppunt Varsen wordt de verkeersregelinstallatie vervangen door een turborotonde. Als gevolg hiervan is de aanleg van een uitvoegstrook met een fly-over over de N48 naar de N348 noodzakelijk. Langs de noordelijke parallelweg van de N340 wordt een carpoolplaats aangelegd. Ter verbetering van de verkeersveiligheid worden enkele gelijkvloerse kruisingen gereconstrueerd en rotondes en fietstunnels aangelegd.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door de inpassingsplannen met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, alsook door de zakelijke beschrijving en de inrichtingstekeningen behorende bij het onteigeningsplan.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van de inpassingsplannen tijdig te kunnen realiseren, wenst de provincie Overijssel de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, hebben Provinciale Staten van Overijssel tot hun onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van de inpassingsplannen zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat dat de provincie is gestart met de aanbestedingsprocedure. Volgens planning zullen de werkzaamheden in 2019 starten en zal het werk worden opgeleverd in 2023. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. H.W. van der Vegt, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 4, verder te noemen: reclamant 1;

  • 2. G. Volkerink, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 7, verder te noemen: reclamant 2;

  • 3. B.J.J. Haverkort, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 10, 11, 12, 13, 14.1 en 14.2, alsmede namens de vennootschap onder firma Twin Performance, verder te noemen reclamanten 3;

  • 4. TenneT TSO B.V., gerechtigde op een zakelijk recht op de onroerende zaken met grondplannummers 9, 12, 13, 14.1, 14.2 en 16, verder te noemen: reclamante 4.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 17 oktober 2018 te Ommen gehouden hoorzitting. Reclamanten 1 en 3 hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijzen naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijzen weergegeven.

De zienswijze van reclamant 1

1.1

Reclamant stelt zich op het standpunt dat de provincie het onteigeningsplan onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid nu zij tijdens de minnelijke overleggen onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van reclamant en dus onvoldoende heeft getracht de grond na minnelijk overleg in eigendom te verkrijgen. Reclamant voert daartoe aan dat de provincie voorafgaand aan de vaststelling van het provinciaal inpassingsplan in 2012 met hem in overleg is getreden, maar deze overleggen zijn op enig moment zonder nadere toelichting afgebroken. De kosten die reclamant had gemaakt in het kader van de bijstand bij de onderhandelingen heeft hij zelf moeten betalen. Reclamant voert verder aan dat hij veel tijd en moeite heeft gestoken in een mogelijke grondruil. Vervolgens is reclamant in april 2017 opnieuw benaderd door de provincie. Reclamant heeft de provincie verzocht om vooraf een vergoeding te bepalen voor het meewerken, om te voorkomen dat hij eigen kosten, tijd, geld en energie steekt in de onderhandelingen. De provincie heeft dit verzoek met summiere motivering afgewezen en heeft verder geen poging meer ondernomen om in overleg te treden. Reclamant is van mening dat het verzoek tot onteigening moet worden afgewezen.

Ad 1.1

Het betoog van reclamant 1 ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg. Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In dit verband merken Wij verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde

Verder overwegen Wij dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en meestal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

In het bijzonder overwegen Wij dat partijen blijkens het logboek en de bijbehorende stukken vanaf 2012 met elkaar in gesprek zijn over de voorgenomen plannen van verzoeker. Verzoeker heeft in 2012 en in 2013 overleg met reclamant gevoerd en biedingen uitgebracht voor aankoop van de benodigde grond voor de uitvoering van het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen. Dit overleg heeft toen niet tot overeenstemming geleid. Bij brieven van 8 april 2014 en 19 september 2014 heeft verzoeker reclamant op de hoogte gesteld van het besluit van verzoeker tot heroverweging van het wegontwerp. Op dat moment was nog onduidelijk of er nog grond van reclamant nodig was. In de brief van 8 april 2014 heeft verzoeker reclamant tevens gewezen op de mogelijkheid om de tot dan toe gemaakte kosten vergoed te krijgen. Vervolgens zijn de onderhandelingen tot maart 2017 gestaakt vanwege de heroverweging van het wegontwerp. Bij brief van 2 maart 2017 is reclamant geïnformeerd over het nieuwe wegontwerp en dat er alsnog grond van hem nodig is. Verzoeker heeft in de daarop volgende periode geprobeerd een overleg met reclamant te plannen, maar reclamant was niet bereid om een afspraak te maken zonder dat er vooraf een vergoeding aan hem wordt toegekend. Verzoeker heeft per e-mailbericht van 13 september 2017 een declaratieformulier aan reclamant gestuurd en toegelicht dat de kosten voor het inhuren van deskundige bijstand uit het vorige verwervingstraject worden vergoed. Verzoeker heeft verder toegelicht dat de kosten voor het inhuren van deskundige bijstand voor het lopende traject worden vergoed bij het bereiken van overeenstemming en dat het niet mogelijk is om vooraf een vergoeding toe te kennen, omdat de wet voorziet in een vergoeding voor de redelijkerwijs gemaakte kosten. Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 15 september 2017 een schriftelijke aanbieding gedaan gericht op de verwerving van het perceelsgedeelte dat in de onteigeningsprocedure is betrokken. In reactie op het aanbod heeft reclamant zijn standpunt herhaald, hij wil eerst een vergoeding krijgen voor de kosten die hij moet maken. Bij brief van 19 december 2017 heeft verzoeker nader toegelicht dat de kosten voor de eigen uren van reclamant niet voor vergoeding in aanmerking komen. Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 2 maart 2018 het aanbod van 15 september 2017 herhaald.

