Wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Het Utrechts Archief

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, gedeputeerde staten van de provincie Utrecht en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

Gelet op de hoofdstukken I, II en IX van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluiten:

De Gemeenschappelijke regeling Het Utrechts Archief wordt als volgt gewijzigd:

ARTIKEL I

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’ en wordt na ‘rijksarchiefbewaarplaats in de provincie’ ingevoegd ‘, de archiefbewaarplaats van de provincie’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

g. gedeputeerde staten:

gedeputeerde staten van de provincie.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt na ‘rijksarchiefbewaarplaats in de provincie’ ingevoegd: ‘, de archiefbewaarplaats van de provincie’.

2. In het tweede en derde lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd: ‘, de provincie’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 4. Gedeputeerde staten en het college kunnen hun niet-overgebrachte digitale archiefbescheiden in beheer van Het Utrechts Archief geven.

C

Artikel 2b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na ‘het college’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

b. In onderdeel b wordt na ‘20’ ingevoegd ‘, 28, 29, derde lid,’ en vervalt na ‘32’ ‘eerste en’.

c. In onderdeel d wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt na ‘15, eerste en tweede lid,’ ingevoegd ‘27, 29, tweede lid,’.

d. In onderdeel e wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt na ‘artikel 2’ toegevoegd ‘, eerste en tweede lid’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. Het Utrechts Archief verricht namens en onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten en het college taken omtrent het beheer van niet-overgebrachte archiefbescheiden als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

D

In artikel 4 wordt ‘het Nationaal Archief’ vervangen door ‘de archiefbescheiden van het Rijk’.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘vier leden’ vervangen door ‘zes leden’.

2. Het derde, vierde en vijfde lid komen te luiden:

  • 3. Gedeputeerde staten en het college wijzen uit hun midden ieder twee leden aan.

  • 4. De Minister, gedeputeerde staten en het college kunnen voor ieder lid tevens één plaatsvervangend lid, voor gedeputeerde staten en het college uit hun midden, aanwijzen, dat het lid bij verhindering of ontstentenis vervangt. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van een lid van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, tenzij de regeling anders bepaalt.

  • 5. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur van de leden, aangewezen door de Minister en het college eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop de zittingsperiode van het college afloopt. Het lidmaatschap van de leden, aangewezen door het gedeputeerde staten, eindigt op het moment dat de zittingsperiode van gedeputeerde staten afloopt.

3. In het zevende lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

F

1. Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De leden van het algemeen bestuur, aangewezen door de Minister of het college hebben elk twee stemmen. De leden van het algemeen bestuur, aangewezen door gedeputeerde staten hebben elk één stem.

2. In het zesde lid wordt `van hen die een stem hebben uitgebracht’ vervangen door `van de stemmen die zijn uitgebracht’.

G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘rijksarchivaris in de provincie’ ingevoegd ‘, tot provinciearchivaris van de provincie’ en wordt ‘Utrecht’ vervangen door ‘de gemeente’.

2. In het vierde lid wordt ‘de raad van de gemeente’ vervangen door ‘provinciale staten van de provincie, de raad van de gemeente’.

H

In artikel 8 wordt na ‘aan de Minister,’ ingevoegd ‘, provinciale staten en gedeputeerde staten van de provincie,’.

I

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘het college’ vervangen door ‘gedeputeerde staten of het college’ en wordt ‘aan het college en aan de raad van de gemeente’ vervangen door ‘aan gedeputeerde staten en provinciale staten van de provincie, respectievelijk aan het college en aan de raad van de gemeente’.

2. In het derde lid wordt ‘Het college en de Minister’ vervangen door ‘De Minister, gedeputeerde staten of het college’.

J

In artikel 10 wordt na ‘De Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

K

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden één lid aan dat door de Minister is aangewezen als lid van het algemeen bestuur, en één lid dat door gedeputeerde staten is aangewezen als lid van het algemeen bestuur.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De leden van het dagelijks bestuur, die door de Minister en het college zijn aangewezen als lid van het algemeen bestuur, hebben elk twee stemmen. Het lid van het dagelijks bestuur dat door gedeputeerde staten is aangewezen als lid van het algemeen bestuur heeft één stem. Besluitvorming vindt plaats bij volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover niet anders is bepaald in de regeling.

