De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 9, derde lid, en 12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de artikelen 9, 10, tweede lid, 13, derde lid, 16, derde lid,
en 18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de artikelen 4, vierde
lid, en 6, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman, artikel 3, zesde lid, van het Rechtspositiebesluit commissarissen
van de Koning, de artikelen 3, tweede lid, en 21, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden, de artikelen 2, tweede en vierde lid, 10, tweede lid, en 13 van het
Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, de artikelen 7, derde lid, en 10,
vierde lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen, de artikelen
3.2, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.9, vijfde lid, 3.11, derde lid, 3.11a, tweede
lid, 3.24, derde lid en 3.26, tweede lid, van het Waterschapsbesluit, artikel 5.1,
eerste, tweede, vijfde, zesde, dertiende en veertiende lid, van het Rechtspositiebesluit
decentrale politieke ambtsdragers, artikel 17, tweede lid, van de Interne klokkenluidersregeling
Rijk, Politie en Defensie, artikel 13, eerste lid, van het Reisbesluit binnenland,
artikel 8, tweede lid en artikel 12bb van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, de
artikelen 49kka, eerste lid, 49tt, zevende lid, en 68a, negende lid, van het Algemeen
Rijksambtenarenreglement, artikel 5, achtste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal,
de artikelen 3, eerste lid, en 3a van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk
rijkspersoneel, artikel 25ab van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984, artikel 1, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen
en artikel 1, zevende lid, van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman;
Besluit:
TOELICHTING
1. Algemeen
De onderhavige regeling behelst het aanpassen van bedragen ten behoeve van diverse
wettelijk geregelde onkostenvergoedingen voor zowel politieke ambtsdragers als voor
de ambtenaren van de sector Rijk. Op grond van bovenliggende regelgeving is sprake
van een verplichting om de in de regeling opgenomen bedragen elk jaar aan te passen
aan de hand van de daarin voorgeschreven aanpassingssystematiek. De verschillende
bedragen moeten op 1 januari van ieder jaar dan wel jaarlijks worden gewijzigd aan
de hand van de verschillende in de regelgeving genoemde indexcijfers zoals de consumentenprijsindex,
de consumentenprijsindex voor restaurants, fastfood, afhaalservice, cafés en accommodaties
en het prijsindexcijfer autolease personenauto’s. Daarnaast zijn enkele vergoedingen
voor politieke ambtsdragers gekoppeld aan het indexcijfers CAO lonen overheid. Voorts
zijn er vergoedingen van politieke ambtsdragers die, aan de hand van een rekenregel,
moeten worden gewijzigd omdat de vergoedingen voor dienstreizen van het burgerlijk
rijkspersoneel wijzigen.
2. Nieuw rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
Met ingang van 1 januari 2019 geldt voor burgemeesters, wethouders en raadsleden het
nieuwe Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: Rechtspositiebesluit
dpa), waarin de zeven voormalige, voor de verschillende politieke ambten van de decentrale
bestuursorganen, geldende rechtspositiebesluiten worden gebundeld. In verband met
de verkiezingen van provinciale staten en de algemene besturen van de waterschappen
treedt dat besluit voor de commissarissen van de Koning, gedeputeerden en statenleden,
alsmede voor de voorzitters, dagelijks bestuurders en algemeen bestuurders van de
waterschappen niet op 1 januari, maar op 28 maart 2019 in werking. De oude besluiten
voor die ambtsdragers blijven dus tot die datum van kracht. Daarom worden ingevolge
de onderhavige regeling de relevante bedragen voor 2019 met betrekking tot die ambten
zowel in de oude besluiten als in het nieuwe besluit geïndexeerd.
Een van de inhoudelijke wijzingen in het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa is de aanpassing
van de indexeringsbepalingen. Voor het jaar 2019 worden de vergoedingen echter nog
geïndexeerd op basis van de oude systematiek (artikel 5.1, eerste, tweede, vijfde,
zesde, dertiende en veertiende lid, van het Rechtspositiebesluit dpa). De nieuwe indexatiemethode
gaat in per 1 januari 2020.
3. Gevolgen voor regeldruk
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de regeldruk met zich mee.
4. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel III, in werking met ingang van
1 januari 2019. Daarmee is voldaan aan de vaste verandermomenten. Afgeweken is van
de gebruikelijk gehanteerde minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is een
gevolg van het feit dat de bedragen voor 2019 niet eerder beschikbaar waren. De doelgroepen
zijn bekend met de periodieke wijzigingen: de personen die de regeling uitvoeren zijn
goed in staat om deze op korte termijn door te voeren.
