Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2018, 68659 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2018, 68659 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Het besluit van 20 december 2012, nr. BLKB2012/417M is geactualiseerd onder meer naar aanleiding van de wijziging per 1 januari 2017 van de eenmalige verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor schenkingen ten behoeve van een eigen woning. Dit besluit vervangt het besluit van 20 december 2012.
Dit besluit bevat het beleid over de vrijstellingen van de artikelen 32 en 33 Successiewet 1956. Ook wordt behandeld de belastingheffing bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing.
In onderdeel 2.1 over omzetting, fusie of taakafsplitsing buiten de sfeer van het algemeen of sociaal belang zijn de uitgangspunten van de goedkeuring verduidelijkt.
Onderdeel 7 bevat een goedkeuring voor een schenking aan een rechtspersoon ter bevordering van werknemersbelangen. Aan dit onderdeel is een nadere toelichting toegevoegd.
Onderdeel 8 behandelt de eenmalige verhoogde vrijstellingen schenkbelasting, waaronder de vrijstelling voor de schenking ten behoeve van een eigen woning. De onderdelen 8.1 en 8.1.1 uit het besluit van 20 december 2012 zijn niet meer opgenomen. Beide onderdelen hebben door tijdsverloop hun belang verloren.
Het nieuwe onderdeel 8.1 bevat twee goedkeuringen betreffende het voor de vrijstelling geldende leeftijdsvereiste. De goedkeuring in onderdeel 8.1.1 is nieuw en de goedkeuring in onderdeel 8.1.2 betreffende de leeftijd van de partner van de begiftigde is voorzien van aangepaste voorbeelden en een nadere toelichting. Onderdeel 8.2.1 bevat een nieuwe goedkeuring voor de toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning bij kwijtschelding van een eigenwoningschuld en onderdeel 8.2.2 bevat een nieuwe goedkeuring voor een kwijtschelding van een schuldig gebleven koopsom na aanschaf van een eigen woning. Onderdeel 8.2.3 gaat over de toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstelling bij verkoop van een woning tegen een prijs beneden de waarde in het economische verkeer. Onderdeel 8.2.4 gaat over de eigen woning in het buitenland. De tekst van dit onderdeel is redactioneel aangepast in de vorm van een goedkeuring onder voorwaarden. Inhoudelijk is er geen wijziging beoogd. In onderdeel 8.2.5 is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor gevallen waarbij een hernieuwd beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning wordt gedaan na ontbinding van een eerdere schenking. Tot slot bevat onderdeel 8.2.6 een nieuwe goedkeuring voor een schenking onder opschortende voorwaarde van vóór 1 januari 2017 waarvan de voorwaarde op 1 januari 2017 nog niet was vervuld.
Onderdeel 9 over de lijfrentevrijstelling is aangepast. Hierbij is verduidelijkt in welke gevallen de aanpassing of omzetting van een lijfrentecontract invloed heeft op de toepassing van de lijfrentevrijstelling.
Het besluit van 5 november 2014, nr. BLKB2014/1865M heeft door tijdsverloop zijn belang verloren en wordt ingetrokken.
Verder zijn enkele redactionele aanpassingen aangebracht zonder inhoudelijke gevolgen. De goedkeuringen in dit besluit zijn gebaseerd op artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule).
Successiewet 1956
Algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen
Partner als bedoeld in artikel 5a Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 1a Successiewet
Sociaal belang behartigende instelling als bedoeld in artikel 5c Algemene wet inzake rijksbelastingen
Schenking als bedoeld in artikel 1, zevende lid, Successiewet
Steunstichting SBBI als bedoeld in artikel 5d Algemene wet inzake rijksbelastingen
Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting
Wet inkomstenbelasting 2001
Een vermogensovergang bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing kan een belastbare schenking zijn. De beoordeling daarvan is feitelijk en daarom voorbehouden aan de inspecteur van de Belastingdienst. Als de vermogensovergang plaatsvindt binnen de sfeer van het algemeen belang, is er geen belastbare schenking (artikel 33, onderdeel 4° of onderdeel 10°, Successiewet). Dit geldt ook bij een verkrijging in de sfeer van het sociaal belang door een SBBI of een steunstichting SBBI (artikel 33, onderdelen 13°, respectievelijk 14°, Successiewet). Een vermogensovergang bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing buiten de sfeer van het algemeen belang of het sociaal belang kan een belastbare schenking zijn. Hierna wordt aangegeven wanneer er in die gevallen geen belastbare schenking wordt aangenomen.
In geval van een vermogensovergang bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing buiten de sfeer van het algemeen of sociaal belang, beoordeelt de inspecteur van de Belastingdienst aan de hand van de feiten en omstandigheden of en in hoeverre er een belastbare schenking is. Onder bepaalde omstandigheden vind ik het niet gewenst dat een belastbare schenking wordt aangenomen. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de vermogensovergang door een fusie, omzetting of taakafsplitsing tussen stichtingen of verenigingen niet als belastbare schenking wordt aangemerkt. Voor de goedkeuring gelden de volgende voorwaarden en uitgangspunten.
Voorwaarden en uitgangspunten
Als belangrijk uitgangspunt geldt dat de vermogensovergang niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van enige belastingheffing. Als de activiteiten die overgaan bestaan uit beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden, wordt die overgang geacht te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. In een dergelijk geval geldt de goedkeuring niet en is de vermogensovergang belast voor de schenkbelasting.