L

In artikel 16, eerste lid, wordt na ‘de functie vervullen van’ ingevoegd ‘commissaris van de Koning, gedeputeerde van de provincie,’.

M

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘door de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’.

2. In het tweede lid wordt na ‘Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

3. In het derde lid komt de laatste zin te luiden: De provincie en de gemeenten volgen in deze de Minister in de aanpassing van zijn bijdrage.

4. In het vierde lid wordt na ‘Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

5. In het zevende lid wordt ‘de Minister of de gemeente’ vervangen door ‘de Minister, gedeputeerde staten of het college’.

N

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, provinciale staten van de provincie’.

2. In het vierde lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

O

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘beleidsmatige kaders aan’ ingevoegd ‘provinciale staten van de provincie,’.

2. In het tweede lid wordt na ‘bedoelde vaststelling,’ ingevoegd ‘provinciale staten van de provincie,’.

3. In het vijfde lid wordt na ‘het college’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

4. In het zesde lid komt de eerste volzin te luiden: provinciale staten van de provincie, de raad van de gemeente en de Minister kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

P

Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na ‘de begroting aan’ ingevoegd ‘provinciale staten van de provincie,’ en wordt ‘gedeputeerde staten van de provincie’ vervangen door ‘de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’

2. In het derde lid wordt ‘gedeputeerde staten van de provincie’ vervangen door ‘de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’.

Q

In artikel 20, tweede lid, wordt ‘gedeputeerde staten van de provincie’ vervangen door ‘de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’.

R

In artikel 21, eerste en tweede lid, wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’.

S

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd: ‘, provinciale staten van de provincie’.

2. In het tweede lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’.

3. In het vierde lid wordt ‘gedeputeerde staten van de provincie’ vervangen door ‘de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, provinciale staten van de provincie, ’.

T

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘gehoord de Minister’ ingevoegd ‘provinciale staten van de provincie’ en wordt na ‘uitgekeerd aan de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’.

2. In het tweede lid wordt na ‘van de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’.

U

In artikel 24 wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, de provincie’.

V

In artikel 26 wordt na 'De Minister' ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt de gemeente vervangen door `het college’.

W

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt 'Het college, de Minister’ vervangen door `De Minister, gedeputeerde staten, het college’.

2. In het tweede lid wordt na ‘De Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

3. In het derde lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt na ‘rijksarchiefbewaarplaats in de provincie’ ingevoegd ‘, de archiefbewaarplaats van de provincie’.

X

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘Het college’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

2. In het tweede lid wordt na ‘Het college’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt ‘de gemeente of Minister’ vervangen door ‘de gemeente, de provincie of de Minister’.

Y

In artikel 35 wordt `kan geschieden’ vervangen door 'geschiedt’ en wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt na ‘toestemming van’ ingevoegd ‘provinciale staten van de provincie, ’.

Z

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Uittreding uit de regeling geschiedt door toezending van het daartoe strekkende besluit van de Minister, gedeputeerde staten of het college. Gedeputeerde staten en het college overleggen daarbij ook het besluit tot toestemming van provinciale staten van de provincie, respectievelijk van de raad van de gemeente.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De kosten van uittreding komen bij uittreding van het college, gedeputeerde staten of de Minister voor rekening van de gemeente, de provincie respectievelijk de Staat.

AA

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Gedeputeerde staten en het college hebben voor het besluit tot wijziging van de regeling de toestemming nodig van provinciale staten van de provincie, respectievelijk de raad van de gemeente.

BB

In artikel 38 wordt in de eerste volzin na ‘de Minister’ ingevoegd ‘, gedeputeerde staten’ en wordt in de tweede volzin ‘de Minister’ telkens vervangen door ‘de Staat, de provincie’.

CC

In artikel 39, tweede lid, wordt ‘gedeputeerde staten van de provincie’ vervangen door ‘de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’.

DD

Er wordt een bijlage toegevoegd, die luidt overeenkomstig de bijlage bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Het Utrechts Archief treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media maakt de wijziging van de regeling bekend in de Staatscourant.

27 oktober 2018

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, De commissaris, W.I.I. van Beek

de secretaris, J.H. de Baas

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, De burgemeester, J.H.C. van Zanen

de secretaris, G.G.H.M. Haanen

FINANCIËLE BIJLAGE BIJ DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING HET UTRECHTS ARCHIEF

Huidige financiële situatie

Per 1 januari 2019 treedt de provincie Utrecht toe tot deze gemeenschappelijke regeling. Door deze toetreding wijzigt de financiële situatie van Het Utrechts Archief. In deze bijlage zijn de afspraken over de structurele bijdragen van de deelnemers aan de Gemeenschappelijke regeling Het Utrechts Archief nader gespecificeerd.

De grondslag voor het verlenen van de jaarlijkse financiële bijdrage van de deelnemers aan Het Utrechts Archief is te vinden in het eerste en tweede lid van artikel 17 van deze gemeenschappelijke regeling. De bijdrage wordt vastgesteld bij begroting en de deelnemers staan er voor in dat Het Utrechts Archief altijd aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Bij de begroting wordt aangegeven wat de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden voor het betreffende jaar zijn.

De bijdragen van de Minister en van het college worden zoveel mogelijk op basis van pariteit ingericht. In de vastgestelde Programmabegroting 2019 wordt voor het Rijk uitgegaan van een bijdrage van € 2.452.1911 en voor de gemeente Utrecht € 2.882.193.

De provincie Utrecht heeft sinds 2012 een dienstverleningsovereenkomst met Het Utrechts Archief. De bijdrage ad € 661.692, die jaarlijks op basis van deze overeenkomst is verleend, is gebaseerd op afspraken gemaakt bij het Bestuursakkoord 2011–20152. In de Programmabegroting 2019 van Het Utrechts Archief wordt uitgegaan van ditzelfde bedrag.

Uitgangspunten bij het bepalen van de jaarlijkse bijdragen

Met ingang van de beleidsplanperiode 2021-2024 worden de hierna genoemde uitgangspunten gehanteerd bij het bepalen van de bijdragen van de deelnemers. Voor aanvang van nieuwe (vierjarige) beleidsperioden worden de aandelen van de collecties van de partners in de totale collectie van Het Utrechts Archief herijkt en wordt op basis daarvan de deelnemersbijdrage berekend en vastgelegd.

Voor het archiefwettelijk beheer van fysieke of analoge archiefbescheiden en het beheer van bij Het Utrechts Archief berustende collecties worden de kosten berekend naar rato van het aandeel van de betreffende archiefbescheiden en collecties in relatie tot de totale collectie van HUA. Wat onder collectie wordt verstaan staat beschreven in artikel 1, onder d.

Voor het archiefwettelijk beheer van (overgebrachte) digitale archiefbescheiden in het e-depot wordt, op basis van de verwachte hoeveelheid digitale archiefbescheiden, conform het gezamenlijke, kostendekkende kostenmodel van Het Utrechts Archief en de andere Regionaal Historische Centra voor de decentrale overheden gerekend. In de fase van aansluiting op het e-depot zal een nog nader af te spreken opbouwtarief worden gehanteerd. Na 4 jaar volgt een evaluatie van het kostenmodel wat tot bijstelling van de gehanteerde tarieven en factoren kan leiden.

De bijdrage voor de toezichtstaken die Het Utrechts Archief uitvoert voor de provincie en de gemeente, wordt berekend op basis van de hoeveelheid in te zetten uren, het schaalniveau van de in te zetten functionaris(sen) en de overheadkosten.

In het geval er extra fysieke depotruimte voor archiefbescheiden van een deelnemer moet worden gehuurd, wordt de bijdrage voor de geprognosticeerde groei berekend op basis van de werkelijke kosten van de externe opslag en de transportkosten.

De kosten voor activiteiten in het kader van publieksbereik worden berekend naar rato van het aandeel van de betreffende collectie in de totale collectie van Het Utrechts Archief.

In de gemeenschappelijke regeling is de mogelijkheid voor gedeputeerde staten en het college opgenomen om (onderdelen van) hun niet-overgebrachte archieven door Het Utrechts Archief te laten beheren. Dit betreft een nieuwe activiteit, waarvoor nog geen uitgangspunten voor het bepalen van de bijdrage zijn geformuleerd.

Financiële risico’s

Er kunnen zich calamiteiten of andere onvoorziene omstandigheden voordoen, die niet binnen de eigen begroting van Het Utrechts Archief kunnen worden opgevangen en waarvoor de deelnemers dienen te voorzien in de kosten die hieruit voortvloeien. De kosten worden alsdan in beginsel verdeeld naar rato van het aandeel van elk van de deelnemers in de totale bijdrage van de deelnemers in het betreffende jaar.

