De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
Gelet op de artikelen 116, tweede lid, 120, vijfde lid, 123, eerste en vierde lid,
124, eerste en tweede lid, 125, eerste lid, 125b, eerste lid, 129, eerste lid, 132,
eerste en derde lid, 137, vijfde lid, en 180a, tweede lid, van de Wet op het primair
onderwijs, de artikelen 113, 114, 117, vierde, vijfde en achtste lid, 120, 124, eerste
lid, 131, vierde lid, en 166a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen
85b, tweede lid, en 85d, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen
11a, tweede lid, 19, eerste lid, 22, 26, 28 eerste lid, en 36a, tweede en derde lid,
van het Besluit bekostiging WPO, de artikelen 10b, tweede lid, 30, eerste lid, 31,
33a, eerste en derde lid, en 35 van het Besluit bekostiging WEC, de artikelen B 16b,
B 16g, B 16l, B 21, C 11, eerste en tweede lid, en C 16.1 van het Besluit trekkende
bevolking WPO, en artikel 3, derde lid, van de Regeling prestatiebox primair onderwijs
2015–2020;
Besluit:
TOELICHTING
I. Algemeen
De personele bekostiging van scholen in het primair onderwijs wordt per schooljaar
toegekend. In deze regeling worden voor het schooljaar 2019–2020 de daarvoor noodzakelijke
prijzen en bedragen vastgesteld.
1.1 Wijzigingen ten opzichte van eerdere regelingen
De belangrijkste inhoudelijke wijziging in deze regeling ten opzichte van eerdere
regelingen is de invoering van de nieuwe verdeelsystematiek van de onderwijsachterstandsmiddelen.
De nieuwe systematiek is formeel geregeld met het Besluit van 27 augustus 2018 tot
wijziging van het Besluit bekostiging WPO in verband met het aanpassen van de groeiregeling
en van het onderwijsachterstandenbeleid in het primair onderwijs (Stb. 2018, 334). Voor een toelichting op de nieuwe systematiek wordt verwezen naar de nota van toelichting
bij het genoemde besluit en de brief “Nieuwe verdeling middelen onderwijskansenbeleid
scholen en gemeenten” aan de Tweede Kamer van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18,
27 020, nr. 88). Als gevolg van de nieuwe verdeelsystematiek is deze regeling, ten opzichte van
de regeling over het voorgaande schooljaar, op enkele punten aangepast. Zo verdwijnt
het basisbedrag en leeftijdsbedrag per eenheid schoolgewicht en het basisbedrag per
gewichtenleerling in een impulsgebied. In de Tweede Regeling bekostiging personeel
PO 2018–2019 en vaststelling bedragen voor ondersteuning van leerlingen in het PO
en VO 2018–2019 zijn deze bedragen nog als onderdeel van artikel 3 vastgesteld. Er
is in de onderhavige regeling voor gekozen om het bedrag per eenheid achterstandsscore
in een apart artikel (artikel 4, eerste lid) op te nemen. Het gebruiken van achterstandsscores
in plaats van schoolgewichten heeft ook gevolgen voor het bepalen van het budget voor
schoolmaatschappelijk werk in het kader van veiligheid en opvang risicoleerlingen
(artikel 21 in deze regeling). In de nieuwe situatie zal er een bedrag per eenheid
achterstandsscore worden toegekend. Omdat de som van achterstandsscores hoger is dan
de som van schoolgewichten, is het bedrag budgetneutraal aangepast.
Om schoolbesturen voldoende tijd te bieden om zich voor te bereiden op een andere
hoogte van aanvullende bekostiging voor het onderwijsachterstandenbeleid is er voorzien
in een overgangsregeling. Dit is geregeld in artikel 36a van het Besluit bekostiging
WPO. Wanneer een school op basis van de nieuwe systematiek minder middelen ontvangt
dan het vastgestelde bedrag op basis van de oude systematiek, worden vaste percentages
gehanteerd voor het meenemen van het verschil tussen beide bedragen (in schooljaren
2019–2020, 2020–2021 en 2021–2022 respectievelijk 75%, 50% en 25%). Wanneer een school
op basis van de nieuwe systematiek meer middelen zou ontvangen dan het vastgestelde
bedrag op basis van de oude systematiek, worden de percentages voor het meenemen van
het verschil tussen beide bedragen bij ministeriële regeling vastgelegd. Zo wordt
voorkomen dat gedurende de overgangsperiode er minder middelen voor onderwijsachterstanden
beschikbaar worden gesteld dan er beschikbaar zijn op de begroting. Het percentage
voor schooljaar 2019–2020 is vastgesteld in artikel 4, vijfde lid, van deze regeling.
De nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen heeft ook gevolgen
voor de bijzondere bekostiging voor zigeunerkinderen (artikel 31) en asielzoekerskinderen
gedurende het tweede jaar in Nederland (artikel 35). Op basis van deze regelingen
kunnen scholen aanvullende bekostiging krijgen indien zij deze leerlingen onderwijs
geven, voor zover scholen daar niet of niet volledig op basis van de oude systematiek
voor werden bekostigd. In beide regelingen werd er een correctie gedaan indien de
school voor de doelgroepleerling reeds middelen in het kader van de onderwijsachterstanden
ontving. Nu niet meer bekend is welk gewicht een leerling heeft of welke leerling
wordt bekostigd op grond van de nieuwe systematiek, moeten deze regelingen hierop
aangepast worden. De bedragen zijn verlaagd om de regeling budgetneutraal uit te kunnen
voeren. Daarnaast geldt voor de regeling voor zigeunerkinderen dat vanaf aankomend
schooljaar van scholen wordt gevraagd om de aanvraag te staven met een ouderverklaring.
Dit formulier zal via DUO beschikbaar worden gesteld en dient opgeslagen te worden
in de eigen leerlingenadministratie.
De bijzondere bekostiging voor leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden
(artikel 32) is ook gebaseerd op gewichten. Dit artikel is in 2006 opgenomen als overgangsregeling,
omdat toen het aantal gewichten werd teruggebracht van vijf naar drie. Nu de gewichten
verdwenen zijn, is ervoor gekozen om deze overgangsregeling te laten vervallen. Omdat
de omvang van de bijzondere bekostiging is gebaseerd op peildatum 1 oktober 2018,
en de gewichten op die datum nog bekend zijn, is het mogelijk om dit artikel voor
het schooljaar 2019–2020 voor een laatste keer toe te passen. Na dit schooljaar, dus
met ingang van schooljaar 2020–2021, zal dit artikel vervallen. Jaarlijks wordt er
voor circa € 130.000 aanspraak op gemaakt door scholen. Dit budget wordt vanaf 2020–2021
toegevoegd aan het budget voor onderwijsachterstanden.
2. Procedure vaststellen en wijzigen bedragen
2.1 Beperking van wijzigingen
De intentie is om wijzigingen in de bedragen binnen een schooljaar zoveel mogelijk
te beperken. Dat komt de duidelijkheid en daarmee de stabiliteit van het financieel
beleid van bevoegde gezagsorganen en scholen ten goede. Daarom worden de bedragen
voor personele bekostiging en voor het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid
in eerste instantie in maart/april voorafgaande aan het schooljaar vastgesteld. Daarna
kan in het begin van het schooljaar vanwege gewijzigde omstandigheden een aanpassing
van de bedragen worden vastgesteld. De eventueel noodzakelijke aanpassingen van de
bedragen gedurende het schooljaar worden daarna in principe “opgespaard” tot een definitieve
vaststelling tegen het einde van het schooljaar.
2.2 Clustering van regelingen
Om het aantal regelingen beperkt te houden, zijn de verschillende bekostigingsregelingen
in deze regeling samengebracht. In de onderhavige regeling worden naast de lumpsumbedragen
daarom ook de bedragen voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid vastgesteld. Ook
het bijstellingspercentage van de correctiebedragen in het kader van de vereveningssystematiek
“passend onderwijs” wordt in deze regeling vastgesteld.
Op grond van de WPO en de WEC kan de minister bijzondere bekostiging voor personeelskosten
toekennen aan scholen die zich in bijzondere omstandigheden bevinden. In deze regeling
zijn de standaard bijzondere omstandigheden opgenomen op grond waarvan bijzondere
bekostiging kan worden aangevraagd. Enige uitzondering hierop betreft de bijzondere
bekostiging in verband met samenvoeging. Omdat de regeling hiervoor fors is uitgebreid,
en een meerjarig karakter heeft gekregen, is deze opgenomen in een aparte regeling:
de Regeling bijzondere bekostiging bij fusie en opheffing van scholen in het primair
onderwijs en beleidsregel interpretatie samenvoeging in WPO en WEC.
De onderhavige regeling betreft de aanpassing van de bedragen aan het begin van het
schooljaar 2019–2020.
3. Bijzondere omstandigheden
3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag van scholen waar zich bijzondere situaties voordoen, kan op grond
van artikel 123, tweede lid, WPO of artikel 120, tweede lid, WEC een verzoek indienen
voor bijzondere bekostiging. Bijzondere omstandigheden kunnen zich voordoen aan scholen
die in een schooljaar worden geconfronteerd met bijzondere situaties die niet zijn
geregeld in hoofdstuk 6 van deze regeling. Daarbij wordt er op gewezen dat situaties
die onder een of meerdere onderdelen van deze regeling vallen, maar niet aan alle
bij dat onderdeel genoemde voorwaarden voldoen, in elk geval niet als klemmend zullen
worden aangemerkt en derhalve niet voor bijzondere bekostiging in aanmerking gebracht
zullen worden.
Bij het indienen van een aanvraag op grond van artikel 123, tweede lid, WPO of artikel
120, tweede lid, WEC dient rekening te worden gehouden met het volgende:
-
• Uitgangspunt bij het toekenningbeleid is, dat basisscholen en scholen voor (v)so krachtens
het Besluit bekostiging WPO respectievelijk het Besluit bekostiging WEC een op hun
situatie toegesneden lumpsum krijgen toegekend, en dat slechts in uitzonderlijke situaties
bijzondere bekostiging voor personeel en eventueel aanvullende bekostiging voor materiële
instandhouding wordt toegekend. Voor een goede beoordeling is het van belang dat aanvragen
op de juiste wijze worden ingediend en dat indiening van overbodige aanvragen wordt
voorkomen. Bezien wordt in hoeverre er sprake is van bijzondere omstandigheden en
of de reguliere bekostiging niet toereikend geacht kan worden.
-
• Verzoeken om meer bijzondere en aanvullende bekostiging voor het huidige schooljaar
dan er voor het voorgaande schooljaar aan bijzondere bekostiging is toegekend, terwijl
de omstandigheden gelijk zijn gebleven, worden in elk geval voor het meerdere afgewezen.
-
• Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag
bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag
is ontvangen.
-
• Aan toegekende bijzondere bekostiging in voorgaande schooljaren kunnen geen rechten
worden ontleend voor het schooljaar 2019–2020.
-
• Verzoeken om bijzondere en aanvullende bekostiging op basis van een bepaalde peildatum
(artikel 34, 35 en 36) die worden ingediend vóór bedoelde peildatum worden afgewezen,
omdat dan de benodigde informatie niet kan worden vastgesteld.
-
• Onvolledige aanvragen die niet binnen een door DUO te bepalen termijn zijn aangevuld,
worden buiten behandeling gelaten.
-
• Uiterlijk vier maanden na ontvangst van de aanvraag ontvangt de aanvrager een beschikking.
-
• Aanvragen ontvangen na 1 juli 2020 worden afgewezen omdat deze aanvragen, gelet op
de ingangsdatum bekostiging, niet leiden tot bekostiging in het schooljaar waarop
de regeling van toepassing is.
Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan bijzondere bekostiging voor personeelskosten
worden toegekend. Alleen zeer uitzonderlijke situaties zullen als bijzonder worden
aangemerkt.
3.2 Basisscholen
Niet ingewilligd worden in ieder geval verzoeken van basisscholen in verband met:
-
• Aanwezigheid van nevenvestigingen: deze worden al bekostigd op grond van de WPO;
-
• Bijzondere hoedanigheid van leerlingen: de bekostiging voor lichte en zware ondersteuning
die de samenwerkingsverbanden ontvangen, wordt geacht daarin te voorzien. Wellicht
ten overvloede wijs ik er op dat dit ook geldt voor leerlingen met autisme.
3.3 Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Niet ingewilligd worden in elk geval verzoeken van (v)so scholen in verband met:
-
• Groei van het aantal leerlingen.
-
• Bijzondere hoedanigheid van leerlingen: de hoedanigheid van de leerlingen is er op
zichzelf juist de oorzaak van dat zij tot een (v)so-onderwijssoort zijn toegelaten.
Ook het feit dat leerlingen afkomstig zijn uit een internaat vormt niet een zodanig
verzwarende factor dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel
120, tweede lid, WEC. In het algemeen zal de problematiek van individuele leerlingen
uiteenlopend kunnen zijn hetgeen niet specifiek voor één bepaalde (v)so-soort geldt.
De beschikbare reguliere faciliteiten worden geacht voldoende ruimte te bieden om
leerlingen de noodzakelijke individuele aandacht te geven.
-
• Aanwezigheid van nevenvestigingen: het lumpsumbudget wordt geacht voldoende mogelijkheid
te bieden om een op de situatie afgestemde schoolorganisatie te realiseren.
3.4 Aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding
Basisscholen die op grond van artikel 123, tweede lid, WPO voor de periode van 1 augustus
2019 tot 1 augustus 2020 bijzondere bekostiging wordt toegewezen in verband met personeelskosten
van extra leraren, komen met inachtneming van artikel 116, tweede lid, WPO tevens
in aanmerking voor een aanvulling op de vergoeding materiële instandhouding. Voor
zover deze bedragen niet zijn opgenomen in deze regeling, wordt bij de toekenning
uitgegaan van € 2.063,96 per fte op jaarbasis. Het aantal fte’s wordt berekend door
de toegekende bijzondere bekostiging te delen door de genormeerde gemiddelde personeelslasten
van leraren als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van deze regeling en
de uitkomst, na deling door de factor 1,0811, af te ronden op 4 decimalen. Deze aanvullende
bekostiging wordt vastgesteld naar evenredigheid van de periode waarover de bijzondere
bekostiging wordt toegekend en naar rato van de berekende fte’s.
3.5 Procedure
Het bevoegd gezag van de school dat meent dat zich een bijzondere situatie voordoet,
kan een gemotiveerd verzoek indienen bij DUO/BEK onder vermelding van bijzondere bekostiging
in verband met een bijzondere situatie. In de aanvraag moet in ieder geval worden
vermeld:
-
• het BRIN-nummer van de school;
-
• waarom de school (nog steeds) in bijzondere omstandigheden verkeert en waarom het
lumpsumbudget ontoereikend is;
-
• voor welke soort personeel de school bijzondere bekostiging vraagt en hoeveel fte’s;
-
• bij eerdere toekenning op grond van dezelfde of vergelijkbare omstandigheden datum
en kenmerk van die beschikking.