Ook mogen er geen rechten overgaan naar derden of uitkeringen aan derden worden gedaan. Dit uitgangspunt betekent bijvoorbeeld dat de bestemming en aanwending van (de opbrengsten van) het vermogen en het liquidatiesaldo geen wijziging ondergaan. Bij een fusie van verenigingen betekent dit dat de betrokken leden lid worden van de verkrijgende vereniging, met overeenkomstige rechten, bevoegdheden of aanspraken. Bij een vermogensovergang van een stichting naar een vereniging zal voldoende gewaarborgd moeten zijn dat de leden geen afzonderlijke vermogensaanspraken verwerven. Ook mag een natuurlijk persoon of rechtspersoon niet over het vermogen van de vereniging kunnen beschikken als ware het zijn eigen vermogen. In het algemeen zal aan de uitgangspunten zijn voldaan bij een vereniging met ten minste 25 leden.
Voorbeelden
Hierna volgen enkele voorbeelden van situaties waarbij er, gelet op de hiervoor vermelde voorwaarden en uitgangspunten, geen belastbare schenking wordt aangenomen.
– Twee stichtingen of twee verenigingen fuseren met elkaar. Van een fusie is in dit kader sprake als alle activiteiten met de daarbij behorende activa en passiva van de (verdwijnende) stichting of vereniging worden ondergebracht in een andere stichting of vereniging die de activiteiten voortzet. Dat kan worden bereikt met een juridische fusie. Ook kan de ene rechtspersoon de activiteiten met alle activa en passiva overdragen aan de andere rechtspersoon, waarna de overdragende rechtspersoon wordt geliquideerd.
– Een stichting of vereniging brengt haar activiteiten of een zelfstandig onderdeel van haar activiteiten met de daarbij behorende activa en passiva (hierna: een taak) onder in een stichting met dezelfde doelstelling. Die stichting zet die taak voort.
– Een vereniging wordt omgezet in een stichting met dezelfde doelstelling.
– Een stichting draagt haar activiteiten of een taak over aan een vereniging met meer dan 25 leden. De leden van de vereniging hebben op geen enkele wijze recht op het vermogen (bij liquidatie) van de vereniging.
– Een stichting of vereniging draagt een deel van haar vermogen over aan een (steun)stichting die geen ander doel heeft dan ondersteuning van de overdragende stichting of vereniging. De meerderheid van het bestuur van de steunstichting bestaat uit bestuursleden van de overdragende rechtspersoon. Een batig liquidatiesaldo van de steunstichting komt ten goede aan de overdragende rechtspersoon.
De inspecteur van de Belastingdienst kan voorwaarden stellen met betrekking tot de statutaire bepalingen, zoals de bepalingen over de doelstelling, de bestuurssamenstelling en de bestemming van het liquidatiesaldo.
Een erflater of schenker kan nalaten of schenken aan een natuurlijk persoon die de verkrijging aanwendt voor een ANBI waarmee die verkrijger wordt vereenzelvigd. Als de ANBI rechtstreeks van de erflater of schenker zou verkrijgen, is geen schenk- of erfbelasting verschuldigd. Ik vind het in een dergelijke situatie niet gewenst dat in alle gevallen schenk- of erfbelasting wordt geheven. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder voorwaarden goed dat op een bij de inspecteur van de Belastingdienst in te dienen verzoek heffing van schenk- of erfbelasting achterwege kan blijven als de verkrijger vereenzelvigd kan worden met een ANBI.
Voorwaarden
Voor de goedkeuring gelden de volgende vijf voorwaarden:
– De verkrijger of de ANBI maakt aannemelijk dat de verkrijging was bedoeld voor de ANBI waarmee de verkrijger wordt vereenzelvigd.
– Aan de verkrijging is niet een opdracht verbonden die daaraan het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang.
– De verkrijger draagt het door hem verkregen vermogen zo spoedig mogelijk over aan de ANBI.
– De verkrijger handelt fiscaal alsof hij het verkregen vermogen nooit in bezit heeft gehad.
– De verkrijger merkt het overgedragen vermogen niet aan als gift voor de Wet IB 2001.
Voorbeelden
– Een schenking of legaat is rechtstreeks aan een geestelijke ter beschikking gesteld voor doeleinden die zijn kerkelijke instelling nastreeft of voor het verrichten van religieuze handelingen. De schenking of het legaat wordt aangemerkt als een verkrijging door de kerkelijke instelling.
– Een kloosterling stelt zijn schenking of erfrechtelijke verkrijging, op grond van zijn gelofte van armoede, onmiddellijk beschikbaar aan de religieuze kloosterorde waartoe hij behoort. Als aannemelijk is dat de verkrijging was bedoeld voor de kloosterorde waartoe de kloosterling behoort, wordt de verkrijging door de kloosterling aangemerkt als een verkrijging door de kloosterorde.
Een verkrijging wordt onder meer verminderd met de aan de verkrijging verbonden lasten (artikel 5 Successiewet). Op een verkrijging komen slechts in mindering de lasten die leiden tot een verkrijging bij iemand anders (de zogenoemde lastbevoordeelde). Het betreft hier een persoonlijke last. Het gevolg is dat zogenoemde onpersoonlijke lasten niet in mindering kunnen worden gebracht op een verkrijging. Van een onpersoonlijke last is sprake als niemand als lastbevoordeelde van de opgelegde verplichting is aan te wijzen, bijvoorbeeld een verkrijging onder de last een dier te verzorgen. De lastbevoordeelde is het dier. Het dier is echter geen rechtssubject en kan dus niet iets verkrijgen als lastbevoordeelde.
De vrijstelling voor een ANBI geldt voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang (artikel 32, eerste lid, onderdelen 2° en 3°, en artikel 33, onderdelen 3° en 4°, Successiewet). De vrijstellingen voor een SBBI of een steunstichting SBBI gelden voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang (artikel 32, eerste lid, onderdelen 8°, respectievelijk 9°, en artikel 33, onderdelen 13°, respectievelijk 14°, Successiewet). De heffing bij een verkrijging door een ANBI of (steunstichting) SBBI onder een persoonlijke of onpersoonlijke last, is als volgt. Een persoonlijke last wordt belast bij de lastbevoordeelde. Een onpersoonlijke last die past binnen de doelstelling van de ANBI of (steunstichting) SBBI en aan de verkrijging niet het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen of het sociaal belang, valt onder de vrijstelling voor een ANBI of (steunstichting) SBBI en wordt dus niet belast. Andere onpersoonlijke lasten vallen niet onder de vrijstelling. De ANBI of de SBBI wordt daarvoor belast volgens tariefgroep II.
Voorbeeld 1
Erflater A wijst ANBI X aan als enig erfgenaam onder de last om zijn neef een periodieke uitkering met een waarde van € 50.000 uit te keren. De nalatenschap bedraagt € 300.000. ANBI X verkrijgt € 250.000, die volledig is vrijgesteld. De neef verkrijgt € 50.000 die wordt belast tegen het tarief van tariefgroep II met toepassing van de reguliere vrijstelling van € 2.147 (2018).
Voorbeeld 2
Erflater B wijst ANBI Y aan als enig erfgenaam onder de last om zijn paard zo lang het leeft te verzorgen. De geschatte kosten hiervoor bedragen € 50.000. De nalatenschap bedraagt € 300.000. De verkrijging door ANBI Y is nu € 300.000. Hiervan is € 250.000 vrijgesteld en € 50.000 belast tegen het tarief van tariefgroep II.
Voorbeeld 3
Erflater C wijst ANBI Z aan als enig erfgenaam onder de last om voer te kopen voor de katten die ANBI Z verzorgt. ANBI Z is een dierenasiel voor honden en katten. De verkrijging is volledig vrijgesteld.
Een eenmalige uitkering uit een ongevallenverzekering kan belast zijn voor de erfbelasting (artikel 13 Successiewet). De uitkering kan bovendien voor de loon- of inkomstenbelasting zijn belast als loon uit dienstbetrekking. De Successiewet kent geen bepaling die voorziet in verrekening of aftrek van over de uitkering verschuldigde loon- of inkomstenbelasting. Hierdoor wordt de uitkering tweemaal in de belastingheffing betrokken. Die dubbele heffing vind ik niet gewenst. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat geen erfbelasting wordt geheven over een eenmalige uitkering uit een ongevallenverzekering waarover bij de verkrijger inkomstenbelasting of loonbelasting wordt geheven.
Een liquidatie-uitkering die een vereniging of stichting doet, kan zijn belast met schenkbelasting. Een vrijstelling van schenkbelasting geldt als over deze uitkering inkomstenbelasting of een voorheffing van die belasting wordt geheven (artikel 33, onderdeel 9°, Successiewet). De vrijstelling geldt niet als over de uitkering vennootschapsbelasting wordt geheven.
Voorbeeld
Een stichting heeft tot doel hulp te verlenen in gevallen waarin een (aspirant-)lid van een bepaalde brancheorganisatie door financiële moeilijkheden zijn verplichtingen niet kan nakomen. De stichting wordt ontbonden en het liquidatiesaldo wordt uitgekeerd aan de huidige leden van de brancheorganisatie. Ik vind het niet gewenst dat de uitkering is belast met schenkbelasting als over deze uitkering bij de verkrijger ook vennootschapsbelasting wordt geheven. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat geen schenkbelasting wordt geheven over een liquidatie-uitkering waarover bij de verkrijger vennootschapsbelasting wordt geheven.
Voor de schenkbelasting geldt een vrijstelling voor verkrijgingen door een rechtspersoon die (nagenoeg) uitsluitend ten doel heeft de bevordering van de materiële en geestelijke belangen van de werknemers in het bedrijf van de schenker, dan wel in de bedrijven van de schenker en anderen, of van de nabestaanden van die werknemers (artikel 33, onderdeel 11°, Successiewet). Een verkrijging door bijvoorbeeld een stichting die de gezondheid van werknemers of hun nabestaanden bevordert, is vrijgesteld van schenkbelasting.
Goedkeuring
Ik keur goed dat in de volgende gevallen heffing van schenkbelasting achterwege blijft voor een schenking aan een rechtspersoon (de stichting werknemersbelangen) als bedoeld in artikel 33, onderdeel 11°, Successiewet.
Het betreft de schenking door:
– een directeur of aandeelhouder van een naamloze of besloten vennootschap aan de stichting werknemersbelangen die de belangen behartigt van de werknemers die in dienst zijn van die naamloze of besloten vennootschap;
– de (voormalige) werkgever aan de stichting werknemersbelangen die de belangen van zijn (voormalige) werknemers behartigt;
– de (voormalige) beherend vennoot van de vennootschap waarbij de werknemers in dienst zijn;
– een stichting werknemersbelangen aan een andere stichting werknemersbelangen die de belangen behartigt van dezelfde groep werknemers. Dit geldt bijvoorbeeld bij de overheveling van (overtollig) vermogen uit een VUT-fonds naar een prepensioenfonds voor werknemers uit dezelfde branche; of
– een stichting werknemersbelangen aan een andere stichting werknemersbelangen die de belangenbehartiging van een groep werknemers heeft overgenomen. Voorbeelden hiervan zijn de herstructurering van een concern waarbij een bedrijfsonderdeel wordt afgesplitst en een fusie van bedrijven.
Toelichting bij de schenking door een stichting werknemersbelangen aan een andere stichting werknemersbelangen die de belangen behartigt van dezelfde groep werknemers.
De goedkeuring geldt niet alleen voor een vermogensoverdracht aan een pensioenfonds, maar ook voor een vermogensoverdracht aan een cao-fonds, zoals een scholingsfonds, de bedrijfstak of de beroepsgroep (van dezelfde branche). Het gaat hierbij om een overdracht die het gevolg is van afspraken tussen CAO-partners.
De vermogensoverdracht aan een (pre)pensioenfonds hoeft niet alleen voor verbetering van (pre)pensioenrechten te zijn. Als de vermogensoverdracht leidt tot een verbetering van de liquiditeitspositie van een fonds of een inflatiecorrectie mogelijk maakt dan wordt ook aan de uitgangspunten van de goedkeuring voldaan.
Inmiddels zijn verschillende cao-fondsen samengegaan, waardoor de samenstelling van de groep werknemers (en hun nabestaanden) waaraan wordt uitgekeerd gewijzigd is. Voor de toepassing van deze goedkeuring wordt onder dezelfde groep werknemers ook verstaan de grotere groep van werknemers binnen dezelfde CAO, bedrijfstak of beroepsgroep waarin de oorspronkelijke groep van werknemers is opgegaan.
Dit onderdeel bevat het beleid over de eenmalige verhoogde vrijstellingen schenkbelasting van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, Successiewet, zoals deze gelden vanaf 1 januari 2017. De voorwaarden voor deze vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 33, onderdelen 5° en 7°, en 33a Successiewet en in de artikelen 5 en 6 URSE.
Om voor een eenmalige verhoogde vrijstelling in aanmerking te kunnen komen, moet de begiftigde op het moment van de schenking voldoen aan het daarvoor gestelde leeftijdsvereiste, hetgeen betekent dat hij ten tijde van de schenking tussen de 18 en 40 jaar moet zijn.
De vraag kan opkomen wat exact dient te worden verstaan onder het leeftijdsvereiste (tussen 18 en 40 jaar). Om onduidelijkheid hierover te voorkomen, keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de begiftigde voldoet aan het leeftijdsvereiste van de eenmalige verhoogde vrijstellingen van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, Successiewet, als hij op de dag van de schenking 40 jaar oud wordt.
Voor de berekening van de verschuldigde schenkbelasting worden partners als één en dezelfde persoon aangemerkt. Als beroep wordt gedaan op een vrijstelling worden de schenkingen aan beide partners als één aangemerkt. Voor de toepassing van het tarief en de vrijstelling geldt de naaste verwantschap tussen de schenker of zijn partner en de begiftigde of zijn partner (artikel 26, eerste lid, Successiewet).
De eenmalige verhoogde vrijstellingen zijn echter alleen van toepassing, als de begiftigde zelf voldoet aan de voor deze vrijstellingen geldende voorwaarden, waaronder het leeftijdsvereiste (tussen de 18 en 40 jaar). Voor dit leeftijdsvereiste geldt van oudsher goedkeurend beleid. Op grond hiervan kan de eenmalige verhoogde vrijstelling toch worden toegepast, als niet de begiftigde maar wel zijn partner voldoet aan het leeftijdsvereiste. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 20171 is toegezegd dat dit goedkeurend beleid niet is beperkt tot schenkingen aan kinderen, maar ook geldt voor schenkingen ten behoeve van een eigen woning aan anderen. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de begiftigde voldoet aan het leeftijdsvereiste van de eenmalige verhoogde vrijstellingen van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, Successiewet, als hij op het tijdstip van de schenking niet maar zijn partner wel tussen 18 en 40 jaar oud is. Deze goedkeuring geldt ook als de schenking plaatsvindt op de dag waarop de partner 40 jaar oud wordt.
Toelichting
De goedkeuring ziet uitsluitend op het leeftijdsvereiste van de eenmalige verhoogde vrijstellingen. Naast het leeftijdsvereiste, moet voor de toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstellingen aan de overige wettelijke vereisten worden voldaan. Ter verduidelijking volgen hierna enkele voorbeelden.
Voorbeeld 1
A schenkt in 2017 aan zijn zoon B (41 jaar oud) € 50.000 ten behoeve van zijn studie. B heeft een partner die op dat moment 39 jaar oud is. In de aangifte schenkbelasting doet B een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling van artikel 33, onderdeel 5°, onder b, Successiewet. B voldoet niet aan het leeftijdsvereiste, maar aan de overige voorwaarden van de eenmalige verhoogde vrijstelling wordt wel voldaan. De vrijstelling kan in dit geval op grond van de goedkeuring worden toegepast, omdat de partner van B op het tijdstip van de schenking tussen 18 en 40 jaar oud is.
Voorbeeld 2
X schenkt in 2017 aan neef Y (41 jaar oud) € 100.000 ten behoeve van een eigen woning. Y heeft een partner die op dat moment 39 jaar oud is. In de aangifte schenkbelasting doet Y een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling van artikel 33, onderdeel 7°, Successiewet. Y voldoet niet aan het leeftijdsvereiste, maar aan de overige voorwaarden van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning wordt wel voldaan. De vrijstelling kan in dit geval op grond van de goedkeuring worden toegepast, omdat de partner van Y op het tijdstip van de schenking tussen 18 en 40 jaar oud is.
Voorbeeld 3
Z schenkt in 2017 aan haar dochter C € 80.000 ten behoeve van een eigen woning. In de aangifte schenkbelasting doet C een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling van artikel 33, onderdeel 5°, onder c, Successiewet. C wordt in januari 2018 40 jaar. In mei 2018 schenkt Z nogmaals aan C € 20.000 ten behoeve van een eigen woning. C heeft een partner die op dat moment 38 jaar oud is. Omdat haar partner jonger is dan 40 jaar, kan C voor het leeftijdsvereiste een beroep doen op de goedkeuring. Als aan de overige voorwaarden van artikel 33, onderdeel 5°, onder c, Successiewet wordt voldaan, kan C voor de schenking in 2018 beroep doen op het onbenutte gedeelte van deze vrijstelling ten behoeve van een eigen woning (artikel 33a, tweede lid, Successiewet).
Toelichting bij bovenstaande voorbeelden
Partners worden voor het tarief en de vrijstellingen als één en dezelfde persoon aangemerkt. Dit uitgangspunt, gecombineerd met het eenmalige karakter van de verhoogde vrijstellingen, maakt dat als de schenker in de bovenstaande voorbeelden in eerdere kalenderjaren al aan de partner van de begiftigde heeft geschonken en daarvoor een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling is gedaan, de goedkeuring niet van toepassing is. Er kan immers in dat geval niet nogmaals een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling eigen woning worden gedaan. Ook kan de partner van de begiftigde niet in latere kalenderjaren nog een beroep doen op een eenmalige verhoogde vrijstelling voor een schenking aan hem door dezelfde schenker of de partner van die schenker. Dit is anders als een beroep wordt gedaan op toepassing van artikel 33a, tweede lid, Successiewet, zoals in voorbeeld 3. Bij gespreid benutten in drie direct opeenvolgende kalenderjaren van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning kunnen de begiftigde en zijn partner namelijk tezamen voor schenkingen van dezelfde schenker en zijn partner tot het maximale bedrag van deze verhoogde vrijstelling een beroep op deze vrijstelling doen2. In voorbeeld 3 had Z, de vader van C, er dan ook voor kunnen kiezen om in 2018 niet € 20.000 aan C maar aan de partner van C te schenken. De schenkingen in 2017 en 2018 worden dan voor het tarief en de vrijstellingen aangemerkt als schenkingen aan dezelfde persoon.
Op grond van artikel 33, onderdelen 5°, onder c, en 7°, Successiewet geldt een eenmalige verhoogde vrijstelling voor de schenking ten behoeve van een eigen woning. In artikel 33a, eerste lid, Successiewet is gedefinieerd wat onder een schenking ten behoeve van een eigen woning wordt verstaan. Hieronder wordt ingegaan op enkele specifieke onderwerpen.
De eenmalige verhoogde vrijstelling voor de schenking ten behoeve van een eigen woning is onder meer van toepassing op het bedrag van de schenking dat wordt gebruikt voor aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001 of voor de aflossing van een schuld die de begiftigde had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa van die wet (artikel 33a, eerste lid, onderdeel e, Successiewet). Het is onduidelijk of de kwijtschelding van een dergelijke schuld is aan te merken als een schenking van een bedrag waarmee die schuld wordt afgelost. Bijvoorbeeld in de situatie waarin de ouders aan hun kind een lening hebben verstrekt voor de aanschaf van een eigen woning en de ouders die lening later geheel of gedeeltelijk kwijtschelden. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat kwijtschelding van een dergelijke schuld wordt gelijkgesteld met een schenking van een bedrag waarmee die schuld wordt afgelost. Voor zover nodig keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001 voor de toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning wordt gelijkgesteld met een aflossing van die eigenwoningschuld, als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel e, Successiewet.
Deze goedkeuring geldt eveneens voor een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan de vervreemding van zijn eigen woning voor zover deze schuld voor hem heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa Wet IB 2001.
Ook keur ik voor deze specifieke situaties goed dat deze kwijtschelding wordt gelijkgesteld met het daadwerkelijk betalen door de schenker zoals vereist in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, URSE en dat daarbij de schenking en de besteding daarvan geacht worden plaats te vinden op het tijdstip van de kwijtschelding.
In plaats van schenking van een bedrag waarmee de begiftigde in staat wordt gesteld om een eigen woning aan te schaffen, kan de schenker kiezen voor overdracht van een woning waarbij hij de koopsom geheel of gedeeltelijk kwijtscheldt. Ik vind deze twee situaties voor de toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning met elkaar vergelijkbaar, daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
In geval van verkrijging van de eigendom van een eigen woning waarbij de verkoper de koopsom uiterlijk op de dag van de juridische levering van deze woning geheel of gedeeltelijk kwijtscheldt, keur ik onder voorwaarden goed dat deze kwijtschelding wordt aangemerkt als schenking van een bedrag ter zake van de verwerving van een eigen woning, als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel b, Successiewet.
De goedkeuring geldt ook bij de overdracht van de economische eigendom van een woning of een recht van lidmaatschap van een coöperatie als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001. Voor deze situaties geldt ook dat de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de koopsom wordt aangemerkt als schenking van een bedrag ter zake van de verwerving van deze economische eigendom respectievelijk dit lidmaatschapsrecht.
Ook keur ik voor deze specifieke situaties goed dat deze kwijtschelding wordt gelijkgesteld met het daadwerkelijk betalen door de schenker zoals vereist in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, URSE en dat daarbij de schenking en de besteding daarvan geacht worden plaats te vinden op het tijdstip van de kwijtschelding.
Voorwaarden
Voor de goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden.
– De goedkeuring geldt alleen voor de kwijtschelding van (een deel van) de koopsom die verschuldigd is door de begiftigde voor de verkrijging van de eigendom, waaronder begrepen de economische eigendom of een recht van lidmaatschap van een coöperatie, van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001.
– De goedkeuring geldt bij eigen woningen als de kwijtschelding door de verkoper uiterlijk plaatsvindt op de dag waarop de notariële akte van levering bij het kadaster is ingeschreven (juridische levering).
– De kwijtschelding dient te blijken uit de notariële akte van levering van de woning of de overeenkomst van schuldigerkenning die tussen de verkoper en de begiftigde uiterlijk op de dag van juridische levering van de woning is gesloten.
– Bij aanschaf van de eigendom van een eigen woning die geen registergoed3 is dan wel de aanschaf van de economische eigendom of een recht van lidmaatschap van een coöperatie als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001, moet de kwijtschelding blijken uit de koopovereenkomst of de overeenkomst van schuldigerkenning, die tussen de verkoper en de begiftigde op dezelfde dag als de koopovereenkomst is gesloten.
Voorbeeld
Vader en moeder verkopen aan hun zoon (36 jaar oud) een woning. De koopsom is gelijk aan de waarde in het economische verkeer van deze woning en bedraagt € 175.000. De zoon gaat deze woning gebruiken als zijn hoofdverblijf. Bij de levering van de woning betaalt de zoon € 75.000 aan zijn ouders. Het restant van de koopsom van € 100.000 schelden de ouders kwijt. Deze kwijtschelding wordt vastgelegd in de notariële akte van levering van de woning. Het restant van de koopsom ad € 75.000 blijft de zoon schuldig. Voor het kwijtgescholden deel van de koopsom doet de zoon een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling schenkbelasting ten behoeve van een eigen woning. Als aan de overige voorwaarden van deze vrijstelling wordt voldoen, wordt de kwijtschelding op grond van de goedkeuring aangemerkt als schenking van een bedrag dat is besteed aan de verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 Wet IB 2001.
Als een woning wordt verkocht tegen een prijs die lager is dan de waarde in het economische verkeer, kan sprake zijn van een schenking. Gezien de directe samenhang met de aanschaf van een eigen woning door de begiftigde, brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat ook voor een dergelijke schenking een beroep op toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstelling van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, Successiewet kan worden gedaan. Daarom keur ik voor zover nodig het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat in geval van aanschaf van een eigen woning tegen een prijs die lager is dan de waarde in het economische verkeer van deze woning, een beroep kan worden gedaan op de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, Successiewet. Ook keur ik voor deze specifieke situatie goed dat op het moment van aanschaf geacht wordt dat aan de voorwaarden van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 2°, URSE is voldaan.
Voor de toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstelling voor de schenking ten behoeve van een eigen woning wordt onder eigen woning verstaan: een woning die voor de verkrijger een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, Wet IB 2001 (artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, Successiewet). De vrijstelling is daarmee in beginsel alleen van toepassing op een eigen woning die daadwerkelijk in de heffing van de Nederlandse inkomstenbelasting is betrokken. Ik ben bereid om goed te keuren dat de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning ook geldt voor een buitenlandse eigen woning die niet in de Nederlandse inkomstenbelasting wordt betrokken. Belangrijk daarbij is de controlemogelijkheid. Immers de vrijstelling geldt alleen als de schenking daadwerkelijk (tijdig) is besteed aan een eigen woning.
Goedkeuring
Ik keur onder voorwaarden goed dat de eenmalige verhoogde vrijstelling ook kan worden toegepast voor een schenking ten behoeve van een eigen woning van de begiftigde, indien die is gelegen in een land waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft afgesloten.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden.
– In het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting is de uitwisseling van fiscale informatie geregeld.
– De woning voldoet voor de begiftigde aan de uitgangspunten van artikel 3.111, eerste of derde lid, Wet IB 2001.
Een schenking ten behoeve van een eigen woning kan worden gedaan onder de schriftelijk vastgelegde voorwaarde dat de schenking wordt ontbonden voor zover niet is voldaan aan de voorwaarden voor de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning (artikel 5, eerste lid, onderdeel a, URSE). In dat geval is sprake van een schenking onder ontbindende voorwaarde.
De schenking wordt door het in vervulling gaan van deze voorwaarde ontbonden als het geschonken bedrag niet tijdig of niet volledig door de begiftigde is besteed ten behoeve van een eigen woning. In dat geval, komt de vraag op of de begiftigde voor een latere schenking door dezelfde schenker een hernieuwd beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning kan doen. Het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde heeft immers geen terugwerkende kracht, met als gevolg dat het eerder gedane beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling niet kan worden teruggenomen. Dit gevolg vind ik niet in alle gevallen wenselijk. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat als een schenking ten behoeve van een eigen woning ongedaan is gemaakt door het in vervulling gaan van een ontbindende voorwaarde, voor een latere schenking ten behoeve van een eigen woning door dezelfde schenker een hernieuwd beroep op toepassing van de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, onder c, of onderdeel 7°, Successiewet kan worden gedaan.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende drie voorwaarden.
– Aan de schenking was (uitsluitend) een schriftelijk vastgelegde ontbindende voorwaarde verbonden als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, URSE.
– De schenking is als gevolg van het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde geheel ongedaan gemaakt en de begiftigde heeft als gevolg daarvan het geschonken bedrag geheel aan de schenker teruggegeven.
– Uiterlijk op 31 mei van het derde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin het bedrag is geschonken, bericht de begiftigde de inspecteur schriftelijk dat de schenking is ongedaan gemaakt vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van de vrijstelling (artikel 5, tweede lid, URSE).
Voorbeeld
M schenkt in 2018 aan zijn zoon N (33 jaar oud) een bedrag van € 90.000 ten behoeve van een eigen woning. De zoon bezit op dat moment geen eigen woning. Voorafgaand aan het overmaken van het bedrag komen vader en zoon schriftelijk overeen dat de schenking wordt ontbonden als de zoon het geschonken bedrag niet of niet tijdig besteed aan de aanschaf van een eigen woning. N schaft niet binnen de gestelde termijn van drie kalenderjaren (artikel 5, eerste lid, onderdeel b, URSE) een eigen woning aan, hierdoor voldoet hij niet aan het bestedingsdoel van artikel 33a, eerste lid, onder b, onderdeel 2°, Successiewet. Vanwege het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde wordt de schenking ongedaan gemaakt. De zoon geeft het geschonken bedrag van € 90.000 terug aan zijn vader. Hij deelt de inspecteur in maart 2021 mee dat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de vrijstelling.
Als M in 2023 nogmaals € 90.000 schenkt aan zijn zoon ten behoeve van de aanschaf van een eigen woning kan N een hernieuwd beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning doen. Hij doet hierbij een beroep op toepassing van de bovenstaande goedkeuring. Hij komt in aanmerking voor toepassing van deze vrijstelling als hij voldoet aan alle dan geldende vereisten voor de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning.
Het is mogelijk dat vóór 1 januari 2017 een schenking is gedaan onder de opschortende voorwaarde zoals opgenomen in artikel 5, onderdeel a, onder 1°, URSE (tekst 2016) en dat deze voorwaarde niet vóór 1 januari 2017 is vervuld. Zo’n opschortende voorwaarde kan betreffen de aanwending van het geschonken bedrag voor de verwerving van een eigen woning, de afkoop van een recht van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld of van een restschuld van een door de begiftigde vervreemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.120a van de Wet IB 2001 (tekst 2016).
Op grond van het bepaalde in artikel 1, negende lid, Successiewet wordt, in afwijking van het civiele recht, een gift onder opschortende voorwaarde voor de toepassing van de Successiewet geacht tot stand te komen op het moment dat de voorwaarde wordt vervuld. Dit betekent dat het moment van vervullen van de voorwaarde bepalend is voor de vaststelling van de aanslag schenkbelasting. Als voor de schenking een beroep wordt gedaan op een vrijstelling, moet op dat tijdstip aan alle voor de betreffende vrijstelling gestelde voorwaarden worden voldaan. De wijziging van de voorwaarden van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning per 1 januari 2017 brengt hierbij een ongewenst gevolg met zich mee.
Vanaf 1 januari 2017 komen namelijk – één uitzondering daargelaten – alleen onvoorwaardelijke schenkingen in aanmerking voor deze vrijstelling (artikel 5, eerste lid, onderdeel a, URSE). Schenkingen onder een opschortende voorwaarde voldoen daarom niet meer. Dit betekent dat ter zake van zo’n schenking, die volgens het civiele recht vóór 1 januari 2017 is gedaan, het volgens de vanaf dat moment geldende fiscale regels niet meer mogelijk is om beroep te doen op de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning van artikel 33, onderdelen 5° en 7°, Successiewet. Ik vind dit niet wenselijk. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder voorwaarden het volgende goed. Als vóór 1 januari 2017 een bedrag is geschonken onder de opschortende voorwaarde van besteding ten behoeve van een eigen woning en de schenking op grond van artikel 1, negende lid, Successiewet niet vóór 1 januari 2017 tot stand is gekomen doordat de besteding op of na die datum plaatsvindt, wordt artikel 5, eerste lid, onderdeel a, URSE (tekst 2017) buiten toepassing gelaten.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden.
– De schenking is vóór 1 januari 2017 gedaan onder de opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 5, onderdeel a, onder 1°, URSE (tekst 2016).
– De aan de schenking verbonden opschortende voorwaarde van besteding wordt uiterlijk op 31 december 2019 vervuld.
Voorbeeld
Vader schenkt in 2016 aan zijn dochter (35 jaar oud) € 50.000 onder de opschortende voorwaarde van aanwending van het bedrag voor de verwerving van een eigen woning. De dochter koopt in 2018 een eigen woning en besteedt het aan haar geschonken bedrag voor deze aankoop. Dit leidt ertoe dat de aan de schenking verbonden opschortende voorwaarde niet in 2016, maar in 2018 wordt vervuld en de schenking voor de toepassing van de Successiewet geacht wordt plaats te vinden in 2018. Op dat moment in 2018 wordt aan alle overige voorwaarden van de eenmalige verhoogde vrijstelling ten behoeve van een eigen woning voldaan, waardoor de dochter voor dat kalenderjaar een beroep kan doen op bovenstaande goedkeuring. Omdat de schenking in 2018 tot stand komt, kan de dochter bij aanvullende schenkingen door haar vader ten behoeve van haar eigen woning in 2019 of 2020 een beroep doen op toepassing van artikel 33a, tweede lid, Successiewet, waardoor zij, voor het niet benutte gedeelte (€ 100.800 – € 50.000) een beroep kan doen op die verhoogde vrijstelling. Uiteraard moet voor deze aanvullende schenkingen worden voldaan aan de op het moment van deze schenkingen geldende wettelijke bepalingen van artikel 33, onderdeel 5°, en artikel 33a Successiewet 1956.
Voor de erfbelasting geldt onder meer een vrijstelling voor de verkrijging aan waarde van lijfrenten (artikel 32, eerste lid, onderdeel 5°, Successiewet). Wat voor de toepassing van deze vrijstelling onder lijfrenten wordt verstaan, is opgenomen in artikel 32, vierde lid, Successiewet. Bepalend is het lijfrentecontract zoals dat luidde op het moment van de aftrek voor de inkomstenbelasting van de betaalde premie of van de overgemaakte bedragen. De lijfrentevrijstelling is in 1995 ingevoerd naar aanleiding van de invoering van de Brede Herwaardering in 1992. Doorgaans zal een lijfrentecontract dat is afgesloten vóór 1992 (een zogenoemde Pré-Brede Herwaardering-lijfrente), niet voldoen aan de regels die gelden onder de Brede Herwaardering. Alleen als het contract op het moment van de premiebetaling volledig is aangepast aan de regels van de Brede Herwaardering of de Wet IB 2001, kan de lijfrentevrijstelling van toepassing zijn.
Vanaf 2001 geldt een andere definitie voor het begrip lijfrente. Hierdoor kan een lijfrente worden verkregen die op het moment van premiebetaling wel voldeed aan de tot 2001 geldende wettelijke definitie, maar niet voldoet aan de huidige definitie. Met de aanpassing van de wettekst van de lijfrenteregeling in 2001 is ten opzichte van het Brede Herwaarderingsregime geen inhoudelijke wijziging beoogd. De vrijstelling kan dus nog steeds gelden voor de tussen 1992 en 2001 afgesloten lijfrentecontracten (Brede Herwaardering) die op het moment van premiebetaling voldeden aan de tot 2001 geldende wettelijke definitie van het toen geldende artikel 32, vijfde lid, Successiewet. Dit geldt ook als zo’n contract is omgezet in een aanspraak op het tegoed van een lijfrenterekening of de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a Wet IB 2001.
Voor de lijfrentevrijstelling wordt uitgegaan van de voorwaarden van de lijfrente op het moment van de betaling van premie voor een lijfrenteverzekering of de overmaking van bedragen naar een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht. Als de voorwaarden nadien (al dan niet na het overlijden van de erflater) worden gewijzigd, heeft deze wijziging geen gevolgen voor de toepassing van de vrijstelling. Als een Pré-Brede Herwaardering-lijfrente na het overlijden alsnog wordt aangepast aan de regelgeving van de Brede Herwaardering of van de Wet IB 2001, geldt de lijfrentevrijstelling dus niet. Dit geldt ook als een Pré-Brede Herwaardering-lijfrente na het overlijden is omgezet in een aanspraak op het tegoed van een lijfrenterekening of de waarde van lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a Wet IB 2001.
De lijfrentevrijstelling geldt voor contracten die bestaan op het tijdstip waarop de erflater is overleden. Een stakingslijfrente kan ook worden bedongen na het overlijden van de erflater (artikel 3.131 Wet IB 2001). In dat geval komen de premies voor de inkomstenbelasting in aftrek bij de erflater. De lijfrente bestond nog niet op het tijdstip van overlijden van de erflater zodat hiermee voor de erfbelasting geen rekening kan worden gehouden. Ik vind het redelijk om in bepaalde gevallen toch rekening te houden met de na het overlijden afgesloten stakingslijfrente. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder een voorwaarde goed dat op een bij de inspecteur van de Belastingdienst in te dienen verzoek de lijfrentevrijstelling kan worden toegepast voor de verkrijging van een stakingslijfrente als bedoeld in artikel 3.131 Wet IB 2001, voor zover de premie in aftrek is gekomen bij de erflater.
Voorwaarde
Voor de goedkeuring geldt de voorwaarde dat de termijnen van de stakingslijfrente toekomen aan de partner of kinderen van de erflater.
De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
– Het besluit van 20 december 2012, BLKB2012/417M (Stcrt. 2013, 153).
– Het besluit van 5 november 2014, BLKB2014/1865M (Stcrt. 2014, 32842).
Een (gedeelte van een) duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, onder l, Wet op de huurtoeslag (artikel 3.111, eerste lid, aanhef Wet IB 2001).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-68659.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.