Artikel III treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de hoofdstukken
2 en 4 (met betrekking tot provincies en waterschappen) van het Rechtspositiebesluit
dpa, te weten 28 maart 2019 (zie paragraaf 2 van deze toelichting).
Artikelsgewijs
Artikel I, nummer 10
In artikel 49kka van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is geregeld dat bij afkoop
van de vergoedingen voor aflopende toelage onregelmatige diensten, reistijd en reiskosten
dezelfde aftoppingsregels gelden als voor de stimuleringspremie zoals deze zijn opgenomen
in artikel 49tt, zevende lid, van dat reglement. Het plafondbedrag van de stimuleringspremie
dat in deze artikelen is genoemd, wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkeling
van de contractlonen voor het betrokken jaar, die jaarlijks bekend wordt gemaakt in
de Macro-Economische Verkenningen, Het plafondbedrag wordt daardoor € 81.000 per 1 januari
2019.
Artikel I, nummer 11
In artikel 68a, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 5,
achtste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal is de maximale tegemoetkoming
voor representatiekosten die een ambtenaar kan ontvangen opgenomen. Dit bedrag wordt
jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex en bedraagt € 560,48
vanaf 1 januari 2019.
Artikel I, nummers 57 en 58
In artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Interne Klokkenluidersregeling Rijk,
Politie en Defensie is de maximale vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende
rechtsbijstand opgenomen voor ambtenaren die rechtsbijstand nodig hebben in het kader
van het melden van een misstand. De maximale vergoeding is gekoppeld aan de consumentenprijsindex.
Vanaf 1 januari 2019 bedragen deze maximale vergoedingen € 258,57 per uur en € 6.205,71
per afzonderlijke procedure.
Artikel I, nummers 59 tot en met 62
In artikel 3, eerste lid, van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
worden de vergoedingen geregeld die een betrokkene verschuldigd is voor het van rijkswege
verstrekte genot van een woning en verdere verstrekkingen in die woning. Voor het
van rijkswege verstrekte genot van verwarming van de woning, energie voor kookdoeleinden,
elektrische energie anders dan voor verwarming van de woning en voor kookdoeleinden,
en leidingwater is als vergoeding een percentage van de bezoldiging vastgesteld. De
bedragen genoemd in artikel 2 van de Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk
rijkspersoneel 2011–2012 zijn gemaximeerd en worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling
van de consumenten-prijsindex van gas, elektriciteit en water.
Artikel I, nummers 63 tot en met 68
De bedragen voor de vergoeding van kleine uitgaven overdag en kleine uitgaven ’s avonds
worden geïndexeerd met 2,4%, de gemiddelde stijging van het totaal van de componenten
ontbijt, lunch en diner. De bedragen voor lunch en diner worden geïndexeerd met 2,6%,
de gemiddelde wijziging van de consumentenprijsindexen voor restaurants en café’s,
en voor fastfood en afhaalservice. De bedragen voor logies en ontbijt worden geïndexeerd
met 1,9% van de consumentenprijsindex voor accommodaties.
Artikel I, nummers 69 tot en met 76
Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de
plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken
(artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989) en voor degene die de afstand
tussen de woning en de plaats van tewerkstelling per fiets aflegt (artikel 12b, tweede
lid, van het Verplaatsingskostenbesluit) wordt vastgesteld op een twaalfde deel van
de per 1 januari 2019 geldende grootverbruikcontractprijs van een OV-jaarkaart 2e
klasse. Deze grootverbruikcontractprijs bedraagt, op basis van de door de NS opgegeven
prijs van een OV-jaarkaart 2e klasse, op 1 januari 2019 € 4.809,30. De tegemoetkoming
in gemaakte reiskosten bedraagt vanaf 1 januari 2019 aldus maximaal € 400,78 (artikel
12, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989).
Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de
plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken, maar daarvan geen
gebruik maakt (artikel 12b, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989) wordt geïndexeerd
met 4,09%, de prijsstijging van een OV-jaarkaart 2e klasse, en bedraagt per 1 januari
2019 € 59,35 (artikel 13, eerste lid, onder a, van het Verplaatsingskostenbesluit
1989).
