Besluit van de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 10 december 2018, nr. 2410553/18/DP&O, houdende verlening van ondermandaat en het doorgeven van volmacht en machtiging aan de hoofden van de taakorganisaties van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Mandaatbesluit hoofden taakorganisaties Ministerie van Justitie en Veiligheid)

De secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, onder b, van het Mandaatbesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid;

Besluit:

Artikel 1

Van het ingevolge artikel 2 van het Mandaatbesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de secretaris-generaal verleende mandaat wordt ondermandaat verleend ten aanzien van de aangelegenheden die hun dienstonderdeel betreffen aan:

  • a. de algemeen directeur van de Dienst Terugkeer en Vertrek;

  • b. de directeur van de Justitiële informatiedienst;

  • c. de algemeen directeur van de raad voor de kinderbescherming;

  • d. de algemeen directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau;

  • e. de algemeen directeur van de Dienst JUSTIS;

  • f. de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen;

  • g. de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst;

  • h. de algemeen directeur van het Nederlands Forensisch Instituut;

  • i. het hoofd van het secretariaat van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Artikel 2

De hoofden van de dienstonderdelen, genoemd in artikel 1 worden aangewezen en gemandateerd om op te treden als hoofd van dienst in de zin van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ten aanzien van de onder hun ressorterende ambtenaren.

Artikel 3

Als bevoegd om besluiten te nemen op het terrein van de vreemdelingenwetgeving en van de Rijkswet op het Nederlanderschap, alsmede daaraan gerelateerde besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, verzoeken om schadevergoeding, en de behandeling van klachten, worden aangewezen de functionarissen, genoemd in kolom 1 van de bijlage bij dit besluit, voor zover het betreft de rechtshandelingen, genoemd in de overige kolommen van die bijlage.

Artikel 4

  • 1. Aan de secretaris-generaal blijft voorbehouden de bevoegdheid om besluiten te nemen, indien deze:

    • a. zijn neergelegd in een document, gericht tot:

      • 1°. de Nationale ombudsman, behoudens de afdoening van ontvangstbevestigingen, tussenberichten, waaronder uitstelberichten, en stukken naar aanleiding van verzoeken van de Nationale ombudsman om, ter vermijding van een volledig onderzoek, te bevorderen dat alsnog aan de klacht tegemoet wordt gekomen (interventies);

      • 2°. de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden;

    • b. worden genomen op grond van:

      • 1°. artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, artikel 69 van het Besluit algemene rechtspositie politie of artikel 22 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, voor zover de schadeloosstelling betrekking heeft op immateriële schade, of materiële schade boven een bedrag van € 10.000,–;

      • 2°. artikel 96b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 92, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie of artikel 39 van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

      • 3°. artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 36b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren of artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie, indien de meerkosten aangaande de minimale uitkering meer bedragen dan drie bruto maandsalarissen;

    • c. het verstrekken van reisopdrachten aan functionarissen naar landen buiten Europa alsmede Turkije betreffen.

  • 2. Aan de secretaris-generaal blijft tevens voorbehouden de bevoegdheid om besluiten te nemen, indien deze:

    • a. zijn neergelegd in een document dat betrekking heeft op een verzoek in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur, indien inwilliging of afwijzing daarvan belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben;

    • b. aanstelling, bevordering en ontslag van alsmede het treffen van disciplinaire maatregelen jegens functionarissen op managementfuncties van schaal 14 en hoger direct onder het niveau van de hoofden, genoemd in artikel 1, betreffen.

  • 3. Voor zover het de verlening van ondermandaat aan de in artikel 1, onderdeel c, genoemde functionaris betreft, blijven beslissingen op verzoeken van cliënten van de raad voor de kinderbescherming om een schadevergoeding, waarbij een bedrag hoger dan € 50.000,– wordt toegekend, voorbehouden aan de secretaris-generaal.

  • 4. Voor zover het de verlening van ondermandaat aan de in artikel 1, onderdeel f, genoemde functionaris betreft, blijven beschikkingen waarin in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties dan wel de Wet overdracht ten uitvoerlegging strafvonnissen de in het buitenland opgelegde straf wordt aangepast aan het in Nederland wettelijk toegestane maximum, voorbehouden aan de secretaris-generaal.

Artikel 5

  • 1. De in artikel 1 genoemde functionarissen kunnen geen ondermandaat verlenen van de bevoegdheid tot inhuur van interim-management, organisatie- en formatieadvies, communicatieadvies en beleidsadvies.

  • 2. De in artikel 1, onderdeel c, genoemde functionaris kan geen ondermandaat verlenen tot het beslissen op verzoeken van cliënten van de raad voor de kinderbescherming om schadevergoeding, indien deze verzoeken het bedrag van € 2.500,– te boven gaan.

Artikel 6

  • 1. De in artikel 1 genoemde functionarissen wordt toegestaan de bevoegdheid tot het nemen van besluiten inzake financieel beheer en het nemen van rechtspositionele besluiten verder dan één hiërarchisch niveau door te geven.

  • 2. De in artikel 1, onderdelen a en g, genoemde functionarissen worden gemandateerd om de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op het terrein van de vreemdelingenwetgeving en van de Rijkswet op het Nederlanderschap verder dan één hiërarchisch niveau door te geven.

Artikel 7

Ondermandaten, volmachten en machtigingen verleend door of namens de in artikel 1 genoemde functionarissen blijven van kracht.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 19 oktober 2018.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit hoofden taakorganisaties Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, S. Riedstra

TOELICHTING

In dit besluit wordt door de secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de hoofden van de taakorganisaties van het ministerie die genoemd zijn in artikel 2, derde lid, van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid (hoofden van DT&V, JustID, RvdK, CJIB, JUSTIS, DJI, IND en NFI) de bevoegdheid doorverleend om namens de minister of de staatssecretaris besluiten te nemen (ondermandaat; zie artikel 1). Als gevolg van de invoering van een nieuw sturingsmodel bij het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 29 oktober 2018 (kenmerk: 2388146/18/DP&O), houdende wijziging van het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de verwerking van het sturingsmodel en enkele correcties (Stcrt. 2018, 62269) vallen de desbetreffende taakorganisaties nu rechtstreeks onder de secretaris-generaal en niet langer onder de directeuren-generaal. Ingevolge artikel 7 van het Mandaatbesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft dit besluit ook betrekking op de doorgifte van de bevoegdheid om privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen te verrichten (volmacht en machtiging).

Hiermee geeft dit besluit uitwerking aan de bevoegdheid tot doorverlening die door de minister aan de secretaris-generaal is toegekend in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Mandaatbesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Dit besluit is vergelijkbaar met het mandaatbesluit aan de hoofden clusters van het ministerie en de ondermandaten die voorheen waren verleend door de directeuren-generaal aan de desbetreffende hoofden. Qua systematiek en grotendeels ook wat de inhoud betreft, sluit dit besluit aan op de vorige besluiten van de directeuren-generaal. Vaststelling van een nieuw besluit is wenselijk in verband met de nieuwe organisatorische vormgeving van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die zijn beslag heeft gekregen in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid. In verband daarmee is ook het nieuwe Mandaatbesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid vastgesteld.

Artikel 3

Via de bijlage, behorend bij artikel 3, is aan enkele functionarissen de bevoegdheid om enkele bijzondere besluiten te nemen in ondermandaat verleend. Dit is ontleend aan artikel 4 van het Mandaatbesluit DGM Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018.

Artikel 4

In artikel 4 van dit besluit zijn voorbehouden geregeld: bevoegdheden die de secretaris-generaal niet mandateert. Het eerste lid en het tweede lid, onder a, zijn gelijkluidend aan de voorbehouden voor de hoofden van de clusters, die eveneens rechtstreeks van de secretaris-generaal mandaat krijgen. Het tweede lid, onderdeel b, geldt voor alle onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen en is om die reden ook relevant ten aanzien van de taakorganisaties. Het derde lid is ontleend aan artikel 4 van het Mandaatbesluit DGSenB Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015. Het vierde lid vloeit voort uit het voorbehoud dat voorheen werd gemaakt ten opzichte van de clusterhoofden. Nu deze taak berust bij een taakorganisatie (de Dienst Justitiële Inrichtingen), hoeft dit voorbehoud niet ten aanzien van de clusterhoofden gemaakt te worden, maar wel in dit besluit ten aanzien van de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Artikelen 5 en 6

Deze artikelen zijn gebaseerd op de desbetreffende bepalingen uit het Mandaatbesluit DGSenB Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015 (artikelen 5 en 6), de Mandaatregeling DGRR Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018 (artikelen 5 en 6) en het Mandaatbesluit DGM Ministerie van Justitie en Veiligheid 2018 (artikelen 7, 8 en 9).

Artikelen 7 en 8

Het besluit treedt zo spoedig mogelijk in werking, om de mandaatverhoudingen in lijn te brengen met de organisatie van het ministerie. Aan dit besluit is terugwerkende kracht verleend tot en met de datum waarop deze feitelijk operationeel zijn geworden. Dit is niet bezwaarlijk, aangezien daardoor geen benadeling plaatsvindt.

De secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, S. Riedstra

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4 VAN HET MANDAATBESLUIT HOOFDEN TAAKORGANISATIES MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Daar waar in de kolommen 2, 3 en 4 geen X staat, is de ambtenaar voor die taken niet aangewezen.

Kolom 2 werkveld:

De functionarissen genoemd in kolom 1 zijn bevoegd in overeenstemming met de Vreemdelingenwet 2000 en de overige regelingen en overeenkomsten in relatie tot de vreemdelingenwetgeving besluiten te nemen, stukken af te doen, uitgaande brieven te tekenen voortvloeiend uit hun taak alsmede de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in rechte te vertegenwoordigen en rechtsmiddelen in te stellen ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun taak. Daarbij inbegrepen het nemen van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.

Kolom 3 werkveld:

De functionarissen genoemd in kolom 1 zijn bevoegd in overeenstemming met de Wet toelating en uitzetting BES en de overige regelingen en overeenkomsten in relatie tot deze wet besluiten te nemen, stukken af te doen, uitgaande brieven te tekenen voortvloeiend uit hun taak alsmede de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in rechte te vertegenwoordigen en rechtsmiddelen in te stellen ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun taak. Daarbij inbegrepen het nemen van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.

Kolom 4 werkveld:

De functionarissen genoemd in kolom 1 zijn bevoegd in overeenstemming met de Rijkswet op het Nederlanderschap en de overige regelingen en overeenkomsten in relatie tot deze wet besluiten te nemen, stukken af te doen, uitgaande brieven te tekenen voortvloeiend uit hun taak alsmede de Minister en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in rechte te vertegenwoordigen en rechtsmiddelen in te stellen ten aanzien van alle aangelegenheden voortvloeiend uit hun taak. Daarbij inbegrepen het nemen van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.

   

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

 

Aangewezen functionarissen

     

1

secretaris-generaal

x

x

x

1.0

 

plaatsvervangend secretaris-generaal

x

x

x

1.1

 

algemeen directeur van de Dienst Terugkeer en Vertrek

x

x

 

1.1.0

 

plv. algemeen directeur van de Dienst Terugkeer en Vertrek

x

x

 

1.2

 

hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst

x

x

x

1.2.0

 

plv. hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst

x

x

x

De secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, S. Riedstra

Naar boven