Bij aanvang van de provinciale deelname in de GR HUA, op 1 januari 2019, is deze verdeling als volgt:

Rijk

€ 2.452.191

41%

Gemeente Utrecht

€ 2.882.193

48%

Provincie Utrecht

€ 661.692

11%

Totaal

€ 5.996.076

100%

TOELICHTING BIJ DE WIJZIGING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING HET UTRECHTS ARCHIEF IN VERBAND MET DE TOETREDING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE UTRECHT PER 1 JANUARI 2019

Algemeen

Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht te kennen gegeven toe te willen treden tot de Gemeenschappelijke regeling Het Utrechts Archief.

Op grond hiervan wordt onderhavig voorstel tot wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Het Utrechts Archief (GR) gedaan. Met de voorgestelde wijzigingen wordt de toetreding van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht geregeld. De wijzigingen zijn voornamelijk juridisch-technisch van aard en betreffen het toevoegen (van rechten en verplichtingen) van gedeputeerde staten dan wel van de provincie Utrecht. In enkele artikelen is een correctie aangebracht. Er is één meer beleidsmatige wijziging aangebracht. Het betreft de mogelijkheid voor gedeputeerde staten en het college om Het Utrechts Archief op te dragen hun archiefbescheiden, die nog niet conform de Archiefwet 1995 zijn overgebracht, te beheren.

In de toegevoegde financiële bijlage is aangegeven hoe de bijdragen van de deelnemers zich verhouden, ook in het geval van calamiteiten of andere onvoorziene omstandigheden, waarvan de kosten niet in de eigen begroting van Het Utrechts Archief kunnen worden opgevangen. Deze kosten zullen worden verdeeld naar rato van de bijdrage van de drie deelnemende overheden.

Hierna volgt een artikelsgewijze toelichting bij de belangrijkste wijzigingen.

Artikel I

B

Artikel 2

Aan artikel 2 is een vierde lid toegevoegd, op grond waarvan Het Utrechts Archief een nieuwe taak kan worden opgedragen door gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders. Het betreft het beheer van archiefbescheiden die vallen onder de zorg van gedeputeerde staten en het college en die nog niet conform de Archiefwet 1995 zijn overgedragen. In de praktijk wordt gesproken over ‘beheer van uitgeplaatst archief’.

Het belang van deze dienstverlening voor gedeputeerde staten en het college kan erin gelegen zijn dat in een vroeg stadium van archiefvorming wordt toegewerkt naar overbrenging van blijvend te bewaren archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat. De informatievoorziening voor en door de overheid wordt hierdoor geoptimaliseerd. Bovendien hoeven gedeputeerde staten en het college niet zelf in het beheer van (een deel van) hun archieven te voorzien.

Voor het beheer van digitale (overgebrachte) archiefbescheiden maakt Het Utrechts Archief gebruik van de digitale infrastructuur van het Nationaal Archief. Deze digitale infrastructuur voorziet in de mogelijkheid om ook nog niet overgedragen digitale archiefbescheiden te beheren.

Alleen gedeputeerde staten en het college kunnen hun niet-overgebrachte archiefbescheiden in beheer van Het Utrechts Archief geven. Zij zijn immers op grond van de Archiefwet 1995, anders dan de Minister, zorgdrager van zowel hun overgebrachte als niet-overgebrachte archiefbescheiden.

In het geval gedeputeerde staten of het college deze (nieuwe) taak aan Het Utrechts Archief opdragen, vloeit uit artikel 17, eerste lid, voort dat de middelen hiervoor worden verschaft door gedeputeerde staten en het college, door het verstrekken van jaarlijkse bijdragen, op basis van de begroting van Het Utrechts Archief.

Voor de goede orde moet worden vermeld dat het beheer van uitgeplaatst archief niet wordt aangemerkt als een bijzondere taak, bedoeld in artikel 17, zesde lid. Een dergelijke bijzondere taak heeft een incidenteel karakter, het beheer van niet overgedragen archiefbescheiden is aan te merken als een structurele taak.

C

Artikel 2b

Een derde lid is toegevoegd in verband met de mogelijkheid voor gedeputeerde staten en het college om hun niet-overgebrachte archiefbescheiden door Het Utrechts Archief te laten beheren.

D

Artikel 4

Deze wijziging betreft een correctie: de betreffende Regeling tarieven rijksarchiefbescheiden is niet vastgesteld voor het Nationaal Archief, maar voor de rijksarchiefbescheiden.

E en F

Artikelen 5 en 6

Met deze artikelen worden de nieuwe samenstelling van het algemeen bestuur en de stemverhouding binnen het bestuur geregeld. Gedeputeerde staten nemen met twee afgevaardigden zitting in het algemeen bestuur. Vanwege de lagere financiële bijdrage van de provincie in relatie tot de bijdragen van de Staat en de gemeente Utrecht, is afgesproken dat de Minister en het college een zwaardere stem hebben dan gedeputeerde staten.

In het vijfde lid van artikel 5 is bepaald dat de zittingstermijn van de bestuursleden die door de Minister en het college zijn benoemd afloopt op het moment dat de zittingstermijn van het college afloopt. De zittingstermijn van de bestuursleden de door gedeputeerde staten zijn benoemd is gekoppeld aan de zittingstermijn van gedeputeerde staten. Hiermee wordt tevens voorzien in continuïteit van bestuur.

Vanwege de ingevoerde stemverhouding is in het zesde lid van artikel 6 bepaald dat het aantal uitgebrachte stemmen bepalend is voor het vaststellen van de volstrekte meerderheid.

K

Artikel 11

Het dagelijks bestuur van Het Utrechts Archief bestaat uit de voorzitter van het algemeen bestuur en twee andere uit het algemeen bestuur aangewezen leden. In artikel 15, tweede lid, is bepaald dat de voorzitter een bestuurslid is dat is aangewezen door het college van burgemeester en wethouders. Voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de deelnemende overheden in het dagelijks bestuur is in het tweede lid bepaald dat de twee andere leden van het dagelijks bestuur de Minister respectievelijk gedeputeerde staten vertegenwoordigen.

Evenals in het algemeen bestuur wordt in het dagelijks bestuur een stemverhouding afgesproken. Dit is in het vijfde lid bepaald.

Y

Artikel 35

In het oude artikel 35 was bepaald dat toetreding tot de gemeenschappelijke regeling ‘kan geschieden’ door daartoe strekkende besluiten van de betrokken bestuursorganen. Deze formulering lijkt ruimte te bieden voor ook andere mogelijkheden om toe te treden tot de gemeenschappelijke regeling. Dat is niet het geval. Het artikel is gewijzigd om duidelijker te bepalen dat toetreding tot de regeling alleen mogelijk is bij daartoe strekkende besluiten van de Minister, gedeputeerde staten en het college, na verkregen toestemming van provinciale staten van de provincie respectievelijk de raad van de gemeente, alsmede de toe te treden bestuursorganen of rechtspersonen.

Z

Artikel 36

In het oude artikel 36 was bepaald dat uittreding uit de gemeenschappelijke regeling ‘kan geschieden’ door daartoe strekkende besluiten van de betrokken bestuursorganen. Deze formulering lijkt ruimte te bieden voor ook andere mogelijkheden om uit te treden uit de gemeenschappelijke regeling. Dat is niet het geval. Het artikel is gewijzigd om duidelijker te bepalen dat uittreding uit de regeling alleen mogelijk is indien de deelnemer die wenst uit te treden het besluit hiertoe aan de overige deelnemers toezendt. Gedeputeerde staten en het college dienen hierbij het besluit te overleggen waarmee provinciale staten respectievelijk de gemeenteraad toestemmen met de uittreding. Tevens is duidelijker bepaald dat het besluit tot uittreding een eenzijdige bevoegdheid van het deelnemende bestuursorgaan is; uittreding vergt dus geen gezamenlijk besluit van de deelnemers.

In het derde lid is gecorrigeerd dat kosten bij uittreding van de Minister niet voor rekening van de Minister, maar voor rekening van de Staat komen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, De commissaris, W.I.I. van Beek

de secretaris, J.H. de Baas

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, De burgemeester, J.H.C. van Zanen

de secretaris, G.G.H.M. Haanen


X Noot
1

De bijdrage van de Minister zal gedurende de periode 2019 tot en met 2022 worden verhoogd in verband met een afgesproken wijziging in het beheer van de Rijkshuisvesting van Het Utrechts Archief.

X Noot
2

Bestuursakkoord Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Rijk.

Naar boven