Voor degenen die niet regelmatig naar dezelfde plaats van tewerkstelling reizen (artikel
12, tweede lid, en artikel 13, eerste lid, onder b, van de Verplaatsingskostenregeling
1989) is een maximale tegemoetkoming per dag van toepassing. De maximale bedragen
per dag (€ 22,47 respectievelijk € 3,33) zijn het resultaat van de volgende berekening:
het maandbedrag (€ 400,78 respectievelijk € 59,35), vermenigvuldigd met twaalf (maanden)
en gedeeld door 214 (het reguliere aantal reisdagen per jaar, zoals opgenomen in de
formule in artikel 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989).
De bedragen voor de tegemoetkoming per kilometer (artikelen 12, vijfde lid, onderdeel
d, en 13, eerste lid, onderdeel c en tweede lid, van de Verplaatsingskostenregeling
1989) worden per 1 januari 2019: 20 respectievelijk 7 eurocent per kilometer.
De hoge tegemoetkoming per kilometer wordt vastgesteld door het niet afgeronde bedrag
van 1 januari 2018 (18,97 eurocent) te indexeren met de prijsstijging van een OV-jaarkaart
2e klasse van 4,09% en de uitkomst (19,77 eurocent) rekenkundig af te ronden op hele
eurocenten (20 eurocent).
De lage tegemoetkoming wordt vastgesteld op een derde deel van de niet afgeronde hoge
tegemoetkoming per kilometer, dat resulteert in een bedrag van 6,59 eurocent, en wordt
rekenkundig afgerond op hele eurocenten (7 eurocent).
Artikel, I nummers 1, 5, 13, 14, 17, 25, 26, 27, 42, en 49 tot en met 52, 54, 55 en
56, en artikel III, nummers 2 tot en met 7, 10 tot en met 13, 24 tot en met 30
Onkostenvergoeding
De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van
1 januari aangepast aan de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september
van het voorafgaande kalenderjaar. De consumentenprijsindex voor september 2018 is
bepaald op 103,95. Voor 2017 was dit indexcijfer 102,03. Procentueel is dat een verhoging
van 1,9. Dit betekent dat het bedrag van de ambtstoelage per 1 januari 2019 wordt
verhoogd met 1,9%.
Het betreft de volgende vergoedingen:
-
• de vergoeding voor leden van de Eerste en Tweede Kamer voor kosten verbonden aan de
uitoefening van het ambt (artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede Kamer en artikel 16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer:
artikel I, nummers 1 en 5);
-
• de vergoeding voor ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen
die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van
de vervulling van hun ambt (artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen: artikel I, nummers 49 t/m 52);
-
• de vergoeding voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene
Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor
de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden
aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 6, tweede lid, van het
Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman:
artikel I, nummers 13 en 14);
-
• de ambtstoelage en overige ambtskosten voor de commissaris van de Koning en de gedeputeerde
die de commissaris waarneemt (artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel III, nummers 3, 4, 6 en 7) (in het Rechtspositiebesluit commissarissen
van de Koning zijn dit vaste bedragen, waarop geen indexering wordt toegepast);
-
• de onkostenvergoeding voor gedeputeerden (artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden: artikel I, nummer 17; artikel 2.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel III, nummer 5);
-
• de onkostenvergoeding voor statenleden (artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit
staten- en commissieleden: artikel I, nummer 42; artikel 2.1.6, eerste lid, van het
Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummer 2);
-
• de ambtstoelage voor burgemeesters (artikel 3.2.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 25);
-
• de onkostenvergoeding voor wethouders (artikel 3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 26 en 27);
-
• de onkostenvergoeding voor raadsleden (artikel 3.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 24);
-
• de ambtstoelage voor de voorzitter van een waterschap (artikel 3.26, eerste lid, van
het Waterschapsbesluit: artikel I, nummer 56; artikel 4.2.6, eerste lid van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel III, nummer 28);
-
• de onkostenvergoeding van een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel
3.11a van het Waterschapsbesluit: artikel I, nummer 55; artikel 4.2.6, tweede lid,
van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummers 29 en 30);
-
• de onkostenvergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap (artikel
3.9, eerste lid, van het Waterschapsbesluit: artikel I, nummer 54; artikel 4.1.6,
eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummer 27).
Artikel, I nummers 2, 4, 12 en 48
Dienstauto
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel
12a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel 13, tweede
lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit
rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel
7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.
Het in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane
kilometerprijs van een aan te schaffen dienstauto. Het bedrag wordt per 1 januari
van elk jaar gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer
jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof, zoals door het Centraal
Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar voorafgaand aan
genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar daaraan voorafgaand.