Tijdens de hoorzitting is door reclamant nog naar voren gebracht dat hij vergoeding wenst van de door hem gemaakte uren. Dat zijn immers uren die hij niet heeft kunnen besteden aan de eigen bedrijfsvoering. Met name in de grondruil heeft hij veel tijd gestoken. Reclamant stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op vooraf te ontvangen vergoeding (soort van leges) voordat hij verder kan onderhandelen. Daarnaast voelt reclamant zich onheus bejegend door de wijze waarop verzoeker hem heeft benaderd in het minnelijk overleg. Nadat de onderhandelingen uit het eerste onderhandelingstraject waren gestaakt, kwam niemand bij hem langs om persoonlijk de onderhandelingen af te ronden en op zijn minst te laten merken de gang van zaken vervelend te vinden. Daarom houdt hij het overleg af.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Er zijn biedingen gedaan en verzoeker heeft meerdere keren geprobeerd om met reclamant te overleggen. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende dat verzoeker de belangen van reclamant heeft onderkend. Het geheel overziend oordelen Wij dat verzoeker de onteigeningsprocedure zorgvuldig heeft voorbereid. Ten tijde van het onteigeningsverzoek was het naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, in aanmerking nemend de opstelling van reclamant om niet te willen onderhandelen zolang aan hem vooraf geen vergoeding is betaald. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Voor zover de zienswijze zich richt op een grondruil, merken Wij nog op dat verzoeker tijdens de hoorzitting desgevraagd heeft verklaard dat er mogelijk een ruilperceel naast de huiskavel van reclamant beschikbaar komt. Afgesproken is dat verzoeker de adviseur van reclamant zal benaderen om mogelijke opties te bespreken. Het overleg met reclamant zal worden voortgezet. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamant 2

2.1

Reclamant voert aan dat er onvoldoende is voldaan aan minnelijk overleg van artikel 17 van de onteigeningswet. In de beleving van reclamant is er inhoudelijk geen sprake geweest van minnelijk overleg. Reclamant merkt op dat de onteigende partij bij de onderhandelingen niet te werk gaan ‘als ware het voorschrift van art. 17 Ow een vrijwel te verwaarlozen formaliteit’ en verwijst daarbij naar de uitspraken HR 6 juni 1962/280 en HR 17 maart 1965, NJ 1965/278.

Ad 2.1

Het betoog van reclamant 2 ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg. Wij wijzen op hetgeen Wij hierover in het algemeen hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 1 onder ad 1.1.

In het bijzonder overwegen Wij dat partijen blijkens het logboek en de bijbehorende stukken vanaf 2012 met elkaar in gesprek zijn over de voorgenomen plannen van verzoeker. Verzoeker heeft in 2012 en in 2013 overleg met reclamant gevoerd en biedingen uitgebracht voor aankoop van de benodigde grond in het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen. Dit overleg heeft toen niet tot overeenstemming geleid, omdat reclamant alleen zijn gehele eigendom – bestaande uit enkele agrarische percelen en een woonboerderij met opstallen – wenste te verkopen in plaats van alleen de voor het inpassingsplan benodigde oppervlakte. Bij brieven van 8 april 2014 en 19 september 2014 heeft verzoeker reclamant op de hoogte gesteld van het besluit van verzoeker tot heroverweging van het wegontwerp. Op dat moment was nog onduidelijk of er nog grond van reclamant nodig was. Vervolgens zijn de onderhandelingen tot maart 2017 gestaakt vanwege de heroverweging van het wegontwerp. Bij brief van 2 maart 2017 is reclamant geïnformeerd over het nieuwe wegontwerp en dat er grond van hem nodig is. Tijdens een overleg op 25 april 2017 heeft verzoeker een nadere toelichting gegeven op het procesverloop en op de benodigde grond voor de weg. Reclamant heeft zijn wens herhaald en verzoeker verzocht om het geheel aan te kopen in plaats van alleen de benodigde oppervlakte. Verzoeker heeft op 24 mei 2017 de nieuwe eigendomsgrens op de grond van reclamant uitgezet. Tijdens een overleg op 4 juli 2017 heeft verzoeker uitgelegd dat aankoop van het geheel niet mogelijk is; voor de realisering van het inpassingsplan is slechts een deel van de agrarische grond en een deel van de oprit nodig. Verzoeker heeft nog onderzocht of de overige grond en opstallen zouden kunnen worden ingezet als ruilobject voor andere verwervingen, maar dat was niet het geval. Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 15 september 2017 een schriftelijke aanbieding gedaan, alsmede een bijkomend aanbod voor twee kleinere perceelsgedeelten. Reclamant heeft het aanbod niet aanvaard vanwege een verschil van inzicht over de hoogte van de schadeloosstelling. Bij brief van 2 maart 2018 heeft verzoeker een geactualiseerd aanbod gedaan gericht op de verwerving van het perceelsgedeelte dat in de onteigeningsprocedure is betrokken. Ook hierover hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken.

Het vorenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Er zijn biedingen gedaan en verzoeker heeft meerdere keren overleg gevoerd met de adviseur van reclamant. Aangezien het ten tijde van het onteigeningsverzoek aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

Voor zover reclamant in zijn zienswijze verwijst naar de onderhandelingsplicht van artikel 17 van de onteigeningswet, merken Wij op dat deze onderhandelingsplicht ziet op de periode tussen het definitief worden van het besluit tot onteigening en het uitbrengen van de dagvaarding. Op dit moment is de administratieve onteigeningsprocedure aan de orde om te komen tot een besluit tot onteigening. De door reclamant bedoelde fase speelt nog niet.

Het overleg met reclamant is na de start van de procedure voortgezet. Bij brief van 9 juli 2018 heeft verzoeker reclamant geïnformeerd over de onteigeningsprocedure en het willen voortzetten van de onderhandelingen om tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben op 2 november 2018 overleg gevoerd, maar nog geen overeenstemming bereikt. Het overleg met reclamant zal worden voortgezet. Wij merken op dat dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kan leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamanten 3

3.1

Reclamanten zijn van mening dat er geen noodzaak is om tot onteigening te komen, omdat de provincie vanwege planologische redenen niet in staat is om het door haar gewenste werk te realiseren. Reclamanten voeren aan dat uit de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan blijkt dat de inpassingsplannen moeten worden gelezen in combinatie met een versoberingsbesluit van 23 april 2014 en een verbeterpakket en een optimalisatiepakket van eveneens 23 april 2014, alsmede een verbeterpakket dat aan het optimalisatiepakket van februari 2016 ten grondslag ligt. Ook heeft de provincie het verbeterpakket en het optimalisatiepakket nader uitgewerkt in een eindontwerp van 11 januari 2017. Reclamanten stellen vast dat deze pakketten geen onderdeel vormen van het onteigeningsdossier en dat om deze reden het verzoek tot onteigening niet kan worden ingewilligd.

Reclamanten merken verder op dat er verschillen bestaan tussen het inpassingsplan van 12 juli 2012 en het inpassingsplan van 11 april 2018. Deze verschillen zien onder andere op geluidsreductie, omvang/inrichting van de weg, plangrens, dwarsprofielen en de maximumsnelheid.

