Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 december 2018, nr. 2018-0000963526 tot wijziging van enige wetten, besluiten en regelingen in verband met de jaarlijkse aanpassingen van bedragen aan de prijsontwikkeling van de in die wetten, besluiten en regelingen genoemde bedragen voor 2019

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 9, derde lid, en 12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de artikelen 9, 10, tweede lid, 13, derde lid, 16, derde lid, en 18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de artikelen 4, vierde lid, en 6, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman, artikel 3, zesde lid, van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, de artikelen 3, tweede lid, en 21, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, de artikelen 2, tweede en vierde lid, 10, tweede lid, en 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, de artikelen 7, derde lid, en 10, vierde lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen, de artikelen 3.2, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.9, vijfde lid, 3.11, derde lid, 3.11a, tweede lid, 3.24, derde lid en 3.26, tweede lid, van het Waterschapsbesluit, artikel 5.1, eerste, tweede, vijfde, zesde, dertiende en veertiende lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, artikel 17, tweede lid, van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie, artikel 13, eerste lid, van het Reisbesluit binnenland, artikel 8, tweede lid en artikel 12bb van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, de artikelen 49kka, eerste lid, 49tt, zevende lid, en 68a, negende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 5, achtste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, de artikelen 3, eerste lid, en 3a van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel, artikel 25ab van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, artikel 1, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en artikel 1, zevende lid, van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman;

Besluit:

ARTIKEL I

In de kolommen C tot en met E van tabel 1 aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde wetten, besluiten en ministeriële regelingen worden de in kolom F opgenomen bedragen voor het jaar 2018 telkens vervangen door de in kolom G opgenomen bedragen die per 1 januari 2019 gelden.

Tabel 1 diverse indexaties

A

B

C

D

E

F

G

Nr.

Wet/besluit/ ministeriële regeling

artikel

lid

onderdeel

bedragen per 1–1–2018

bedragen per 1–1–2019

1

Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

9

1

 

€ 2.710,89

€ 2.762,40

2

Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

12a

2

 

€ 0,59

€ 0,60

3

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

10

1

 

€ 2.925,09

€ 3.167,28

4

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

13

2

 

€ 0,59

€ 0,60

5

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

16

1

 

€ 2.581,60

€ 2.630,65

6

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

18

2

 

€ 371,55

€ 380,19

7

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

18

2

 

€ 3.699,39

€ 3.785,44

8

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

18

2

 

€ 7.400,26

€ 7.572,39

9

Wet vergoedingen leden Eerste Kamer

18

2

 

€ 12.025,59

€ 12.305,31

10

Algemeen Rijksambtenaren-reglement

49kka en 49tt

1 en

7

 

€ 79.000

€ 81.000

11

Algemeen Rijksambtenaren-reglement en Ambtenarenreglement Staten-Generaal

68a

en

5

3

en

1

a

€ 550,03

€ 560,48

12

Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman

4

3

 

€ 0,59

€ 0,60

13

Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman

6

2

a

€ 355,04

€ 361,79

14

Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman

6

2

b

€ 295,47

€ 301,08

17

Rechtspositiebesluit gedeputeerden

21

1

 

€ 355,80

€ 362,56

18

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.1

1

tabel

€ 958,91

€ 990,55

19

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.1

1

tabel

€ 1.248,42

€ 1.288,33

20

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.1

1

tabel

€ 1.460,84

€ 1.507,54

21

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.1

1

tabel

€ 1.658,52

€ 1.711,54

22

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.1

1

tabel

€ 1.932,14

€ 1.993,90

23

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.1

1

tabel

€ 2.352,29

€ 2.427,48

24

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.1.6

1

 

€ 170,17

€ 173,17

25

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.2.6

1

 

€ 386,74

€ 394,09

26

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.2.6

2

 

€ 355,80

€ 362,56

27

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.2.6

2

 

€ 386,74

€ 394,09

28

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.4.1

1

tabel

€ 60,25

€ 62,18

29

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.4.1

1

tabel

€ 66,61

€ 68,74

30

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.4.1

1

tabel

€ 79,91

€ 82,46

31

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.4.1

1

tabel

€ 98,32

€ 101,47

32

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.4.1

1

tabel

€ 125,57

€ 129,58

33

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

3.4.1

1

tabel

€ 159,19

€ 164,28

41

Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden

2

1

 

€ 1.163,75

€ 1.200,95

42

Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden

2

3

 

€ 170,17

€ 173,17

43

Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden

13

   

€ 112,25

€ 115,84

48

Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen

7

2

 

€ 0,59

€ 0,60

49

Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen

10

2

a

€ 710,08

€ 723,57

50

Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen

10

2

b

€ 710,08

€ 723,57

51

Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen

10

2

c

€ 355,04

€ 361,79

52

Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen

10

2

d

€ 295,47

€ 301,08

53

Waterschapsbesluit

3.2

1

 

€ 477,42

€ 489,34

54

Waterschapsbesluit

3.9

1

 

€ 170,17

€ 173,40

55

Waterschapsbesluit

3.11a

1

 

€ 355,80

€ 355,80

56

Waterschapsbesluit

3.26

1

 

€ 386,74

€ 394,74

57

Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie

17

1

b

€ 253,75

€ 258,57

58

Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie

17

1

b

€ 6.090

€ 6205,71

59

Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012

2

 

a

€ 116,78

€ 127,29

60

Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012

2

 

b

€ 35,60

€ 40,22

61

Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012

2

 

c

€ 23,57

€ 27,84

62

Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012

2

 

d

€ 16,07

15,75

63

Reisregeling binnenland

5

1

aanhef

€ 4,95

€ 5,07

64

Reisregeling binnenland

5

1

aanhef

€ 14,75

€ 15,12

65

Reisregeling binnenland

5

1

a

€ 15,27

€ 15,67

66

Reisregeling binnenland

5

1

b

€ 23,11

€ 23,71

67

Reisregeling binnenland

5

1

c

€ 101,79

€ 103,72

68

Reisregeling binnenland

5

1

d

€ 9,94

€ 10,13

69

Verplaatsingskostenregeling 1989

12

1

 

€ 385,01

€ 400,78

70

Verplaatsingskostenregeling 1989

12

2

 

€ 21,59

€ 22,47

71

Verplaatsingskostenregeling 1989

12

5

 

€ 0,19

€ 0,20

72

Verplaatsingskostenregeling 1989

13

1

a

€ 57,02

€ 59,35

73

Verplaatsingskostenregeling 1989

13

1

b

€ 3,20

€ 3,33

74

Verplaatsingskostenregeling 1989

13

1

c

€ 0,06

€ 0,07

75

Verplaatsingskostenregeling 1989

13

2

 

€ 0,19

€ 0,20

76

Verplaatsingskostenregeling 1989

13

2

 

€ 0,06

€0,07

ARTIKEL II

Bijlage D van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 komt te luiden:

BIJLAGE D. VAN HET BEZOLDIGINGSBESLUIT BURGERLIJKE RIJKSAMBTENAREN 1984, BEVATTENDE DE SALARISSEN (MAANDBEDRAGEN IN EURO) VOOR DE ARBEIDSBEPERKTEN, BEDOELD IN ARTIKEL 25aa, DERDE LID, PER 1 JANUARI 2019

   

100%

102%

104%

106%

108%

110%

112%

114%

116%

118%

120%

Nr.

                       

0

€ 1.615,80

                     

1

€ 1.648,12

1

x

                 

2

€ 1.680,43

2

 

x

               

3

€ 1.712,75

3

   

x

             

4

€ 1.745,06

4

     

x

           

5

€ 1.777,38

5

       

x

         

6

€ 1.809,70

6

         

x

       

7

€ 1.842,01

7

           

x

     

8

€ 1.874,33

8

             

x

   

9

€ 1.906,64

9

               

x

 

10

€ 1.938,96

10

                 

x

ARTIKEL III

In de kolom C van tabel 2 aangeduide bepalingen van de in kolom B genoemde besluiten worden de in kolom F opgenomen bedragen met ingang van 28 maart 2019 vervangen door de in kolom G opgenomen bedragen.

A

B

C

D

E

F

G

Nr.

Besluit

artikel

Lid

Onderdeel

Oorspronkelijke bedragen

Bedragen per 28 maart 2019

1

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.1.1

1

 

€ 1.163,75

€ 1.200,95

2

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.1.6

1

 

€ 170,17

€173,40

3

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.2.6

1

a

€ 635,29

647,36

4

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.2.6

1

b

€ 485,73

494,96

5

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.2.6

2

 

€ 355,80

€ 362,56

6

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.2.6

2

a

€ 635,29

€ 647,36

7

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.2.6

2

b

€ 485,73

€ 494,96

8

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

2.4.1

1

 

€ 112,25

€ 115,84

9

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

4.1.1

1

 

€ 477,42

€ 489,34

10

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

4.1.6

1

 

€ 170,17

€ 173,40

11

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

4.2.6

1

 

€ 386,74

€ 394,09

12

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

4.2.6

2

 

€ 355,80

€ 362,56

13

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

4.2.6

2

 

€ 386,74

€ 394,09

14

Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

4.4.1

1

 

€ 112,25

€ 115,84

ARTIKEL IV

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel III, in werking met ingang van 1 januari 2019. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst wordt uitgegeven na 1 januari 2019 treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2. Artikel III treedt in werking met ingang van 28 maart 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

1. Algemeen

De onderhavige regeling behelst het aanpassen van bedragen ten behoeve van diverse wettelijk geregelde onkostenvergoedingen voor zowel politieke ambtsdragers als voor de ambtenaren van de sector Rijk. Op grond van bovenliggende regelgeving is sprake van een verplichting om de in de regeling opgenomen bedragen elk jaar aan te passen aan de hand van de daarin voorgeschreven aanpassingssystematiek. De verschillende bedragen moeten op 1 januari van ieder jaar dan wel jaarlijks worden gewijzigd aan de hand van de verschillende in de regelgeving genoemde indexcijfers zoals de consumentenprijsindex, de consumentenprijsindex voor restaurants, fastfood, afhaalservice, cafés en accommodaties en het prijsindexcijfer autolease personenauto’s. Daarnaast zijn enkele vergoedingen voor politieke ambtsdragers gekoppeld aan het indexcijfers CAO lonen overheid. Voorts zijn er vergoedingen van politieke ambtsdragers die, aan de hand van een rekenregel, moeten worden gewijzigd omdat de vergoedingen voor dienstreizen van het burgerlijk rijkspersoneel wijzigen.

2. Nieuw rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

Met ingang van 1 januari 2019 geldt voor burgemeesters, wethouders en raadsleden het nieuwe Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: Rechtspositiebesluit dpa), waarin de zeven voormalige, voor de verschillende politieke ambten van de decentrale bestuursorganen, geldende rechtspositiebesluiten worden gebundeld. In verband met de verkiezingen van provinciale staten en de algemene besturen van de waterschappen treedt dat besluit voor de commissarissen van de Koning, gedeputeerden en statenleden, alsmede voor de voorzitters, dagelijks bestuurders en algemeen bestuurders van de waterschappen niet op 1 januari, maar op 28 maart 2019 in werking. De oude besluiten voor die ambtsdragers blijven dus tot die datum van kracht. Daarom worden ingevolge de onderhavige regeling de relevante bedragen voor 2019 met betrekking tot die ambten zowel in de oude besluiten als in het nieuwe besluit geïndexeerd.

Een van de inhoudelijke wijzingen in het nieuwe Rechtspositiebesluit dpa is de aanpassing van de indexeringsbepalingen. Voor het jaar 2019 worden de vergoedingen echter nog geïndexeerd op basis van de oude systematiek (artikel 5.1, eerste, tweede, vijfde, zesde, dertiende en veertiende lid, van het Rechtspositiebesluit dpa). De nieuwe indexatiemethode gaat in per 1 januari 2020.

3. Gevolgen voor regeldruk

Deze regeling brengt geen gevolgen voor de regeldruk met zich mee.

4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel III, in werking met ingang van 1 januari 2019. Daarmee is voldaan aan de vaste verandermomenten. Afgeweken is van de gebruikelijk gehanteerde minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is een gevolg van het feit dat de bedragen voor 2019 niet eerder beschikbaar waren. De doelgroepen zijn bekend met de periodieke wijzigingen: de personen die de regeling uitvoeren zijn goed in staat om deze op korte termijn door te voeren.

Artikel III treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de hoofdstukken 2 en 4 (met betrekking tot provincies en waterschappen) van het Rechtspositiebesluit dpa, te weten 28 maart 2019 (zie paragraaf 2 van deze toelichting).

Artikelsgewijs

Artikel I, nummer 10

In artikel 49kka van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is geregeld dat bij afkoop van de vergoedingen voor aflopende toelage onregelmatige diensten, reistijd en reiskosten dezelfde aftoppingsregels gelden als voor de stimuleringspremie zoals deze zijn opgenomen in artikel 49tt, zevende lid, van dat reglement. Het plafondbedrag van de stimuleringspremie dat in deze artikelen is genoemd, wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkeling van de contractlonen voor het betrokken jaar, die jaarlijks bekend wordt gemaakt in de Macro-Economische Verkenningen, Het plafondbedrag wordt daardoor € 81.000 per 1 januari 2019.

Artikel I, nummer 11

In artikel 68a, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 5, achtste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal is de maximale tegemoetkoming voor representatiekosten die een ambtenaar kan ontvangen opgenomen. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex en bedraagt € 560,48 vanaf 1 januari 2019.

Artikel I, nummers 57 en 58

In artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is de maximale vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand opgenomen voor ambtenaren die rechtsbijstand nodig hebben in het kader van het melden van een misstand. De maximale vergoeding is gekoppeld aan de consumentenprijsindex. Vanaf 1 januari 2019 bedragen deze maximale vergoedingen € 258,57 per uur en € 6.205,71 per afzonderlijke procedure.

Artikel I, nummers 59 tot en met 62

In artikel 3, eerste lid, van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel worden de vergoedingen geregeld die een betrokkene verschuldigd is voor het van rijkswege verstrekte genot van een woning en verdere verstrekkingen in die woning. Voor het van rijkswege verstrekte genot van verwarming van de woning, energie voor kookdoeleinden, elektrische energie anders dan voor verwarming van de woning en voor kookdoeleinden, en leidingwater is als vergoeding een percentage van de bezoldiging vastgesteld. De bedragen genoemd in artikel 2 van de Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012 zijn gemaximeerd en worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumenten-prijsindex van gas, elektriciteit en water.

Artikel I, nummers 63 tot en met 68

De bedragen voor de vergoeding van kleine uitgaven overdag en kleine uitgaven ’s avonds worden geïndexeerd met 2,4%, de gemiddelde stijging van het totaal van de componenten ontbijt, lunch en diner. De bedragen voor lunch en diner worden geïndexeerd met 2,6%, de gemiddelde wijziging van de consumentenprijsindexen voor restaurants en café’s, en voor fastfood en afhaalservice. De bedragen voor logies en ontbijt worden geïndexeerd met 1,9% van de consumentenprijsindex voor accommodaties.

Artikel I, nummers 69 tot en met 76

Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken (artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989) en voor degene die de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling per fiets aflegt (artikel 12b, tweede lid, van het Verplaatsingskostenbesluit) wordt vastgesteld op een twaalfde deel van de per 1 januari 2019 geldende grootverbruikcontractprijs van een OV-jaarkaart 2e klasse. Deze grootverbruikcontractprijs bedraagt, op basis van de door de NS opgegeven prijs van een OV-jaarkaart 2e klasse, op 1 januari 2019 € 4.809,30. De tegemoetkoming in gemaakte reiskosten bedraagt vanaf 1 januari 2019 aldus maximaal € 400,78 (artikel 12, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989).

Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken, maar daarvan geen gebruik maakt (artikel 12b, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989) wordt geïndexeerd met 4,09%, de prijsstijging van een OV-jaarkaart 2e klasse, en bedraagt per 1 januari 2019 € 59,35 (artikel 13, eerste lid, onder a, van het Verplaatsingskostenbesluit 1989).

Voor degenen die niet regelmatig naar dezelfde plaats van tewerkstelling reizen (artikel 12, tweede lid, en artikel 13, eerste lid, onder b, van de Verplaatsingskostenregeling 1989) is een maximale tegemoetkoming per dag van toepassing. De maximale bedragen per dag (€ 22,47 respectievelijk € 3,33) zijn het resultaat van de volgende berekening: het maandbedrag (€ 400,78 respectievelijk € 59,35), vermenigvuldigd met twaalf (maanden) en gedeeld door 214 (het reguliere aantal reisdagen per jaar, zoals opgenomen in de formule in artikel 12 van de Verplaatsingskostenregeling 1989).

De bedragen voor de tegemoetkoming per kilometer (artikelen 12, vijfde lid, onderdeel d, en 13, eerste lid, onderdeel c en tweede lid, van de Verplaatsingskostenregeling 1989) worden per 1 januari 2019: 20 respectievelijk 7 eurocent per kilometer.

De hoge tegemoetkoming per kilometer wordt vastgesteld door het niet afgeronde bedrag van 1 januari 2018 (18,97 eurocent) te indexeren met de prijsstijging van een OV-jaarkaart 2e klasse van 4,09% en de uitkomst (19,77 eurocent) rekenkundig af te ronden op hele eurocenten (20 eurocent).

De lage tegemoetkoming wordt vastgesteld op een derde deel van de niet afgeronde hoge tegemoetkoming per kilometer, dat resulteert in een bedrag van 6,59 eurocent, en wordt rekenkundig afgerond op hele eurocenten (7 eurocent).

Artikel, I nummers 1, 5, 13, 14, 17, 25, 26, 27, 42, en 49 tot en met 52, 54, 55 en 56, en artikel III, nummers 2 tot en met 7, 10 tot en met 13, 24 tot en met 30

Onkostenvergoeding

De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar. De consumentenprijsindex voor september 2018 is bepaald op 103,95. Voor 2017 was dit indexcijfer 102,03. Procentueel is dat een verhoging van 1,9. Dit betekent dat het bedrag van de ambtstoelage per 1 januari 2019 wordt verhoogd met 1,9%.

Het betreft de volgende vergoedingen:

  • de vergoeding voor leden van de Eerste en Tweede Kamer voor kosten verbonden aan de uitoefening van het ambt (artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel 16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer: artikel I, nummers 1 en 5);

  • de vergoeding voor ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen: artikel I, nummers 49 t/m 52);

  • de vergoeding voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 6, tweede lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman: artikel I, nummers 13 en 14);

  • de ambtstoelage en overige ambtskosten voor de commissaris van de Koning en de gedeputeerde die de commissaris waarneemt (artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummers 3, 4, 6 en 7) (in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning zijn dit vaste bedragen, waarop geen indexering wordt toegepast);

  • de onkostenvergoeding voor gedeputeerden (artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden: artikel I, nummer 17; artikel 2.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummer 5);

  • de onkostenvergoeding voor statenleden (artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden: artikel I, nummer 42; artikel 2.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummer 2);

  • de ambtstoelage voor burgemeesters (artikel 3.2.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 25);

  • de onkostenvergoeding voor wethouders (artikel 3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 26 en 27);

  • de onkostenvergoeding voor raadsleden (artikel 3.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummer 24);

  • de ambtstoelage voor de voorzitter van een waterschap (artikel 3.26, eerste lid, van het Waterschapsbesluit: artikel I, nummer 56; artikel 4.2.6, eerste lid van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummer 28);

  • de onkostenvergoeding van een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel 3.11a van het Waterschapsbesluit: artikel I, nummer 55; artikel 4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummers 29 en 30);

  • de onkostenvergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap (artikel 3.9, eerste lid, van het Waterschapsbesluit: artikel I, nummer 54; artikel 4.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel III, nummer 27).

Artikel, I nummers 2, 4, 12 en 48

Dienstauto

Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel 12a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel 13, tweede lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel 7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.

Het in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane kilometerprijs van een aan te schaffen dienstauto. Het bedrag wordt per 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof, zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar voorafgaand aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar daaraan voorafgaand. De stijging van de normbedragen zoals die met dit besluit gestalte krijgt is als volgt berekend. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2017 was 99,7. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2016 was 98,3. Het verschil is dus 99,7-98,3 = 1,4. In een percentage uitgedrukt is de stijging afgerond 1,4%. Het normbedrag voor 2018 was (niet afgerond) € 0,58832631 vermeerderd met 1,4% wordt 0,59656288 (afgerond € 0,60). Het normbedrag wordt met ingang van 1 januari 2019 dus € 0,60.

Artikel, I nummers 1, 3, 6, 7, 8, 9

Leden Eerste Kamer
Vergoeding voorziening arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden. Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de hand van voor het overheidspersoneel geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Met ingang van 1 januari 2019 bedraagt de vergoeding € 3.167,28 (was € 2.925,09) (artikel I, nummer 3).

Vergoeding van verblijfskosten

Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ontvangen kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte op grond van het tweede lid afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer worden de bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van de voor het burgerlijk rijkspersoneel vastgestelde vergoeding van reis- en verblijfskosten van dienstreizen.

De toepassing van genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen met ingang van 1 januari 2019 (artikel I, nummers 6 tot en met 9):

0 km:

€ 380,19 (was € 371,55 per jaar)

10 km:

€ 3.785,44 (was € 3.699,39 per jaar)

75 km

€ 7.572,39 (was € 7.400,26 per jaar)

150 km en meer:

€ 12.305,31 (was 12.025,59 per jaar)

Leden Tweede Kamer
Vergoeding van verblijfskosten

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer ontvangen Kamerleden ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

In artikel 8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer is beschreven hoe de betreffende bedragen tot stand komen. De toepassing van de in dit lid genoemde rekenregel, in samenhang met artikel 9, eerste lid, leidt tot de volgende bedragen met ingang van 1 januari 2019 (artikel I, nummer 1):

0 km:

€ 7.691,20 (was € 7.506,10)

10 km:

€ 12.893,80 (was € 12.600,40)

75 km

€ 18.017,05 (was € 17.628,25)

150 km en meer:

€ 24.278,80 (was € 23.773,40)

Artikel I, nummers 18 tot en met 23, 28 tot en met 33, 41, 43, 53, en artikel III, nummers 1, 8, 9 en 14

Statenleden, raadsleden, leden algemeen bestuur waterschap en commissieleden
Vergoeding voor de werkzaamheden en vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen

Het (maximum)bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden toegekend aan raadsleden en statenleden wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor de maand september van het voorgaande kalenderjaar vastgestelde indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen1. Het indexcijfer voor de maand september 2017 is bepaald op 108,5 en het indexcijfer voor het jaar 2016 op 108,6. Dit betekende een geringe procentuele verlaging van 0.09% per 1 januari 2018. Deze verlaging is echter niet doorberekend in de vergoedingen; de desbetreffende bedragen zijn daarmee voor het jaar 2018 op hetzelfde niveau gebleven als de bedragen voor 2017. Dit geldt ook voor de vergoeding voor de leden van het algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur en voor commissieleden van provincies en gemeenten voor de vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen.

Met deze verlaging moet echter nu wel rekening worden gehouden bij de berekening van de bedragen over 2019. Het indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen voor 2018 is bepaald op 112,1. Voor 2017 was dit indexcijfer 108,5. Procentueel is dat een verhoging van 3,3. De volgende berekeningswijze is thans gehanteerd. De geringe verlaging van 0.09% die per 1 januari 2018 niet is doorgevoerd, is nu bij de berekening van de bedragen over 2019 alsnog meegenomen. Dit is gebeurd door de bedragen van 2018 eerst te verlagen en voor de berekening van de bedragen van 2019 op die lagere bedragen de verhoging van 3,3% toe te passen.

Concreet betekent dit dat het bedrag, genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden per 1 januari € 1.200,95 bedraagt (was € 1.163,75) per maand (artikel I, nummer 41). Tevens is het bedrag in artikel 2.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, dat met ingang van 28 maart 2019 van toepassing is, aangepast (artikel III, nummer 1).

Voor leden van het algemeen bestuur wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.2, eerste lid, van het Waterschapsbesluit per 1 januari 2019 € 489,34 (was € 477,42) (artikel I, nummer 53) en is het bedrag in artikel 4.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa dat met ingang van 28 maart 2019 van toepassing is, aangepast (artikel III, nummer 9).

De vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden is bepaald in artikel 3.1.1 van het Rechtspositiebesluit dpa. Bij brief van 5 november 2018 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Tweede Kamer geïnformeerd over de verhoging van de raadsvergoeding in gemeenten tot 24.000 inwoners2. Deze raadsleden ontvangen voortaan een vergoeding die gelijk is aan de vergoeding die hoort bij inwonersklasse 24.001 tot 40.000 inwoners. Deze verhoging gaat gelden met terugwerkende kracht, vanaf het moment waarop zij zijn aangetreden als raadslid op 29 maart 2018. Deze afspraak moet nog worden geformaliseerd door middel van een wijzigingsbesluit van het Rechtspositiebesluit dpa. Vooruitlopend op dit besluit is ervan afgezien de bedragen voor de vergoedingen voor de werkzaamheden voor raadsleden in inwonersklassen 1, 2 en 3, genoemd in artikel 3.1.1, eerste lid, te indexeren: deze bedragen zijn immers niet langer relevant.

Concreet betekent dit dat de bedragen voor de vergoeding van de werkzaamheden per maand per 1 januari 2019 bedragen (artikel I, nummers 18 tot en met 23):

Klasse

inwonertal

Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 1 januari 2018

Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 28 maart 2018

Vergoeding voor de werkzaamheden per maand per 1 januari 2019

1

Tot en met 8.000

€ 250

€ 958,91

€ 990,55

2

8.001–14.000

€ 396,33

€ 958,91

€ 990,55

3

14.001–24.000

€ 617,77

€ 958,91

€ 990,55

4

24.001–40.000

€ 958,91

€ 958,91

€ 990,55

5

40.001–60.000

€ 1.248,42

€ 1.248,42

€ 1.288,33

6

60.001–00.000

€ 1.460,84

€ 1.460,84

€ 1.507,54

7

100.001–150.000

€ 1.658,52

€ 1.658,52

€ 1.711,54

8

150.001–375.000

€ 1.932,14

€ 1.932,14

€ 1.993,90

9

375.001 of meer

€ 2.352,29

€ 2.352,29

€ 2.427,48

De vergoeding per vergadering voor provinciale commissieleden wordt, rekening houdend met de procentuele verlaging van 0.09% per 1 januari 2018, per 1 januari 2019 vastgesteld op € 115,84 (was € 112,25) (artikel I, nummer 43, en met ingang van 28 maart 2019 artikel III, nummer 8).

De vergoeding per vergadering voor gemeentelijke commissieleden bedraagt per 1 januari 2019 (artikel I, nummers 28 tot en met 33):

inwonertal

Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2018

Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2019

Tot en met 10.000

€ 60,25

€ 62,18

10.001–20.000

€ 66,61

€ 68,74

20.001–50.000

€ 79,91

€ 82,46

50.001–100.000

€ 98,32

€ 101,47

100.001–250.000

€ 125,57

€ 129,58

250.001 of meer

€ 159,19

€ 164,28

Het Waterschapbesluit bevat geen bepaling over een vergoeding voor commissieleden bij de waterschappen. In artikel 4.4.1 van het Rechtspositiebesluit dpa is wél bepaald dat een commissielid een vergoeding ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie. Deze vergoeding komt overeen met de vergoeding aan provinciale commissieleden. Het bedrag in artikel 4.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit is thans in overeenstemming gebracht met het bedrag, genoemd in artikel 2.4.1, eerste lid (artikel III, nummer 14).

Artikel IV

Deze regeling treedt inwerking met ingang van 1 januari 2019, met uitzondering van artikel III. Artikel III bevat de aanpassing van artikelen in de hoofdstukken 2 en 4 van het Rechtspositiebesluit dpa, welke hoofdstukken betrekking hebben op de politieke ambtsdragers van provincies en waterschappen. Die hoofdstukken treden zelf pas per 28 maart 2019 in werking.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Aangezien dit voorlopige cijfers zijn die later nog door het CBS konden worden bijgesteld, is in het Rechtspositiebesluit dpa aansluiting gezocht bij het indexcijfers dat definitief is, dat wil zeggen het indexcijfer van de maand september in het tweede voorafgaande kalenderjaar. Deze wijziging van de methode van indexering gaat echter pas in per 1 januari 2020.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 000-VII, nr. 37.

Naar boven