De stijging van de normbedragen zoals die met dit besluit gestalte krijgt is als volgt
berekend. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2017 was 99,7. Het prijsindexcijfer
autolease personenauto’s 2016 was 98,3. Het verschil is dus 99,7-98,3 = 1,4. In een
percentage uitgedrukt is de stijging afgerond 1,4%. Het normbedrag voor 2018 was (niet
afgerond) € 0,58832631 vermeerderd met 1,4% wordt 0,59656288 (afgerond € 0,60). Het
normbedrag wordt met ingang van 1 januari 2019 dus € 0,60.
Artikel, I nummers 1, 3, 6, 7, 8, 9
Leden Eerste Kamer
Vergoeding voorziening arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden
Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding
waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid,
ouderdom en overlijden. Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de
hand van voor het overheidspersoneel geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms-
en nabestaandenpensioen. Met ingang van 1 januari 2019 bedraagt de vergoeding € 3.167,28
(was € 2.925,09) (artikel I, nummer 3).
Vergoeding van verblijfskosten
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ontvangen
kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte op grond
van het tweede lid afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid
of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet vergoedingen
leden Eerste Kamer worden de bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd
overeenkomstig de procentuele wijziging van de voor het burgerlijk rijkspersoneel
vastgestelde vergoeding van reis- en verblijfskosten van dienstreizen.
De toepassing van genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen met ingang van
1 januari 2019 (artikel I, nummers 6 tot en met 9):
0 km:
|
€ 380,19 (was € 371,55 per jaar)
|
10 km:
|
€ 3.785,44 (was € 3.699,39 per jaar)
|
75 km
|
€ 7.572,39 (was € 7.400,26 per jaar)
|
150 km en meer:
|
€ 12.305,31 (was 12.025,59 per jaar)
|
Leden Tweede Kamer
Vergoeding van verblijfskosten
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer
ontvangen Kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte
afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid
bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In artikel 8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is beschreven
hoe de betreffende bedragen tot stand komen. De toepassing van de in dit lid genoemde
rekenregel, in samenhang met artikel 9, eerste lid, leidt tot de volgende bedragen
met ingang van 1 januari 2019 (artikel I, nummer 1):
0 km:
|
€ 7.691,20 (was € 7.506,10)
|
10 km:
|
€ 12.893,80 (was € 12.600,40)
|
75 km
|
€ 18.017,05 (was € 17.628,25)
|
150 km en meer:
|
€ 24.278,80 (was € 23.773,40)
|
Artikel I, nummers 18 tot en met 23, 28 tot en met 33, 41, 43, 53, en artikel III,
nummers 1, 8, 9 en 14
Statenleden, raadsleden, leden algemeen bestuur waterschap en commissieleden
Vergoeding voor de werkzaamheden en vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
Het (maximum)bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden toegekend aan raadsleden
en statenleden wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het door het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) voor de maand september van het voorgaande kalenderjaar vastgestelde
indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen1. Het indexcijfer voor de maand september 2017 is bepaald op 108,5 en het indexcijfer
voor het jaar 2016 op 108,6. Dit betekende een geringe procentuele verlaging van 0.09%
per 1 januari 2018. Deze verlaging is echter niet doorberekend in de vergoedingen;
de desbetreffende bedragen zijn daarmee voor het jaar 2018 op hetzelfde niveau gebleven
als de bedragen voor 2017. Dit geldt ook voor de vergoeding voor de leden van het
algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur en voor commissieleden
van provincies en gemeenten voor de vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen.
Met deze verlaging moet echter nu wel rekening worden gehouden bij de berekening van
de bedragen over 2019. Het indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen
voor 2018 is bepaald op 112,1. Voor 2017 was dit indexcijfer 108,5. Procentueel is
dat een verhoging van 3,3. De volgende berekeningswijze is thans gehanteerd. De geringe
verlaging van 0.09% die per 1 januari 2018 niet is doorgevoerd, is nu bij de berekening
van de bedragen over 2019 alsnog meegenomen. Dit is gebeurd door de bedragen van 2018
eerst te verlagen en voor de berekening van de bedragen van 2019 op die lagere bedragen
de verhoging van 3,3% toe te passen.
Concreet betekent dit dat het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
staten- en commissieleden per 1 januari € 1.200,95 bedraagt (was € 1.163,75) per maand
(artikel I, nummer 41). Tevens is het bedrag in artikel 2.1.1, eerste lid, van het
Rechtspositiebesluit dpa, dat met ingang van 28 maart 2019 van toepassing is, aangepast
(artikel III, nummer 1).