Reclamanten voeren voorts aan dat volgens de provincie beide inpassingsplannen de grondslag voor het werk zijn, zo blijkt uit de zakelijke beschrijving. Het inpassingsplan uit 2012 zag op realisatie van een 100 km/u weg. Het inpassingsplan uit 2018 ziet op realisatie van een 80 km/u weg. In artikel 3 van het inpassingsplan uit 2018 is bepaald dat de regels van het inpassingsplan uit 2012 van kracht blijven, behalve voor zover lid 3.2 anders bepaalt. Artikel 3.2 zou artikel 7 van het inpassingsplan uit 2012 wijzigen voor wat betreft het aantal rijstroken voor een gedeelte van het werk en de verplichting om tweelaags ZOAB toe te passen. Artikel 3 van het inpassingsplan uit 2018 kent die bepalingen echter niet. Artikel 12 van het inpassingsplan uit 2018 kent bepalingen die lijken op deze regeling, maar de verkeersbestemming is niet op het volledige wegvak van de N340/N48 van toepassing. Waar in de verbeelding van het inpassingsplan uit 2018 de verkeersbestemming niet is toegekend, geldt de wijzigingsregeling van artikel 12 van het inpassingsplan uit 2018 niet. Artikel 12 bepaalt dat dit artikel alleen van toepassing is voor zover gronden in dat plan als verkeer zijn bestemd. In het inpassingsplan uit 2018 geldt, dat overal waar geen verkeersbestemming is toegekend, de verkeersbestemming van het inpassingsplan uit 2012 geldt. Maar omdat dit inpassingsplan een wegdek van tweelaags ZOAB voorschrijft, terwijl de provincie heeft medegedeeld dat er slechts een weg met de maximumsnelheid van 80 km/u wordt gerealiseerd, is naar de mening van reclamanten geen grondslag voor onteigening van hun eigendommen te vinden in het inpassingsplan uit 2012.

Ad 3.1

De zienswijze van reclamanten geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen. Uit de zienswijze van reclamanten en hetgeen tijdens de hoorzitting is toegelicht blijkt dat reclamanten menen dat het werk planologisch niet uitvoerbaar is, omdat de regels van het inpassingsplan uit 2012 en van het inpassingsplan uit 2018 tegenstrijdigheden bevatten. Tijdens de hoorzitting is door reclamanten nog gesteld dat er als gevolg hiervan een handhavingsrisico aanwezig is. Als de rechter de onteigening uitspreekt, is het naar de mening van reclamanten niet denkbeeldig dat iemand die om handhaving van het inpassingsplan verzoekt, daarin gelijk krijgt bij de bestuursrechter. Verzoeker heeft desgevraagd verklaard dat de planologie voldoende is afgedekt en dat het werk uitvoerbaar is. De verbeter- en optimalisatiepakketten zijn vertaald naar het wegontwerp, de beschrijving van de wijze van uitvoering en in tekeningen. Verder heeft verzoeker verklaard dat er inderdaad een fout in de zakelijke beschrijving is geslopen. De zakelijke beschrijving is opgesteld op basis van het ontwerpinpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017. In artikel 3.2 wordt de herziening van artikel 7 uit het inpassingsplan uit 2012 geciteerd. Zoals reclamanten terecht aanvoeren, is deze herziening opgenomen in artikel 12 van het inpassingsplan uit 2018. Gelet hierop hebben Wij reclamanten een aanvullende termijn gegeven om hier schriftelijk op te reageren.

Bij brief van 1 november 2018 constateren reclamanten dat het bedoelde artikel 3 niet wordt gevonden in het definitief vastgestelde inpassingsplan uit 2018 maar in de ontwerpversie van dat plan, dat de provincie ten onrechte stelt dat de regeling van ontwerpartikel 3 gelijk is aan artikel 12 van de vastgestelde regeling en dat de provincie niet de volledige tekst van artikel 3 van het ontwerpplan heeft voorgelegd in het kader van deze onteigening. Verder voeren reclamanten aan dat het ontwerpinpassingsplan uit 2018 op onderdelen afwijkt van het vastgestelde inpassingsplan uit 2018. Een belangrijk verschil ziet op de plangrens. Reclamanten stellen dat in het ontwerpinpassingsplan uit 2018 een andere plangrens is voorgesteld, dan in het vastgestelde inpassingsplan uit 2018. Nergens blijkt waarom dit een andere opzet van de planregels tot gevolg moet hebben. Daarnaast volgt uit de zakelijke beschrijving dat de provincie een algehele wijziging van de verkeersbestemming voor ogen had. Reclamanten menen dat het vastgestelde inpassingsplan uit 2018 de verkeersbestemming uit het inpassingsplan uit 2012 dus niet integraal wijzigt. Mogelijk heeft de provincie een integrale wijziging van de verkeersbestemming willen regelen volgens de toelichting op het inpassingsplan uit 2018. Echter de plantoelichting is niet bindend, met alle handhavingsrisico’s voor reclamanten van dien.

Dit onderdeel van de zienswijze is in feite planologisch van aard. Zoals Wij hiervoor onder “Planologische grondslag” hebben opgemerkt, is het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017 op 6 februari 2019 onherroepelijk geworden. De planologische aspecten kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Evenwel zijn in deze procedure gelijkluidende beroepsgronden door een andere partij aan de orde gesteld. De afdeling heeft het beroep echter ongegrond verklaard.

Overigens volgt uit de overgelegde stukken en tekeningen dat op de gronden van reclamanten een deel van de weg, berm, talud en sloten worden gerealiseerd als onderdeel van het totale werk. Aan deze gronden is de bestemming Verkeer uit het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen toegekend. De Afdeling overweegt in de genoemde uitspraak dat artikel 12 van de planregels uit twee onderdelen bestaat. In de eerste plaats wordt geregeld dat de planregels voor de bestemming Verkeer uit het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen ook van toepassing zijn op de gronden waaraan in het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017 de bestemming Verkeer is toegekend. In de tweede plaats worden de planregels voor de bestemming Verkeer uit het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen op onderdelen gewijzigd. Die wijzigingen hebben in beginsel ook gevolgen voor de gronden waaraan in het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen al een verkeersbestemming was toegekend. Met het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017 is geen nieuwe bestemming aan de gronden van reclamanten toegekend, maar zijn alleen enkele planregels voor de bestemming gewijzigd. De plangrens is voor wat betreft deze gronden ongewijzigd.

Gelet hierop staat naar Ons oordeel genoegzaam vast dat de gronden van reclamanten nodig zijn voor de uitvoering van de inpassingsplannen en dat met het onherroepelijk worden van de inpassingsplannen het werk planologisch uitvoerbaar is. Daarmee is verzoeker in staat om het gewenste werk te realiseren.

3.2

Reclamanten zijn van mening dat er geen sprake is van urgentie om tot onteigening over te gaan, omdat de provincie een werk wil realiseren dat niet binnen de planologie past. Het werk zal daarom niet kunnen worden uitgevoerd, laat staan dat het zal worden uitgevoerd binnen de vereiste termijnen.

Ad 3.2

Ten aanzien van het onderdeel van de zienswijze van reclamanten met betrekking tot de urgentie voor de onteigening, overwegen Wij vooreerst dat aan het urgentievereiste in het algemeen is voldaan, indien verzoeker binnen vijf jaar na de datum van het besluit tot aanwijzing ter onteigening een begin maakt met de uitvoering van het werk en/of de werkzaamheden waarvoor onteigend is. Zoals Wij hiervoor onder “Noodzaak en urgentie” hebben opgemerkt zullen de werkzaamheden in 2019 starten en zal het werk worden opgeleverd in 2023. Deze planning is door verzoeker tijdens de hoorzitting bevestigd. Gelet hierop zijn Wij van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden binnen de bedoelde termijn zullen aanvangen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 3 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

De zienswijze van reclamante 4

Reclamante 4 heeft bij brief van 4 oktober 2018, kenmerk GSN REM 18-3192, haar zienswijze ingetrokken. Wij zullen deze zienswijze dan ook buiten behandeling laten.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van de inpassingsplannen niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de provincie Overijssel de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van Provinciale Staten van Overijssel tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 december 2018, nr. RWS-2018/48670, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van Provinciale Staten van Overijssel van 11 april 2018, kenmerk PS/2018/211;

gelezen de voordracht van Provinciale Staten van Overijssel van 30 april 2017, kenmerk 2018/0047618;

gelezen de brief van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 juni 2018, kenmerk 2018/0336160;

gelezen de brief van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 27 november 2018, kenmerk 2018/0521236;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 27 februari 2019, no. W04.18.0398/I;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 maart 2019, nr. RWS-2019/9080, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen en het inpassingsplan N340/N48 Zwolle-Ommen, herziening 2017 van de provincie Overijssel ten name van die provincie ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeenten Dalfsen en Ommen en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Den Haag, 20 maart 2019

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N340 vanaf de Engellandweg tot en met de aansluiting N48/N36 (Arriërveld)

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE OVERIJSSEL

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Dalfsen

Grondplan

nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

1

0

07

40

wonen met bedrijvigheid terrein (grasland)

2

95

00

Q 6

Wilhelmus Gerhardus Haverink, Dalfsen.

2

0

01

24

terrein (grasland)

0

28

10

P 561

Derk Jan Bongers, gehuwd met Gezina Hoekman, Dalfsen.

3

0

00

01

wonen erf-tuin

0

24

65

P 376

Derk Jan Bongers, gehuwd met Gezina Hoekman, Dalfsen.

                   

4

0

12

44

terrein (grasland)

4

10

00

Q 5

Hermannus Wilhelmus van der Vegt, gehuwd met Elisabeth Jozephina Maria Olthuis, Dalfsen.

                   

7

0

37

04

wonen (agrarisch) terrein (grasland)

4

23

79

Q 1607

Gerrit Volkerink, gehuwd met Klaasje Wienen, Dalfsen.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N340 vanaf de Engellandweg tot en met de aansluiting N48/N36 (Arriërveld)

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE OVERIJSSEL

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Ambt-Ommen

Grondplan

nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

9

0

03

87

Wonen erf -tuin

0

73

30

A 5585

½ eigendom:

Jan Horstede gehuwd met Willemina Hermanna Schroer, Ommen.

½ eigendom:

Willemina Hermanna Schroer gehuwd met Jan Horstede, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

                   

10

0

22

29

terrein (grasland)

0

25

00

A 5022

Bernardus Johannes Jozeph Haverkort, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Enexis Netbeheer B.V., ’s-Hertogenbosch.

                   

11

0

22

26

terrein (akkerbouw)

0

30

95

A 5159

Bernardus Johannes Jozeph Haverkort, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Enexis Netbeheer B.V., ’s-Hertogenbosch.

                   

12

0

06

53

wonen terrein (grasland)

1

50

30

A 5158

Bernardus Johannes Jozeph Haverkort, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Enexis Netbeheer B.V., ’s-Hertogenbosch.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

                   

13

0

15

68

wonen wegen

0

22

80

A 4280

Bernardus Johannes Jozeph Haverkort, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

                   

14.1

14.2

0

0

01

01

59

76

terrein (natuur)

2

25

25

A 4788

Bernardus Johannes Jozeph Haverkort, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

                   

15

0

03

10

terrein (grasland)

0

43

90

A 4794

½ eigendom:

Egberdina Hendrikje Dunnewind, gehuwd met Richard Hendrik Jan Breemhaar, Ommen.

½ eigendom:

Ingrid Bernet Dunnewind, gehuwd met Freddy Snel, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Enexis Netbeheer B.V., ’s-Hertogenbosch.

                   

16

0

21

30

terrein (grasland)

4

59

56

A 5305

½ eigendom:

Egberdina Hendrikje Dunnewind, gehuwd met Richard Hendrik Jan Breemhaar, Ommen.

½ eigendom:

Ingrid Bernet Dunnewind, gehuwd met Freddy Snel, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Enexis Netbeheer B.V., ’s-Hertogenbosch.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: TenneT TSO B.V., Arnhem.

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: gemeente Ommen, Ommen.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: N340 vanaf de Engellandweg tot en met de aansluiting N48/N36 (Arriërveld)

VERZOEKENDE INSTANTIE: PROVINCIE OVERIJSSEL

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Stad-Ommen

Grondplan

nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

17

0

21

13

terrein (grasland)

7

54

22

A 3952

Jan Schuttert, gehuwd met Marianne Steffi Evers, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Enexis Netbeheer B.V., ’s-Hertogenbosch.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

                   

18

0

03

03

terrein (akkerbouw)

1

47

52

A 4331

Gerrit Hendrik Landeweerd, gehuwd met Grietje Stegeman, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

                   

19

0

54

39

terrein (grasland)

9

72

55

A3607

Gerrit Hendrik Landeweerd, gehuwd met Grietje Stegeman, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5,lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: Vitens N.V., Zwolle.

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Vitens N.V., Zwolle.

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

                   

20

0

28

26

terrein (akkerbouw)

5

25

51

A4231

Richard Hendrik Jan Breemhaar, Ommen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V., Groningen.

Naar boven