In de regeling wordt steeds verwezen naar het daarvoor beschikbaar gestelde formulier
op www.duo.nl. Een aanvraag kan elektronisch worden ingediend via het formulier dat beschikbaar
is na inloggen op het zakelijk portaal, onder instellingsinformatie. Op de zakelijke
website wordt ook een papieren formulier ter beschikking gesteld.
4. Opbouw en werking van de regeling
Na hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen) worden in hoofdstuk 2 per schoolsoort zowel de
lumpsumbedragen vastgesteld, als de bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
Hoofdstuk 3 bevat de aan de samenwerkingsverbanden primair onderwijs te verstrekken
lumpsumbedragen personeel voor lichte ondersteuning en de aan de samenwerkingsverbanden
primair en voortgezet onderwijs te verstrekken lumpsumbedragen personeel én materieel
voor zware ondersteuning. In hoofdstuk 4 wordt het percentage vastgesteld waarmee
het correctie bedrag in het kader van de zogenaamde verevening wordt bijgesteld. In
hoofdstuk 5 staan de bedragen voor de instellingen cluster 1 en cluster 2. Hoofdstuk
6 bevat de bedragen en procedures voor de bijzondere bekostiging en in hoofdstuk 7
wordt het betaalritme bekend gemaakt. Hoofdstuk 8 bevat de slotbepalingen. Met de
WPO, de WEC, het Besluit bekostiging WPO, het Besluit bekostiging WEC, de bedragen
en de landelijk gewogen gemiddelde leeftijd die worden vastgesteld in deze regeling,
het aantal leerlingen op de teldatum en de gewogen gemiddelde leeftijd van de school,
kan per school het lumpsumbudget worden berekend.
5. Administratieve lasten
Als gevolg van de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen
en de effecten die dat heeft voor andere regelingen voor bijzondere bekostiging (zoals
bedoeld in hoofdstuk 6 van deze regeling), nemen de administratieve lasten voor scholen
en ouders van leerlingen af. Dit is reeds toegelicht in de nota van toelichting bij
het Besluit van 27 augustus 2018 tot wijziging van het Besluit bekostiging WPO in
verband met het aanpassen van de groeiregeling en van het onderwijsachterstandenbeleid
in het primair onderwijs (Stb. 2018, 334). Het gaat om een structurele lastenvermindering van circa € 15 miljoen voor scholen
en circa € 0,9 miljoen voor ouders van leerlingen. In deze berekening is niet meegenomen
het invullen van een ouderverklaring voor de aanvraag van bijzondere bekostiging van
zigeunerkinderen (artikel 31). Gelet op het feit dat dit een beperkte groep is en
het slechts een beperkte administratieve handeling is, zal de genoemde lastenvermindering
voor de groep ouders in totaal heel beperkt wijzigen. De overige wijzigingen betreffen
alleen wijzigingen van prijzen en bedragen en leiden dus niet tot wijziging van administratieve
lasten in vergelijking met eerdere regelingen.
6. Prijsaanpassingen
De opgenomen prijsaanpassingen ten opzichte van de voorlopig vastgestelde bedragen
voor het schooljaar 2018–2019 betreffen de verwerking van de oploop in het functiemixbudget
en een verhoging van het bedrag per leerling voor de werkdrukmiddelen.
Ten opzichte van de voorlopig vastgestelde bedragen voor het schooljaar 2018–2019,
is de aanpassing per 1 augustus 2018 voor de leraren 0,049%. Voor het onderwijsondersteunend
personeel en voor de schoolleiding zijn er geen aanpassingen. De aanpassing van alle
bedragen personeels- en arbeidsmarktbeleid bedraagt 0,049%.
Vanaf schooljaar 2019–2020 is het totale beschikbare bedrag voor het verminderen van
de werkdruk circa € 333 miljoen voor Europees Nederland en Caribisch Nederland samen.
Het bedrag per leerling (onderdeel van het bedrag per leerling voor personeels- en
arbeidsmarktbeleid) is met € 64,53 verhoogd naar € 220,08.
De opslag voor het Vervangingsfonds is per 1 augustus 2019 ongewijzigd vastgesteld
op 4,026% van de loonkosten en ook de opslag voor het Participatiefonds is ongewijzigd
vastgesteld op 1,00% van de loonkosten. De opslagen en percentages in de bekostiging
worden normatief vastgesteld en komen daarom niet altijd overeen met de exacte kosten
die individuele schoolbesturen op onderdelen moeten maken. Hiermee dient rekening
gehouden te worden in de bedrijfsvoering.
II. Artikelsgewijs
Artikel 4
In dit artikel wordt in het eerste lid het bedrag per achterstandsscore vastgesteld.
In het tweede tot en met zesde lid worden de bedragen en percentages vastgesteld ten
behoeve van de overgangsbekostiging vanwege de nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen.
De overgangsbekostiging wordt mede bepaald op basis van het budget dat in de oude
situatie zou zijn gekregen. Dit wordt voor schooljaar 2019–2020 vastgesteld op basis
van de meest actuele bedragen, genoemd in het tweede, derde en vierde lid. Voor het
schooljaar 2020–2021 en 2021–2022 zullen deze bedragen niet meer worden vastgesteld,
maar zal er gewerkt wordt met het indexatiepercentage, bedoeld in artikel 36a, derde
lid van het Besluit bekostiging WPO. Dit percentage (genoemd in artikel 4, zesde lid
van deze regeling) is daarom nu op 0,000% vastgesteld.
Artikelen 7, 14, 19 en 27
In de voor 2019–2020 vastgestelde bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid
is een bedrag per leerling van € 220,08 meegenomen in het kader van de afspraken over
de vermindering van de werkdruk in het primair onderwijs. Voor artikel 7 geldt ook
dat het is aangepast in verband met de nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstandsmiddelen.
Voorheen was er binnen het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid een bedrag
per schoolgewicht. De hiervoor beschikbare middelen zijn toegevoegd aan het totale
budget voor onderwijsachterstanden en worden met de nieuwe verdeelsystematiek verdeeld.
Daarmee vervalt het bedrag per schoolgewicht in het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
Artikel 21
Een samenwerkingsverband PO ontving voorheen een bedrag per schoolgewicht van de vestigingen
binnen het samenwerkingsverband. Met de nieuwe verdeelsystematiek voor de onderwijsachterstanden
worden er achterstandsscores vastgesteld in plaats van schoolgewichten. Dit artikel
is daarop aangepast. Het nieuwe bedrag is zodanig bepaald dat deze aanpassing budgetneutraal
plaatsvindt.
Artikel 22 en 23
In de voor 2019–2020 vastgestelde bedragen voor zware ondersteuning PO en VO, is een
bedrag van € 13,15 meegenomen voor hoogbegaafde leerlingen.
Artikel 28
De ondersteuningsbekostiging voor de cluster 2 instellingen is ten opzichte van de
voor 2018–2019 vastgestelde bedragen in totaal met € 218.400,- verlaagd in verband
met de bekostiging van het verblijf van cluster 2 leerlingen in het internaat in Haren.
Zie de brief ‘Passend onderwijs: financiering doveninternaat Haren en uitvoering motie
Rog/Ypma’ aan de Tweede Kamer van 26 oktober 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 31 497, nr.220).
Artikel 29
Dit artikel zorgt er voor dat in gevallen waarin een indieningstermijn eindigt in
een weekend of een feestdag ook de aanvragen die op maandag bij DUO bezorgd worden
nog als tijdig aangemerkt kunnen worden. Daarnaast is voor de peildata in de artikelen
34, 35 en 36 geregeld dat als deze in een weekend of op een feestdag vallen de eerstvolgende
schooldag als peildatum gehanteerd kan worden. Op een zaterdag, zondag en feestdagen
kunnen namelijk geen nieuwe leerlingen worden ingeschreven.
Artikel 30 tot en met 37 en 39
Het bevoegd gezag hoeft alleen de gevraagde aantallen en gegevens op te sturen naar
DUO. Het is niet de bedoeling om persoonsgegevens als bijlage mee te sturen. De in
de regeling genoemde bewijsstukken moeten worden bewaard in de eigen schooladministratie.
Voor de bijzondere bekostiging voor zigeunerkinderen (artikel 31) is nu geregeld dat
er in de leerlingenadministratie een ouderverklaring over de culturele achtergrond
van het kind aanwezig moet zijn. Dit formulier wordt via www.duo.nl beschikbaar gesteld.
Artikel 31
Met de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek voor onderwijsachterstandsmiddelen
worden er geen gewichten meer vastgesteld. Met de nieuwe systematiek is het niet mogelijk
om te bepalen op basis van welke zigeunerkinderen een school middelen voor onderwijsachterstanden
ontvangt. Daarom wordt nu één bedrag voor elk zigeunerkind vastgesteld. Het nieuwe
bedrag is zodanig bepaald dat deze aanpassing budgetneutraal kan plaatsvinden.
Artikel 32
De bijzondere bekostiging voor leerlingen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden
is in 2006 opgenomen als overgangsregeling, omdat toen het aantal gewichten werd teruggebracht
van vijf naar drie. Nu de gewichten verdwenen zijn, is ervoor gekozen om deze overgangsregeling
te laten vervallen met ingang van schooljaar 2020–2021. Voor schooljaar 2019–2020
zal de regeling voor de laatste keer worden toegepast.
Artikel 33
De bijzondere bekostiging op grond van dit artikel wordt uitsluitend bepaald op basis
van het aantal nieuw ingeschreven leerlingen uit een ‘Blijf van mijn lijf huis’. De
toe te kennen bijzondere bekostiging wordt vanaf 10 leerlingen gebaseerd op 0,2 fte
(exclusief adv) en voor iedere 10 leerlingen meer 0,1 fte extra.
Artikel 34 tot en met 36
De in deze artikelen genoemde bewijsstukken zijn bedoeld om de opgegeven datum van
binnenkomst in Nederland aan te kunnen tonen indien er een controle wordt uitgevoerd.
Als bewijsstuk kan gedacht worden aan een beschikking van de Minister van Justitie
en Veiligheid op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, een rapportage
van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of een registratieformulier van het Centraal
Orgaan Opvang Asielzoekers.
Artikel 35
Met de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek voor onderwijsachterstandsmiddelen
worden er geen gewichten meer vastgesteld. Met de nieuwe systematiek is het niet mogelijk
om te bepalen op basis van welke asielzoekerskinderen een school middelen voor onderwijsachterstanden
ontvangt. Daarom wordt nu één bedrag voor elke tweedejaars asielzoeker vastgesteld.
Het nieuwe bedrag is zodanig bepaald dat deze aanpassing budgetneutraal kan plaatsvinden.
Artikel 38
Om als vestiging verbonden aan een GJI-instelling voor bijzondere bekostiging op basis
van dit artikel in aanmerking te komen dienen op de vestiging alleen leerlingen van
de betrokken GJI-instelling ingeschreven te zijn. Indien ook andere leerlingen op
deze vestiging zijn ingeschreven, wordt de vestiging geacht niet te voldoen aan de
voorwaarden in dit artikel.
Artikel 41
In het bedrag is per leerling een bedrag van € 15,22 opgenomen voor cultuureducatie.
Artikel 44
Gelet op artikel 9.1, derde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt
in artikel 44 van deze regeling bepaald dat de op grond van deze regeling verstrekte
bekostiging vrij besteedbaar is (binnen de doelen waarvoor bekostiging aan de school
wordt verstrekt). Dit is in lijn met het lumpsum-principe. Verantwoording vindt plaats
overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob