Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 23 november 2018, nr. MinBuza.2018.2028-33, tot wijziging van beleidsregels voor het verstrekken van subsidie in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

ARTIKEL I

Het besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 10 juni 2014, tot vaststelling van beleidsregels voor het verstrekken van subsidie in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Voor subsidieverlening in het kader van onderdeel 1 van het Dutch Good Growth Fund door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, met het oog op het financieren van activiteiten van ondernemingen met het oog op ontwikkelingsrelevante investeringen en handelstransacties in lage- en middeninkomenslanden respectievelijk met partijen in lage- en middeninkomenslanden, gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

B

In artikel 2 komt het bedrag te luiden: € 230 miljoen.

C

De bijlage wordt de vervangen door de bijlage, gevoegd bij dit besluit.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Dit besluit wordt met de bijlage in de Staatscourant geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Namens deze, De plaatsvervangend directeur-generaal Internationale Samenwerking B. Tazelaar

BIJLAGE

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Aanspraak op garantstelling:

aanspraak van een onderneming op garantiestelling door de Minister jegens een Financier ten behoeve van de onderneming;

Algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard 2;

De-minimisverordening:

de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun3;

DGGF landen:

de lage- en middeninkomenslanden, vermeld op de landenlijst van de DGGF website4;

Eerste wezenlijke toeleverancier:

directe leverancier van producten, halfproducten of grondstoffen die voor het productieproces waarop de beoogde financiering betrekking heeft van substantiële betekenis zijn;

Financier:

een bank of een participatiemaatschappij (investeringsfonds) ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, bank in een DGGF land of een andere voor de toepassing van deze beleidsregels daarmee gelijk te stellen rechtspersoon;

Fragiele staten:

de landen, als zodanig aangeduid op de landenlijst van de DGGF website5;

Kinder- of dwangarbeid:

elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29, Stb. 1933, 236), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C105, Trb. 1957, 210), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (C138, Trb. 1974, 71) of het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (C182, Trb. 2000, 152);

Minister:

minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

MKB:

onderneming als omschreven Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen6;, met een vestiging of filiaal in Nederland op het tijdstip waarop de financiering wordt verstrekt;

Onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die in het kader van de uitoefening van een bedrijf een economische activiteit uitoefent;

Hoofdstuk 2. Doelstelling, doelgroep, juridische verankering en staatssteunkader

2.1. Doelstelling DGGF

Het DGGF staat centraal in de agenda voor hulp, handel en investeringen, waarin via handel en investeringen van ondernemingen lokale impact wordt gerealiseerd. Drie doelstellingen die daarbij gelden: het uitbannen van extreme armoede, duurzame en inclusieve groei overal ter wereld en succes voor ondernemingen in Nederland. Om ervoor te zorgen dat iedereen kan profiteren van handel en investeringen is het noodzakelijk om obstakels die ontwikkeling hinderen weg te nemen en kansen te creëren voor kwetsbare groepen in lage- en middeninkomenslanden om volwaardig te participeren in economie en samenleving.

Duurzame en inclusieve groei begint bij verbetering van het ondernemingsklimaat. De randvoorwaarden moeten voor het bedrijfsleven op orde zijn om volwaardig te functioneren. Een goed ondernemingsklimaat is niet alleen van groot belang voor private partijen in lage- en middeninkomenslanden, maar ook voor de bedrijven die in deze landen actief willen zijn. Hoe beter een private sector is ontwikkeld, des te beter mensen in lage- en middeninkomenslanden in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en des te aantrekkelijker het wordt om er zaken te doen. Een beter ondernemingsklimaat bevordert inclusieve en duurzame economische groei en maakt het mogelijk om handelsrelaties met landen op te bouwen.

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) geeft invulling aan de nieuwe agenda door middel van het aanbieden van financieringen voor investeringen in en export naar lage- en middeninkomenslanden. Het is additioneel aan de diensten van financiers, die nu vaak terughoudend zijn met het verstrekken van financiering vanwege de – gepercipieerde – risico’s in dergelijke landen.

De activiteiten die uit het DGGF gefinancierd worden moeten bijdragen aan:

  • de lokale werkgelegenheid in lage- en middeninkomenslanden, inclusief indirecte werkgelegenheid van bijvoorbeeld lokale toeleveranciers;

  • de productiekracht van het lokale bedrijfsleven;

  • de duurzame overdracht van kennis, vaardigheden en technieken.

Het gebrek aan financieringsmogelijkheden vormt een rem op de groei van ondernemingen en dat terwijl ondernemingen van cruciaal belang zijn voor het scheppen van werkgelegenheid.

Het DGGF zal via drie onderdelen tot uitvoering worden gebracht, te weten via:

  • 1. Financiering van activiteiten van Nederlandse ondernemingen die ontwikkelingsrelevante investeringen willen doen in lage- en middeninkomenslanden alsmede van ontwikkelingsrelevante handelstransacties met partijen in lage- en middeninkomenslanden;

  • 2. Financiering van activiteiten van lokale ondernemingen in lage- en middeninkomenslanden;

  • 3. Financiering van Nederlandse ondernemingen die willen exporteren naar lage- en middeninkomenslanden.

Deze beleidsregels hebben uitsluitend betrekking op bovengenoemd onderdeel 1.

2.1.1. Dggf onderdeel 1

De doelstelling van DGGF onderdeel 1 is het intensiveren van ontwikkelingsrelevante investeringen in en handel met lage- en middeninkomenslanden. Voor dit onderdeel dient dit bereikt te worden via het commercieel financieren van activiteiten van ondernemingen die ontwikkelingsrelevante investeringen willen doen in lage- en middeninkomenslanden.

Hierbij gaat er extra aandacht uit naar ondernemers die actief zijn in fragiele staten en jonge en vrouwelijke ondernemers uit DGGF landen. Zij leveren vaak een relatief grote bijdrage aan ontwikkeling, maar hebben vaak meer moeite om aan kapitaal te komen.

Investeringen in lage- en middeninkomenslanden vinden op dit moment onvoldoende plaats omdat ondernemingen vanuit Nederland moeite hebben met het vinden van financiering. Private financiers zijn huiverig om financiering te verstrekken, omdat zij relatief onbekend zijn met de lokale markt en risico’s vaker hoger percipiëren dan zij daadwerkelijk zijn, vooral in landen waar zij geen eigen vestigingen hebben. Hierdoor is het lastig en kostbaar om het potentiële rendement op een investering goed in te schatten. Door een gebrek aan zekerheden willen of kunnen private partijen deze transacties daarom niet financieren. Lokale financiers bieden evenmin uitkomst. Dit verhindert investeringen die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van lage- en middeninkomenslanden en lopen ondernemers kansen mis.

DGGF onderdeel 1 biedt daarom (deels via financiers) financieringsmogelijkheden aan ondernemingen met een goed investeringsplan waarbij niet alleen gekeken wordt naar de financiële prestaties, maar ook naar of het bedrijf en de investering voldoet aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en ontwikkelingsrelevantie.

Uitgangspunt is dat uitsluitend activiteiten gefinancierd worden waar een goede business case aan ten grondslag ligt en die rendabel zijn.

2.2. Juridische verankering

Financiering in het kader van DGGF onderdeel 1 wordt verstrekt in de vorm van een subsidiebeschikking, al dan niet in samenhang met een uitvoeringsovereenkomst.

De totstandkoming van de subsidiebeschikking wordt beheerst door het publiekrecht, de inhoud van de uitvoeringsovereenkomst door het privaatrecht.

In het geval van een uitvoeringsovereenkomst wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen een in de beschikking bepaalde termijn de beoogde overeenkomst tot stand komt.

2.3. Staatssteunkader

Randvoorwaarde is dat de financiering binnen de bedding van de Europese staatssteunregels blijft.

Er is geen sprake van staatssteun als de minister bij de toekenning van financieringen toepassing geeft aan het ‘principe van de investeerder in een markteconomie’ of binnen de grenzen van de De-minimisverordening blijft. Binnen de grenzen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is er sprake van geoorloofde staatssteun. Het gaat hierbij om de risicofinancieringssteun voor MKB ondernemingen zoals opgenomen in artikel 21 en 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten (‘exportsteun’) is hiermee ook uitgesloten.

Hoofdstuk 3. Financieringsmogelijkheden

3.1. Algemeen

RVO zal beoordelen of de investering gezond is en dus of zij deze op verantwoorde wijze kan steunen. Afhankelijk van het risicoprofiel van de investering (op basis van het risico op de onderneming, het land en de activiteiten) en afhankelijk van de bereidheid van andere financiers om (gedeeltelijk) mee te investeren wordt een financiering, garantie of een combinatie van financieringen en/of garanties verstrekt. Per instrument zal uiteindelijk een zelfstandige risicoafweging plaatsvinden, waarbij indien mogelijk RVO een coördinerende rol zal spelen met betrekking tot de benodigde informatievoorziening.

Financiering in het kader van DGGF onderdeel 1 kan in verschillende vormen worden verstrekt. Het kan daarbij gaan om leningen en garanties, zowel afzonderlijk als in combinatie. De beleidsregels bieden ten behoeve van de onderneming de volgende mogelijkheden om financiering beter toegankelijk te maken:

  • 1. Lening aan een onderneming;

  • 2. Lening aan een financier zijnde een investeringsfonds ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op het verwerven van participaties door deze financier (Fund-in Fund financiering);

  • 3. Garantie aan een onderneming voor een te sluiten financieringsovereenkomst met een financier, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie;

  • 4. Garantie aan een onderneming voor een te sluiten financieringsovereenkomst met een financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF-land;

Financiering op grond van deze beleidsregels bedraagt niet meer dan € 15 miljoen per aanvraag.

3.2. Leningen aan een onderneming

De minister kan op aanvraag van een onderneming een subsidie in de vorm van lening verstrekken ten behoeve van de financiering van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land.

Aangezien bij de toepassing van deze beleidsregels het ‘principe van de investeerder in een markteconomie’ richtsnoer is, zal de minister – exceptionele gevallen daargelaten – kunnen en moeten verlangen dat de beoogde transactie mede wordt gefinancierd door een of meer co-financiers in een mate die recht doet aan voornoemd uitgangspunt.

In geval van een marktconforme lening waarbij het niet mogelijk is om door middel van benchmarking een marktconforme vergoeding vast te stellen, wordt het percentage vastgesteld volgens de Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en verdisconteringspercentages worden vastgesteld7. De vast te stellen vergoeding kan naast een vaste vergoeding eveneens een variabele component bevatten.

3.3. Leningen aan een financier ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie (Fund in Fund)

De minister kan op aanvraag van een financier, zijnde een participatiemaatschappij, (investeringsfonds) een lening verstrekken voor het verkrijgen van participaties in MKB ondernemingen voor het doen van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land.

Een investeringsfonds kan op deze wijze maximaal 50% van zijn investeringen financieren met de lening. Terugbetaling vindt plaats voor zover de participaties inkomsten opleveren, waarbij de terugbetaling niet plaatsvindt in een verhouding naar rato van het ingebrachte kapitaal maar in een verhouding die voldoende gunstig is voor het investeringsfonds. Dit levert een hefboomwerking op voor het rendement van de private kapitaalverschaffers van het investeringsfonds en stimuleert private kapitaalverschaffers (meer) te gaan investeren in ontwikkelingsrelevante expansie van MKB ondernemingen in DGGF landen.

3.4. Garanties aan een onderneming

De minister kan op aanvraag van een onderneming subsidie verstrekken in de vorm van een garantie ter dekking van eventuele verliezen op een verstrekte financiering (leningen en/of aandelenkapitaal) op grond van een tussen de onderneming en financier gesloten of te sluiten financieringsovereenkomst, welke overeenkomst is aangegaan voor het doel van ontwikkelingsrelevante investeringen in een DGGF land. Met financier wordt in dit verband bedoeld: de financier, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie of de financier, zijnde een bank die gevestigd is in een DGGF-land.

Door middel van deze mogelijkheid kan er vanuit DGGF borg gestaan worden voor een percentage voor de financiering die een financier verstrekt. De minister neemt een deel van de risico's over waardoor de financier eerder geneigd zal zijn financiering te verschaffen.

3.5. Leningen of garanties onder de-minimis voorwaarden

Indien een garantie of lening aan een onderneming of een lening aan een financier niet onder marktconforme voorwaarden of onder de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening kan worden verstrekt, kunnen de voorwaarden van de De-minimis verordening toegepast worden.

Voor een lening geldt dan dat voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50% van de lening en het een lening betreft van ofwel maximaal € 1.000.000 (of maximaal € 500.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) met een looptijd van maximaal vijf jaar ofwel maximaal € 500.000 (of maximaal € 250.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) met een looptijd van maximaal tien jaar (artikel 4, derde lid, onderdeel b, van de De-minimisverordening).

Voor een garantie geldt dan dat de garantie niet meer dan 80% van de onderliggende lening bedraagt en ofwel het garantiebedrag maximaal € 1.500.000 bedraagt (of maximaal € 750.000 bedraagt voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) en de garantie een looptijd van maximaal vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag maximaal € 750.000 bedraagt (of maximaal € 375.000 voor ondernemingen die in het goederenvervoer over de weg actief zijn) en de garantie een looptijd van maximaal tien jaar heeft (artikel 4, zesde lid, onderdeel b, van de De-minimisverordening).

Er zal geen financiering worden verstrekt op basis van de deminimis-verordeningen voor landbouw8 en visserij9.

Hoofdstuk 4. Hoofdstuk Criteria

In het kader van deze beleidsregels vindt de beoordeling van aanvragen voor financiering en de besluitvorming over de inhoud van de daarop betrekking hebbende financieringsovereenkomst plaats aan de hand van een aantal criteria. Dit zijn onverminderd het bepaalde in het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken de hierna opgenomen criteria.

4.1. Commerciële haalbaarheid

Leningen en garantieverstrekkingen die ten laste komen van DGGF moeten commercieel haalbaar zijn, er moet dus sprake zijn van een goed uitgewerkte business case. De financiering wordt verstrekt als ondernemingsfinanciering en niet als projectfinanciering. Er zal in ieder geval aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een DGGF lening en/of garantie:

  • De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming dient bevredigend te zijn;

  • De rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de investering van de onderneming in het DGGF land dient bevredigend te zijn;

  • De onderneming die financiering aanvraagt of aan wie financiering is verstrekt waarop garantie wordt aangevraagd mag niet in financiële moeilijkheden verkeren;10

  • Er mogen in de voorafgaande periode van twaalf maanden niet meer middelen aan de onderneming onttrokken zijn dan een redelijk te achten bedrijfsvoering meebrengt en er zijn ook geen verplichtingen tot een zodanige onttrekking aangegaan;

  • De onderneming heeft op het moment van verstrekking van de financiering een vestiging of filiaal in Nederland;

  • De investering waarop de aanvraag betrekking heeft, heeft niet in overwegende mate betrekking op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed of andere activa zonder dat er sprake is van significante waarde toevoeging door eigen productieve activiteiten;

  • De financiering of garantie heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat;

  • De gevraagde financiering of de financiering waarop garantie wordt gevraagd dient niet ter vervanging van een bestaande financiering.

Naast bovenstaande algemene criteria zullen in ieder geval de volgende instrument specifieke criteria gelden:

4.1.1. Lening aan een onderneming

  • Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële draagkracht en stabiliteit van de (co-)financier voldoende gewaarborgd is;

  • De onderneming die de lening aanvraagt oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;

  • De vereiste (co)-financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt.

4.1.2. Lening aan een financier zijnde een investeringsfonds ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie met het oog op het verwerven van participaties door deze financier (Fund-in Fund financiering)

  • De financier betreft een vennootschap in de vorm van kapitaalvennootschap of een vennootschap met afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de andere lidstaten van de Europese Unie, waarin tenminste drie aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten deelnemen respectievelijk samenwerken zonder dat twee of drie van hen tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een meerderheidsbelang heeft in de vennootschap;

  • Het dient voldoende aannemelijk te zijn dat de financier gedurende de investeringsperiode daadwerkelijk zal beschikken over de middelen die de financier aan het investeringsbudget bijdraagt;

  • De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als verstrekker van een lening;

  • Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat de betrokkenen de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer van de financier op een wijze zoals bij participatiemaatschappijen gebruikelijk is. Daarnaast staat de financier er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;

  • Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt de financier geen andere goederen dan geld;

  • Het fondsplan gebaseerd is op de uitgangspunten dat:

    • het aansluit bij de beleidsdoelstellingen van DGGF;

    • een financier participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;

    • de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode in een MKB onderneming worden verkregen, ten minste € 100.000 en ten hoogste 30% van de totale fondsomvang bedraagt;

    • de gemiddelde totale verkrijgingprijs van de participaties die een financier gedurende de investeringsperiode per MKB onderneming verkrijgt, over alle MKB ondernemingen genomen ten hoogste 10% van de totale fondsomvang bedraagt;

    • de beheerskosten jaarlijks ten hoogste 5 procent bedragen van het investeringsbudget;

    • de fondsbeheerder voor zijn werkzaamheden een beloning verkrijgt die afhankelijk is van zijn individuele prestatie;

    • voor achtergestelde vorderingen een rente wordt bedongen die ten minste gelijk is aan de referentierente;

    • bij de beslissing van de financier inzake de verkrijging van een participatie rekening wordt gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende MKB onderneming;

  • Het fondsplan dient voldoende te zijn onderbouwd;

  • Er dient voldoende vertrouwen te bestaan dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd.

4.1.3. Garantie aan een onderneming

  • Het dient voldoende aantoonbaar te zijn dat de deskundigheid, betrouwbaarheid, financiële draagkracht en stabiliteit van de financier voldoende gewaarborgd is. Hieronder wordt verstaan:

    • a. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken en beheren van financieringen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller;

    • b. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken en beheren van financieringen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid;

    • c. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken en beheren van financieringen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn;

  • De onderneming die de garantie aanvraagt oefent niet het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uit en heeft ook geen participatiemaatschappij;

  • De te garanderen financiering dient in zijn geheel in geld te worden verstrekt.

4.2. Ontwikkelingsrelevantie

Ontwikkelingsrelevantie wordt gezien als de positieve bijdrage aan minimaal één van de volgende aspecten, waarbij geldt dat de score op ten minste een van deze aspecten positief moet zijn en de score op de overige aspecten ten minste neutraal:

  • 1. Groei van de lokale werkgelegenheid;

  • 2. Duurzame overdracht van kennis en vaardigheden, technologie en innovatie;

  • 3. Het verbeteren van de lokale productiekracht van de betrokken onderneming.

4.3. Additionaliteit

De te verstrekken financieringen zijn additioneel aan de markt en concurreren niet met bestaande financiers (geen ‘crowding-out’ effecten). Er kan dus alleen worden aangevraagd voor financiering als de commerciële markt niet bereid is (volledig) in de financiering te voorzien.

4.4. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)

De MVO-beoordeling is een integraal onderdeel van de financieringsaanvraag. Aanvragers dienen te voldoen aan de OESO11 richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze richtlijnen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid van het gedrag van ondernemingen verwacht. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met verschillende aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen om te gaan. De richtlijnen gaan onder andere in op milieukwesties, mensenrechten en arbeidsomstandigheden, maar bijvoorbeeld ook op corruptie, mededinging, ketenverantwoordelijkheid, belastingen en informatieverstrekking.

In het kader van de OESO richtlijnen wordt vereist dat bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid serieus nemen. Hiertoe zullen zij, waar nodig ondersteund door RVO.nl, een risicoanalyse volgens de OESO-richtlijnen uitvoeren met betrekking tot de belangrijkste toeleveringsketens van de te financieren activiteit. Het betreft een analyse van de ketens van de meest elementaire grondstoffen en halffabricaten benodigd voor de fabricage van het eindproduct.

Voor de MVO-beoordeling wordt de aangeleverde informatie beoordeeld aan de in het desbetreffende DGGF-land geldende wet- en regelgeving. De hierbij gehanteerde internationale richtlijnen zijn de IFC Performance Standards12.13

Op basis van de risicoanalyse zal voor projecten met een hoog risico een plan moeten worden opgesteld om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te mitigeren. Afgesproken IMVO maatregelen zijn onderdeel van de financieringsovereenkomst. De aanvrager zal de in dit plan voorgestelde maatregelen uitvoeren en hierover communiceren.

Aanvragers dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. Dit blijkt uit een vastgelegd IMVO-beleid voor de eigen onderneming. Het IMVO-beleid moet gebaseerd zijn op de uitgangspunten van OESO, en eventueel gecertificeerd volgens ISO 26.000. Het plan geeft aan hoe het IMVO-beleid in de praktijk wordt gebracht en wie daarvoor verantwoordelijk is.

De mate waarin de wederpartij van RVO zelf in staat moet zijn om de vereiste due diligence onderzoeken en de monitoring en rapportages met betrekking tot de voor de ontwikkelingsdoelstellingen en de IMVO relevante aspecten uit te voeren, hangt mede af van de betrokkenheid van meerdere partijen en de wijze waarop de financiering wordt vormgegeven: indien een lening wordt verstrekt aan een financier met het oog op de financiering van een derde partij, kunnen due diligence en monitoring worden uitgevoerd door de RVO indien deze als cofinancier optreedt van dezelfde onderneming. Indien RVO niet als cofinancier optreedt, kan de financier due diligence, monitoring en rapportages voor zijn rekening moeten nemen. Case by case zal beoordeeld worden welke partij hiermee zal worden belast.

Het DGGF zal geen activiteiten financieren die op de FMO uitsluitingslijst, te vinden op http://www.fmo.nl/exclusion-list, worden genoemd. Tevens zal van aanvragers worden geëist dat zij geen gebruik maken van kunstmatige constructies om hun winsten of te betalen bronheffingen te verlagen in DGGF landen. ‘Onder kunstmatige constructies’ vallen alle (juridisch legale) constructies, die enkel gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk ontlopen van belastingen in DGGF landen dan wel het kunstmatig verlagen van de belastingaanslag in die landen.

Aan de financiering zal de bijzondere meldingsplicht, bedoeld in de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies, worden verbonden: De ontvanger van de financiering dient er zorg voor te dragen dat de projectpartners en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De ontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze bedrijven onverwijld te melden bij RVO.

Hoofdstuk 5. Procedure

5.1. Uitvoerder

De minister heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en heeft RVO daartoe een passend mandaat en volmacht verstrekt. RVO is onderdeel van het ministerie van Economische Zaken en werkt bij de toepassing van deze beleidsregels onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

5.2. Aanvraag

Afhankelijk van het gewenste instrument kan de onderneming of de financier een aanvraag indienen bij RVO. RVO behandelt de aanvragen in volgorde van binnenkomst. RVO zal een aanvraagformulier beschikbaar stellen waarbij de toe te voegen bijlagen op zijn vermeld. De aanvraag kan in de Nederlandse of Engelse taal worden ingediend en dient te voldoen aan het bepaalde in artikel 25 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie moet de penvoerder aantonen dat hij en zijn partners zich inspannen om ernstige (seksuele) misdragingen en andere ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft te voorkomen, in voorkomend geval zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en om de gevolgen daarvan te mitigeren.

5.3. Besluitvorming

RVO bepaalt of de aanvraag zelfstandig of in combinatie met andere financiers verder wordt behandeld. RVO heeft het mandaat om op basis van eigen beoordeling zowel indirect als direct financiële overeenkomsten aan te gaan met een onderneming.

Onder andere van belang bij de beoordeling zal zijn dat de financiering in evenredige verhouding staat tot aard, omvang en beoogde resultaten van de activiteiten,

En uit oogpunt van een evenwichtige portefeuilleopbouw en risicobeheersing zal bij de toepassing van deze beleidsregels worden gestreefd naar een evenwichtige spreiding over aanvragers, type debiteuren, landen, sectoren en type financieringen.

5.4. Afwijzingsgronden

Aanvragen worden allereerst getoetst aan ontvankelijkheidsvereisten als bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht14. De aanvragen die op grond van deze ontvankelijkheidstoets in behandeling worden genomen, worden vervolgens beoordeeld in het licht van de criteria van deze beleidsregels. De minister wijst een aanvraag in ieder geval af indien niet wordt voldaan aan één of meer van deze criteria.

De minister kan een aanvraag voorts afwijzen indien een van de criteria, vermeld in artikel 8 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken daaraan in de weg staat, bijvoorbeeld indien toekenning tot een onevenwichtige spreiding zou leiden

5.5. Transparantie

Vanuit het oogpunt van transparantie wordt 30 dagen voor afgifte van een financiering de niet-bedrijfsgevoelige informatie openbaar gemaakt. De datum van publicatie geldt als de eerste dag van de 30 dagen termijn.

De volgende informatie wordt op de website van RVO geplaatst:

  • Titel project zonder de naam van de onderneming

  • Korte omschrijving

  • Investeringsland

  • Risicocategorie

  • Naam en telefoonnummer contactpersoon DGGF

5.6. Klachtprocedure

Onverminderd de ingevolge de Algemene wet bestuursrecht openstaande mogelijkheden van bezwaar en beroep beschikt RVO over een klachtenprocedure, die waarborgen biedt voor een behoorlijke, zorgvuldige, vlotte en onafhankelijke afhandeling van klachten over de wijze waarop RVO zich gedraagt in het kader van het beheer van het fonds.

5.7. Monitoring en evaluatie

Ten behoeve van het monitoren en evalueren van de werking van de beleidsregels en de bereikte resultaten en doelstellingen zal RVO de daartoe benodigde gegevens bij de betrokken aanvragers op kunnen vragen. Een daartoe strekkende verplichting zal aan de beschikking of de uitvoeringsovereenkomst verbonden kunnen worden.


X Noot
2

Pb 2014 L 187/1

X Noot
3

Pb. 2013, L 352/1.

X Noot
6

Pb 2003 L 124/36

X Noot
7

Pb. 2008, C 14/6.

X Noot
8

Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb. 2013, L 352/9.

X Noot
9

Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij en aquacultuursector (Pb. 2014 L190/45).

X Noot
10

Mededeling van de Commissie – Communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (Mededeling aan de lidstaten en voorstel voor zinvolle maatregelen) (Voor de EER relevante tekst) [Publicatieblad C 288 van 9.10.1999].

X Noot
11

OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, versie 2011. Zie voor Nederlandse versie: http://www.oesorichtlijnen.nl/oeso-richtlijnen/de-richtlijnen-t-kort

X Noot
13

In aanvulling hierop kunnen ook richtlijnen van multilaterale ontwikkelingsbanken, de Europese Unie of internationaal erkende sectorspecifieke standaarden worden gebruikt.

Naar boven