Voor leden van het algemeen bestuur wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.2, eerste
lid, van het Waterschapsbesluit per 1 januari 2019 € 489,34 (was € 477,42) (artikel
I, nummer 53) en is het bedrag in artikel 4.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa dat met ingang van 28 maart 2019 van toepassing is, aangepast (artikel III, nummer
9).
De vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden is bepaald in artikel 3.1.1 van
het Rechtspositiebesluit dpa. Bij brief van 5 november 2018 heeft de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Tweede Kamer geïnformeerd over de verhoging
van de raadsvergoeding in gemeenten tot 24.000 inwoners2. Deze raadsleden ontvangen voortaan een vergoeding die gelijk is aan de vergoeding
die hoort bij inwonersklasse 24.001 tot 40.000 inwoners. Deze verhoging gaat gelden
met terugwerkende kracht, vanaf het moment waarop zij zijn aangetreden als raadslid
op 29 maart 2018. Deze afspraak moet nog worden geformaliseerd door middel van een
wijzigingsbesluit van het Rechtspositiebesluit dpa. Vooruitlopend op dit besluit is
ervan afgezien de bedragen voor de vergoedingen voor de werkzaamheden voor raadsleden
in inwonersklassen 1, 2 en 3, genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, te indexeren:
deze bedragen zijn immers niet langer relevant.
Concreet betekent dit dat de bedragen voor de vergoeding van de werkzaamheden per
maand per 1 januari 2019 bedragen (artikel I, nummers 18 tot en met 23):
Klasse
|
inwonertal
|
Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 1 januari 2018
|
Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 28 maart 2018
|
Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 1 januari 2019
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 250
|
€ 958,91
|
€ 990,55
|
2
|
8.001–14.000
|
€ 396,33
|
€ 958,91
|
€ 990,55
|
3
|
14.001–24.000
|
€ 617,77
|
€ 958,91
|
€ 990,55
|
4
|
24.001–40.000
|
€ 958,91
|
€ 958,91
|
€ 990,55
|
5
|
40.001–60.000
|
€ 1.248,42
|
€ 1.248,42
|
€ 1.288,33
|
6
|
60.001–00.000
|
€ 1.460,84
|
€ 1.460,84
|
€ 1.507,54
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 1.658,52
|
€ 1.658,52
|
€ 1.711,54
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 1.932,14
|
€ 1.932,14
|
€ 1.993,90
|
9
|
375.001 of meer
|
€ 2.352,29
|
€ 2.352,29
|
€ 2.427,48
|
De vergoeding per vergadering voor provinciale commissieleden wordt, rekening houdend
met de procentuele verlaging van 0.09% per 1 januari 2018, per 1 januari 2019 vastgesteld
op € 115,84 (was € 112,25) (artikel I, nummer 43, en met ingang van 28 maart 2019
artikel III, nummer 8).
De vergoeding per vergadering voor gemeentelijke commissieleden bedraagt per 1 januari
2019 (artikel I, nummers 28 tot en met 33):
inwonertal
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2018
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2019
|
Tot en met 10.000
|
€ 60,25
|
€ 62,18
|
10.001–20.000
|
€ 66,61
|
€ 68,74
|
20.001–50.000
|
€ 79,91
|
€ 82,46
|
50.001–100.000
|
€ 98,32
|
€ 101,47
|
100.001–250.000
|
€ 125,57
|
€ 129,58
|
250.001 of meer
|
€ 159,19
|
€ 164,28
|
Het Waterschapbesluit bevat geen bepaling over een vergoeding voor commissieleden
bij de waterschappen. In artikel 4.4.1 van het Rechtspositiebesluit dpa is wél bepaald
dat een commissielid een vergoeding ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen
van de commissie. Deze vergoeding komt overeen met de vergoeding aan provinciale commissieleden.
Het bedrag in artikel 4.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit is thans in
overeenstemming gebracht met het bedrag, genoemd in artikel 2.4.1, eerste lid (artikel
III, nummer 14).
Artikel IV
Deze regeling treedt inwerking met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van
artikel III. Artikel III bevat de aanpassing van artikelen in de hoofdstukken 2 en
4 van het Rechtspositiebesluit dpa, welke hoofdstukken betrekking hebben op de politieke
ambtsdragers van provincies en waterschappen. Die hoofdstukken treden zelf pas per
28 maart 2019 in werking.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren