TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling strekt tot aanpassing van de Subsidieregeling versterking
omgevingsveiligheid BRZO-sector. Het doel van deze subsidieregeling (hierna: regeling)
is het versterken van de omgevingsveiligheid ten aanzien van industriële activiteiten
met gevaarlijke stoffen binnen de BRZO-sector. Van deze sector maken onder meer ondernemingen
deel uit waarop het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 van toepassing is.
2. Doel wijzigingsregeling
De wijzigingsregeling heeft tot doel de effectiviteit van de regeling te vergroten
door deze niet meer expliciet te koppelen aan BRZO-ondernemingen, maar toegankelijk
te maken voor alle ondernemingen die met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen
werken. Risicovolle processen worden specifiek benoemd, om duidelijk te maken dat
ook processen waar geen gevaarlijke stoffen worden toegepast, maar die wel risicovol
zijn, vooral door het werken met hoge drukken en hoge temperaturen, onder deze regeling
vallen. De doelgroep van deze regeling wordt verder vergroot door het mogelijk te
maken dat omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s deelnemen aan een samenwerkingsverband1 en door een brancheorganisatie als zelfstandige subsidieaanvrager toe te staan. Daarnaast
is een nieuw project d toegevoegd waarvoor subsidie kan worden verstrekt aan een kleine
of middelgrote onderneming (hierna: kmo). Tevens is met de wijziging beoogd aan te
sluiten bij het ‘Programma Duurzame Veiligheid 2030’, waarin overheid, bedrijfsleven
en wetenschap programmatisch samenwerken met als doel de veiligheid in de (petro)chemische
sector in 2030 duurzaam significant te hebben verbeterd. Daartoe worden drie nieuwe
thema’s toegevoegd waarop de subsidieverlening betrekking kan hebben.
3. Inhoud wijzigingen
3a. Verruiming doelgroep (subsidieaanvragers)
Om de toegankelijkheid van de regeling te vergroten zijn de regels voor de samenstelling
van een samenwerkingsverband gewijzigd. Het vereiste dat tenminste een BRZO-onderneming
moet deelnemen aan een samenwerkingsverband dat een aanvraag om subsidie kan indienen,
vervalt. In de praktijk is gebleken dat ook vruchtbare initiatieven kunnen worden
ontplooid zonder deelname van een BRZO‑onderneming. Daarnaast worden brancheorganisaties
in staat gesteld aanvragen om subsidie in te dienen zonder dat zij deel uitmaken van
een samenwerkingsverband. In de regeling was bepaald dat alleen een aanvraag kon worden
ingediend door een samenwerkingsverband van ondernemingen. Een brancheorganisatie
kon niet worden aangemerkt als een samenwerkingsverband in de zin van de regeling.
Brancheorganisaties hebben rechtspersoonlijkheid en artikel 1 van het Kaderbesluit
subsidies I en M (hierna: Kaderbesluit) bepaalt dat een samenwerkingsverband een geen
rechtspersoonlijkheid bezittend verband is. Brancheorganisaties konden daarom niet
zelfstandig subsidie aanvragen, maar uitsluitend als deelnemer aan een samenwerkingsverband.
De regeling is op dit punt gewijzigd, zodat brancheorganisaties zelfstandig subsidie
kunnen aanvragen en daarmee initiatieven voor hun leden kunnen ontwikkelen.
De regeling sloot tot dusver deelname uit van overheden, in het bijzonder omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s, aan een samenwerkingsverband als ontvanger van subsidie. Ze
konden wel betrokken worden bij een samenwerkingsverband. De achterliggende reden
hiervoor was dat voor omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s andere specifieke financieringsinstrumenten
bestaan om initiatieven op het gebied van uitvoering binnen de BRZO-sector te faciliteren,
zoals het Programma Impuls Omgevingsveiligheid2. In de praktijk is echter gebleken, dat deze financieringsinstrumenten geen mogelijkheden
bieden voor samenwerking tussen omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s enerzijds
en het bedrijfsleven anderzijds terwijl de mogelijkheid van samenwerking kan leiden
tot nieuwe projectvoorstellen die bijdragen aan het doel van de regeling. Daarbij
kan bijvoorbeeld gedacht worden aan systemen voor informatie-uitwisseling tussen ondernemingen
en overheden. Daarom wordt de regeling met deze wijziging opengesteld voor omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s. Om te voorkomen dat de deelname van omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s
in strijd is met de algemene groepsvrijstellingsverordening3, is in deze wijzigingsregeling bepaald dat deelname niet mag leiden tot het verstrekken
van staatssteun.
De mogelijkheid van deelname van een brancheorganisatie, omgevingsdienst of veiligheidsregio
aan een samenwerkingsverband laat onverlet de eis dat aan een samenwerkingsverband
ten minste twee ondernemingen moeten deelnemen.
Om mede invulling te geven aan het beleid met betrekking tot ondernemingen die met
relatief kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen of risicovolle processen werken,
de net niet-BRZO bedrijven4, wordt de regeling met een nieuw project ook opengesteld voor individuele kmo-ondernemingen.
3b. Nieuw project
Om kmo’s te stimuleren een extern advies te vragen over de versterking van de interne
veiligheidscultuur of de interne borging van de veiligheid, is aan de regeling een
nieuw project d toegevoegd dat betrekking heeft op het verkrijgen van dat externe
advies. De voorwaarden die zijn verbonden aan de subsidieverstrekking voor deze projectsoort
zorgen ervoor dat wordt voldaan aan het bepaalde in de algemene groepsvrijstellingsverordening,
waardoor sprake is van geoorloofde staatssteun. Het moet gaan om een advies dat is
onderbouwd en uitgebracht door externe consultants specifiek voor kmo’s als bedoeld
in artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. In dat artikel is een
maximum subsidiepercentage is opgenomen. De subsidie zal worden afgewezen als voor
het overige niet aan die verordening wordt voldaan. Met een kennisgeving op basis
van artikel 11 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt de Europese Commissie
op de hoogte gesteld van deze wijzigingsregeling.
3c. Nieuwe thema’s
In 2016 is het programma Duurzame Veiligheid 2030 gestart. In het programma werken
overheid, bedrijfsleven en wetenschap samen om de veiligheid in de chemische en petrochemische
industrie verder te versterken. Hiermee wordt specifiek beoogd de projectmatige opvolging
van kansrijke ideeën en initiatieven die voortkomen uit de activiteiten van dat programma
samen met belanghebbende ondernemingen en organisaties te versnellen door middel van
financiële ondersteuning vanuit de regeling.
Om aan te sluiten bij het programma en daarmee tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte
van concrete projectvoorstellen binnen het programma zijn drie extra thema’s toegevoegd.
Het betreft ‘duurzaam assetmanagement’, ‘transparante sector’ en ‘hoogwaardige kennis’
waarop de projecten a, b of c betrekking kunnen hebben. Daarnaast sluiten ook de eerder
vastgestelde thema’s: veiligheidscultuur, ketenverantwoordelijkheid en veilige bedrijventerreinen
en veilige clusters aan bij het programma. Project d zal meestal alleen of vooral
over het verbeteren en borgen van de veiligheidscultuur van een kmo gaan. Enige vorm
van beschouwing van een veiligheidsketen kan ook sterk wenselijk zijn bij een net
niet-BRZO-onderneming met veel (opslag of distributie) ketenactiviteiten.
‘Duurzaam asset management’ heeft betrekking op inspectie, onderhoud en vervanging
van (petro-)chemische productie- en opslaginstallaties met als doel het effect van veroudering
op de veiligheid te beheersen.
Onder ‘transparante sector’ wordt verstaan een sector die bestaat uit ondernemingen
die kennis uitwisselen over best practices en (bijna-)incidenten om daarvan te leren en die naar hun omgeving, burgers en overheden
transparant zijn over hun prestaties op het gebied van veiligheid.
‘Hoogwaardige kennis’ omvat zowel onderwijs als de ontwikkeling en borging van kennis.
Het gaat daarbij om de ontwikkeling en invoering van veiligheidscurricula voor opleidingen
op elk niveau voor de omgang met gevaarlijke stoffen en risicovolle processen en om
de ontwikkeling en toepassing van kennis die leidt tot het gebruik van minder gevaarlijke
of ongevaarlijke stoffen en van minder risicovolle of niet-risicovolle processen.
4. Uitvoering en handhaving
De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna:
RVO), een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van deze regeling zijn getoetst door RVO en
positief beoordeeld. De door RVO voorgestelde verhelderingen vanwege de verruiming
van de potentiële subsidieaanvragers, een nieuw project type d en drie nieuwe thema’s
zijn verwerkt in de regeling. Zo is bijvoorbeeld een begripsomschrijving van ‘omgevingsveiligheid’
opgenomen omdat de regeling niet langer beperkt is tot de BRZO-sector, waardoor BRZO
als kader van de regeling is vervallen. Daarnaast is bijlage 1 aangevuld om te verduidelijken
wie naast de projectdeelnemers ook moeten worden betrokken bij de beoordeling van
de subsidieaanvraag.
5. Administratieve lasten
De totale lasten voor de projecten a, b en c zijn bij het opstellen van de regeling
geschat op 5,7 procent van het beschikbare subsidieplafond. Voor het voor 2019 beschikbare
subsidieplafond voor de projecten a, b en c van € 1.800.000 bedragen de lasten € 102.600.
De totale lasten voor project d zijn geschat op € 8.000. Dat is 4 procent van het
voor 2019 beschikbare subsidieplafond voor project d van € 200.000,–.
De ontwerpregeling is vanwege de beperkte gevolgen voor de regeldruk niet aan het
Adviescollege Toetsing Regeldruk voorgelegd.
De wijzigingsregeling is zodanig vormgegeven dat deze tot zo min mogelijk administratieve
lasten voor aanvragers zal leiden. In de toelichting bij de regeling5 is aangegeven waaruit de administratieve lasten bestaan.
6. Advisering en consultatie
Er is sprake van een ministeriële regeling die geen significante verandering brengt
in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of grote gevolgen
heeft voor de uitvoeringspraktijk. Op grond van het kabinetsstandpunt internetconsultatie
wetgeving6 kon internetconsultatie daarom achterwege blijven. Wel kunnen penvoerders van samenwerkingsverbanden
en brancheorganisaties een subsidieaanvraag indienen. De eisen om voor toekenning
in aanmerking te komen vloeien grotendeels voort uit de algemene groepsvrijstellingsverordening
en het Kaderbesluit. Deze wijzigingsregeling is een nadere uitwerking en invulling
daarvan. Door RVO zijn in 2018 diverse bijeenkomsten georganiseerd, waarin het bedrijfsleven
en overheidsorganisaties zoals omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s, zijn geconsulteerd
in samenwerking met Veiligheid Voorop, het samenwerkingsverband voor veiligheid van
branches in de BRZO-sector en het programma Impuls Omgevingsveiligheid dat is gericht
op toezichthoudende overheden:
-
– In mei 2018 heeft een consultatiebijeenkomst plaatsgevonden met doelgroepen uit het
bedrijfsleven die activiteiten uitvoeren met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen
of hierbij betrokken zijn.
-
– In november 2018 is een interactieve botsproefsessie georganiseerd met enkele tientallen
vertegenwoordigers van omgevingsdiensten, veiligheidsregio’s en enkele vertegenwoordigers
vanuit het bedrijfsleven.
-
– In de tweede helft van 2018 zijn in een groot aantal verkenningsgesprekken met vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven en toezichthoudende overheden de reacties gepeild over de verruimde
mogelijkheden om subsidie aan te vragen voor de versterking van de omgevingsveiligheid.
Het draagvlak voor de verruiming was vrijwel unaniem. De toegevoegde waarde van internetconsultatie
is daarom als gering in te schatten. Gelet hierop is afgezien van internetconsultatie
van het ontwerp van deze regeling.
7. Inwerkingtreding
Met de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling op 1 april 2019 wordt aangesloten
bij een voor ministeriële regelingen geldend vast verandermoment. Er wordt afgeweken
van de vaste invoeringstermijn van twee maanden, zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17
van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd omdat het
in het publieke belang is dat potentiële subsidieaanvragers zo snel mogelijk van de
verruimde reikwijdte van de regeling gebruik kunnen gaan maken waardoor eerder met
de uitvoering van projecten kan worden begonnen die de omgevingsveiligheid versterken.
Zie aanwijzing 4.17, punt 5, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 1 is een aantal begripsomschrijvingen aangepast omdat de reikwijdte van
de regeling niet meer is gekoppeld aan de BRZO-sector. Het gaat om de begripsomschrijvingen
van branche, branchesamenwerkingsverband, clustersamenwerkingsverband, keten en ketensamenwerkingsverband.
Voorbeelden van ondernemingen in een keten zijn: productieondernemingen, onderhoudsondernemingen,
tankopslagondernemingen, logistieke dienstverleners en havenondernemingen waarbij
een keten bijvoorbeeld bestaat uit een of meer tankopslagondernemingen, een productiebedrijf
en een of meer onderhoudsondernemingen. Toegevoegd is het begrip ‘omgevingsveiligheid’
omdat de regeling niet langer beperkt is tot de BRZO-sector, waardoor BRZO als kader
van de regeling is vervallen. Het begrip ‘brancheorganisatie’ is toegevoegd opdat
een brancheorganisatie zelfstandig een subsidieaanvraag kan indienen. Ook toegevoegd
zijn de begrippen ‘veiligheidsregio’ en ‘omgevingsdienst’, die ook kunnen deelnemen
aan een samenwerkingsverband.
Verder is in artikel 1 een begripsomschrijving opgenomen voor kmo. Hierbij is verwezen
naar artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarin
wordt verwezen naar bijlage I. In artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij de algemene
groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat tot de categorie kleine, middelgrote
en micro-ondernemingen (kmo's) ondernemingen behoren waar minder dan 250 personen
werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal
43 miljoen EUR niet overschrijdt.
Tevens is de begripsomschrijving voor een nieuw project, ‘project d’, in dit artikel
opgenomen. Dit project ziet op het vragen van extern advies voor de versterking van
de interne veiligheidscultuur of de interne borging van de veiligheid van de kmo.
In de toelichting bij de regeling is opgemerkt dat onder veiligheidscultuur wordt
verstaan een hoog veiligheidsbewustzijn binnen alle gelederen van een onderneming
dat veilig gedrag zeker stelt.
Ter verduidelijking is ook een begripsomschrijving opgenomen van ‘projectdeelnemers’,
een begrip dat in de bijlage bij de regeling voorkomt. Als projectdeelnemers worden
aangemerkt de brancheorganisatie wanneer die zelfstandig subsidie aanvraagt en de
deelnemers van een samenwerkingsverband, inclusief de penvoeder die namens dat samenwerkingsverband
subsidie aanvraagt. Alle projectdeelnemers voeren activiteiten uit binnen het project
en maken daarmee aanspraak op subsidie.
Het begrip BRZO-onderneming en de bijbehorende begripsomschrijving zijn vervallen.
Onderdeel B
Aan artikel 2 zijn ‘risicovolle processen’ toegevoegd. Bij BRZO-ondernemingen zijn
risicovolle processen onderdeel van het bedrijfsproces en werden die processen niet
expliciet in de regeling genoemd. Bij niet-BRZO-ondernemingen is dat niet altijd het
geval. Omdat deelname van een BRZO-onderneming niet langer vereist is, wordt met deze
aanvulling van artikel 2 expliciet geregeld dat ook processen die risicovol zijn,
vooral door het werken met hoge drukken en hoge temperaturen, onder deze regeling
vallen.
Onderdeel C
Artikel 3 (nieuw) bevat drie nieuwe thema’s, waarop de projecten a, b of c betrekking
kunnen hebben: ‘duurzaam assetmanagement’, ‘transparante sector’ en ‘hoogwaardige
kennis’. Zie hierover punt 3c. van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel D
De wijziging van artikel 4 houdt in dat jaarlijks twee subsidieplafonds worden vastgesteld,
namelijk een gezamenlijk plafond voor project a, project b en project c en een plafond
voor project d. Indien één van deze plafonds in de periode waarvoor het plafond is
vastgesteld niet is uitgeput, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het
andere plafond als dat wel is uitgeput.
Voor project a, project b en project c is voor de periode vanaf 1 januari tot en met
31 december 2019 het subsidieplafond bij besluit van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat7 vastgesteld op € 1.800.000.
Onderdeel E
De wijziging van artikel 5, eerste lid, houdt in dat niet alleen door een samenwerkingsverband
een subsidieaanvraag kan worden ingediend maar ook door een brancheorganisatie. Brancheorganisaties
kunnen zelf subsidie aanvragen voor projecten die ten goede komen aan hun leden. Wanneer
leden van de brancheorganisatie in deze projecten een actieve rol vervullen, wordt
de subsidieaanvraag ingediend door een samenwerkingsverband van brancheorganisatie
en ondernemingen. Een brancheorganisatie kan geen subsidie ontvangen voor haar leden.
Om aanspraak te maken op subsidie voert een partij activiteiten uit binnen het project
en sluit een samenwerkingsovereenkomst met de andere projectdeelnemers. Alle projectdeelnemers
voeren activiteiten uit binnen het project en maken daarmee aanspraak op subsidie.
Aan het derde lid zijn omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s toegevoegd, zodat zij
ook kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband.
In het vierde lid (nieuw) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s deel kunnen nemen aan een samenwerkingsverband, waarvoor de
penvoerder een subsidieaanvraag kan indienen voor project a, project b en project
c. Met het opnemen van de voorwaarde dat deelname bijdraagt aan de kwaliteit van de
uitvoering van hun wettelijke taak, is beoogd te voorkomen dat deelname van omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s aan een samenwerkingsverband bestaat uit het uitvoeren van economische
activiteiten en daarmee tot concurrentie met ondernemingen kan leiden. Daarnaast is
hiermee beoogd te bewerkstelligen dat deze deelname leidt tot een verhoging van de
kwaliteit van de projecten waarvoor subsidie kan worden verstrekt. De voorwaarde dat
omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s door deelname geen staatssteun verstrekken
aan deelnemende ondernemingen is opgenomen om ervoor te zorgen dat kan worden voldaan
aan de voorwaarden die in de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn gesteld
aan het verstrekken van steun. Wanneer omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s wel
steun verstrekken, zouden de drempelbedragen en steunpercentages van de algemene groepsvrijstellingsverordening
overschreden kunnen worden. Steun kan gegeven worden in de vorm van geld, maar ook
in natura. Van het verstrekken van staatssteun in natura is sprake wanneer de omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s activiteiten voor ondernemingen zouden verrichten die normaliter
door deze ondernemingen zelf worden uitgevoerd. Dat het niet de bedoeling is dat omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s steun verstrekken aan deelnemende ondernemingen blijkt ook uit
artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies IenM:’ Indien reeds door een
bestuursorgaan (of de Commissie van de Europese Unie) subsidie is verstrekt voor de
subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt het bedrag dat door deze bestuursorganen
is verstrekt in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens
(dit besluit of) ministeriële regeling in aanmerking komt’.
De voorwaarde dat omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s geen penvoerder van het
samenwerkingsverband kunnen zijn is opgenomen om te voorkomen dat zij een leidende
rol krijgen bij de aanvraag van subsidie voor een project. Dit is niet wenselijk omdat
met de verlening van subsidie in de eerste plaats is beoogd om ondernemingen aan te
moedigen activiteiten uit te voeren om de omgevingsveiligheid te versterken. Deelname
van omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s aan een samenwerkingsverband is mogelijk
gemaakt omdat samenwerking tussen omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s en ondernemingen
kan leiden tot nieuwe of verbeterde projectvoorstellen van ondernemingen.
In het vijfde lid (nieuw) is bepaald dat een subsidieaanvraag voor een project d alleen
kan worden ingediend door een kmo waarvan industriële activiteiten met gevaarlijke
stoffen of risicovolle processen onderdeel van de bedrijfsvoering zijn. Dat alleen
een aanvraag kan worden ingediend door een kmo is in lijn met het doel van het opnemen
van dit project in de regeling. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt betreft dit doel
het versterken van de omgevingsveiligheid bij ondernemingen die met relatief kleine
hoeveelheden gevaarlijke stoffen of met kleinschalige risicovolle processen werken.
Daarnaast wordt hiermee voldaan aan één van de voorwaarden die in de algemene groepsvrijstellingsverordening
worden gesteld voor het brengen van consultancysteun onder deze verordening. Op grond
van artikel 18, eerste lid, van de verordening kan namelijk alleen subsidie worden
verstrekt voor consultancysteun aan kmo’s.
Een andere voorwaarde uit de algemene groepsvrijstellingsverordening is dat de steun
een stimulerend effect dient te hebben. Van een stimulerend effect wordt uitgegaan
indien de subsidieaanvraag is ingediend voordat met de werkzaamheden is aangevangen,
dus voordat een onherroepelijke verplichting daartoe is aangegaan (artikel 6 juncto
artikel 2, onderdeel 23, van de algemene groepsvrijstellingsverordening). De aanvrager
die ervoor kiest bij de aanvraag al een overeenkomst te voegen, moet ervoor zorgen
dat de overeenkomst op dat moment nog niet definitief is. Dit kan bijvoorbeeld door
in de overeenkomst een voorwaarde op te nemen dat de overeenkomst eerst na de indiening
van de subsidieaanvraag in werking treedt. Een andere mogelijkheid is dat de aanvrager
in de overeenkomst bedingt dat het doorgaan van de overeenkomst afhankelijk is van
het ontvangen van subsidie.
Voor project a, project b en project c geldt eveneens dat voorafgaand aan de uitvoer
van de activiteiten een aanvraag om subsidieverstrekking moet zijn ingediend. Overeenkomstig
het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit moet binnen 13 weken
na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt een aanvraag
om subsidievaststelling zijn ingediend.
Onderdeel F
De op grond van artikel 18, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
in aanmerking komende kosten voor een project d zijn de kosten van door externe consultants
verrichte consultancydiensten. De betrokken diensten mogen, gelet op artikel 18, vierde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, niet van permanente of periodieke
aard zijn en ook niet behoren tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals
routinematig belastingadvies, gangbare juridische dienstverrichting of reclame.
Onderdeel G
Als gevolg van de vernummering van artikel 6, vierde tot vijfde lid, worden de verwijzingen
naar artikel 6, vierde lid, in het eerste lid van de artikelen 7, 8 en 9 aangepast.
Onderdeel H
Op grond van artikel 10, vierde lid (nieuw) geldt voor project d een maximum van €
5.000. De voor dit project verleende subsidie blijft daarom in ieder geval onder de
grens van € 25.000. De regels voor subsidies tot € 25.000 staan in artikel 15 van
het Kaderbesluit. Bij de verstrekking wordt toepassing gegeven aan artikel 15, tweede
lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit. Er zal direct een beschikking tot subsidievaststelling
worden gegeven.
Hieronder zijn de subsidiepercentages voor een project d opgenomen zoals die uit de
algemene groepsvrijstellingsverordening voortvloeien.
% subsidie
|
grote onderneming
|
middelgrote onderneming
|
kleine onderneming
|
project d
|
0
|
+50
|
+50
|
Op grond van het zesde lid (nieuw) is, gelet op de beschikbaarheid van middelen en
de relatie tot andere partijen in een project het subsidiepercentage voor omgevingsdiensten
en veiligheidsregio’s gemaximeerd tot 15% van de subsidiabele kosten. Die maximering
heeft ook als reden dat omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s voor het uitvoeren
van hun wettelijke taak ook geld ontvangen van de Rijksoverheid, provincies en gemeenten.
Het subsidiepercentage is daarom lager dan het subsidiepercentage voor ondernemingen
en onderzoeksorganisaties die deel kunnen uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband.
Hierbij kan gedacht worden aan een bijdrage vanuit het Programma Impuls Omgevingsveiligheid.
Een overheidsbijdrage voor hetzelfde project als waarvoor op grond van deze regeling
subsidie wordt aangevraagd, zal op de subsidie in mindering worden gebracht om cumulatie
te voorkomen.
Onderdeel I
De beoordelingscriteria in bijlage 1 zijn vormgegeven met het oog op een aanvraag
door een samenwerkingsverband. In geval van een aanvraag voor een project a, project
b of project c door enkel een brancheorganisatie zullen de twee beoordelingscriteria
worden toegepast op de brancheorganisatie.
Zodra een aanvraag voor een project d voldoet aan de regeling kan de subsidie worden
verleend zonder beoordeling aan de hand van criteria, zoals die in bijlage 1 zijn
opgenomen. Zo moet sprake zijn van een aanvraag die voldoet aan de omschrijving van
‘project d’, moet de aanvraag voldoen aan het doel van de regeling en mag niet een
van de afwijzingsgronden van toepassing zijn.
Onderdeel J
Uit artikel 12, tweede lid, (nieuw) volgt dat de afwijzingsgrond in onderdeel b niet
geldt voor een project d, omdat een extern advies over veiligheid bedrijfsgevoelige
informatie kan bevatten. De afwijzingsgrond in onderdeel c geldt evenmin voor deze
projectsoort, omdat voor een project d sprake kan zijn van soortgelijke projecten.
Bij project d is het juist de bedoeling aan meerdere ondernemingen subsidie te verstrekken
voor soortgelijke projecten die tot doel hebben de interne veiligheidscultuur of de
interne borging van de veiligheid van die ondernemingen te verbeteren. Tot slot geldt
de afwijzingsgrond van onderdeel d ook niet, omdat de in artikel 11 genoemde beoordelingscriteria
niet gelden voor een project d. Daarnaast is in dit lid bepaald dat op grond van de
regeling slechts één keer subsidie kan worden verstrekt voor een extern advies over
veiligheid aan een kmo.
Onderdeel K
In dit onderdeel is overgangsrecht opgenomen voor subsidieaanvragen voor project a,
project b of project c die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling
en waarover voor die datum niet is beslist. De beslissing op de aanvraag zal worden
genomen op grond van de regeling zoals die luidde voordat de wijzigingen van deze
wijzigingsregeling in werking zijn getreden. Deze wijzigingsregeling heeft overigens
voor die subsidieaanvragen nauwelijks gevolgen. Toch is ervoor gekozen wel overgangsrecht
op te nemen om geen verwarring te veroorzaken nu de criteria in bijlage 1 zijn aangepast.
De aanpassingen van bijlage 1 zijn ingegeven door het feit dat een brancheorganisatie
zelfstandig een subsidieaanvraag kan indienen.
Onderdeel L
De reden voor een nieuwe citeertitel is dat bij een subsidieaanvraag geen BRZO-onderneming
meer betrokken hoeft te zijn. Een subsidieaanvraag kan ook gedaan worden door andere
ondernemingen met industriële activiteiten die met gevaarlijke stoffen of risicovolle
processen werken en als gevolg daarvan een risico vormen voor de omgevingsveiligheid.
In de citeertitel is het begrip ‘BRZO-sector’ derhalve vervallen.
Onderdeel M
De beschrijving van de twee beoordelingscriteria in bijlage 1 is aangepast, omdat
een brancheorganisatie ook zonder samenwerkingsovereenkomst, dus zelfstandig zonder
andere projectdeelnemers, een subsidieaanvraag kan indienen. Indien er geen sprake
is van een samenwerkingsverband van subsidieaanvragers dient de aanvragende brancheorganisatie
zo mogelijk specifiek in het projectplan aan te geven welke ondernemingen en organisaties
additioneel meewerken of bijdragen aan het halen van de projectdoelstelling, met betrekking
tot de versterking van de omgevingsveiligheid en het blijvende effect hiervan.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer